Verslag van een algemeen overleg : Verslag van een algemeen overleg, gehouden op 23 januari 2019, over de Participatiewet
34 352 Uitvoering en evaluatie Participatiewet
Nr. 160 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
Vastgesteld 12 februari 2019
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 23 januari 2019
overleg gevoerd met mevrouw Van Ark, Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
over:
– de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 1 oktober
2018 inzake budgetten gebundelde uitkering 2018 en 2019 (Kamerstuk 34 352, nr. 128);
– de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 29 oktober
2018 inzake onderzoek werking en effectiviteit loonkostensubsidie en loondispensatie
(Kamerstuk 34 352, nr. 134);
– de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 31 oktober
2018 inzake onderzoek van de Inspectie SZW: «Aan het werk, voor hoelang. Onderzoek
naar de begeleiding van jongeren met een arbeidsbeperking naar duurzaam werk» (Kamerstuk
34 352, nr. 135);
– de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 5 november
2018 inzake Gemeentenieuws van SZW 2018-4 (2018D52489);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 7 november 2018
inzake samenloop tussen compensatieregeling transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid
en Wsw-werknemers (Kamerstuk 34 352, nr. 136);
– de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 20 november
2018 inzake contourenbrief vereenvoudiging Wet banenafspraak (Kamerstuk 34 352, nr. 137);
– de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 20 november
2018 inzake uitwerking breed offensief om meer mensen met een beperking aan het werk
te helpen (Kamerstuk 34 352, nr. 138);
– de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 21 november
2018 inzake antwoorden op vragen commissie over de kabinetsreactie beleidsdoorlichting
Wajong (Kamerstuk 30 982, nr. 45);
– de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 10 juli
2018 inzake kabinetsreactie beleidsdoorlichting Wajong (Kamerstuk 30 982, nr. 40);
– de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 10 december
2018 inzake Gemeentenieuws van SZW 2018–5 (2018D58998);
– de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 14 december
2018 inzake beantwoording vragen commissie over de Opzet beleidsdoorlichting artikel 2
SZW Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet (Kamerstuk 30 982, nr. 47);
– de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 4 juli
2018 inzake opzet beleidsdoorlichting artikel 2 SZW Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet
(Kamerstuk
30 982, nr. 39);
– de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 18 december
2018 inzake Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW) rapport «Evaluatie individuele
studietoeslag in de Participatiewet» (Kamerstuk 34 352, nr. 139);
– de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 27 december
2018 inzake Simpel Switchen in de Participatieketen (Kamerstuk 34 352, nr. 142);
– de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 16 januari
2019 inzake rapporten taaleis en tegenprestatie CBS 2018 (Kamerstuk 34 352, nr. 143).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Rog
De griffier van de commissie, Esmeijer
Voorzitter: Nijkerken-de Haan
Griffier: Kraaijenoord
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Van Brenk, Gijs van Dijk, Jasper van
Dijk, Edgar Mulder, Nijkerken-de Haan, Peters, Raemakers en Renkema,
en mevrouw Van Ark, Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Aanvang 14.01 uur.
De voorzitter:
Dames en heren, goedemiddag! Het is 14.02 uur. Er druppelen nog wat mensen binnen.
Welkom bij dit algemeen overleg over de Participatiewet. Het is volle bak. Wij hebben
veel punten op de agenda staan bij dit AO. Welkom aan de Staatssecretaris en haar
ondersteuning, en welkom aan al mijn collega-Kamerleden.
Ik zou willen voorstellen om een spreektijd te hanteren van vijf minuten per fractie
en twee interrupties in tweeën, dan wel vier losse vragen, zoals we dat eigenlijk
wel vaker doen.
Dan zou ik graag willen beginnen door het woord te geven aan de heer Raemakers van
D66. Ik kijk af en toe streng als u tegen het einde van de tijd loopt, want ik neem
aan dat we allemaal graag om 17.00 uur klaar willen zijn.
Meneer Raemakers, het woord is aan u.
De heer Raemakers (D66):
Voorzitter, hartelijk dank.
Ik heb voor vandaag drie onderwerpen. Eén is de studietoeslag. Twee is de taaleis.
En drie is het breed offensief.
Voorzitter. Als eerste de individuele studietoeslag. Dat is een regeling voor studenten
met een beperking, die door hun beperking geen bijbaan naast de studie kunnen hebben.
Door een amendement van D66 op de Participatiewet is daarvoor alsnog een speciale
regeling ontworpen, net zoals in de Wajong. Vlak voor het reces ontvingen we de vernietigende
evaluatie: van het budget dat in 2017 beschikbaar was gesteld voor de studietoeslag,
namelijk 29 miljoen euro, is vorig jaar door gemeenten nog geen 2 miljoen euro uitgegeven.
Meer dan 90% van het budget werd dus niet uitgegeven. En in totaal bleef er in de
afgelopen drie jaar 50 miljoen euro op de plank liggen. Er werden slechts 1.400 jongeren
met een beperking bereikt. Dat is veel te weinig.
Het is ook vreemd dat je in sommige gemeenten € 300 studietoeslag krijgt, en in andere
gemeenten € 50 of € 100. Die verschillen zijn echt veel te groot. Ik zie daarom graag
dat elke student die door zijn of haar beperking niet kan bijverdienen, voortaan recht
heeft op hetzelfde bedrag. Dan stel ik € 340 per maand voor, zoals het in de oude
regeling ook was. Dit zorgt ervoor dat alle studenten met een beperking niet meer
afhankelijk zijn van de huidige willekeur, maar echt werk kunnen maken van hun toekomst.
Dit zorgt er ook voor dat de regeling hopelijk veel bekender wordt, want nog steeds
zijn er veel gemeenten, onderwijsinstellingen en studenten die niet bekend zijn met
deze regeling, maar studenten met een beperking hebben er wel recht op. En als het
huidige beleid blijkbaar niet werkt, en dat doet het dus niet, dan moeten we dat als
politiek erkennen en in durven grijpen. Is de Staatssecretaris het met D66 eens dat
centralisering nu echt hoognodig is? En zo ja, wanneer komt zij met een wetsvoorstel
om dit te regelen? Kan dat nog voor het nieuwe studiejaar dat in september begint,
zodat we die studenten ook nog kunnen helpen?
Voorzitter. Mijn tweede blokje gaat over de taaleis. De Staatssecretaris sprak daarover
scherpe taal in De Telegraaf. De Kamerbrief was wel iets genuanceerder. Het CBS schrijft
bijvoorbeeld dat veel gemeenten bezig zijn met taal in hun beleid, en dat 36.000 mensen
het Nederlands nu nog onvoldoende beheersen, zegt natuurlijk niet dat al die 36.000
mensen niet bezig zijn om de taal wel te leren. Dat de taaleis niet wordt uitgevoerd,
betekent ook niet dat gemeenten niet gemotiveerd zouden zijn om mensen de taal te
leren en om daarmee mensen natuurlijk ook aan het werk te helpen, want daar gaat het
om.
Wij denken dat het probleem veel dieper zit. Veel gemeenten geven ook aan dat het
huidige inburgeringsbeleid om mensen de taal te leren, niet werkt. Zij wachten op
het nieuwe inburgeringsbeleid, dat natuurlijk pas volgend jaar ingaat. Gemeenten willen
graag met taalbeleid aan de slag en mensen willen graag de Nederlandse taal leren,
maar er zijn nog heel veel knelpunten. Volgens ons moeten gemeenten en het Rijk daar
samen mee aan de slag. Tegenover de media heeft de Staatssecretaris echter gedreigd
om gemeenten te gaan korten op het bijstandsbudget, als ze zich bijvoorbeeld niet
onverkort aan die taaleis houden. Klopt dat? En waarom nu al zulke scherpe taal? Waarom
heeft de Staatssecretaris de gesprekken met de gemeenten niet afgewacht? Was dat niet
handiger geweest, gelet op de bestuurlijke relaties, en gelet op het feit dat er natuurlijk
met gemeenten nog een heleboel andere discussies rondom het budget spelen? Dus wij
zouden hier graag wat reflectie op ontvangen van de Staatssecretaris.
Voorzitter. Mijn derde en laatste blokje gaat over het breed offensief. Dat lijkt
heel veelbelovend, maar we moeten nog wel een paar zaken echt uitwerken. Ik heb vooral
vragen over mensen met een medische urenbeperking. De meest recente cijfers die naar
de Kamer zijn gegaan, dateren van het jaar 2009, van tien jaar geleden dus. Toen had
de helft van de werkende Wajongers een dienstverband van vier dagen of meer. Tegelijkertijd
werd er bij de Wet banenafspraak uitgegaan van een gemiddeld aantal uren van een Wajonger
van 25,5 uur. 25,5 uur, dat komt meer in de buurt van drie dagen dan van vier dagen.
We horen ook van verschillende organisaties dat die drie dagen of 25 uur een veel
reëlere arbeidsduur is. De Staatssecretaris wil werken natuurlijk meer lonend maken,
en wij vragen ons bij al die wetsvoorstellen af: moeten we dan uitgaan van 25 uur,
van 28 uur of van 32 uur? Wat zijn nou de concrete gegevens? Ik sluit af met twee
heldere vragen daarover. Kan de Staatssecretaris toezeggen dat zij dit uitvoerig in
beeld brengt, voordat zij de wetten naar de Kamer brengt? En een tweede, afsluitende
vraag. Ik heb bij de begroting een motie ingediend om dat heel erg goed uit te vragen
bij gemeenten. Kan daar absolute spoed op worden gezet, zodat het heel duidelijk is?
Dat is voor D66 essentieel om die wetsvoorstellen goed te kunnen beoordelen.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Raemakers. Ik zag een eerste vraag van de heer Gijs van Dijk van
de PvdA.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Ik lees af en toe de krant, en ik las dat D66 de reactie van de Staatssecretaris «volkomen
misplaatst» vond. Kan de heer Raemakers daar iets meer beeld en geluid bij geven?
Hij stelt namelijk een aantal vragen over hoe dat nou zit, maar wat is er nou zo «volkomen
misplaatst»?
De heer Raemakers (D66):
Ik heb natuurlijk die analyses van het CBS over de taaleis en de bijstand heel goed
gelezen. Het blijkt gewoon dat gemeenten daar echt wel mee bezig zijn, maar dat ze
gewoon knelpunten zien. Die knelpunten zitten met name in het inburgeringsbeleid.
En wie heeft dat inburgeringsbeleid bedacht? Dat zijn natuurlijk wij, hier in Den
Haag: de politiek. De politiek heeft dat inburgeringsbeleid bedacht. Gemeenten hebben
nu ook nog niet zo'n grote rol in het inburgeringsbeleid. Dat gaat veranderen. In
2020 gaan gemeenten daar ook zelf meer over, volgens de plannen van Minister Koolmees.
Maar wij vinden het dus inderdaad misplaatst om, als we zien dat er knelpunten in
het beleid zijn waar eigenlijk de gemeenten niet zo heel veel aan kunnen doen, te
dreigen om het budget van de gemeenten te korten. Dat vinden wij een beetje onverstandig
en daar zouden wij graag een reflectie op zien.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Dank voor het antwoord. Reflectie is natuurlijk altijd goed, maar ik zou misschien
nog wel een stap verder willen gaan. Wellicht is het wel veel beter, en dat blijkt
ook uit de praktijk, om mensen meer ruimte en vertrouwen te geven. Vaak zitten mensen
toch niet in de beste situaties. Ze zijn onzeker. Ze vragen van een overheid, in dit
geval de gemeente, dan juist wat meer steun in plaats van de botte bijl met eventueel
een financiële straf.
De heer Raemakers (D66):
Ik ben het daar helemaal mee eens. Ik denk dat belonen veel beter werkt dan straffen.
Dus ik zie dat ook wel een beetje lastig voor me. Stel dat iemand nou wel bezig is
om de taal te leren, maar nog net niet voldoende niveau heeft. Ga je dan iemands uitkering
echt met 20% of 40% korten? Waar moet die persoon dan van leven? Dus ik zou zeggen:
als gemeenten dat liever niet doen, dan begrijp ik dat ik heel goed. Ik zie bijvoorbeeld
ook heel erg uit naar de resultaten van de experimenten met meer ruimte in de bijstand,
die in bijvoorbeeld Wageningen, Groningen en Tilburg worden gedaan. Ik ben heel benieuwd
naar die resultaten, omdat ik het met de heer Van Dijk eens ben dat belonen veel beter
werkt dan straffen.
De heer Renkema (GroenLinks):
Ik heb ook een vraag aan D66. Want het ging vrij uitgebreid over de taaleis, maar
de brief daarover, die op mijn verzoek ook voor vandaag is geagendeerd, gaat natuurlijk
ook vrij uitgebreid over de tegenprestatie in de bijstand. Daar heb ik D66 vanmiddag
nog niet over gehoord, dus ik zou wel graag willen weten: kijkt D66 even kritisch
als wij naar die tegenprestatie? En in aanvulling daarop het volgende. Het betreft
een afspraak waarover ook dingen in het regeerakkoord staan. Nou is het de afgelopen
week wel vaker zo dat de coalitiepartijen het niet helemaal met elkaar eens zijn.
Is dit ook een punt waarvan D66 zegt: hier nemen we afstand van?
De heer Raemakers (D66):
In de analyse van het CBS lees je dat gemeenten zeggen: wij willen echt alles doen
om mensen aan het werk te helpen en om mensen met mantelzorg of vrijwilligerswerk
te helpen om dichter bij werk te komen. Maar je ziet dat een aantal gemeenten zich
gewoon niet prettig voelt bij die term «tegenprestatie». Men zegt: als vrijwilligerswerk
kan of iemand levert mantelzorg of een andere zinnige bijdrage, dan spreken wij liever
niet over een tegenprestatie, en dan houden wij de tegenprestatie aan als een soort
last resort; als alle andere dingen niet werken, dan doen we de tegenprestatie. Dat
mag ook volgens de wet, want de wet zegt dat je de tegenprestatie in een verordening
moet hebben. Maar of je die in een individueel geval uitvoert, is lokaal maatwerk.
Laat vooral ook die gemeentes en de gemeenteambtenaren heel kundig kijken naar individuele
gevallen. En als je dan niet dwingend hoeft te zijn maar het ook in een vrijwillig
kader kan oplossen, dan denk ik dat dat de voorkeur geniet.
De heer Renkema (GroenLinks):
Dus voor alle helderheid: de tegenprestatie, die ook als eis kan worden gesteld en
waarbij de afspraak is dat gemeenten daar echt actief uitvoering aan moeten geven,
blijft wat D66 betreft wel het uitgangspunt van het beleid? Of gaan we het woord «tegenprestatie»
niet meer horen als D66 aan het woord is over sociale zekerheid?
De heer Raemakers (D66):
Ik durf het woord «tegenprestatie» nog wel te noemen, maar ik zou er vooral voor pleiten
dat het lokaal goed wordt ingevoerd. Ik zeg er ook bij dat ik me kan voorstellen dat,
als iemand helemaal geen stappen zet voor zijn re-integratie, niet bereid is vrijwilligerswerk
te doen en er duidelijk de kantjes van af loopt, een gemeente zegt: als je als bijstandsgerechtigde
nergens aan wilt meewerken, gaan we de tegenprestatie voor jou van toepassing laten
zijn. Ik wil dat dus niet helemaal uitsluiten. Vrijwillig meewerken helpt beter. Positief
stimuleren helpt ook beter, denkt D66. Maar als iemand echt niet wil, kan je hem met
de tegenprestatie misschien dwingen. Dat sluit ik dus niet uit.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik wil de heer Raemakers graag de gelegenheid geven om wat helderder te zijn, want
zijn betoog gaat nu toch een beetje alle kanten op. Is hij het nu wel of niet eens
met het beleid van de regering om mensen die niet aan de taaleis voldoen of gemeenten
die niet aan de tegenprestatie voldoen, snoeihard te korten? Dat is het VVD-beleid.
Of neemt D66 daar afstand van? Ik geef hem mee dat het regeerakkoord sinds deze week
een soort keuzemenu is geworden. Je kunt eruit shoppen: wel of geen kinderpardon,
wel of geen klimaatmaatregelen. Waar staat D66? U hebt nu alle ruimte om de mensen
duidelijkheid te geven.
De heer Raemakers (D66):
Ik moet denk ik voorkomen dat ik in herhaling val. Ik heb aangegeven dat D66 denkt
dat belonen beter werkt dan straffen. Het is wel zo dat de tegenprestatie en de taaleis
beide in de wet staan. Er is dus ooit door de regering en een meerderheid van de Staten-Generaal
besloten dat het moet. Als gemeente moet je je uiteindelijk aan de wet houden. In
het regeerakkoord hebben we gezegd dat we wat betreft de tegenprestatie en de taaleis
willen dat de regering, de Staatssecretaris dus, in gesprek gaat met gemeenten om
te kijken hoe je het beter zou kunnen doen. Ik vind het belangrijk dat de Staatssecretaris
wat betreft de taaleis aan gemeenten vraagt hoe het kan dat het met het huidige inburgeringsbeleid
en het leren van de taal nog niet optimaal lukt. Dat zou voor mij de kern van de gesprekken
moeten zijn. Daarom vind ik het niet verstandig om via allerlei media te zeggen dat
we gemeenten misschien wel gaan korten op het bijstandsbudget. Er loopt namelijk ook
nog een discussie over bijvoorbeeld de BUIG. Volgens mij is dat nog niet opgelost.
Ik vind het dus onverstandig van de Staatssecretaris dat zij al van tevoren heel duidelijk
stelling heeft genomen, maar ik hoor daar graag haar reflectie op. Ik hecht namelijk
aan het goede gesprek dat we ook in het regeerakkoord hebben benadrukt.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik geef de heer Raemakers de kans om zich nu te profileren en om duidelijk afstand
te nemen van het snoeiharde VVD-beleid. Let maar eens op de bijdrage van mevrouw Nijkerken
straks. Die zal gaan inzetten op sancties en boetes voor mensen die niet voldoen aan
taaleisen en tegenprestaties. Neemt u daar nou afstand van of laat u zich in uw hok
jagen en gaat u achter de VVD staan? Waar staat D66? Graag helderheid.
De heer Raemakers (D66):
Ik heb meneer Van Dijk niet nodig om me te profileren en ik laat me ook zeker niet
door hem in het hok duwen, maar ik kan er ook niet meer van maken dan ik geantwoord
heb. Wij geloven dat belonen beter werkt dan straffen. In echt het allerlaatste scenario
hebben we een taaleis en een tegenprestatie. Daar moeten gemeenten ook in een verordening
iets mee doen. Dat gemeenten dat nu niet optimaal uitvoeren, heeft meerdere oorzaken.
Haagse wetgeving is ook een belangrijke oorzaak daarvan. Laat de Staatssecretaris
in goed gesprek met de gemeenten gaan, zonder van tevoren al te duidelijk stelling
te nemen.
De voorzitter:
Ik kijk even rond. Er zijn geen verdere vragen voor de heer Raemakers meer. Dan geef
ik graag het woord aan de heer Renkema van GroenLinks.
De heer Renkema (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Ik begin met een gedachte van de Deense filosoof Kierkegaard.
Zijn gedachte is: jezelf zijn, is jezelf worden. Hij zegt dat het altijd gaat om voorwaartse
beweging en dat het altijd mis gaat als we kennis in systemen stollen en mensen en
de wereld proberen te objectiveren. Hij zegt dus eigenlijk: ieder mens gaat zijn eigen
unieke weg; stel die concrete mens centraal en niet een systeem. Ik ben blij dat de
Staatssecretaris in haar brief iets vergelijkbaars schrijft, namelijk dat elk mens
en elke fase van het leven anders is. De weg die je bewandelt, valt niet met zekerheid
uit te stippelen. Toch hebben we in Nederland met elkaar inmiddels een heel complex
systeem gebouwd met aparte doelgroepen, aparte instrumenten, aparte loketten, aparte
regelingen, aparte toeslagen, aparte heffingen en ga zo maar door. Hoe komt de concrete
mens weer centraal te staan?
Laat ik vooral ook zeggen dat ik onder de indruk ben van de gedrevenheid en de ambities
van de Staatssecretaris. Ze werkt intensief aan een inclusieve arbeidsmarkt en doet
daarvoor veel voorstellen. Ik eindigde het vorige AO met een vraag. Zij had het toen
over werknemers prikkelen en werkgevers ontzorgen. Mijn vraag was of ze dit wil omdraaien:
werkgevers prikkelen en werknemers ontzorgen. Ik ben er nog niet van overtuigd dat
zij dit al heeft gedaan. Ik heb drie onderwerpen waarover ik vragen wil stellen. Dat
zijn jobcoaching, loonkostensubsidie en beschut werk.
De verschillende systemen – ik gebruik het woord nog maar eens – van dagbesteding,
beschut werk, de banenafspraak en een reguliere baan moeten veel beter op elkaar worden
afgestemd. Wij steunen de gedachte dat mensen moeten kunnen doorgroeien en terugvallen,
mogelijk slechts tijdelijk. Maar daar is goede begeleiding voor nodig. Dat gaat veel
verder dan alleen matching. Hoe gaat de Staatssecretaris echt ontzorgen, juist bij
dat switchen? Een jobcoach is een geschikt instrument als intermediair en ontzorger,
maar gemeenten zetten dit voorzichtig, weinig structureel en kortdurend in. De Staatssecretaris
constateert dat ook. Haar oplossing is om gemeenten meer te verplichten dit aan te
bieden. De vraag is of dit de oplossing is. Uit onderzoek van de inspectie bleek al
dat gemeenten met name om financiële redenen terughoudend zijn. Mijn vragen zijn de
volgende. Is de Staatssecretaris bereid om de ondersteuning door een jobcoach ook
als recht vast te leggen, inclusief vrijheid van keuze? Is zij bereid om te kijken
naar een ruimere vergoeding voor gemeenten om goede, maar ook bredere coaching mogelijk
te maken? Is de Staatssecretaris bereid om bij de bonus-malusregeling die zij wil
ontwerpen, werkgevers mee te laten betalen aan jobcoaching? Hoe gaat zij werkgevers
prikkelen?
Dan over de loonkostensubsidie. Werkgevers willen graag één instrument. De meeste
partijen vinden loonkostensubsidie het beste instrument. Ook MKB-Nederland wil inmiddels
af van loondispensatie voor Wajongers. Het is niet uit te leggen dat collega's niet
hetzelfde minimumloon krijgen. Zorg toch voor volwaardig werknemerschap voor iedereen.
Eerdere moties van GroenLinks hierover zijn ontraden. Kan de Staatssecretaris niet
in ieder geval een experiment of pilot starten met loonkostensubsidie in de Wajong?
Kan het geen onderdeel zijn van de vereenvoudiging van de Wajong waar zij op dit moment
mee bezig is?
Dan mijn derde onderwerp: beschut werk. Bij het plenaire debat vorige week deed ik
de suggestie om de doelstelling beschut werk op te tellen bij de banenafspraak. Dat
deed nogal wat stof opwaaien. Het is ten eerste goed om te zeggen dat ik niet de bedoeling
heb om beschut werk onder die doelstelling te laten vallen. Het moet er wat mij betreft
echt bij worden opgeteld: een nieuwe ambitie, te weten 155.000 banen. Ik denk dat
we meer beschutte werkplekken kunnen realiseren als dit een gezamenlijke doelstelling
wordt. Mensen kunnen dan simpeler switchen en werkgevers worden hiermee gestimuleerd
om zelf ook beschutte werkplekken aan te bieden. De gemeenten blijven wat mij betreft
verantwoordelijk voor de plaatsing, maar mensen met deze indicatie kunnen zo wel worden
opgenomen in het doelgroepregister. Graag een reactie van de Staatssecretaris.
Naast de indicatiestelling als het gaat over beschut werk door het UWV willen Cedris
en Divosa graag een praktijkroute beschut werk. Ik ben daar enthousiast over. Is de
Staatssecretaris bereid een klein aantal arbeidsmarktregio's hiermee te laten experimenteren?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Renkema. Er zijn geen vragen van uw collega's, dus ik geef graag
het woord aan de heer Peters van het CDA.
De heer Peters (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb al eens gezegd dat ik vind de overheid zich zou moeten
gedragen als een goede buurman: altijd en van harte bereid tot het geven van hulp,
maar niet vrijblijvend. Als mijn buurman mij vraagt om de tuin te doen, dan zal ik
dat doen, als hij het tenminste netjes vraagt, niet iets van mij vraagt wat hij gemakkelijk
zelf kan doen, wel doet wat hij zelf kan – koffie zetten terwijl ik het gras maai
bijvoorbeeld – en hij niet de deur in mijn gezicht gooit als ik hem eens nodig heb.
Dat is normaal. Ik kan het goed vinden met mijn buren.
Voorzitter. Ik heb de media de afgelopen dagen gevolgd en ik hoorde het ook weer tijdens
het interruptiedebatje van zonet. Het lijkt erop dat sommige partijen denken dat als
zij hun best doen om niet te helpen, de buurman vanzelf wel aan de slag gaat. Maar
zo werkt het niet. Ik heb in dit huis de voorzitter van Divosa eens horen zeggen dat
je iemand wel uit zijn uitkering, maar niet uit zijn handicap kunt trappen. En zo
is het natuurlijk maar net. Aan de andere kant is het ook niet zo dat buren zomaar
om mijn hulp kunnen vragen en dat ik dan als een schaapje op kom draven. Je mag eisen
stellen aan de buren. Dat is niet vies, dat is normaal. Hij moet de taal leren spreken,
zodat hij mijn hulp niet nodig heeft bij het openen van de post. Hij mag best iets
terug doen voor mij als ik dat eens een keer nodig heb. Dat is allemaal normaal en
wat mij betreft geen groot punt om politiek mee te scoren.
Voorzitter. Laten we eerlijk zijn: de bijstand is het laatste vangnet, het absolute
minimum. Pakken we dat van mensen af, dan zullen ze letterlijk gras moeten eten of
«grass» moeten gaan verbouwen. Voor het CDA is het helder. Wij willen altijd helpen.
We willen niet dat er van ons goede gedrag misbruik wordt gemaakt. Moeilijker dan
dat is het eigenlijk niet.
Voorzitter. Ik heb een aantal punten. Wie in de bijstand terecht dreigt te komen,
moet er alles aan doen om dit te voorkomen. Een groot aantal gemeenten heeft daarom
een zogenaamde «wachttijd» ingericht: wie zich meldt aan het loket, krijgt een aantal
weken de tijd om zelf werk te zoeken en krijgt daarna pas recht op een uitkering.
Opvallend genoeg werkt dat goed, tenminste bij mensen die uit de WW dreigen te vallen.
Een behoorlijk aantal van hen gaat pas serieus solliciteren als de bijstand in zicht
komt. Ik kan daar wat van vinden – ik vind daar ook wat van – maar de WW is er eigenlijk
niet op ingericht om mensen aan te sporen iets te gaan doen, maar om in inkomen te
voorzien.
De wachttijd werkt, maar dan wel voor déze groep. Ik sprak laatst een man die recent
uit de gevangenis is gekomen. Deze man had bij vrijlating geen woning en geen uitkering.
Hij meldde zich bij de gemeente en kreeg te maken met de zogenaamde wachttijd. Zijn
straf had hij uitgezeten, maar het is verrekte lastig om niet opnieuw de fout in te
gaan als je geen geld hebt om eten te kopen en geen plek hebt om te slapen. En dan
vinden wij het vreemd dat mensen relatief snel weer in de fout gaan. Waarom een wachttijd
voor deze mensen? Waarom, veel en veel beter, geen werk «van bajes naar baan»? Ik
voel een motie aankomen met die naam. Een andere groep waarvoor ik in dit kader aandacht
vraag, zijn jongeren die bijvoorbeeld uit een instelling ontslagen zijn omdat ze 18
jaar oud zijn. Ook zij hebben over het algemeen geen recht op een uitkering, hebben
geen werk, volgen vaak ook geen onderwijs en kunnen gewoon nergens heen. Graag een
reactie van de Staatssecretaris.
Deze mensen hebben gewoon bestaanszekerheid nodig en wel meteen. Ik vraag daarom een
toezegging van de Staatssecretaris en overweeg ook zeer sterk een motie op dit punt.
Is de Staatssecretaris bereid om alles in het werk te stellen dat geen gevangene vrijkomt
zonder onderdak en zonder werk? Dat kan; er zijn gemeenten die afspraken maken met
gevangenen. Dan zegt een ambtenaar gewoon tegen zo iemand: bel mij wanneer je vrijkomt;
ik ga je helpen. Hetzelfde geldt voor jongeren. Is de Staatssecretaris bereid om op
dit punt bindende afspraken te maken met gemeenten en daarbij maatschappelijke partners
te betrekken?
Voorzitter. Vorige week sprak ik drie jongedames vol energie en ambitie, maar met
een chronische ziekte. Ze hebben van de week een petitie aangeboden. Deze dames komen
niet aan de bak, want werkgevers willen het risico niet nemen om hen aan te nemen,
omdat ze heel terecht verzuim zouden kunnen verwachten. Deze dames krijgen ook geen
no-riskpolis, omdat ze per uur een te hoge verdiencapaciteit hebben. Dat is natuurlijk
niet te verteren en jammer van zo veel menselijk kapitaal. Is de Staatssecretaris
bereid om te onderzoeken of een no-riskpolis voor deze groep jongeren haalbaar is?
Ik overweeg hiertoe een motie in te dienen en ik heb inmiddels door dat meerdere mensen
daaraan mee willen doen.
Voorzitter. Zeven partijen hebben een alternatief uitgewerkt dat inkomensontwikkeling
mogelijk maakt voor mensen met een medische urenbeperking. Is de Staatssecretaris
bereid om dit alternatief te betrekken bij de uitwerking van haar breed offensief?
Voorzitter. Tot slot; ik zie u al streng kijken. Een overheid moet zich gedragen als
een goede buurman. Wij doen dat wat mij betreft te vaak niet. We kunnen, nee, we moeten,
sommige mensen echt beter helpen. Ja, natuurlijk mogen we eisen stellen aan mensen.
Maar zoals ik al zei, dat is wat mij betreft geen punt om politiek mee te scoren,
dat is gewoon normaal.
Echt tot slot. Volgens de overlevering zei Cato Maior, onafhankelijk van het onderwerp
aan het einde van iedere senaatsvergadering dat Carthago wat hem betreft verwoest
moest worden. Overigens ben ik van mening dat uithuiszettingen onnodig, duur en schadelijk
zijn.
Tot zover.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Peters. Uw betoog heeft aanleiding gegeven voor een vraag van mevrouw
Van Brenk van 50PLUS.
Mevrouw Van Brenk (50PLUS):
Met die laatste uitspraak van de heer Peters ben ik het volkomen eens, dat wil ik
even aangeven. Maar ik heb een vraag over het punt van de bijstand. Vanochtend heb
ik met uw collega en een aantal collega's het debat gevoerd over de sociale staat
van Nederland. Daarin heeft 50PLUS het punt naar voren gebracht dat het sociaal minimum
te laag is om goed van rond te kunnen komen en schuldenvrij te blijven. Hoe ziet het
CDA dit?
De heer Peters (CDA):
Ik had natuurlijk dat debat vanmorgen moeten volgen, dan had ik nu een prachtig mooie
volzin gehad. Wij zijn samen op studiereis geweest naar Engeland, onder andere, samen
met een aantal collega's hier. Ik heb daar een interessante optie gehoord van een
professor; meneer Renkema, ter linkerzijde van mij, heeft het er vandaag al over gehad.
Die professor zei: zullen we nou eens op een goede manier kijken wat dat minimum eigenlijk
is? Ik kan hier opmerken dat Nibud uitgerekend heeft dat als je jarenlang in de bijstand
zit, je gewoon geld tekortkomt. Het antwoord is dan dat het niet de bedoeling is dat
je jarenlang in de bijstand zit. Probleem opgelost. Tja... Snap je? Daar komen we
er dus niet mee. Laten we gewoon kijken wat het minimum daadwerkelijk is, wat we met
z'n allen daaronder verstaan. Laten we ons er gewoon met z'n allen, objectief, eerlijk,
netjes op heroriënteren wat dat zou betekenen.
Mevrouw Van Brenk (50PLUS):
Het is zeker niet de bedoeling dat mensen jaren in de bijstand zitten, maar een feit
is dat dat wel gebeurt. Ik ben blij met de erkenning dat als je wél langdurig in de
bijstand zit, je echt in de problemen komt en dat we dit met z'n allen moeten oplossen.
Dus ik neem die uitgestoken hand zeker graag aan en wil graag meedenken, want ik vind
echt dat dit in Nederland moet veranderen. Dus prima.
De voorzitter:
Daar zat geen vraag meer in aan de heer Peters. Dan geef ik graag het woord aan de
heer Gijs van Dijk van de Partij van de Arbeid.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. We hebben het over de Participatiewet, maar ik wil beginnen
met de VVD. Die staat niet op de agenda, maar heeft wel alles met dit onderwerp te
maken. Want als het gaat over mensen die het moeilijk hebben, hoor ik eigenlijk altijd
– het is weer campagnetijd – de VVD. En niet in positieve zin. We hebben dat nu ook
weer gezien met de taaleis en de tegenprestatie. Op het moment dat blijkt dat gemeenten
een eigen invulling geven – de heer Raemakers heeft gelijk dat gemeenten die mogelijkheid
gewoon hebben in de Participatiewet – en dat niet helemaal blijkt te gaan zoals de
VVD het wil, ligt de VVD meteen dwars en duikt erbovenop.
Maar we hebben hier ook debatten over zaken, bijvoorbeeld kinderarmoede, die we hebben
uitbesteed aan de gemeente. Daar hebben we hier plenair het debat over gevoerd en
een hoorzitting over gehad. Het ging dan om geld dat beschikbaar is voor kinderen
in armoede. Daar hebben we hier ook het debat over gevoerd. «Dat is aan gemeenten»,
zegt de Staatssecretaris dan, «daar gaan wij hier niet over; wij bepalen hier het
budget en de gemeenten mogen dat zelf invullen, dat is de gemeentelijke vrijheid waar
ik heilig aan hecht». Ook als het gaat over de sociale werkvoorziening en de budgetten
daarvoor, zegt de Staatssecretaris dat het aan de gemeenten is hoe ze die invullen:
dat geld komt uit het Gemeentefonds, daar ga ik niet over.
Maar gaat het over mensen in de bijstand, dan komt de ware aard van de VVD naar boven.
Dan zegt de VVD: we willen erbovenop vanuit Den Haag en desnoods gaan we die mensen
financieel straffen. Wat is nou de ware aard van de VVD? Is dat ruimte geven aan gemeenten,
die daar ook zelf om vragen, die zelf beleid vormgeven, die de mensen kennen en die
daar ruimte voor krijgen? Of is de VVD voor van bovenaf centraal sturen? Mijn observatie
is – ik heb dit al eerder gezien met dat plannetje van Dijkhoff – dat als het gaat
over mensen die het moeilijk hebben, de VVD maar één lijn heeft, namelijk: naar beneden
trappen, het liefst vanuit Den Haag, en gemeenten dwingen. Ik wil graag van de Staatssecretaris
weten wat de echte VVD is. Is dat de VVD die ruimte geeft aan gemeenten en vertrouwen
geeft aan mensen? Of is dat de VVD die het liefst een schop geeft tegen mensen die
het moeilijk hebben?
Goed, voorzitter. Dat was mijn inleiding. Goedemiddag!
De voorzitter:
Gaat u verder met uw betoog.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Het moge duidelijk zijn dat wij uitgaan van vertrouwen in en ruimte voor mensen en
dat de gemeenten dat prima zelf kunnen en er een eigen invulling aan kunnen geven.
Voorzitter. Dan naar de agenda. Als eerste beschut werk. Het beschut werk gaat niet
goed. We zien dat de doelstelling van 4.600 beschutte werkplekken die we in 2018 hadden
moeten halen, niet wordt gehaald. De vraag aan de Staatssecretaris is wat hier misgaat.
Deze plekken zijn harstikke hard nodig. De mensen zijn er. Maar ten eerste komen ze
moeilijk in aanmerking, vanwege de strenge meting voor een beschutte werkplek, en
ten tweede hebben gemeenten blijkbaar ook praktische problemen om mensen aan het werk
te helpen. Hoe kunnen we dat verbeteren?
We hebben van Cedris de optie meegekregen dat het misschien zou kunnen via een praktijkroute.
Is de Staatssecretaris bereid, omdat we met z'n allen willen dat die mensen gewoon
op een beschutte werkplek terecht kunnen komen, om daar ruimte aan te geven en om
experimenten toe te staan?
Voorzitter. Dan het brede offensief. Daar herken ik de echte Staatssecretaris Van
Ark bij. Daar ben ik zeer blij mee. Staatssecretaris Van Ark zegt: ik ga het echt
anders doen, ik ga met de mensen en organisaties samenwerken aan een systeem dat werkt,
dat de mensen volgt en dat niet dwingend is. Ik hoop die Van Ark ook terug te zien
bij het punt van de taaleis en de tegenprestatie. Hoe staat het met Simpel Switchen?
Wij hebben eerder een motie ingediend die zegt dat je moet kunnen overstappen van
beschut werk naar een garantiebaan en wellicht naar regulier werk, en ook dat je weer
moet kunnen terugvallen als dat niet goed gaat. Hoe staat het daar nu mee? Is de Staatssecretaris
bereid om te kijken hoe het in de praktijk gaat om daarvan te leren?
Voorzitter. Dan de jongeren met een chronische aandoening. Zij verdienen allemaal
een kans. We hebben hier afgelopen dinsdag namens de commissie een petitie aangenomen.
De jongeren vragen om breder te kijken naar jongeren met een chronische aandoening,
ook naar jongeren die niet onder een garantiebaan vallen, die eigenlijk onder niks
vallen en die daardoor tussen wal en schip dreigen te vallen. Is de Staatssecretaris
bereid om daar oplossingen voor te vinden? Wellicht kan dat via de no-riskpolis.
Dan het conceptvoorstel-Wajong. Het wetsvoorstel levert een wat verdeeld beeld op.
Positief is het verdwijnen van de studieregeling – studerende Wajongers krijgen weer
een volledige Wajong-uitkering – en het harmoniseren van de rechten van de oude Wajong
en de nieuwe Wajong. Maar er zijn ook heel zorgwekkende geluiden, onder andere van
FNV en de Landelijke Cliëntenraad, over het wetsvoorstel, namelijk dat de nieuwe formule
om inkomsten uit werk aan te vullen veel te ingewikkeld is en dan het werk niet-lonend
maakt. Daar komt bij dat het afschaffen van de Bremanregeling negatieve inkomenseffecten
kan hebben voor huidige Wajongers. Ook het schrappen van de voortgezette regeling
die vooruitzicht biedt om als Wajonger op 100% wml te komen, heeft negatieve consequenties.
Ten slotte wordt er geen rekening gehouden met Wajongers met een medische urenbeperking.
Voor hen geldt meer werk niet als mogelijkheid om meer inkomen te verdienen. Graag
een reactie daarop.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Dijk. Ik zie dat er geen vragen zijn. Dan geef ik graag het
woord aan de heer Mulder van de PVV.
De heer Edgar Mulder (PVV):
Dank u wel, voorzitter. De coalitie heeft het altijd over integratie, in combinatie
met het leren van de taal. Volgens mij staat er zelfs een aantal zinnen daarover in
het regeerakkoord. Daarom ook is de brief van de Staatssecretaris van 16 januari zo
vreselijk ontluisterend. Hoe is het mogelijk dat dit bijstandsbeleid door de meeste
gemeenten niet wordt uitgevoerd en dat er nergens wordt gekort op een uitkering als
mensen de taal niet spreken. En waarom vragen ze geen tegenprestatie? Het is ook een
belediging voor deze Staatssecretaris. Het is namelijk een exacte herhaling van een
jaar geleden. Toen was er ook ophef omdat bleek dat die gemeentes helemaal niets deden.
Wat zei de Staatssecretaris toen, op 7 december 2017? Ze zei dat de taaleis er niet
voor niets is en dat in het uiterste geval gemeenten beboet kunnen worden.
Voorzitter. We zijn een jaar verder en er is niets veranderd. Die gemeenten lachen
deze Staatssecretaris uit. Ze nemen haar niet serieus. Een paar dagen geleden kreeg
deze commissie een brief van de Nederlandse... Eh, hoe heet het? Van gemeenten. De
vereniging van gemeenten, de nvv. VNG.
De voorzitter:
VNG.
De heer Edgar Mulder (PVV):
Die stuurden ook een brief, ja! Maar de inhoud was niet zo vrolijk en leuk. Want ze
stellen daar gewoon dat het opleggen van tegenprestaties en maatregelen voor gemeenten
geen doel op zich is. Iets verder in de brief stellen ze dat de praktijk in gemeenten
laat zien dat maatregelen in het kader van de taaleis en het labelen van activiteiten
als tegenprestatie niet altijd nodig zijn.
Voorzitter. Ze hebben lak aan deze Staatssecretaris. Ze hebben lak aan de taaleis
en ze hebben lak aan de Bijstandswet. De PVV wil vandaag duidelijkheid: gaat de Staatssecretaris
nu eindelijk iets doen? In de media lezen we stoere taal, zoals «ik zal niet terugdeinzen»
en «mijn handen jeuken», maar waarom was er dan geen steun voor de PVV-motie die vroeg
om de bijstandsuitkering in te trekken van mensen die niet voldoen aan de taaleis?
En waarom was er dan, ook kortgeleden, geen steun voor een PVV-motie waarin wordt
opgeroepen om gemeenten gewoon verplicht te laten handhaven op de vereisten en voorwaarden
voor het ontvangen van bijstand? Gewoon wat in de wet staat! Gewoon de vraag: handhaaf
dat. Waarom heeft u dat niet omarmd?
Maar u krijgt een herkansing. De PVV zal deze moties opnieuw indienen, tijdens het
VAO dat ik hierbij aanvraag.
De voorzitter:
Meneer Mulder, ik moet u formeel wijzen op het feit dat u een VAO pas in de tweede
termijn mag aankondigen.
De heer Edgar Mulder (PVV):
Dan ga ik het in de tweede termijn aanvragen.
De voorzitter:
Meneer Mulder, ik wil u vriendelijk verzoeken om verder te gaan met uw betoog. Of
was u klaar? Ik begrijp nu dat dat het geval is. Prima. Goed. Ik zie dat er geen vragen
zijn. Dan geef ik graag het woord aan de heer Jasper van Dijk van de Socialistische
Partij.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dank u, voorzitter. Eind vorig jaar kregen we de Landkaart van de Participatiewet
van bureau Berenschot. De conclusie: het naar werk begeleiden van mensen met een afstand
tot de arbeidsmarkt loopt achter; driekwart van alle gemeenten slaagt er niet in om
de gestelde aantallen voor nieuw beschut werk te realiseren en het totaal aantal verstrekte
loonkostensubsidies ligt rond de helft van het vooraf verwachte aantal. Mijn vraag:
wat gaat de Staatssecretaris doen met deze onthutsende cijfers? Hoe gaat ze de gemeentes
ertoe aanzetten wel banen te vinden voor mensen met een beperking?
«Staatssecretaris Van Ark heeft nieuwe plannen aangekondigd. Maar mensen die minder
kunnen werken, vallen nog altijd onder het bijstandsregime. Dit kan opgelost worden
door een zogenaamde inclusietoeslag van de Belastingdienst. Het is belangrijk om mensen
te belonen als ze een prestatie leveren en niet te straffen door ze te korten op hun
uitkering.» Aldus de petitie van Noortje van Lith, met een glashelder pleidooi om
de Participatiewet te veranderen. Graag een reactie op haar petitie.
Voorzitter. Met de sociale werkvoorziening gaat het niet goed. Neem de sw in Breda,
genaamd ATEA. De afbraak ervan is gaande. Zonder enige inspraak van een cliëntenraad
moeten de mensen lijdzaam toezien hoe de sociale werkvoorziening in Breda verandert
in een sterfhuis. «Oliedom», noemde CDA-collega Peters dat ooit. Ook de SER heeft
gezegd dat je zuinig moet zijn op de sw. Er zitten vandaag mensen van de sw in Breda
op de tribune. Ze willen weten wat u gaat doen om te voorkomen dat hun sociale werkvoorziening
ontmanteld wordt. Er is een motie van de heer Buma aangenomen die vraag om de infrastructuur
van de sw niet af te danken. Was het Buma voor de bühne of komt u in actie?
SW-bedrijven als ATEA komen in de problemen door de voortgezette bezuinigingen, per
sw'er en op beschut werk. Bent u bereid die bezuiniging te stoppen, zoals ook Cedris
voorstelt? Wat heeft inspraak voor de cliënten, voor deze mensen, nog voor zin als
die volstrekt vrijblijvend is?
Voorzitter. Een aantal vragen over het zogenaamde brede offensief om mensen met een
beperking aan werk te helpen. De sociale werkvoorziening zou daarin een centrale rol
moeten spelen, wat ons betreft. Waarom werd het slechts een voetnoot? Wilt u het voorstel
van zeven partijen voor de zogenaamde inclusietoeslag ten minste onderzoeken? Die
zou een waardige opvolger zijn van de vermaledijde loondispensatie, die inmiddels
van tafel is. Zie ook mijn eerdere motie met die strekking. Bent u bereid om mensen
met een arbeidsbeperking recht op dienstverlening van een SW-bedrijf te geven, zoals
ook de FNV voorstelt? Wat is uw reactie op de cliëntentoets van de Landelijke Cliëntenraad?
Wat zegt de Staatssecretaris tegen de Wajongers die straks niet meer kunnen profiteren
van de zogenaamde Bremanregeling en de voortgezette werkregeling? Wil de Staatssecretaris
voorkomen dat mensen met een medische urenbeperking gedupeerd raken? En wil de Staatssecretaris
de 70 miljoen euro van het brede offensief inzetten voor concrete trajecten richting
betaald werk, in plaats van voor praatclubjes en organisatiestructuren?
Voorzitter. Voor de vele jonggehandicapten die in de bijstand eindigen, brengt de
Participatiewet de kostendelersnorm. Ouders die voor hun gehandicapte, volwassen kind
zorgen, worden gekort, als een boete op mantelzorg. Ik kreeg een mail van een zwaar
zieke vrouw van 53 jaar, die 24 uur per dag zorg nodig heeft. Ze woont bij haar moeder
van 73 jaar, die mantelzorg verleent. Maar die wordt vanwege de kostendelersnorm gekort.
Is dat wat u wilt? Graag een reactie. Ik heb nog meer voorbeelden, maar omwille van
de tijd ga ik verder.
Voorzitter. De VVD, de partij kwam al even voorbij, is mild als het gaat om de banenafspraak.
Overheid en bedrijfsleven hoeven niet te vrezen voor sancties. Dat ligt heel anders
als het gaat om de tegenprestatie; mensen keihard aangepakt als ze geen verplicht
vrijwilligerswerk willen doen. Maar waarom wilt u mensen laten werken zonder salaris?
Daarmee ontduikt u immers het minimumloon.
Dan de taaleis. Geen misverstand: het leren van de Nederlandse taal is van groot belang.
Maar kunt u wat dat betreft niet beter zorgen voor een goed cursusaanbod? Nu is het
taalonderwijs een puinhoop en heeft lang niet elke gemeente een goed aanbod voor nieuwkomers.
Graag een reactie.
Voorzitter. Tot slot nog twee punten. De petitie van de mensen die pleiten voor de
no-riskpolis voor alle jongeren met een chronische aandoening kwam al voorbij. Graag
een reactie.
Tot slot nog een punt van het tv-programma De Monitor. Dat komt aanstaande zondag
met een uitzending over het feit dat veel gemeenten weigeren om daklozen een briefadres
te geven. Dat zou toch anders moeten gaan. Ik heb hier onderzoeksresultaten. Ik kan
ze aan u leveren. Maar ik krijg graag een reactie. Wat zegt u tegen die gemeentes?
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Dijk. Dat geeft aanleiding tot een vraag van de heer Peters
van het CDA.
De heer Peters (CDA):
Ik ben allereerst blij dat een deel van het betoog van de SP, de kern zou ik bijna
zeggen, mijn opmerking en Buma's motie was. Mijn vraag: als die motie correct wordt
uitgevoerd en die infrastructuur zou in stand blijven, zou meneer Van Dijk dan ook
tevreden zijn als dat gebeurde zonder extra geld? Of moet ik zeggen: wilt u eigenlijk
alles bij het oude laten, back to the future, meer geld en de rest is niet «Buma voor
de bühne», maar «ik ben Van Dijk, ik heb gelijk, ik kom van links»?
De heer Jasper van Dijk (SP):
Nou, leuk rijmpje. Complimenten.
De heer Peters (CDA):
Dat vond ik ook.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Kijk, het gaat hier om de enorm ernstige gevolgen van de Participatiewet. Er is ongeveer
twee miljard bezuinigd op de voorzieningen voor mensen met een beperking. De sw wordt
afgebroken. Mensen zitten thuis, in plaats van dat ze een mooie plek hebben. Dus vanzelfsprekend
gaat het ook gepaard met middelen. Ik wil heel graag dat de infrastructuur van de
sw bewaard blijft. Er zijn allemaal prachtige woorden voor bedacht. En ik steun het
advies van de Sociaal-Economische Raad. Maar uiteindelijk zeg ik tegen de heer Peters:
voor sommige mensen is een sociale werkvoorziening broodnodig, met de bijbehorende
middelen. «Inclusieve samenleving» is een prachtige term, maar dat gaat niet op voor
iedereen. Hetzelfde geldt voor speciaal onderwijs: je moet dat niet volledig afbreken.
Dat is nu wel gebeurd. Het is ingezet onder Rutte II en het wordt voortgezet. Dat
moet stoppen.
De heer Peters (CDA):
Ik wilde u in tweede termijn nog de kans geven om u nog wat verder te profileren,
zoals net bij de meneer van D66. Maar in de kern zegt u niet dat u een doorontwikkeling
wilt of het in stand houden van een infrastructuur. U wilt gewoon terug naar wat het
was, met de oude middelen. Nou, dat is een helder standpunt en dat was het dan.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Tja, ik vind het een beetje suf om heel erg op die woorden te gaan zitten. Wil ik
nou terug of vooruit? Kijk, van mij mag je de sw «sociaal ontwikkelbedrijf» noemen.
Het mag allemaal. Je mag ook zeggen: we gaan de infrastructuur in stand houden en
dan geven we het allemaal nieuwe namen. Meneer Peters, het gaat hier om de kern: dat
er nu een grote groep mensen tussen wal en schip valt. Dat komt door snoeiharde bezuinigingen.
En u mag daar allemaal mooie nieuwe termen en labels op plakken, maar mij gaat het
erom dat er een fatsoenlijke sociale werkvoorziening is voor mensen die niet terechtkunnen
op een reguliere werkplek, omdat zij daar overprikkeld raken, omdat ze daar niet op
hun plek zitten, omdat het daar niet goed gaat. Dat is een kwestie van beschaving.
De voorzitter:
Oké. Dit is geen aanleiding voor andere vragen, dus ik geef nu graag het woord aan
mevrouw Van Brenk van 50PLUS.
Mevrouw Van Brenk (50PLUS):
Dank, voorzitter. Aan ambitie ontbreekt het niet in het brede offensief van de Staatssecretaris.
Op gemeenten en UWV rust de belangrijke taak om maatwerk te gaan leveren bij de begeleiding
van mensen met een beperking naar duurzaam werk. Maar kan de Staatssecretaris uitleggen
hoe gemeenten en het UWV hun taken – denk daarbij aan die intensieve begeleiding naar
werken – moeten intensiveren, terwijl re-integratiebudgetten in de afgelopen jaren
per saldo flink zijn afgenomen en de huidige financiële kaders leidend zijn en blijven?
Dus hoe krijgen we nou focus op het meer aan het werk houden van mensen en op duurzame
plaatsing? Hoe krijgen we meer focus op nazorg? Hoe kunnen gemeenten dan minder terughoudend
worden bij het verstrekken van loonkostensubsidies, en bij het inzetten van de nog
steeds veel te spaarzame jobcoaches? Wij horen verhalen dat één ambtenaar 200 bijstandsgerechtigden
moet begeleiden. Dat kan toch niet voldoende effectief zijn? Zou de jobcoach dan geen
optie moeten zijn, maar een wettelijk recht voor de werkzoekende moeten worden, met
een duidelijk financieel kader? Kan de Staatssecretaris daarop reageren?
Veel oudere werklozen komen nu veel te geruisloos terecht in de fuik van de bijstand
en maken minimaal kans op werkhervatting. We weten dat leeftijdsdiscriminatie aan
de orde van de dag is. Dat is pure vernietiging van menselijk kapitaal. Met een structurele
jobcoach kun je ook deze oudere werkloze beter naar werk begeleiden en aan het werk
houden. Is de Staatssecretaris dat met ons eens? Wat gaat zij hieraan doen? En heeft
de overheid hierin zelf ook niet een voorbeeldfunctie te vervullen?
50PLUS zet vraagtekens bij hoe het kabinet wil bereiken dat iedereen die is aangewezen
op beschut werk, dat ook krijgt. Er zijn inmiddels ongeveer 3.700 positieve adviezen
van het UWV, maar er werken maar ongeveer 1.800 mensen. Wat betekent dat nou voor
die 1.900? Zitten die nu thuis achter de geraniums? De ruimte die er is, 4.600 plekken,
wordt nog helemaal niet effectief benut. Hoe kan hier een inhaalslag worden bereikt?
En deze 1.900 mensen hebben toch recht op beschut werk? En gemeenten móéten dat toch
leveren? Klopt dat, kan de Staatssecretaris dat bevestigen? Ik steun de collega's.
In dit licht wil ik wijzen op het belang van de bestaande infrastructuur van kennis
van de SW-bedrijven. Daar kunnen gemeenten toch hun voordeel mee doen? Wanneer dit
jaar kan de Kamer de evaluatie met betrekking tot beschut werk tegemoetzien?
Wij vinden dat de sociale ontwikkelbedrijven uitgebouwd moeten worden van vangnet
tot springplank naar werk, tot intensief begeleiden en centraal ondersteunen naar
werk en begeleiden bij het behoud van werk. De FNV doet daarvoor concrete voorstellen.
Kan ik een reactie daarop krijgen van de Staatssecretaris?
50PLUS is onder de indruk van de brief waarin beleid wordt aangekondigd om mensen
meer zekerheid te bieden. Dat is mooi. Makkelijker schakelen in de participatieketen
en beter begeleiden naar duurzaam werk. Fantastisch nieuws, want als iets toch te
hoog gegrepen blijkt, kan iemand er zo op rekenen om tijdelijk even terug te kunnen
keren naar de oude uitkering. Dat zorgt ervoor dat mensen een volgende stap durven
te zetten. Wij missen daarin wel een concreet stappenplan en tijdspad. Kan daarin
worden voorzien?
Tot slot, voorzitter. 50PLUS is tegen het opheffen van het onderscheid tussen markt
en overheid bij de banenafspraak. Wij vinden dat onderscheid nodig om het commitment
en de effectiviteit van de inzet van partijen te kunnen onderscheiden. Het gaat ons
immers om duurzame banen. Wij steunen de bedenkingen van werkgevers en werknemers
en van organisaties tegen het loslaten van dit onderscheid.
Daar wil ik het bij laten, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik kijk even rond en zie dat dit geen aanleiding geeft tot verdere vragen.
Ik draag nu graag het voorzitterschap even over aan de heer Peters en zal zelf ook
een inbreng leveren.
Voorzitter: Peters
De voorzitter:
Dank u, voorzitter. Ik geef nu het woord aan mevrouw Nijkerken-de Haan namens de fractie
van de VVD.
Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Voordat ik met mijn pleidooi begin, zou ik in ieder geval
graag willen aansluiten bij de vragen die mijn collega van het CDA heeft gesteld ten
aanzien van de no-riskpolis bij chronisch zieke jongeren.
We wonen in een prachtig land, dat we samen hebben opgebouwd. We hebben dan ook samen
de verantwoordelijkheid om het bezit, waar we zo hard voor hebben gewerkt, te beschermen
en om te proberen het nog mooier te maken. Nederland is een land waar iedereen de
kans moet krijgen om zo veel mogelijk uit zichzelf te halen. Mensen verdienen een
steuntje in de rug als het tegenzit, en wanneer ze net dat kleine zetje nodig hebben
om weer op eigen benen te staan.
Het mooie vangnet dat we hebben, heet de Participatiewet. Als je om wat voor reden
dan ook zonder baan zit, doe je er normaal gesproken alles aan om weer aan de slag
te komen. Dan kan het best frustrerend zijn als je ziet dat er een groep mensen is
die al jaren in de bijstand zit, de taal niet of onvoldoende beheerst en waarvan je
ook nog het gevoel hebt dat ze in ieder geval niet voldoende hun best doen om aan
het werk te komen.
Ik maak me zorgen over een groep van meer dan 200.000 migranten met een niet-westerse
achtergrond, die al jaren afhankelijk zijn van de bijstand. Een groep die oververtegenwoordigd
is in de bijstandsbestanden van gemeenten. Vooral het gegeven dat blijkt uit het SCP-rapport
«Integratie in zicht?», namelijk dat de derde generatie weer steeds vaker in de bijstand
belandt, vinden wij een alarmerend signaal. Wij vinden het dan ook zeer verontrustend
dat uit het rapport Wet Taaleis 2018 van het CBS blijkt dat we van meer dan 70.000
mensen niet weten of zij de Nederlandse taal beheersen en dat we van in ieder geval
ruim 30.000 mensen weten dat ze de taal überhaupt niet beheersen. En dat terwijl taal
essentieel is om te kunnen meedoen in onze samenleving. Daarnaast blijkt ook nog eens
dat 40% van de gemeenten aangeeft de tegenprestatie niet uit te voeren. Hiermee bieden
gemeenten mensen die afhankelijk zijn van een bijstandsuitkering dus niet de ondersteuning
die zij zouden moeten bieden. Want hoe weet je nu welke ondersteuning je moet geven
als je niet eens weet of iemand de taal wel beheerst? Juist de groep mensen in de
bijstand die dat duwtje in de rug goed kunnen gebruiken, krijgen dit dus niet. Naast
de wederkerigheid, die de VVD erg belangrijk vindt en die schuilt in de tegenprestatie,
helpen zowel de taaleisen als de tegenprestatie om mensen mee te kunnen laten doen
in de samenleving. Het kan dan ook niet zo zijn dat gemeenten deze niet uitvoeren.
Voorzitter. «Kan ik niet» ligt op het kerkhof, en «wil ik niet» ligt ernaast, zei
mijn oma altijd tegen mij. En dat het kan, blijkt uit de aanpak van Rotterdam. Daar
hebben ze alle werkzoekenden met een uitkering voor 1 januari 2016 gecontroleerd op
het taalniveau en zetten ze er nu op in om mensen die de taal onvoldoende beheersen,
op een taaltraject te plaatsen. Gaat het dan om de wil bij gemeenten? Het is echt
de hoogste tijd dat gemeenten invulling gaan geven aan hun taak en verantwoordelijkheid.
Daarom zou ik de Staatssecretaris willen vragen hoever zij is in de gesprekken met
de gemeenten. Want gemeenten moeten straks, naast het uitvoeren van de Participatiewet,
ook nog de inburgeringswet inclusief ontzorging aan het begin en een persoonlijk integratieplan
gaan uitvoeren. Dat laatste raakt natuurlijk ook aan de plannen van Minister Koolmees.
Maar de groep mensen met een niet-westerse achtergrond in de bijstand is vele malen
groter dan de groep nieuwkomers. Ik vraag me af of deze groep ook een plek krijgt
in bijvoorbeeld de pilots van het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt.
Is de Staatssecretaris aangehaakt bij de plannen van de Minister omtrent deze pilots?
Het zou onze inzet moeten zijn om zo veel mogelijk mensen vanuit de bijstand weer
op eigen benen te krijgen. Weten gemeenten hoe groot de huidige groep mensen met een
niet-westerse achtergrond is waarvoor zij nu al vanuit de Participatiewet verantwoordelijkheid
dragen? En hoe stimuleren we werkgevers om juist ook mensen met een niet-westerse
achtergrond een baan aan te bieden? Zijn de huidige instrumenten die we daarvoor in
de Participatiewet hebben voldoende, en worden ze ook voldoende ingezet? En heeft
de Staatssecretaris er bijvoorbeeld een beeld van of er al een standaardprocedure
is om niet alleen de mannen uit een gezin op te roepen voor begeleiding naar werk,
maar ook de vrouwen uit het gezin worden uitgenodigd?
Voorzitter. Ik realiseer me dat ik een berg vragen heb gesteld, maar het is voor alle
mensen die afhankelijk zijn van de Participatiewet van groot belang dat zij de juiste
ondersteuning krijgen vanuit de gemeenten. Ik ben in ieder geval blij met de brief
van de Staatssecretaris waarin zij, met de rapporten van het CBS in de hand, aangeeft
een stevig gesprek aan te gaan met de gemeenten. En als de gemeenten deze handschoen
niet oppakken, dan is het goed dat de Staatssecretaris uiteindelijk niet zal schuwen
om een en ander af te dwingen. Gemeenten dienen gewoon in beeld te hebben wie er in
de bijstand zit en of mensen de taal beheersen. En als gemeenten dat niet doen, dan
laten ze mensen aan hun lot over, hebben deze mensen geen eerlijke kans op het vinden
van een baan en blijven ze onnodig afhankelijk van het vangnet dat we in Nederland
hebben. Zeker in een tijd waarin we iedereen op de arbeidsmarkt kunnen gebruiken,
is het van groot belang dat we hier nu snel vaart mee maken.
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Nijkerken-de Haan. Uw betoog was keurig binnen de tijd, maar heeft
toch wat vragen opgeroepen. We beginnen met de heer Raemakers van D66.
De heer Raemakers (D66):
Mevrouw Nijkerken heeft een aantal zaken genoemd, maar de taal leren kwam wel heel
erg veel terug in haar bijdrage. Ik heb natuurlijk ook die analyse van het CBS gelezen.
Daar staat bijvoorbeeld in: «Meerdere gemeenten hebben ervaren dat personen zich over
het algemeen voldoende inspannen en gemotiveerd zijn om de taal te leren». Het gaat
dan om mensen die in de bijstand zitten. Ook elders in die analyse lees je dat gemeenten
allerlei dingen doen om mensen de taal beter te leren. Ik zou mevrouw Nijkerken daarom
het volgende willen vragen. We hebben gemeenten, we hebben natuurlijk mensen in de
bijstand. Uit de analyses blijkt dat ze best wel gemotiveerd zijn om het beleid te
verbeteren. Welke rol ziet mevrouw Nijkerken voor het Rijk? Daar heb ik namelijk niks
over gehoord in de bijdrage van de VVD. Wat kan het Rijk misschien beter doen dan
nu gebeurt, en hoe ziet zij de samenwerking tussen Rijk en gemeenten?
Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD):
Waar het mij om gaat, is die grote groep mensen die eigenlijk al klaar zijn met hun
inburgering, die al jaren in de bijstand zitten, die dus vallen onder de Participatiewet
en daarmee onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten. En zeker als ik naar die
cijfers kijk, vind ik het verontrustend dat daarin een harde kern zit van mensen die
er niet uit komen. We weten in ieder geval van 30.000 mensen dat ze de taal niet beheersen,
maar van 70.000 mensen hebben we geen flauw benul. Dat kan natuurlijk niet waar zijn.
Überhaupt niet, want vanuit de Participatiewet zou iedere gemeente überhaupt moeten
weten wie er in de bijstand zit en welke hulp en ondersteuning deze mensen nodig hebben
om daar weer uit te komen. Ik vind dit echt en oprecht een taak van de gemeenten.
En ik vind het ook belangrijk dat de Staatssecretaris de gemeenten aanspoort om hun
taak gewoon uit te voeren.
De heer Raemakers (D66):
Kijk, dat zo veel mensen de Nederlandse taal niet beheersen, kan natuurlijk niet;
volgens mij zijn we het daar helemaal over eens. Alleen hoor ik in de bijdrage van
de VVD dat dat vooral ligt aan die mensen zelf en aan de gemeenten. Mijn vraag zou
zijn: ligt dat niet ook voor een deel aan de rijksoverheid? Ligt het niet ook aan
onszelf hier, de landelijke politiek, omdat wij geen goed inburgeringsbeleid hebben
gemaakt al die jaren? Was niet ook de VVD al jarenlang zelf verantwoordelijk voor
het inburgeringsbeleid? Ik lees in de analyses dat gemeenten aangeven dat dat beleid
helaas niet werkt. Dus welke rol ziet de VVD om ook zelfreflectief te zijn en te zeggen:
ja, ook het landelijke beleid moet misschien wat beter?
Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD):
Volgens mij hebben wij in het regeerakkoord afspraken gemaakt over de herziening van
het inburgeringsbeleid, dus dat mag helder zijn. Maar nogmaals, primair vind ik het
een verantwoordelijkheid van mensen zelf om zich in te zetten om de taal te leren.
En bij deze groep gaat het niet om het inburgeringsbeleid. Gemeenten kunnen nu zeggen
dat ze liever wachten tot het nieuwe inburgeringsbeleid komt, maar deze groep valt
gewoon onder de Participatiewet; die valt helemaal niet onder de inburgeringswet.
En daar zit mijn zorg. Je ziet dat het bestand, macro, qua aantallen, in het hele
land niet afneemt. Mijn vraag is dus: is de aanpak die gemeenten kiezen dan wel de
juiste? Dat begint ermee dat je in beeld moet krijgen wie die mensen zijn. Ze moeten
dat sowieso, want uiteindelijk gaat de Participatiewet om maatwerk. En wanneer kun
je maatwerk leveren? Op het moment dat je weet waar iemands ondersteuningsvraag zit.
De heer Renkema (GroenLinks):
Ik heb ook een vraag aan de VVD. Ik ken de VVD niet als een partij die gelooft in
wet- en regelgeving. Nu zijn er een flink aantal gemeenten die vanuit maatwerk redeneren.
Zij zeggen dat zij merken dat de wettelijke navolging van de Participatiewet gewoon
niet werkt, en zeker als het gaat om het afdwingen van een tegenprestatie. Dat gaat
uit van controle en wantrouwen, en die gemeenten kiezen gewoon voor een andere aanpak.
Mijn vraag is eigenlijk: waarom hecht de VVD op dit punt wel aan wet- en regelgeving,
en zegt ze op zo veel andere punten dat gemeenten vooral maatwerk moeten kunnen leveren?
Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD):
Omdat mijn partij hecht aan het begrip «wederkerigheid». En een tegenprestatie kan
mensen ook nog eens helpen. Ik heb heel veel mensen gesproken die zeiden: o jee, in
het begin dacht ik dat die tegenprestatie vreselijk was, maar ik ben blij dat ik dat
gedaan heb, want daardoor ben ik weer onder de mensen gekomen; het heeft mij weer
een stap verder gezet in mijn integratie, en überhaupt in mijn eigen ontwikkeling.
Maar het punt van wederkerigheid vinden wij ook heel erg belangrijk. Wij vinden het
helemaal niet zo gek dat je iets terugdoet voor een ander als je door de samenleving
geholpen wordt.
De heer Renkema (GroenLinks):
Maar de gemeenten waar ik het over heb, kiezen juist voor participatie. Zij bieden
vrijwilligerswerk aan en heel veel andere zaken. Uit onderzoek blijkt ook dat juist
gemeenten die dicht bij uitkeringsgerechtigden blijven en hun vragen wat hun volgende
stap is, terwijl dat niet meteen een tegenprestatie hoeft te zijn, effectiever zijn,
zelfs in de uitstroom uit de bijstand. Mijn partij heeft nooit in die wederkerigheid
geloofd, want dat zit wel erg in de sfeer van «voor wat hoort wat», maar wel in participatie.
Dus nogmaals mijn vraag: als gemeenten effectief zijn door die tegenprestatie aan
de kant te zetten en voor maatwerk te kiezen, waarom vinden die gemeenten de VVD dan
niet aan hun kant?
Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD):
Omdat ik vind dat je het alle twee moet doen. Uw partij hecht niet aan wederkerigheid,
maar mijn partij hecht daar wel aan. En ik denk dat het een mooie bijkomstigheid is
dat het mensen ook nog eens verder helpt. Maar ik vind die wederkerigheid echt ontzettend
van belang.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Volgens mij doet de VVD al die mensen echt tekort. Die mensen hebben echt geen behoefte
aan rechts-populistische retoriek. Zo ervaar ik dit echt. Het is al door meerdere
woordvoerders gezegd, door gemeenten, door mensen die mensen helpen: als je mensen
bij de hand neemt, hun vertrouwen geeft, hun een hand geeft, hun helpen hun eerste
stappen naar werk en participatie te zetten, dan is dat de beste weg. Dat zegt de
praktijk. Dat zegt de praktijk al járen. En de VVD blijft volhouden. Op alle andere
punten is ze het met maatwerk eens, maar als het om dit punt gaat, is ze gewoon snoeihard
rechts. Waarom ziet u de realiteit niet en houdt u zich vast aan uw retoriek?
Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD):
Wat mij betreft is het geen retoriek. Ik denk dat gemeenten hele mooie verhalen hebben,
maar de cijfers laten gewoon keihard zien dat zij hun mensen niet in beeld hebben.
Mijn pleidooi is nu: gemeenten, ga je werk doen, zodat je per persoon in beeld hebt
wat de capaciteiten zijn, maar ook wat de hulpvraag is, zodat je mensen kan ondersteunen
om eruit te komen en ze niet afhankelijk blijven van de samenleving. Dat vind ik namelijk
asociaal: als je mensen afhankelijk houdt.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
«Afhankelijk van de samenleving»: hoor eens wat de VVD daar zegt. Het is nogal wat
om met een bijstandsuitkering rond te komen. Dat is niet «afhankelijk zijn van de
samenleving» – het is net aan de eindjes aan elkaar knopen. Het gaat erom dat we mensen
vertrouwen geven en naast ze gaan staan. Natuurlijk moeten we mensen dan in beeld
hebben; de gemeenten hebben grote opgaven en willen niets liever dan dat. Daar moeten
we dus alles aan doen. Maar in de stappen daarna moeten we niet iemand financieel
straffen als het even niet gaat. Het is al een straf met een uitkering. Het gaat erom
hoe je iemand met de eerste stappen naar werk helpt. Dat betekent vertrouwen geven.
Als iemand al in de shit zit, betekent vertrouwen geven niet dat hij meteen een sanctie
te pakken heeft als hij misschien één stapje verkeerd zet. Wat gaan mensen dan doen?
Dan worden ze nog schuwer en doen ze de deur niet meer open als de gemeente aanklopt.
Ik kan u op een briefje geven dat dit de praktijk is.
De voorzitter:
Dat was niet precies een vraag. Meneer Mulder.
De heer Edgar Mulder (PVV):
Aankomende verkiezingen doen altijd rare dingen met VVD'ers. Ik hoor nu dingen als:
het kan niet zo zijn dat gemeenten niet handhaven en zaken niet afdwingen. Maar legt
u me dan eens het volgende uit. Dit is een motie van de PVV: «verzoekt de regering
gemeenten te verplichten te handhaven op de vereisten en voorwaarden voor het ontvangen
van bijstand». Geen overwegingen, gewoon één dictum: verplichten om te handhaven.
Waarom steunt u zo'n motie niet?
Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD):
Dat is heel makkelijk: wij hebben ook afspraken in het regeerakkoord staan. De afspraak
is dat de Staatssecretaris met gemeenten hierover in gesprek gaat. Dat hebben we met
elkaar afgesproken. Ik juich dat ook van harte toe. Ik denk dat de Staatssecretaris
de juiste stappen heeft gezet. Ze is al in gesprek gegaan met gemeenten. Ze heeft
daarnaast nog eens heel zorgvuldig laten onderzoeken hoe het er nu daadwerkelijk voor
staat. U zit niet zo lang in deze commissie, maar ik voer hierover al het woord sinds
2015. U heeft mij nog nooit anders horen zeggen dan dat ik vind dat we goed in de
gaten moeten houden hoe gemeentes dit uitvoeren. Ik heb daar nog nooit iets anders
over gezegd dan dat. Ik denk dat de Staatssecretaris daar nu de goede stappen in zet
en ik denk ook dat het goed is dat zij heeft laten zien dat zij, op het moment dat
gemeenten echt niet willen, bereid is om verdere stappen te zetten.
De heer Edgar Mulder (PVV):
Maar dan hebben we de situatie dat mijn collega hier iedere week, of heel vaak, een
verhaal vertelt van handhaven, streng zijn en dit of dat willen, maar tegen een motie
stemt die exact daartoe oproept, dus gewoon met haar eigen woorden. Dan hoeft u hier
toch niet iedere keer dat verhaal te houden van zogenaamd handhaven en streng zijn?
Want u steunt het toch niet. Hang dus maar een papiertje neer met uw verhalen erop,
want meer is het niet. Het is gebakken lucht. En dat is jammer. Nogmaals, in de tweede
termijn zal ik vragen om een, eh, om een VAO...
(Hilariteit)
De heer Edgar Mulder (PVV):
En dan zorgen we ervoor dat u niet meer lacht, want dan moet u wederom aan Nederland
laten zien wat u echt vindt en of u een heel logische, normale motie, die oproept
om beleid te handhaven, wel of niet steunt.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Mulder, maar dat was ook niet precies een vraag. Meneer Van Dijk.
De heer Jasper van Dijk (SP):
De VVD mag overal standpunten over hebben, maar ik wil graag weten hoe u dan uw eigen
selectieve verontwaardiging goedpraat. Normaal horen we inderdaad altijd van de VVD:
dat is aan de gemeentes en daar moet Den Haag niets over te zeggen willen hebben vanwege
de lokale autonomie, dus laat het alsjeblieft aan gemeentes om over zaken te beslissen
die we aan hen hebben overgelaten. Maar hierbij bent u opeens heel stevig en gaat
u dwars door die gemeentes heen. Hoe praat u dat nou goed als u 's avonds terugkijkt
op dit debat?
Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD):
Zoals ik in mijn betoog al aangaf, maak ik mij zorgen om een heel grote groep mensen
die nu niet de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben om weer op eigen benen te
kunnen staan. Zo eenvoudig is het. En ja, ik vind dat gemeenten dat zelf moeten doen.
Ik hoop ook oprecht dat hierover naar aanleiding van dit debat lokaal in gemeenteraden
de discussie gevoerd wordt, want daar zou het om moeten gaan. We willen toch allemaal
dat iedereen zo snel mogelijk onafhankelijk is en gewoon weer voor zichzelf kan zorgen?
De heer Jasper van Dijk (SP):
Daar ben ik het volledig mee eens, maar de vraag die zich hier opdringt, is: wantrouwt
de VVD dan gemeentes? Gemeentes geven in allerlei brieven aan dat ze hier snoeihard
mee bezig zijn en dat ze echt niet alleen maar achterover leunen; ze proberen iedereen
een goede plek te geven op de arbeidsmarkt. Bij het merendeel van de mensen lukt het
om goede afspraken te maken en bij een kleine groep is het inderdaad problematisch.
Daar mag je wat mij betreft ook stevig over zijn. Maar u draait het eigenlijk om.
U zegt: die gemeentes falen en dat moeten we dan maar hier vanuit Den Haag doen. Eigenlijk
stelt u een soort stalinistisch beleid voor om dwars door de gemeentes heen hier,
van bovenaf, te bepalen wat zij moeten doen. Waar is dan dat liberale gedachtengoed
van de VVD? Wordt dat in de aanloop naar de verkiezingen ook bij het oud vuil gezet?
De voorzitter:
Dat is wel een vraag. Mevrouw Nijkerken-de Haan.
Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD):
Dat was ik absoluut niet van plan. Ik zie nog in te veel gevallen dat het niet goed
gaat in gemeentes. Ik sprak laatst een Syrische meneer, die al ruim drie jaar een
vergunning had. Hij mocht hier blijven, had een paspoort enzovoorts. Hij was al drie
jaar lang afhankelijk van de gemeente; nul hulp, nul ondersteuning. Dan denk ik: hoe
kan dat? Als we niet uitkijken, zit deze meneer over twee, drie, vier jaar, dus bij
elkaar opgeteld al tien jaar, in de bijstand, zonder dat hij überhaupt van de gemeente
de vraag heeft gekregen wat hij nodig zou hebben om weer aan het werk te komen. Zolang
gemeentes dat niet voldoende op orde hebben, blijf ik me hiervoor inzetten, omdat
ik oprecht vind dat deze mensen de hulp en ondersteuning moeten krijgen die ze nodig
hebben om zo snel mogelijk weer op eigen benen te kunnen staan.
De heer Renkema (GroenLinks):
Op dit punt toch nog een laatste vraag. Nadat u zo'n gesprek heeft gehad, kunt u ervoor
kiezen de telefoon te pakken, het raadslid in die gemeente te bellen en te zeggen:
hoor eens, we hebben een Participatiewet en wat gaat de wethouder in die gemeente,
misschien wel van de VVD, misschien wel van GroenLinks, doen? In plaats daarvan kiest
u ervoor om te zeggen: vanuit Den Haag gaan wij deze gemeente keihard aanpakken, want
die doet niet wat de wet voorschrijft en ik wil dat dit wel gebeurt. Waarom kiest
u niet voor de eerste route? Waarom zorgt u er niet voor dat de gemeenten in positie
worden gebracht zonder dat van hieruit allerlei dwingende eisen worden opgelegd aan
die gemeenten?
Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD):
Nou, meneer Renkema, ik doe en-en. Ik heb die wethouder er natuurlijk meteen bij gehaald;
dat mag duidelijk zijn. Maar als je macro gezien naar de cijfers over de jaren heen
kijkt, zie je dat de groep die er al heel lang in zit niet verandert. Die wordt niet
kleiner. Als wij op werkbezoek gaan, kunnen individuele gemeenten zeggen dat ze het
allemaal fantastisch doen, maar we doen het nog niet zo fantastisch met elkaar. Daar
gaat het me om. Ik vind dus dat je het en-en moet doen. Ik heb hier een taak en als
ik op werkbezoek ben, heb ik ook een taak. Dan zal ik echt niet schromen om daar het
betreffende raadslid en in dit geval zelfs de wethouder bij te halen.
De heer Renkema (GroenLinks):
Ik pak ook vaak de telefoon, maar ik ga niet zeggen: en-en. Ik vind dat iedereen zijn
eigen verantwoordelijkheid heeft te nemen, juist in de gemeenten. Wij moeten in Den
Haag leren op dat soort punten niet in te grijpen en te zeggen dat het daar ligt,
omdat we dat samen hebben besloten.
Mevrouw Van Brenk (50PLUS):
Er ligt nogal wat op het bordje van de gemeentes. Het spreekt mij aan dat mevrouw
Nijkerken-de Haan zegt dat ze zich zorgen maakt om een grote groep mensen die nu geen
ondersteuning krijgt. Ik zei net al dat de re-integratiebudgetten de afgelopen jaren
zijn afgenomen. De huidige financiële kaders blijven leidend. Er komt dus geen cent
bij. Ik vertelde ook al dat één ambtenaar soms 200 bijstandsgerechtigden moet begeleiden.
Als zijn collega op vakantie gaat, wordt het dus een onsje meer. Hoe gaan we dat dan
doen? Is dat realistisch? En kan ik op de VVD rekenen om te zorgen dat gemeentes meer
geld krijgen om mensen beter te ondersteunen en beter maatwerk te leveren?
Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD):
Nee, want de financiële kaders zijn duidelijk. Ik vind ook echt dat gemeenten dat
binnen de financiële kaders moeten kunnen oplossen.
De voorzitter:
Ik mag niks zeggen.
Mevrouw Van Brenk (50PLUS):
Nee, nee. Dit is nu zoiets waarvan je zegt: we gaan dweilen met de kraan open. We
eisen steeds meer van gemeentes. Dat mag. Je kan zeggen: gemeentes staan dicht bij
de mensen, dus die kunnen ook maatwerk leveren. Maar hoe realistisch is dat? Je krijgt
het echt terug: onze centen zijn ontoereikend en we kunnen dus een heleboel dingen
niet. Jobcoaches worden heel beperkt ingezet, omdat er gewoon geen financiële middelen
zijn, terwijl ze heel goed werk kunnen doen. Kan ik dan in ieder geval de VVD aan
mijn zijde krijgen om van de jobcoach een wettelijk recht te maken?
De voorzitter:
Dat is een heldere vraag. Mevrouw Nijkerken-de Haan?
Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD):
Daar wil ik over nadenken. Dat zeg ik u heel eerlijk. Ik ga daar niet nu zomaar ja
of nee op zeggen. Ik vind de inzet van een jobcoach wel belangrijk. Ik zie ook dat
dat goed werkt. Ik vind ook dat bedrijven de keus moeten hebben: zetten zij hun eigen
jobcoach in of willen ze dat via het UWV regelen? Dus ik ben benieuwd. U gaat daar
vast een motie over indienen. Ik ben heel erg benieuwd naar de tekst daaromtrent,
en dan zal ik daarover nadenken.
De voorzitter:
Dan zijn we gekomen aan het einde van de eerste termijn. Dan kijk ik naar de Staatssecretaris:
hoeveel minuten heeft zij nodig? Een kwartier, begrijp ik. We beginnen weer om half
vier, en ik geef de voorzittershamer weer terug aan mevrouw Nijkerken-de Haan.
Voorzitter: Nijkerken-de Haan
De vergadering wordt van 15.14 uur tot 15.32 uur geschorst.
De voorzitter:
Voordat ik dadelijk de Staatssecretaris het woord geef, kijk ik even naar mijn collega's
voor de beantwoording in tweede termijn. Ik ga ervan uit dat de Staatssecretaris dadelijk
gaat zeggen dat zij de antwoorden in blokjes gaat doen. Ik zou gelet op de tijd willen
voorstellen om haar daar ook de ruimte voor te geven en om even te wachten met uw
vragen tot het einde van het blokje. Dat is wat overzichtelijker. Ik stel ook voor
om maximaal twee interrupties in tweeën te doen, dan wel vier vragen. Maar ik wil
jullie wel verzoeken de vragen kort te houden. Ik ben net bij een aantal wat coulanter
geweest met de tijd, maar ik kijk nu ook even naar de klok. Dus vragen kort en bondig!
Dat biedt in ieder geval de meeste ruimte voor het debat.
Ik zie dat de heer Raemakers een vraag heeft.
De heer Raemakers (D66):
Dat van die blokjes hoeft van mij niet per se, want als het hele grote blokken zijn,
is het soms ook lastig. Ik zie ook niet in dat je er tijd mee wint, want iedereen
heeft gewoon twee keer twee interrupties. Maar goed, dat is mijn mening.
De voorzitter:
Dat mag, maar we gaan toch even kijken of we het op deze manier kunnen doen. Ik vind
het wel heel prettig en zeer gestructureerd, en daar houd ik dan weer van.
Ik kijk even naar de Staatssecretaris. Bent u zover dat u over kunt gaan tot de beantwoording?
Staatssecretaris Van Ark:
Ja, voorzitter, zeker. Ik zat ook even te zoeken naar de structuur, want in hoofdlijnen
valt een en ander eigenlijk uiteen in vragen over het breed offensief en daarbinnen
de onderwerpen: perspectief op werk, de arbeidsmarktregio's, het matchen op werk,
de banenafspraak, beschut werk, Simpel Switchen, de Wajong en een aantal overige vragen.
Maar die zou je kunnen categoriseren onder het brede offensief. Dan is er een aantal
zaken die echt betrekking hebben op de Participatiewet. Die zijn, zo zou je kunnen
zeggen, wat meer geënt op het bijstandsonderdeel van de Participatiewet. Die twee
hoofdblokken zou ik willen doen en daarbinnen doe ik dan de opsomming die ik zojuist
gaf.
De voorzitter:
Oké. We gaan kijken hoever we komen, ook indachtig de opmerking die meneer Raemakers
heeft gemaakt. Als het echt over iets anders gaat, dan moeten we misschien tussendoor
wel even een vraag kunnen stellen, want anders – dat snap ik ook – loopt het weg.
Laten wij gewoon snel beginnen.
Staatssecretaris Van Ark:
Voorzitter, ik hoop dat ik zowel recht kan doen aan uw behoefte aan structuur als
aan de diversiteit aan onderwerpen die door uw Kamer zijn aangekaart. Zoals gezegd
zou ik willen starten met het breed offensief en de onderwerpen die ik in de brief
die ik daarover aan de Kamer heb gestuurd, heb gegroepeerd. Dan gaat het vooral om
de doelgroep waar wij met z'n allen ook veel debatten over hebben gevoerd en waar
we ook met z'n allen heel erg betrokken bij zijn. Het gaat om mensen met een beperking
die niet zelfstandig in staat zijn het minimumloon per uur te verdienen. Speciaal
voor hen is dat breed offensief gelanceerd. Ik heb al een aantal keer aangegeven dat
het dan gaat over de helft van de mensen die langs de kant staan. Het doet mij deugd
dat ik ook in andere debatten bij de Kamer proef dat we dat allemaal heel graag anders
zouden willen zien.
Het gaat er dan om hoe we het voor werkgevers eenvoudiger kunnen maken om mensen aan
te nemen. Het gaat er ook om om werk meer te laten lonen voor mensen die werk zoeken,
en het gaat er vooral ook om om werkzoekenden en werkgevers bij elkaar te brengen.
Zoals ik ook in die brief heb aangegeven, gaat het erom te stimuleren dat er vooral
ook duurzame banen komen. Tijdens de begrotingsbehandeling hebben we al uitgebreid
over een aantal voorstellen van gedachten gewisseld. Daarbij heeft uw Kamer ook een
aantal moties aangenomen. Het is voor mij nu vooral het belangrijkste huiswerk om
in rap temp hele concrete stappen te zetten, omdat ik heel erg hecht aan die doelstelling
om meer mensen met een beperking aan het werk te helpen.
Zo is in december op het ministerie de aftrap gegeven voor het vervolgproces. Daarbij
hebben we heel veel partners die mee hebben gedacht, gevraagd om ook aanwezig te zijn.
Dat betekent ook dat we heel concreet met experts, de mensen die zelf vanuit de praktijk
te maken hebben met regelingen of met uitvoeringskwesties, in diverse werkgroepen,
samengesteld uit al die verschillende geledingen, voorstellen gaan uitwerken. Die
werkgroepen zijn inmiddels ook van start gegaan. We zetten alles op alles om in de
eerste helft van 2019 tot hele concrete voorstellen voor maatregelen te komen, bijvoorbeeld
voor het eenvoudiger uitvoeren van de loonkostensubsidie of het wegnemen van knelpunten
bij de no-riskpolis. Op dat laatste kom ik straks nog even apart terug.
Een aantal maatregelen waarover de Kamer vragen heeft gesteld, zullen we in de uitvoering
kunnen regelen. Voor sommige andere kwesties zullen we komen met wijzigingen van de
wet- en regelgeving. Wat mij betreft, maar ik proef die ambitie ook bij de Kamer,
treden die maatregelen zo snel mogelijk in werking. Ik kan de Kamer voor de zomer
over de brede voortgang informeren. Het zou mijn ambitie zijn om de benodigde wetswijzigingen
in de loop van 2019 bij de Kamer in te dienen. Daarin zal ook de voorgestelde vrijlating
van arbeidsinkomsten bij loonkostensubsidie in het geval van deeltijdwerk zijn opgenomen.
De heer Jasper van Dijk gaf in zijn betoog aan dat het aan het werk helpen van mensen
met een beperking nog onvoldoende gaat. Wat mij betreft is dat ook precies de reden
– ik wil dat hier ook nog eens een keer benadrukken – van dat breed offensief, want
het moet inderdaad beter. Ik zou daar wel tegenover willen zetten dat we zeker ook
een aantal positieve ontwikkelingen zien, bijvoorbeeld in de banenafspraak. Daarbij
liggen de werkgevers, zeker die in de marktsector, goed op schema. Ook in de gemeentelijke
doelgroep zie ik een aantal positieve ontwikkelingen, kijk bijvoorbeeld naar het aantal
verstrekte loonkostensubsidies. De aantallen lopen echt goed op, hoewel ze inderdaad
– dat was ook wel de strekking van het betoog van de heer Jasper van Dijk – hier en
daar achterblijven bij de verwachting.
Voorzitter. Als je wat meer inzoomt op dat breed offensief, vielen mij de vragen op
die de Kamer stelde over de jobcoach en dan vooral ook de borging daarvan. Hij is
niet aanwezig, maar ook de heer Bruins heeft er een aantal maal aandacht voor gevraagd.
We zien allemaal de meerwaarde die een jobcoach kan hebben. Ook dit is zo'n onderwerp
– u zult mij dat vanmiddag een aantal keer horen zeggen – waar ik bij de uitwerking
van het breed offensief op terug zal komen. Ik heb in de aankondiging een maatwerkvoorziening
aangekondigd en daarover heb ik nu overleg met alle betrokkenen om dat ook uit te
werken. Daar schaar ik bijvoorbeeld ook de vraag van de heer Renkema onder. Hij vroeg
of ik de gemeenten een ruimere vergoeding zou willen geven voor de inzet van de jobcoach,
maar ook mevrouw Van Brenk vroeg naar het wettelijk recht op de jobcoach, vooral ook
om deze structureel te maken. Laat ik in ieder geval zeggen dat ik de achterliggende
gedachte bij dat structureel maken zeer goed begrijp, omdat ik in alle onderzoeken
heb gezien dat er best wel veel aandacht is voor het aan het werk helpen van mensen,
maar dat het nog best wel lastig is om mensen aan het werk te houden. Ik denk dat
ons gezamenlijk enthousiasme voor de jobcoach er eigenlijk in gelegen is dat we zien
dat die echt een belangrijke factor is voor het aan het werk houden van mensen. En
daar is het ons toch om te doen.
Er zijn veel vragen gesteld over beschut werk. Ook in het debat dat wij vorige week
hadden over de banenafspraak, kwam de doelgroep die te maken heeft met beschut werk
nog even langs. Terecht ook, want er zijn best wel wat kwesties die hier ook aan raken.
Dat betekent ook dat we, zoals eerder aangegeven, bezig zijn met de evaluatie van
beschut werk. Ik kan u aangeven dat die evaluatie voor de begrotingsbehandeling af
is. Ik zou daar graag de vragen die zijn gesteld door de Kamer, ook in eerder debatten,
bij willen betrekken. Ik praat dan bijvoorbeeld over de doelgroep. De heren Jasper
van Dijk en Gijs van Dijk, maar ook de heer Raemakers en anderen, hebben regelmatig
aandacht gevraagd voor de doelgroep en voor de afbakening van de doelgroep. Vallen
er geen mensen tussen wal en schip? Het heeft ook te maken met de indicatiecriteria.
Ik denk dat we ons wel moeten realiseren dat het beschut werk een recht is. En daar
wil ik ook echt zorgvuldig mee omgaan. Ik zie ook dat er in de samenwerking tussen
het UWV en de gemeenten wel degelijk stappen worden gezet en ik wil dus ook kijken
waarom het waar goed gaat, zodat we die voorbeelden verder kunnen verspreiden.
De financiën maken daar ook onderdeel van uit, zeg ik ter geruststelling tegen de
heer Jasper van Dijk, die daar met enige regelmaat aandacht voor vraagt. Ik zou de
Kamer willen voorstellen om de vragen die er leven rondom de praktijkroute voor het
beschut werk, te bekijken als we dat onderzoek hebben. Dat onderzoek doen we namelijk
ook vanwege de aard van het beschut werk en het feit dat je daar ook echt met een
indicatie toegang toe krijgt. Dat wordt eigenlijk actueel, nadat dat onderzoek is
afgerond.
Specifiek zou ik nog even willen ingaan op de vraag van de heer Renkema. Hij zei:
ik wil eigenlijk de doorgroei van beschut werk naar die banenafspraak stimuleren.
In het licht van het debat dat we vorige week met elkaar hebben gevoerd, zouden we
daarvoor ook plekken moeten organiseren bij reguliere werkgevers. Dan helpt het ook
dat mensen met het advies «beschut werk» onderdeel worden van het doelgroepregister.
Ik was dan ook blij dat hij daarbij aangaf dat dat niet opgenomen zou worden in de
huidige aantallen die we daarvoor bedacht hebben; hij zou dat daar los van willen
zien. Mijn antwoord is dat ik daar inderdaad ook geïnteresseerd in ben. Ik zou daar
ook welwillend naar willen kijken, want ik vind het ook heel erg belangrijk dat die
doorgroei van de mensen die in beschut werk zitten, naar de banenafspraak, vloeiend
verloopt. Dat is wat mij betreft ook een onderdeel van het project Simpel Switchen,
waarmee we die knooppunten eigenlijk willen ontwarren om het soepel te laten verlopen.
Bij de uitwerking zou ik dus graag naar deze suggestie willen kijken. Ik informeer
de Kamer er dan ook dit jaar over. Zoals ik net al een aantal keren heb gezegd, staat
daarbij voor mij wel voorop dat beschut werk echt wordt ingevuld door mensen die daarop
zijn aangewezen.
Voorzitter. Sprekend over Simpel Switchen proef ik enthousiasme bij de Kamer en daar
ben ik ontzettend blij om. Ik vind het ook echt een heel mooi project, vooral ook
omdat het bij mensen vandaan komt die zelf ook te maken hebben met regelingen en uitkeringen
en die ook aan den lijve ondervinden wat het betekent. Ik vind het ontzettend mooi
dat we daar ook breed gedragen en met veel maatschappelijke partners aan kunnen werken.
Wat mij betreft is het ontzettend belangrijk dat mensen worden gestimuleerd om het
beste uit zichzelf te halen en om mee te doen op de best passende plek. Daarvoor is
het nodig dat mensen zich veilig voelen en dat organisaties als gemeenten, maar ook
zorginstellingen, voldoende toegerust zijn. Met dat project Simpel Switchen – ik kan
het niet genoeg zeggen – willen we graag de drempels wegnemen om werk vanuit de uitkering
te aanvaarden en om de overgangen tussen dagbesteding, beschut werk, banenafspraakbanen
en regulier werk te versoepelen. Verder willen we ook de weg terug mogelijk maken
als het even tegenzit. Het moet dus makkelijker worden voor mensen om vanuit de uitkering
te gaan werken en weer terug te vallen. Een andere hele belangrijke, die ook bij mensen
vandaan kwam, is beter inzicht krijgen in de financiële gevolgen van aan het werk
gaan. Er is namelijk vaak sprake van verrekeningen.
De aansluiting verbeteren tussen dagbesteding en beschut werk. Dat is ook iets wat
in de VWS-commissie van de Kamer ter sprake is gekomen. Er ligt ook een motie. Dat
maakt dat we daar in samenwerking mee aan de slag gaan. Wat ook heel belangrijk is
– het kwam ook terug bij het thema van de jobcoaches – is de continuïteit in de begeleiding,
zeker bij een groep die veel te maken heeft met veranderingen in het leven.
De voorzitter:
Ik kijk even rond. Mevrouw Van Brenk had een vraag.
Mevrouw Van Brenk (50PLUS):
Ik ben blij dat de Staatssecretaris inderdaad bevestigt dat voor mensen die gekeurd
zijn en waarvan duidelijk is dat zij onder beschut werk vallen, werk een recht is.
Maar zegt ze daarmee dan indirect dat die 1.900 mensen die thuiszitten en die geen
beschut werk aangeboden hebben gekregen, dus onrecht wordt aangedaan?
Staatssecretaris Van Ark:
Er zijn verschillende redenen te onderkennen waarom mensen op een gegeven moment al
wel een indicatie hebben maar nog niet aan het werk zijn. Dat kan gelegen zijn in
persoonlijke omstandigheden. Dat kan ook gelegen zijn in een voorziening die de gemeente
moet treffen. Ik vind het wel van belang dat gemeenten zich de taakstelling die zij
hebben ter harte nemen. Daarom zijn we ook echt met gemeenten aan de slag gegaan om
het been bij te trekken. Dat gebeurt al, maar het moet nog beter. Het is niet een-op-een
zo dat mensen die al wel een indicatie hebben en niet aan het werk zijn, onterecht
niet aan het werk zijn. Er zijn argumenten voor denkbaar.
Mevrouw Van Brenk (50PLUS):
Kan ik er dan ook van uitgaan dat financiën in ieder geval geen hobbel zijn voor de
gemeenten? Ik vraag dat, omdat ik begrepen heb dat mensen die beschut werk moeten
hebben, daar recht op hebben en dat er dan ook de financiering bij zit. Financiering
kan dus nooit een probleem zijn voor de gemeentes om dat werk aan te bieden.
Staatssecretaris Van Ark:
De gemeenten krijgen een budget dat past bij hun taakstelling. Dat betekent ook dat
als gemeenten hun taakstelling niet halen, dat budget er wel is. Daar hebben we op
een eerder moment met de Kamer over van gedachten gewisseld. Daar zijn overigens ook
nog wel wat kanttekeningen bij te plaatsen, maar dat hebben we wel zo gelaten. De
financiën zijn dus zeker geen belemmering. Ik wil het juist ook als een stimulans
laten gelden. Maar het is wel van belang om hier bovenop te blijven zitten. Ik zou
ook nog willen aangeven dat ook de inspectie kijkt wat de redenen zijn waarom mensen
wel een indicatie hebben, maar niet aan het werk zijn.
De heer Peters (CDA):
De Staatssecretaris sprak over verrekenen. Als mensen bijvoorbeeld aan het werk gaan,
dan verschuiven er allerlei dingen bij hun inkomen. De kans dat daarbij dingen fout
gaan, is... 100% is misschien te groot, maar die kans is echt groot. Ik durf de stelling
wel aan dat dat een van de redenen is waarom mensen überhaupt niet aan het werk gaan.
Maar nu de vraag. U zegt dan dat we het verrekenen makkelijker gaan maken. Ik heb
met iemand gesproken bij wie ik ook mocht meekijken in zijn financiële plaatje: ik
vond het zo ingewikkeld dat ik het niet kon berekenen. Nou ben ik geen wereldwonder,
maar toch! Moeilijk was het. Mijn vraag is hoe de Staatssecretaris tegenover het idee
staat dat er soort rode knop is voor het geval dat het berekend is en het toch anders
uitpakt, zodat iemand kan zeggen: sorry, ik ga hier echt aan onderdoor; ik val terug,
inclusief alle rechten die ik hiervoor had? Dat zou mensen namelijk echt helpen aan
de gang te durven gaan.
Staatssecretaris Van Ark:
We staan natuurlijk aan het begin hiervan. Dit is wat we besproken hebben met mensen
en wat we in die simpel-switchaanpak hebben gegoten. Het is daarbij vooral van belang
dat mensen dat inzicht verkrijgen. Het gaat dan heel concreet om een combinatierekentool
om te kunnen zien wat het voor je toeslagen betekent als je aan het werk gaat. Je
kan er dan inderdaad achter komen dat het voor jou niet lonend is of dat het wel heel
complex wordt. Maar dan weet je het in ieder geval wel van tevoren en kan je daarover
bijvoorbeeld met je contactpersoon in gesprek. Ik ontken de complexiteit van de toeslagen
zeker niet en ik zou niet eens durven pretenderen dat ik die met een project zou kunnen
oplossen, maar er loopt natuurlijk wel een interdepartementaal onderzoek waarbij ook
dit soort vragen aan bod komen. Hoewel ik het niet kan oplossen, wil ik wel een eerste
stap zetten door dat inzicht te geven; vandaar die combinatierekentool.
De heer Peters (CDA):
Toch een verhelderende vraag, want ik ben zo benieuwd hoe dat inzicht er dan uit gaat
zien, bijvoorbeeld voor mensen die aan het werk gaan met een contract waarbij ze niet
weten hoeveel uren ze die maand gaan maken. Dat wordt pas achteraf allemaal duidelijk
en dan blijkt het weleens een keer tegen te vallen. Je moet dan terug gaan betalen
en daardoor kom je weer dik in de schulden. We hebben meerdere voorbeelden van mensen
die aan het werk gaan en daardoor en ondanks de waarschuwingen in de problemen komen.
Staatssecretaris Van Ark:
Dit is precies het type vraag dat op de agenda staat. Daarom heb ik de Kamer ook aangegeven
dat ik de Kamer in 2019 informeer over hoe dit er concreet uit gaat zien. Maar dit
is dus de complexiteit waar heel veel mensen tegen aanlopen en dit laat ook de noodzaak
zien om dit onderwerp op te nemen in het programma Simpel Switchen. Maar ik heb dus
iets meer tijd nodig om dat hier van een antwoord te kunnen voorzien. Ik informeer
de Kamer daar, zoals gezegd, in 2019 over.
De heer Peters (CDA):
Een laatste korte opmerking, voorzitter. Die rode knop zou kunnen helpen.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
Staatssecretaris Van Ark:
Voorzitter. De heer Gijs van Dijk vroeg of we bij de uitwerking van Simpel Switchen
ook in contact staan met mensen die zelf in een uitkering of een regeling zitten.
Dat klopt; ook hierbij blijf ik in gesprek met betrokkenen over de uitwerking. De
voorstellen zijn ook gevolgd uit de gesprekken met mensen zelf.
Mevrouw Van Brenk vroeg of het omgezet kon worden in een stappenplan en een tijdpad.
Dat is inderdaad wat ik zojuist heb aangegeven. Ik heb aangegeven de Kamer eind dit
jaar te informeren over de voortgang en ik wil wel proberen om dat eerder te doen
als dat mogelijk is, want ik vind het echt een heel belangrijk project. We werken
Simpel Switchen nu ook met Divosa uit en dat geeft mij gewoon heel veel vertrouwen,
omdat Divosa natuurlijk buitengewoon goed op de hoogte is van deze vraagstukken en
de uitvoeringskwesties die daarmee te maken hebben. Dus als het eerder kan, zal ik
dat zeker niet laten.
Voorzitter. Ik heb een aantal overige vragen gegroepeerd onder het breed offensief.
De heer Peters vroeg of ik bereid ben om over gedetineerden die vrijkomen of jongeren
die een instelling verlaten en vervolgens bijstandsbehoeftig zijn, bindende afspraken
te maken met de gemeenten over die vierwekentermijn. Ik deel met hem, zo proefde ik
dat althans, dat die vierwekenzoektermijn in beginsel een heel goed instrument is,
ook voor jongeren tot 27 jaar, om ze er vooral op te wijzen dat je in principe of
op school zit of aan het werk bent. En dat je pas om bijstand vraagt als dat niet
het geval is. Dat gezegd hebbende, als vervolgens blijkt dat die jongere in een zoekperiode
echt hele grote inspanningen heeft verricht om aan scholing of werk te komen, dan
beoordeelt de gemeente of die bijstand alsnog vanaf de eerdere meldingsdatum kan ingaan.
We hadden het net over de brief over het project Simpel Switchen en daarin heb ik
aangegeven dat ik die verplichte zoekperiode van vier weken nader wil bezien voor
kwetsbare jongeren met een beperking. Ik vind het op dit moment te ver gaan om die
zoektermijn voor jongeren die uit detentie of een instelling komen, per definitie
categoraal te heroverwegen. Maar ik ben wel bereid om met behoud van die formele zoektermijn
de bestaande mogelijkheden van een meer soepele overgang voor kwetsbare jongeren die
een gevangenis of een instelling verlaten, ook expliciet onder de aandacht van gemeenten
te brengen en om het met hen te bespreken, want ik herken wel dat er situaties kunnen
zijn waarin deze problematiek zich voordoet. En de vier weken zoektijd kan in individuele
gevallen al tijdens het verblijf ingaan.
De voorzitter:
Meneer Peters heeft daar toch nog een hele kleine vraag over. Misschien ook hele grote,
maar in ieder geval maar één.
De heer Peters (CDA):
Ja, mijn laatste. Ik weet het: u bent streng. Dat mag.
Dat dat met terugwerkende kracht kan, is mij, mevrouw de Staatssecretaris, wel bekend.
Alleen heb je daar niks aan als je op dit moment niks te eten hebt. Ik sta volledig
achter die vier weken, daar waar het kan. Het werkt ook en dat heb ik ook gezegd.
Het werkt prima, maar als je uit de detentie komt en niks hebt, dan helpt het niet.
Dan moet je die maand op een andere manier aan je centen komen. Misschien kan ik daarover
met u geen bindende afspraken maken, maar dan – het is de tweede termijn – vraag ik
toch een VAO aan.
De voorzitter:
Meneer Peters, ook u wijs ik erop dat wij nog bezig zijn met de eerste termijn. Ik
ben voor iedereen streng, maar volgens mij ook heel rechtvaardig.
Staatssecretaris Van Ark:
Volgens mij liggen onze gedachten niet zo heel ver uit elkaar, want ik gaf net aan
dat ik dit al aan het onderzoeken ben voor kwetsbare jongeren met een beperking. Daar
zou ik de gemeenten ook nog op kunnen wijzen, zeker na de aandacht die de Kamer er
nu voor vraagt. Een jongere die nog in een gevangenis of een jeugdzorginstelling verblijft,
kan nu ook al de mogelijkheid geboden worden om zich vier weken voor het verlaten
van die gevangenis of die jeugdzorginstelling bij het UWV te melden. Dan kan je dus
die vier weken zoektijd al tijdens het verblijf laten ingaan. Dus er zijn wel degelijk
ook mogelijkheden, al moet ook in dat geval degene die hiermee te maken heeft, al
wel feitelijk invulling kunnen geven aan die zoekverplichting. En dat hangt natuurlijk
ook een beetje af van de mogelijkheden die je daarvoor hebt in een gevangenis of in
een zorginstelling. Er zijn overigens al best veel gemeenten – u refereerde daar ook
aan – die hele goede projecten hebben om mensen die uit de detentie komen, zonder
oponthoud aan het werk of in een traject te helpen. Er zijn dus wel degelijk mogelijkheden
voor.
Dan vroeg de heer Peters ook naar de no-riskpolis. Is die haalbaar voor de groep jongeren
met een chronische aandoening? Laat ik voorop stellen dat ik in gesprek ben geweest
over de problematiek van deze jongeren, die ook een petitie hebben aangeboden aan
uw commissie. Ik voel wel degelijk ook de dilemma's die daaraan ten grondslag liggen.
Ik begrijp dat de Kamer die petitie van Jongerenpanel Zorg én Perspectief en Emma
at Work gisteren in ontvangst heeft genomen. Dat zijn heel betrokken en kundige organisaties
die heel veel goed werk doen.
In algemene zin is het natuurlijk zo dat mensen uit de doelgroep banenafspraak en
mensen die beschut werken in het kader van de Participatiewet, onder de no-riskpolis
vallen om de drempel voor werkgevers te verlagen. Daarnaast zijn er nog wel drempels
en knelpunten die werkgevers in de praktijk ervaren, en dat heeft mij ertoe gebracht
om in het kader van het breed offensief met betrokken partijen te gaan kijken hoe
we administratieve knelpunten voor de werkgevers kunnen verminderen als een werknemer
met loonkostensubsidie ziek wordt. Nou, dat is best een heel erg technisch verhaal
en daarom hebben we er ook een expertgroep voor aan het werk gezet, en die komt voor
1 april met een uitwerking. Maar meerdere Kamerleden hebben terecht vragen gesteld
over het feit dat niet voor alle jongeren met een chronische aandoening die no-riskpolis
geldt. Nu is het zo dat mijn collega, de Minister van Sociale Zaken, in het voorjaar
een brief aan de Kamer stuurt over een onderzoek dat nu loopt en een experiment met
vervroegde inzet van de no-riskpolis in de Ziektewet. Ik zal hem vragen om in die
brief ook in te gaan op de inhoud van de petitie over het belang van de no-riskpolis
voor jongeren met een chronische ziekte.
Mevrouw Nijkerken-de Haan vroeg of mensen met een niet-westerse achtergrond al genoeg
ondersteuning krijgen door gemeenten. Wij hebben via het programma Perspectief op
werk een extra impuls gegeven om zo veel mogelijk mensen vanuit de bijstand naar betaald
werk te helpen.
De voorzitter:
O, excuus! Ik zit niet op te letten; ik was zelf ook even aan het luisteren. Excuus,
daarvoor. Het is lastig om het alle twee te doen.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Ik wil de Staatssecretaris niet onderbreken, maar ik begreep dat dit het andere blok
was. Ik zit gewoon te wachten tot... Of is dit...? Ik was even in verwarring.
De voorzitter:
Oké. We zitten nog in het eerste blok. De Staatssecretaris ging per ongeluk over naar
het tweede blok, terwijl ze het eerste blok nog niet helemaal had afgerond. U allen
heeft goed opgelet en ik zat een beetje te... Ik zat niet te slapen, want ik was heel
goed aan het luisteren. Maar dat kwam natuurlijk doordat het antwoorden waren op mijn
eigen vragen. Goed, dat gezegd hebbende geef ik graag weer het woord aan de Staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Ark:
Voorzitter, u heeft helemaal gelijk. Ik ben bang dat ik net wat minder gestructureerd
ben dan u.
Ik kom nog even op een aantal vragen van de Kamer over de Wajong. De internetconsultatie
is afgerond en er zijn veel reacties binnengekomen. De toetsen zijn ook uitgevoerd
en die worden op dit moment verwerkt in de memorie van toelichting. Daarna gaat deze
wet het proces in met de ministerraad en de Raad van State. Daarna hoop ik hem ook
bij de Kamer in te kunnen dienen. U heeft daar een aantal vragen over gesteld die
ik qua proces op dit moment eigenlijk moeilijk kan beantwoorden, omdat ze soms ook
onderdeel zijn van de reacties die we hebben gekregen via de internetconsultatie dan
wel van de reacties die we hebben gekregen van gesprekspartners. Dus voor een aantal
zaken zal ik moeten verwijzen naar onze reactie in de memorie van toelichting.
Meerdere Kamerleden hebben gezegd: hoe zit het nou met die zorgwekkende geluiden over
het verdwijnen van de Bremanregeling en de voortgezette werkregelingen? Zij zeiden:
dat heeft negatieve inkomenseffecten en die rekenregels zijn ontzettend ingewikkeld.
Dat is het onderliggende dilemma dat aan deze wijziging ten grondslag ligt. De heer
Renkema zei het eigenlijk heel mooi in zijn betoog: we hebben het ongelofelijk complex
gemaakt in die sociale zekerheid. Tegelijkertijd geldt als je het simpeler wil maken:
je hebt te maken met mensen die al in een regeling vallen en daardoor loop je het
risico dat mensen er in individuele gevallen op achteruit zouden kunnen gaan.
Het is mijn voornemen, en zo staat het ook in de kabinetsreactie, te komen met een
voor de Bremanregeling en de voortgezette werkregeling benodigde versimpeling. Over
de mogelijkheid dat die voor mensen een negatief inkomenseffect heeft, zou ik willen
aangeven dat het de insteek bij deze wetsbehandeling is dat iedereen een individuele
garantie heeft ter compensatie. Maar dat is dus voor mensen die op dit moment onder
die regelingen vallen. Dat is wat mij betreft ook het precaire proces met de onderliggende
dilemma's waar we bij de wetsbehandeling ongetwijfeld uitgebreid stil bij zullen staan.
Je kan ook alle regelingen in stand houden, maar dan heb je geen versimpeling; dat
is dus het dilemma.
Dan vroeg de heer Renkema of ik bereid ben om een experiment met loonkostensubsidie
in de Wajong te starten. Voor mijn beantwoording zou ik terug willen vallen op het
onderzoek dat is gedaan naar loonkostensubsidie en loondispensatie. Daarin staat eigenlijk
dat die beide instrumenten hetzelfde regelen, maar dat ze verschillen in de wijze
waarop het inkomen met de uitkering wordt verrekend. Daarin zijn de Wajong en de Participatiewet
echt heel erg verschillend. Als je loondispensatie in de Wajong zou vervangen door
loonkostensubsidie tuig je ook weer een enorm administratief traject op. Het is daarom
mijn inschatting dat het niet leidt tot meer mensen aan het werk, maar wel tot complexiteit,
want er zal dan ook weer overgangsrecht moeten komen. Verder leidt het ook tot administratieve
lasten voor de werkgevers en de uitvoering.
Dan een vraag die balanceert tussen de beide blokjes en dat is de vraag van de heer
Jasper van Dijk over het beschikbare geld voor de arbeidsmarktregio's. Dat is natuurlijk
vooral gericht op het breed offensief, maar het heeft ook een bredere reikwijdte.
Hij vraagt hoe het daadwerkelijk wordt ingezet om mensen die werk zoeken, aan het
werk te helpen. Verder wil hij dat voorkomen wordt dat dat geld naar ander doelen
gaat. Laat ik aangeven dat ik het van harte met hem eens ben. Dit geld moet ertoe
leiden dat meer mensen aan het werk gaan. Dat is ook de inzet van Perspectief op werk.
Er zijn 35 arbeidsmarktregio's en zij krijgen alle 35 twee keer een impuls van 1 miljoen.
Het gaat er dan vooral om dat werkgevers hebben gezegd: wij kunnen een-op-een gaan
matchen; wij stellen de banen beschikbaar en daar moeten de kandidaten bij worden
gezocht. Dat geldt wat mij betreft voor iedereen die aangewezen is op werk aan de
basis van de arbeidsmarkt en die met ondersteuning aan het werk geholpen kan worden.
Ik kan u, meneer Van Dijk, ook aangeven dat ik zeker ook zal bijhouden wat de effecten
daarvan zijn. Later, in de loop van het eerste jaar, zal ik mijn oordeel geven of
het toereikend is. Het belangrijkste is in ieder geval dat met het beschikbare geld
ook daadwerkelijk werkzoekenden aan het werk geholpen worden.
Voorzitter. Dit was wat ik had verzameld. Anders hoor ik dat nu van uw Kamer.
De voorzitter:
Dat gaat u nu horen, want ik zie toch een aantal vingers omhooggaan. We beginnen met
de heer Jasper van Dijk.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik wil terug naar het beschut werk, zo cruciaal in dit debat. We stellen vast dat
er te weinig plekken zijn en dat er te weinig geld is. Volgens de brief van Cedris
van 17 januari komen we € 4.300 per beschutte werkplek tekort vanaf 2021. Dan wordt
het halen van die doelen, die prachtige doelen om meer mensen een mooie beschutte
werkplek te geven, onhaalbaar. Erkent de Staatssecretaris dat en wat onderneemt ze
ertegen?
Staatssecretaris Van Ark:
We hebben nu best veel signalen ontvangen. Het is ook niet voor niets dat we een aantal
zaken met elkaar in verband moeten brengen. Daarom kan ik, hoe graag ik dat ook zou
willen, niet nu al een reactie geven op allerlei zaken. Ik heb het signaal duidelijk
gehoord. Ik heb ook aangegeven dat wij een evaluatie van beschut werk doen. Dat is
geen «uitstel is afstel»-exercitie, maar het is op basis van de wensen die de Kamer
heeft geuit bij het breed offensief en de gedachtewisseling die we hebben gehad, bijvoorbeeld
over de detacheringsfaciliteiten en de sw-infrastructuur, vooral een snelle actie
om tot zaken te kunnen komen. Ook de signalen die we hebben gekregen van Cedris betrek
ik daarbij, want ik vind het een relevant signaal van een groep organisaties die veel
kennis en kunde in huis heeft. Maar ik kan er niet op dit moment een reactie op geven,
behalve dat ik het bij de evaluatie betrek.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Maar wat moet ik met dit antwoord? De Staatssecretaris zegt dat ze de berekeningen
bij haar eigen beleid betrekt. Heel fijn, maar ze kan er geen reactie op geven. Moet
ik dan vaststellen dat het klopt dat er een nijpend probleem is met een tekort aan
middelen voor beschutte plekken, maar dat de Staatssecretaris dat nu nog niet wil
erkennen? Laat ik de vraag dan zo stellen. We zien dat het regeerakkoord op losse
schroeven staat. Ik weet ook dat u geen geldboom in de tuin heeft staan – dat heb
ik vaak genoeg als dooddoener teruggekregen – maar we zien wel dat er geld over is.
Dat lezen we overal. Is de Staatssecretaris bereid om te kijken of meer middelen voor
dit belangrijke onderwerp kunnen worden ingezet zodra de gelegenheid zich voordoet?
Staatssecretaris Van Ark:
Het signaal van Cedris gaat over de periode na 2021. Daarom durf ik het aan om te
zeggen dat ik dit thema betrek bij de evaluatie. Dat heb ik ook in eerste instantie
in antwoord op de Kamervragen gezegd: ook de financiën maken daar onderdeel van uit.
Ik vind het van belang dat als mensen het recht verkrijgen op beschut werk, als met
een indicatie is aangetoond «dit is voor jou het passende werk», ze dat ook krijgen.
Daarom betrek ik ook de financiën bij de evaluatie. Maar omdat het een signaal is
voor de periode na 2021 denk ik wel dat het verstandig is om het bredere thema bij
de evaluatie te betrekken.
De heer Renkema (GroenLinks):
Op het punt van de evaluatie van beschut werk waar de Staatssecretaris nu een aantal
keren naar verwijst, heb ik de volgende vraag. Het is een beetje een tweeledige vraag.
Ten eerste. Heb ik goed begrepen dat de Staatssecretaris zegt: de gedachte om het
beschut werk een plek te geven bij de garantiebanen en om dat op te nemen als een
nieuwe ambitie wil ik meenemen in de evaluatie als een van de mogelijke scenario's
voor de toekomst? Heb ik dat goed begrepen? Ten tweede. Je moet ook iets te evalueren
hebben. Ik heb nadrukkelijk gevraagd – er zijn meer Kamerleden geweest die daarnaar
hebben gevraagd – naar de optie van een praktijkroute. Het UWV moet nu de indicatie
voor beschut werk afgeven. Verschillende organisaties zeggen dat ze daar meer flexibiliteit
in willen. Is er ruimte voor een experiment, zodat je dat ook kunt evalueren en een
plek kunt geven in de evaluatie van beschut werk eind 2019?
Staatssecretaris Van Ark:
Ik zei dat ik er welwillend naar wil kijken, omdat ik het voor mezelf zo had geproefd
dat de beschutte werkplek ook bij reguliere werkgevers ingericht zou kunnen worden
en daarmee het thema raakt van de vloeiende doorloop van het ene type werk naar het
andere type werk, al naar gelang waar iemand in zijn leven behoefte aan heeft. Zo
heb ik het inderdaad bezien. Ik ben nog niet zover dat ik de banenafspraak uitbreid
of allerlei aantallen erbij op kan plussen, maar ik vind het wel van belang om die
doorlopende keten te maken.
De praktijkroute vind ik een lastige, omdat het een individueel traject is dat iemand
doorloopt en omdat er met heel zorgvuldige criteria gekeken wordt of beschut werk
geschikt is voor iemand. Dat vind ik een lastige en daarom ben ik daar tot nu toe
heel terughoudend in geweest. Daar persisteer ik ook in.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Toch even terug naar het beschut werk – daar zitten we al – maar ook naar de financiën.
Ik kan me de zorg goed voorstellen van sociaal ontwikkelbedrijven en van gemeenten.
Die zeggen eigenlijk allemaal: we hebben er natuurlijk geen zicht op. Als ik het goed
heb, is de korting vanaf 2021. Dat is over twee jaar. Dat is niet lang om een beeld
te krijgen: ga ik langdurige plekken aanbieden? De vraag is wanneer daar duidelijkheid
over komt. Ik proef bij de Staatssecretaris wel ruimte: mocht het nodig zijn en is
er financiële ruimte, dan ben ik best bereid om ernaar te kijken, zonder garanties.
Maar ik kan me ook heel goed voorstellen dat al die sociaal ontwikkelbedrijven en
gemeenten zeggen: wij willen wel duidelijkheid hebben, want anders gaan we überhaupt
die plekken niet vullen.
Staatssecretaris Van Ark:
De evaluatie komt dit jaar. Ik kon dat aangeven, omdat het thema financiën daar onderdeel
van is. Daarom denk ik dat ik het in die volgorde moet doen: dat ik afwacht wat er
uit de evaluatie komt en van belang is. Daar zijn we heel actief mee bezig. Daar valt
ook het thema financiën onder. Dat is ruim voor 2021. Ik kan me die behoefte aan dat
perspectief heel goed voorstellen.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Het is goed om dat te horen. Ik vraag nog een keer aan de Staatssecretaris: wanneer
is dat perspectief er? Dan zit je in 2020. Je hebt eind 2019 een evaluatie. Dan heb
je pas in 2020 een beeld. Op basis van de begroting 2021 kan je pas... Je kan iets
doen in de Voorjaarsnota. Maar als het gaat om geld en om extra geld, dan moet dat
er wel tijdig zijn. Zit dat allemaal goed in de planning en in het vooruitzicht?
Staatssecretaris Van Ark:
Ik kan geen ijzer met handen breken. Ik ben heel ambitieus op dit punt, maar ik moet
eerst die evaluatie afwachten. Ik besef dat dit een heel belangrijk thema is, maar
ik kan er op dit moment helaas niks meer over zeggen.
De heer Renkema (GroenLinks):
Nog even in het kader van het eerste blokje, waarvan we nu in de afronding zitten.
Ik doe toch nog een laatste poging als het gaat over loondispensatie en loonkostensubsidie.
Ik ken de Staatssecretaris als iemand die een hekel heeft aan administratieve rompslomp.
Ik zeg er meteen bij: dat heb ik ook, maar ik pleit voor een eenvoudig experiment.
Verschillende partijen hebben daar belangstelling voor. Ik heb ook in de evaluatierapporten
gelezen dat die twee instrumenten allebei hun plussen en minnen hebben. Toch komt
uit dat onderzoek heel nadrukkelijk naar voren dat werkgevers zeggen dat ze één instrument,
één route willen en dat werknemers zeggen dat ze het liefst de loonkostensubsidie
hebben. Ik heb deze week een gesprek gehad met MKB-Nederland. Dat kijkt daar ook zo
naar: wat raar dat we dat toch naast elkaar handhaven. Ik vraag op dit moment niet
om een herziening van de regeling als het gaat over de Wajong en de loondispensatie,
maar om een simpel experiment om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn.
Staatssecretaris Van Ark:
Met alles wat we met het breed offensief aan het doen zijn, zitten we eigenlijk met
elkaar in de machinekamer van de sociale zekerheid en zijn we heel veel dingen aan
het veranderen. Dat is best heel complex. Ik denk dat we nu onszelf en al onze maatschappelijke
partners maximaal aan het stretchen zijn om te kijken hoe we al die regelingen beter
kunnen maken, maar die werken ook op elkaar in. Het onderzoek naar loonkostensubsidie
en loondispensatie was in de hele discussie die we gevoerd hebben over loonkostensubsidie
in de Participatiewet met terugwerkende kracht een hele waardevolle bijdrage, maar
ik heb daar niet op kunnen baseren dat er nu een heel groot probleem is. Ik heb wel
heel grote problemen op het gebied van beschut werk. Ik heb wel heel grote problemen
op het gebied van mensen die langs de kant staan met een arbeidsbeperking. Ik heb
wel heel grote problemen als het gaat om de wachtlijst van de oude sw, zoals de heer
Jasper van Dijk in dit debat nog niet, maar in andere debatten wel heeft aangegeven,
en ook thema's die u aangeeft. Ik heb wel grote problemen met: wat werkt wel en wat
werkt niet in de arbeidsmarktregio's? Ik zie op dit moment dus gewoon niet dat het
erbij kan, los van het feit dat ik geen inhoudelijke aanleiding zie. Dat is de reden
waarom ik daar negatief over zal adviseren.
De heer Renkema (GroenLinks):
Hoor ik de Staatssecretaris zeggen: het lukt ons in de uitvoering niet, want we zitten
al met te veel anderen aan zo veel knoppen te draaien, dus laten we deze knop maar
even ongemoeid? Of zegt zij: er is geen probleem in die groep, dus laten we het zo
handhaven?
Staatssecretaris Van Ark:
Ik zal niet zeggen dat het niet kan. Ik durf het bijna niet te zeggen, maar heel veel
mensen worden echt maximaal gestretcht op dit moment. Maar ik zie geen probleem dat
op dit moment met een experiment opgelost zou moeten worden. Ik adviseer daar negatief
over, maar ik voel toch een VAO aankomen.
De voorzitter:
Oké, nu ga ik het voor de derde keer zeggen. Ook de Staatssecretaris mag niet in eerste
termijn aankondigen dat zij... Dat kan natuurlijk sowieso niet, maar goed. Alle gekheid
op een stokje: de Staatssecretaris heeft volgens mij nu een blokje afgerond, dus ik
kijk nog even naar rechts. Ik zie daar geen openstaande vragen meer. O, nog één. Nou,
de laatste.
Staatssecretaris Van Ark:
Dan de vragen die zijn gesteld over de fiscale inclusietoeslag, een thema dat inderdaad
aan de orde is geweest bij de uitwerking van het breed offensief en waarvoor een petitie
is gestart. Bij de beantwoording van de zaken die zijn aangekaart bij het breed offensief
heb ik al aangegeven dat ik de gedachte achter het voorstel zeker begrijp, maar dat
dit echt een majeure stelselwijziging is met heel verstrekkende gevolgen voor de uitvoering.
Ik heb gemeend met het breed offensief te werken binnen de kaders die ik had meegekregen
en nu al een aantal stappen te kunnen zetten. Ik heb daarover aangegeven dat ik dat
van belang vind voor een langetermijnagenda. Wel vind ik in het kader van het breed
offensief van belang een gedeeltelijke vrijlating van arbeidsinkomsten uit een wetswijziging
om werken lonend te maken voor mensen die parttime werken met loonkostensubsidie,
vergelijkbaar met de vrijlatingsregeling voor mensen met een medische urenbeperking.
Daar gaan we wat mij betreft nu alle energie op richten. Dan is een onderzoek eigenlijk
een beetje van dezelfde orde van grootte. Ik kan het helaas niet mooier maken dan
wat ik net tegen meneer Renkema zei. Ik wil geen verwachtingen wekken die ik niet
waar kan maken. Ik heb deze discussie zeker een plek gegeven in de brief, maar ik
wil ook transparant zijn in mijn advies daarover.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik ga nu één vraag stellen, want dan houd ik er nog één over. De Staatssecretaris
wil de breed gedragen inclusietoeslag niet onderzoeken en wil verder op de weg die
ze al eerder insloeg: de vrijlatingsregeling. Daar worden veel bezwaren van genoemd,
met name bijvoorbeeld door Noortje van Lith, die zegt: maar dan blijf je in dat bijstandsregime
zitten. Gaat de Staatssecretaris nog reageren op die petitie van haar? Wat is nou
eigenlijk haar wens? Wil ze nu in haar nieuwe aanpak, het brede offensief, wel veel
draagvlak hebben voor haar aanpak? Of zegt ze: nee, ik ga nu toch aan de slag met
een maatregel die, net als de loondispensatie destijds, weinig draagvlak kent? Heeft
u nou een nieuwe aanpak waarbij u wel voor draagvlak wilt zorgen of niet?
Staatssecretaris Van Ark:
Dat laatste natuurlijk graag. Wat ik echt van belang vind: een onderzoek lijkt heel
makkelijk, maar wekt ook verwachtingen. Ik heb in de brief over het breed offensief
met alle partners, ook Ieder(in) en Wij Staan Op!, waar ook de indienster van deze
petitie deel van uitmaakt, dit voorstel daadwerkelijk besproken en van een reactie
voorzien, een inhoudelijke reactie en ook een procesreactie. Wat mij betreft hoeft
het denken niet stil te staan, maar ik vind dit wel van een orde van grootte die buiten
de kaders valt van wat ik hier kan doen. Ik zet nu wel een aantal stappen die wat
mij betreft wel degelijk stappen in de goede richting zijn, als het gaat om het bereiken
van de inclusieve arbeidsmarkt. Maar mijn oordeel, mijn advies was om dit nu niet
te doen. Het is van een orde van grootte die buiten die kaders valt. Dat heb ik dan
ook gemeend weer te moeten geven in deze brief.
De voorzitter:
Oké, blok 2.
Staatssecretaris Van Ark:
Ja, voorzitter. Daar zitten vragen in over de ondersteuning die mensen met een niet-westerse
achtergrond krijgen van gemeenten, over de individuele studietoeslag en over de taaleis
en de tegenprestatie.
Ik begin met mevrouw Nijkerken-de Haan. Zij vroeg of mensen met een niet-westerse
achtergrond ook ondersteuning krijgen van gemeenten om aan het werk te gaan. Toen
kwam ik even bij Perspectief op werk. Dat is de impuls die we geven om, nu de economische
situatie is zoals die is en ook de werkgevers hebben gezegd dat ze echt een-op-een
kunnen gaan matchen, waar ik ze zeer erkentelijk voor ben, vanuit dit programma zo
veel mogelijk mensen vanuit de bijstand naar betaald werken te helpen. Mevrouw Nijkerken-de
Haan noemde ook het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt. Dat is specifiek
opgezet om de arbeidsmarktpositie van Nederlanders met een migratieachtergrond te
verbeteren. In november 2018 heeft Minister Koolmees een brief over de voortgang van
dit programma naar uw Kamer verstuurd. Er wordt in de pilots aandacht besteed aan
jongeren die hier geboren zijn en die moeite hebben om een stageplek te krijgen, maar
ook aan personen die pas of juist al langer in Nederland zijn en die afhankelijk zijn
van de bijstand, een problematiek die mevrouw Nijkerken-de Haan aansneed. Voor de
groep mensen met een migratieachtergrond die al langer in Nederland zijn en die in
de bijstand zitten, zijn er binnen het programma VIA twee pilots opgezet: een pilot
Leren werken, combinaties van werken en leren om de arbeidsmarktpositie van Nederlanders
met een migratieachtergrond te verbeteren, en een pilot Intensieve begeleiding, waar
echt een intensieve inzet wordt gepleegd om langdurig werkzoekenden met een niet-westerse
achtergrond te activeren. De samenwerking daarop vindt SZW-breed plaats. Ik spar daar
regelmatig over met mijn collega en uiteraard volg ik de uitwerking en de resultaten
van deze pilots met veel interesse. We zijn vooral op zoek naar werkzame interventies
en werkwijzen, want dan kunnen we daarmee verder.
Mevrouw Nijkerken-de Haan vroeg ook hoe het zat qua cijfers. Van alle mensen die een
re-integratievoorziening ontvingen in september 2018 had 49% een niet-westerse achtergrond.
Van de bijstandsontvangers met een voorziening heeft 52% een niet-westerse achtergrond.
Zij vroeg ook of we in beeld hebben of het al standaardprocedure is dat niet alleen
de mannen uit een gezin worden opgeroepen voor begeleiding naar werk, maar dat ook
de vrouw uit het gezin wordt uitgenodigd. Binnen de pilots van het programma VIA wordt
niet specifiek op man-vrouwbereik ingezet, maar wordt gekeken naar wat werkt voor
de hele doelgroep. Wel wordt waar mogelijk gemonitord op man-vrouwverschillen. Als
deze verschillen echt significant zijn, dan zullen we daar nader onderzoek naar doen.
Voorzitter. Ik kom bij de vragen van de heer Raemakers over de evaluatie van de individuele
studietoeslag. De motie van de heren Raemakers en Peters heb ik uitgevoerd door de
Inspectie SZW een evaluatieonderzoek te laten doen naar de uitvoering van het wettelijk
instrument individuele studietoeslag in de gemeentelijke uitvoeringspraktijk. Zoals
de heer Raemakers ook aangaf, was daar wel het een en ander over te zeggen. Het rapport
van de inspectie maakt wat mij betreft duidelijk dat wat nu in de Participatiewet
opgenomen staat als regeling individuele studietoeslag daadwerkelijk aanpassing behoeft
om het uiteindelijke doel van de regeling te bereiken, namelijk om jongeren met een
beperking die niet kunnen bijverdienen naast hun studie een financieel steuntje in
de rug te geven. Het gaat dus niet alleen maar om het vergroten van de bekendheid
van de regeling. Dat zou ik graag richting de heer Raemakers willen zeggen. Er zijn
verschillende verbetervoorstellen gedaan, variërend van centraliseren tot voorstellen
anderszins. Ik heb uw Kamer in december 2018 bericht dat ik op dit moment samen met
het Ministerie van OCW, maar ook de VNG, Divosa en de betrokken belangen- en cliëntenorganisaties
aan het bekijken ben op welke manier de individuele studietoeslag zoals die nu in
de Participatiewet staat het best kan worden aangepast. Ik wil in het voorjaar van
2019 de Kamer inhoudelijk informeren hierover. Daarbij sluit ik, zoals het pleidooi
van de heer Raemakers luidde, centralisatie niet uit.
Ik vind het ook van belang dat als wij zaken opnemen in de wet, die worden nagekomen
en dat op het moment dat we zaken opnemen in de wet en ze niet worden nagekomen, we
dan ook kijken, uiteraard nadat we eerst met elkaar in gesprek zijn gegaan, of we
de wet moeten aanpassen. Dat ga ik in dit geval zeker doen, maar ik geef wel aan richting
uw Kamer dat het wat mij betreft van tweeën één is. Ik doe dat graag over de studietoeslag,
maar ik doe dat ook op het gebied van de taaleis en ook op het gebied van de tegenprestatie.
Wij hebben met elkaar normen opgesteld in de wet. Die normen dienen ertoe, zeg ik
ook even tegen de heer Gijs van Dijk, om mensen mee te laten doen. Ik heb een aantal
bijdragen gehoord van Kamerleden die gingen over straffen en over belonen. Wat mij
betreft gaat dit over participeren en over hoe je mensen daartoe in staat stelt. Daarvoor
hebben wij normen opgesteld in de wet. Die zijn helder. Gemeenten hebben een hele
grote beleidsvrijheid in hoe ze die normen realiseren. Maar dat we die normen met
elkaar realiseren, dat hebben we hier met elkaar vastgesteld en daar houd ik graag
aan vast. En als dan blijkt, zoals bij de individuele studietoeslag, dat dat niet
werkt, dan wil ik daar graag een verbetertraject op zetten. Dan is centralisatie ook
wel degelijk een route die ik mogelijk acht.
De heer Raemakers (D66):
Dank voor deze beantwoording. Ik ben het er echt niet mee eens dat de studietoeslag
hier wordt verbonden met de taaleis. Volgens mij gaat die vergelijking echt in de
verste verte niet op. Dat wil ik even gezegd hebben. Van de individuele studietoeslag
wordt nu door verschillende juridische auteurs gezegd dat die een hele vreemde eend
is in de Participatiewet, die daar niet zo goed past.
Ik heb in mijn bijdrage ook heel duidelijk gevraagd naar die budgetten. Nu kan het
zo zijn dat van twee studenten die dezelfde opleiding doen aan dezelfde hogeschool
of universiteit, de ene een studietoeslag van € 50 krijgt en de andere een studietoeslag
van € 300. Die verschillen zijn heel erg groot. In mijn kennissenkring zitten een
aantal studenten, studenten die geen beperking hebben. Die hebben een bijbaantje waarmee
ze in de regel € 250, € 300 of soms wel € 400 per maand verdienen. Is de Staatssecretaris
het dus met D66 eens dat als gemeenten € 50 of € 100 individuele studietoeslag geven,
dat in de verste verte niet toereikend kan zijn? Het geld is er; het geld ligt op
de plank. Is zij het dus ook met D66 eens dat iedere student gewoon € 340 per maand
moet krijgen?
Staatssecretaris Van Ark:
De regeling, die inderdaad bij amendement in de wet is gekomen, beoogde bij uitstek
ook beleidsvrijheid aan gemeenten te geven. Ik vind het heel legitiem om op enig moment
de constatering te doen dat de norm tot een dusdanige beleidsvrijheid heeft geleid
dat er naar het oordeel van de Kamer onacceptabele verschillen zijn tussen gemeenten
en dat je die bij moet stellen. Ik vind de oproep die de heer Raemakers doet dus terecht.
Ik ben ook van harte bereid om gehoor te geven aan zijn pleidooi om op dit punt te
centraliseren en daar ook in financiële zin naar te kijken. Ik voer daar op dit moment
ook gesprekken over. Het was toentertijd wel nadrukkelijk de bedoeling van de wetgever
om verschillen tussen gemeenten mogelijk te maken. Dat was toen een wenselijke situatie.
Ik trek de vergelijking met andere normen die we in de wet hebben staan, omdat ik
vind dat we... Misschien zou ik zelfs nog wat breder kunnen kijken. Als wij zaken
afspreken met gemeenten, dan hebben gemeenten veel vrijheid – ook, zeg ik tegen de
heer Gijs van Dijk, op het gebied van armoedebestrijding en schulden. Gemeenten hebben
beleidsvrijheid in hoe ze dat doen, maar dát ze het moeten doen, daar hebben we wel
afspraken over. Ik zou de Kamer willen toezeggen dat ik op dit punt kijk hoe we dat
kunnen aanscherpen, zodat voor gemeenten gewoon duidelijk is wat de norm is en hoe
ze het moeten doen. Daar zit dus minder beleidsvrijheid in dan ze misschien zelf zouden
willen. Maar dan geldt dat wel ook voor de andere normen die we in de wet hebben staan.
Ik wil daar graag consequent in zijn.
De heer Raemakers (D66):
Ik heb net al gezegd dat die vergelijking mijns inziens niet opgaat. Dat geldt ook
nu weer. Als 10% van het geld van de individuele studietoeslag niet gebruikt zou worden,
dan zou je kunnen zeggen: ach joh, dat is maar 10%; dat is beleidsvrijheid. Als 40%
van het geld niet gebruikt zou worden, zou je kunnen zeggen: nou ja, het merendeel
wordt wel gebruikt. Maar 94% – dat is 26 of 27 miljoen euro – was voor deze groep
bestemd en wordt daar totaal niet aan uitgegeven. Er ligt 50 miljoen euro op de plank.
Dat is gewoon een reëel probleem. Ik zeg ook eerlijk: ik was er niet bij toen er in
de Tweede Kamer over dit amendement en dit wetsvoorstel werd gestemd, maar dat hebben
we dan gewoon fout gezien. Ik denk ook niet dat het onwil is van gemeenten; ik denk
dat gemeenten deze doelgroep ook gewoon niet goed kunnen bereiken.
Mijn vraag zou aansluitend de volgende zijn. Het is nu ook zo dat het wettelijk criterium
geldt dat je niet het wml kunt verdienen. Als je het wml niet kunt verdienen, dan
kom je in aanmerking voor die individuele studietoeslag. Nou is er natuurlijk ook
een groep studenten die misschien wel het wml zouden kunnen verdienen, maar gewoon
geen ruimte hebben om erbij te werken, omdat ze én moeten studeren én een beperking
hebben. Is de Staatssecretaris dus bereid om van de individuele studietoeslag ook
echt een recht te gaan maken?
Staatssecretaris Van Ark:
Wij zijn daar op dit moment over in gesprek. Laat ik ook nog een keer zeggen dat ik
het pleidooi van de heer Raemakers buitengewoon goed hoor, en dat ik dat ook ondersteun
en daar werk van wil maken. Daar hangt nog wel een aantal vragen aan. Hij noemt onder
andere jongeren die wel zelf het wml kunnen verdienen, maar gewoon niet meer kunnen
bijverdienen. Dat was inderdaad ook een uitkomst van de inspectie. We praten hier
wel over een ingreep in de Participatiewet. Het is een stukje centralisatie, waar
ik toe bereid ben, zoals ik net ook al aangaf, maar waar we dus wel een aantal gesprekken
over moeten voeren. Daarom heb ik ook aangegeven dat ik in het voorjaar van 2019 echt
inhoudelijk kan reageren op al die thema's en vervolgens ook eventueel wetgeving naar
de Kamer kan sturen.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Ja, we komen een beetje terug bij het begin. Het is wel meten met twee maten; dat
gevoel heb ik echt. Aan de ene kant hebben we hier verhitte debatten over het geld
dat speciaal voor kinderen in armoede is bedoeld. Dat is gedecentraliseerd naar de
gemeenten. Dat gaat om tientallen miljoenen. En we zien dat sommige gemeenten gewoon
letterlijk in Nieuwsuur zeggen «ik besteed het aan de schuld die we nog hebben» of
«ik stop het in lantarenpalen». Dan zegt deze Staatssecretaris: «Daar kan ik niks
aan doen. Ik zal m'n best doen. Ik ga in gesprek met gemeenten, maar ja, het is gedecentraliseerd.
We hebben er discussie over.» Enzovoort. En als het gaat over tegenprestaties van
mensen in de bijstand, en gemeenten zeggen «wij vullen het anders in; wij doen het
op een andere manier, want we merken dat wij de mensen het beste kennen», dan zegt
de Staatssecretaris van de VVD: hop, we gaan centraliseren. Wat wil de Staatssecretaris
nu? Gaan we gemeenten nu echt in die positie brengen, met voldoende geld en met het
vertrouwen dat ze het goed kunnen? Of gaan we het op onderdelen doen? Straks zit er
misschien een PvdA-Staatssecretaris die gaat zeggen: ik vind dit onderdeel wel interessant;
dat ga ik naar boven halen. Het zou zomaar kunnen. Of gaat deze Staatssecretaris nou
echt alles centraliseren? Dat is wel de vraag. Het is echt meten met twee maten. Zo
ervaren gemeenten het en zo ervaren veel organisaties het. Ik verwacht wat dat betreft
echt meer van deze Staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Ark:
Ik vind het terecht dat de heer Gijs van Dijk hier ook de debatten bij haalt die we
hebben over armoedebestrijding en schuldenproblematiek, want daarin hebben we inderdaad
ook discussies over de aanwending van middelen door gemeenten. Maar ik heb steeds
gezegd: dit is het geld dat gemeenten hebben voor armoedebestrijding en schulden,
maar hoe ze dat uitvoeren, daar hebben ze beleidsvrijheid in. Dát ze het moeten doen,
is waar we afspraken over hebben gemaakt. Zo kijk ik ook naar de Participatiewet.
Er zijn heel veel onderdelen waarvan gemeenten expliciet zelf kunnen weten of ze het
wel of niet doen. Maar er staan ook hele heldere normen in de wet. Als iemand zich
bijvoorbeeld bij je meldt, moet je gewoon kijken of die persoon recht heeft op een
uitkering. Daarvan kunnen gemeenten niet zeggen: dat willen we niet. Laat ik, voordat
ik het vergeet, echt even zeggen dat ik hartstikke enthousiast ben over wat gemeenten
doen. Ik zie waanzinnig veel goede voorbeelden van wat gemeenten doen. Dat laat onverlet
dat ik me grote zorgen maak als ik hoor dat 40% van de gemeenten zegt «ik doe niks
met die tegenprestatie», net zoals de heer Raemakers zich zorgen maakt als hij hoort
dat zoveel procent van het budget niet besteed wordt. Ik hoor dat gemeenten de tegenprestatie
als een soort last resort gebruiken. Wat mij betreft is het een prachtig instrument
om tegen mensen te zeggen: we hebben je weer nodig. De ene gemeente zet het in op
wijze A en de andere gemeente op wijze B; daarin zit die gemeentelijke beleidsvrijheid.
Maar dat het instrument er is en dat je het inzet, daar hebben we afspraken over gemaakt.
Die norm ligt er.
De taaleis is weer van een wat andere orde. In het regeerakkoord hebben we met elkaar
afgesproken dat de taaleis wordt gehanteerd door gemeenten en dat we daar ook niet-vrijblijvende
afspraken over maken. Als gemeenten tegen mij zeggen «dit is niet uitvoerbaar» of
«dat moet anders», dan ben ik natuurlijk bereid om daar een aanpassing in te doen.
Maar andersom mag ik van gemeenten verwachten – niet omdat ze mensen willen pesten,
maar omdat we het ons niet kunnen veroorloven dat we mensen langs de kant laten zitten
en omdat ik niet wil dat mensen het gevoel hebben dat ze afgeschreven zijn – dat ze
niet zeggen: weet je wat, ik wacht die evaluatie maar even af. Dat vind ik echt onbestaanbaar.
Ik vind het ook echt asociaal als dat zou gebeuren. Nogmaals, ik ontmoet veel gemeenten
die er heel actief mee bezig zijn. Er valt met mij ook prima te praten over hoe je
mensen erbij betrekt. Maar dat wij normen hebben gesteld en waarom wij normen hebben
gesteld, dat neem ik serieus. Daarom heb ik daar ook een serieus traject op gezet.
Vorig jaar heb ik geconstateerd dat er werk aan de winkel is. Ik heb daar nu cijfers
over. Ik constateer dat de winkel echt een lege etalage heeft. Daarom morrel ik nu
ook gewoon aan de deur. Ik ben goed voor mijn handtekening. Ik zet die onder een set
afspraken. We gaan daarover in gesprek. Ik ben ook zeker aanspreekbaar over wat er
beter kan. Maar aan het eind moet het wel gebeuren. Dit is wat we hier met elkaar
hebben afgesproken. Ik neem de gemeenten serieus en ik ga ervan uit dat de gemeenten
de wet ook serieus nemen.
Laat ik nog één keer zeggen waarom. Ik heb in de hele discussie over de taaleis berichten
gekregen van mensen die bepaald niet in mijn ideologische kring verkeren, over wat
er gebeurt als je tegen mensen zegt: jij hoeft die taal niet te leren; jij hoeft niet
van die bank af te komen. Ik heb berichten gekregen over wat er dan gebeurt met mensen,
met straten, met wijken en met families, over de overerfbaarheid van armoede en de
problematiek waar wij het hier over hebben. Ik vind het van belang dat we mensen mee
laten doen. Daarom hecht ik heel veel waarde aan de afspraken in het regeerakkoord,
maar ook aan de normen die in de wet staan. En daarom jeuken mijn handen.
De voorzitter:
Waarvan akte. Meneer Gijs van Dijk.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Volgens mij zijn de Staatssecretaris en ik het erover eens dat iedereen de taal moet
spreken. Uiteraard, dat is voor mij helemaal geen discussie. Ik denk dat dat voor
de hele Kamer geldt. De vraag is die naar de weg daarnaartoe. Het niet spreken van
de Nederlandse taal is te wijten aan falend inburgeringsbeleid van de afgelopen jaren.
Daar kun je denk ik een boek over vol schrijven. Daarom is het goed – dat hebben wij
ook ondersteund – dat in het nieuwe inburgeringsbeleid vanaf dag één taal wordt onderwezen
en zo snel mogelijk werk wordt gevonden, het liefst ook vanaf dag één. Hartstikke
goed. Nu gaat het om het volgende. Ik heb de lijn van de VVD zo begrepen dat, als
je het moeilijk hebt en de gemeente jou niet eens weet te vinden, de mogelijkheid
van een financiële sanctie je boven het hoofd hangt in plaats van een uitgestoken
hand die zegt: kom met me mee, ik ga je verder helpen. Dat is volgens mij de principiële
discussie. Wij moeten niet van bovenaf gemeentes willen opleggen dat zij sowieso financiële
sancties moeten treffen. In de praktijk zien we namelijk dat financiële sancties niet
werken, maar een uitgestoken hand wél.
Staatssecretaris Van Ark:
Gezien het enthousiasme waarmee en de goede manier waarop heel veel gemeenten hiermee
bezig zijn, ben ik ervan overtuigd dat het kan, maar ik vind wel dat ik een stok achter
de deur moet houden. We hebben een wet die ik gewoon serieus wil nemen. Het is mij
een lief ding waard als ik die regulerende maatregelen niet hoef te nemen. Ik hoop
echt dat ik met deze bijdrage... Ik wil om die tafel zitten. Ik wil gemeenten die
het goed doen en die het voor elkaar krijgen, vragen: hoe lukt het jou wel? Dat doen
wij ook bij beschut werk. Dan kunnen wij gemeenten die zeggen «het lukt mij niet»,
aangeven hoe het ook kan. Wij willen belemmeringen opheffen. Maar in the end willen
wij ook dat de inspectie een boete kan uitdelen, zoals we ook zien op het gebied van
arbeidsomstandigheden. In the end willen we ook dat we het kunnen afdwingen. Het zou
mij een lief ding waard zijn als het niet hoeft en ik denk ook niet dat het nodig
is, maar ik heb die stok wel achter de deur gezet.
De voorzitter:
Meneer Renkema heeft nog ruimte voor één vraag. Het is een belangrijke discussie die
wij hier met elkaar voeren, maar met het oog op de tijd vraag ik de leden om beknoptheid.
De heer Renkema (GroenLinks):
Nog maar één vraag? Ik luister naar de Staatssecretaris met de gedachte: gaat het
nu om de vraag of de gemeenten wel de goede instrumenten inzetten of gaat het erom
dat de gemeenten in staat zijn om zo veel mogelijk mensen uit de bijstand te halen?
Zou het niet een open gesprek met de gemeenten moeten zijn over de vraag wat wel en
wat niet werkt? Is de Staatssecretaris dat met mij eens?
Staatssecretaris Van Ark:
Ik ben zelf wethouder geweest en ik ben erg van het open gesprek over wat wel en niet
werkt. Maar we hebben landelijke normen gesteld. Het is niet altijd leuk, maar ik
wil die wel nakomen. Een taaleis, het spreken van de taal, is iets heel wezenlijks.
Een tegenprestatie houdt in dat je een stap zet om zelf aan de slag te gaan. Het gaat
erover dat je je bijdrage aan de samenleving levert. Wat mij betreft is het en-en.
Ik begin altijd met een goed gesprek, ik hou van een goed gesprek en ik kan ook de
wet aanpassen als de gemeenten aangeven dat het beleid in de uitvoering niet werkt.
Gemeenten hebben ook een grote beleidsvrijheid. De ene gemeente zet taalmaatjes in.
De andere gemeente koopt een taalcursus in. Er is heel veel variatie mogelijk. Maar
ik hecht eraan dat er een taaleis is, dat we die norm hebben gesteld. Ik vind dat
belangrijk voor de mensen zelf en voor ons als samenleving. Daarom hou ik er wel aan
vast.
De voorzitter:
Ik zie nog een tweetal melding voor een interruptie.
Mevrouw Van Brenk (50PLUS):
Misschien heb ik onvoldoende opgelet en een reactie gemist, maar ik heb een expliciete
vraag gesteld. Er wordt meer verwacht van gemeenten en UWV. Zij moeten een aantal
zaken intensiveren, wij vragen meer, maar de huidige financiële kaders zijn leidend.
In mijn beleving bijt dat elkaar heel erg. We zien ook dat gemeenten tekortkomen.
Ziet de Staatssecretaris dat ook en zou er niet meer geld naar gemeenten toe moeten?
Staatssecretaris Van Ark:
Ik heb in het kader van het breed offensief en de arbeidsmarktregio's een set afspraken
met de gemeenten gemaakt. Daarvoor zijn financiële middelen beschikbaar. Voor de arbeidsmarktregio's
is twee keer 35 miljoen beschikbaar, 1 miljoen per arbeidsmarktregio voor twee jaar.
Het is echt bedoeld als impuls om ervoor te zorgen dat meer mensen aan het werk komen.
Als het gaat om specifieke re-integratievoorzieningen ben ik met gemeenten in gesprek
over een manier waarop zij met het huidige budget op een andere manier meer kunnen
doen. Op allerlei fronten, zeker als het gaat om het versimpelen van de uitvoering,
zie ik dat we stappen zetten. Ik loop niet weg voor de financiële vraag, maar ik denk
dat we meters kunnen maken, zeker met de economisch gunstige situatie waar we in zitten
en het na-ijlende bijstandseffect. Ik ben hierover uiteraard in gesprek met de VNG-commissie.
Ik let daar ook scherp op. We hebben ook de discussie over de BUIG, zeg ik met een
schuin oog richting de heer Raemakers. Volgens mij zitten we daarmee in een goede
fase. Ik wil de vinger aan de pols houden, maar ik denk dat we nog stappen kunnen
zetten binnen de huidige financiële kaders.
De heer Edgar Mulder (PVV):
Ik mis helaas een reactie op mijn vragen over de PVV-moties.
Staatssecretaris Van Ark:
Ik stem niet over moties, maar ik kan wel zeggen waarom ik ze destijds ontraden heb.
Ik heb mijn handtekening gezet onder een traject dat begint met praten, met het aangaan
van een gesprek. Als het gaat over de tegenprestatie, staat in het regeerakkoord dat
ik met gemeenten in gesprek ga over hoe zij deze actief uitvoeren. Met betrekking
tot de taaleis staat in het regeerakkoord dat ik met gemeenten ga praten over de invulling
daarvan en over het maken van niet-vrijblijvende bestuurlijke afspraken. Dat zijn
de afspraken waar ik mijn handtekening onder heb gezet. Alles wat zojuist gewisseld
is, valt daaronder. Omdat deze motie een stap verder gaat en ook dat tussentraject
niet kent, heb ik ’m destijds ontraden.
De heer Edgar Mulder (PVV):
Dat is een beetje zwakjes. Meer dan een jaar geleden kondigde de Staatssecretaris
aan dat ze ging praten met gemeenten en dat er nu gehandhaafd moest worden. Nu zijn
we een jaar verder en zie ik bijna hetzelfde artikel in de media, in dit geval in
De Telegraaf. Het zijn dezelfde woorden: nou, ik ga het aanpakken. Het verschilt helemaal
niks. In dat hele jaar is er dus helemaal niets gebeurd. Indertijd was de reden dat
de Staatssecretaris eens wilde gaan praten. Mag ik dan nu concluderen dat u dat een
jaar gedaan heeft en dat u, als ik straks dezelfde motie weer indien, ’m dan wel omarmt?
Staatssecretaris Van Ark:
Vorig jaar hadden we een onderzoek dat een indicatie gaf. Op grond daarvan heb ik
het CBS gevraagd om een grondiger onderzoek te doen. Dat vind ik ook van belang. Laten
we niet vergeten dat de gemeenteraden en de colleges hierin een belangrijke rol spelen.
De gemeenteraden controleren het college en hebben dus ook feiten en cijfers nodig.
Daar is dit onderzoek voor bedoeld. We kunnen de gesprekken nu met feiten en cijfers
voeren. Het afgelopen jaar hebben gemeenteraadsverkiezingen plaatsgevonden en zijn
nieuwe colleges gevormd. Er zijn collegeprogramma's gemaakt waar heel veel in staat
over hoe je mensen aan het werk helpt, over de taaleis, over de tegenprestaties. Sinds
oktober heb ik weer een gesprekspartner bij de gemeenten. Bij het eerste overleg was
dit direct het belangrijkste, een belangrijk punt van bespreking. Dat is hoe ik de
afspraak heb vormgegeven. Zou ik dat sneller hebben willen doen? Ja. Kon het sneller?
Ik denk van niet. Bovendien was het goed – dat vind ik echt een meerwaarde – om deze
discussie niet alleen op basis van overtuigingen te voeren. Een discussie op basis
van overtuigingen vind ik heel waardevol, maar cijfers zijn ook een belangrijke bijdrage,
en die cijfers hebben we nu. Nu kan ik ook met feitenmateriaal die gesprekken met
de gemeentes aangaan.
De heer Raemakers (D66):
Ik heb ook de beantwoording van mijn vragen over de taaleis gemist. Ik vroeg nadrukkelijk
om een stukje reflectie. Volgens mij lopen er twee dingen door elkaar. Eén. Er is
een taaleis in de wet en gemeenten kunnen mensen dan korten op hun uitkering. Twee.
Als gemeenten dat niet doen, gaat de Staatssecretaris volgens de media de gemeenten
wellicht korten. Daarover hebben we in het regeerakkoord niks afgesproken. We hebben
gezegd: we gaan bestuurlijke afspraken maken. Maar om tot een afspraak te komen, heb
je natuurlijk wel de instemming van die andere partij, de gemeente, nodig. Mijn vraag
is reflectief: waarom heeft de Staatssecretaris in de media al gedreigd om gemeenten
te gaan korten op het budget en waarom heeft zij die gesprekken niet afgewacht?
Staatssecretaris Van Ark:
Volgens mij heb ik zojuist een reflectie gegeven. Als ik weer over de bijstand en
de doelgroepen ga praten, als ik weer ga aangeven waarom ik de politiek ingegaan ben,
zijn we zomaar een halfuur verder. Ik verwijs dus toch maar naar wat ik zojuist heb
gezegd. In bestuurlijke afspraken zit altijd een financiële component. Ik heb al een
aantal bestuurlijke trajecten afgerond of van mijn voorganger overgedragen gekregen.
Financiën zijn daar tot nu toe steeds een onderdeel van. Ik noem de schulden, ik noem
de armoedebestrijding. Laat ik niet op de zaken vooruitlopen. Ik vind dat goede gesprek
van belang, maar ik neem mijn taak serieus, ik neem de wet serieus, ik neem het parlement
serieus en ik neem de gemeenten serieus. Ik probeer mij serieus van mijn taak te kwijten.
Het allermeest neem ik de mensen die nu nog aan de kant staan, serieus.
De voorzitter:
Ter afronding, meneer Raemakers.
De heer Raemakers (D66):
Met dit antwoord ben ik al heel blij. De toon is al een stuk milder. Ik heb ook nog
een vraag over wat de Staatssecretaris zei over dat mensen haar gemaild hadden en
zeiden dat het vervelend is als de gemeente zegt: je hoeft de taal niet te leren.
Ik denk niet dat er veel gemeenten zijn die dat zeggen. Ik denk wel dat de afgelopen
jaren met het inburgeringsbeleid heel erg tegen nieuwkomers werd gezegd dat ze het
zelf maar moesten uitzoeken: ga zelf maar kijken hoe je de taal leert, je moet het
zelf betalen en wij als gemeente kunnen je niet helpen. Wat kan de Staatssecretaris
over die situatie zeggen? Vindt zij dat met mij onwenselijk?
Staatssecretaris Van Ark:
Laat ik het zo zeggen. Mijn intrinsieke motivatie om hiermee aan de slag te gaan,
is dat ik al sinds 2002, toen ik voor het eerst rondliep in de sociale zekerheid,
zie dat we met heel veel goede intenties regelingen hebben gemaakt waarmee we mensen
feitelijk afschrijven. Ook hierover hebben we eerder in AO's van gedachten gewisseld,
waarbij de heer Raemakers, geloof ik, het voorbeeld gaf van een 64-jarige Marokkaanse
mevrouw en vroeg of die ook nog Nederlands moet leren. Wat mij betreft gaat het niet
om die vraag, maar om de vraag hoe wij er met z'n allen maximaal voor kunnen zorgen
dat we mensen mee laten doen en dat we een beroep op ze doen. Laten we de ogen er
niet voor sluiten als ze niet willen en er dan voor zorgen dat ze wel meedoen. Want
iedereen die rond heeft gelopen in de sociale zekerheid weet dat het gros van de mensen
heel graag wil, maar dat er ook een groep is die je echt met andere middelen moet
prikkelen. Die moet je wel prikkelen, zeg ik ook tegen de heer Renkema. Liever niet,
maar soms is het nodig om dat wel te doen. Laten we daar ook gewoon met elkaar de
ogen niet voor sluiten en laten we er met dat in gedachten gewoon voor zorgen dat
we een stap vooruit gaan zetten. Misschien moet ik het daarbij laten, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, Staatssecretaris. Ik kijk even rond. We gaan naar de tweede termijn. Gelet
op de tijd en het feit dat wij een uitvoerig debat met elkaar hebben gevoerd over
heel veel onderwerpen, wil ik voorstellen om het kort te houden. Een halve minuut
kan lukken, denk ik. Meneer Raemakers, aan u het woord.
De heer Raemakers (D66):
Voorzitter. Ik kan heel kort zijn. Met de beantwoording over de studietoeslag ben
ik nog steeds ontevreden. Ik vind dat de Tweede Kamer daar een duidelijk geluid over
moet laten horen en daarom vraag ik mede namens de heer Mulder, de heer Peters, de
heer Renkema en de Staatssecretaris bij dezen een VAO aan.
De voorzitter:
Waarvan akte. Dan de heer Renkema.
De heer Renkema (GroenLinks):
Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen. Ik heb
aan het begin van deze bijeenkomst gepleit voor veel minder regelingen, minder aparte
doelgroepen en minder loketten. Ik heb gezegd: stel de concrete mens centraal en niet
een systeem. Ik denk dat de Staatssecretaris en ik het eigenlijk helemaal met elkaar
eens zijn op dit punt. Ik ben blij dat ze welwillend wil kijken naar mijn voorstel
om het beschut werk te verbinden aan de banenafspraak en zo ook aan alle werkgevers.
Ik vind het jammer dat ze niet wat meer durf tot experimenteren laat zien, zowel wat
betreft de praktijkroute als ook zeker wat betreft zo'n experiment met loonkostensubsidie
in de Wajong.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dan de heer Peters.
De heer Peters (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb goed geluisterd naar de antwoorden van de Staatssecretaris.
Ook ik zal in het VAO in ieder geval komen met een motie ondertekend door velen over
de no-riskpolis. Ik heb er ook zelf in ieder geval een die «van bajes naar baan» zal
heten, omdat ik denk dat dat ontzettend belangrijk is. Wel triggert mij nog steeds
– ik had daar net geen interruptie meer voor – het verhaal over het verrekenen en
die rode knop. Ik krijg appjes binnen van mensen die zeggen: bij mij was het allemaal
zo keurig voorberekend, maar nu heb een ontslagvergoeding gekregen van € 6.000 en
kan ik een jaar terugbetalen. Het is niet makkelijk. Daar wou ik het maar bij laten,
met dank. Wat Cato Maior zei, hoef ik niet te herhalen.
De voorzitter:
Nee. Dan de heer Gijs van Dijk.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Dank, voorzitter. Ook dank aan de Staatssecretaris voor de antwoorden. Volgens mij
hebben we een principieel debat te voeren over hoe je omgaat met mensen die het moeilijk
hebben. Dat is prima. Ik denk dat dat interessant wordt, ook als ik naar de coalitie
kijk en als ik kijk naar mogelijke meerderheden voor het werken zonder of met sanctie.
Dat gaan we zien. Daar kijk ik naar uit.
Ik ben blij met de ruimte voor jongeren met een chronische ziekte, om wat breder te
kijken.
Ten slotte zullen wij – dat weet de Staatssecretaris – bovenop de ontwikkeling van
dat brede offensief zitten, maar ook op de ontwikkeling van beschut werk en de financiële
kant daarvan.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dan meneer Mulder.
De heer Edgar Mulder (PVV):
Voorzitter. Ik ben nog maar heel kort lid van deze commissie, maar ik heb toch drie
dingen geleerd. Ten eerste dat brieven van de VNG komen, ten tweede dat alleen meneer
Asscher van de PvdA in de eerste termijn een VAO mag aanvragen en ten derde dat de
VVD anders praat dan zij stemt. Maar ik weet nog iets en dat is dat zachte heelmeesters
stinkende wonden maken. Ik roep de Staatssecretaris toch echt op om te stoppen met
het pamperen van mensen die nog nooit iets hebben bijgedragen aan dit land. Erken
dat behoud van onze verzorgingsstaat niet samengaat met massa-immigratie en zorg ervoor
dat gemeenten handhaven. Dat lijkt me gewoon gezond verstand en, afsluitend, de PVV
zal niet accepteren dat onze verzorgingsstaat om zeep wordt geholpen.
Zoals eerder geconcludeerd, spreken we elkaar weer bij het VAO.
De voorzitter:
Dan meneer Jasper van Dijk.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Voorzitter. Ik had vragen gesteld over de sw in Breda, ATEA, die ontmanteld wordt,
namelijk of de Staatssecretaris het ermee eens is dat dat een slechte zaak is. Ik
had vragen gesteld over gemeenten die geen briefadres geven aan daklozen.
Tot slot moet ik vaststellen dat als de Staatssecretaris nu niets wil zeggen over
het tekort aan middelen in 2021 voor beschut werk dat gevolgen heeft, ook voor de
opstelling van gemeentes. Die gaan daardoor hun dienstverband niet aan. Dat is ernstig.
In dat opzicht zou ik best een motie willen indienen. Ik vroeg me dus af of er al
een VAO was aangevraagd. Als dat het geval is, komt het allemaal goed.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dubbel genaaid houdt beter, zeggen ze dan volgens mij. Dan mevrouw Van Brenk.
Mevrouw Van Brenk (50PLUS):
Voorzitter. Ik heb nog drie vragen. Wanneer kunnen wij de rapportage verwachten van
de inspectie over waarom beschut werk niet geleverd wordt? Wanneer heeft de Staatssecretaris
de gemeenten gesproken en krijgt de Kamer een terugkoppeling over de jobcoaches? Dan
weet ik namelijk ook of die structureel aangeboden gaan worden. Ik heb nog geen reactie
van de Staatssecretaris gehad op mijn vraag of zij wou reageren op de FNV-brief over
de sociale ontwikkelbedrijven.
Als laatste wil even een persoonlijk punt naar voren brengen, namelijk dat Ramona
nog steeds aan het werk is en inmiddels een uitbreiding heeft gehad van drie naar
vier dagen.
De voorzitter:
Dank u wel.
Voorzitter: Peters
Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD):
Meneer Peters, als u het mij toestaat ga ik maar gewoon zelf snel mijn halve minuut
volmaken. Ik wil de Staatssecretaris danken voor haar antwoorden en ik wil haar vooral
heel veel succes wensen in haar gesprek met de gemeenten, ook met die stok in de hand
die zij achter de voordeur wil houden, juist omdat we het doen voor al de mensen die
nu aan de kant staan en die we gewoon ontzettend graag onafhankelijk en aan het werk
willen hebben. Dat is waarom we de instrumenten taaleis en tegenprestatie naast de
wederkerigheid wat de VVD betreft gewoon moeten inzetten. Dus veel succes daarmee.
Ik blijf graag op de hoogte van de voorgang daarvan.
Voorzitter: Nijkerken-de Haan
De voorzitter:
Dat gezegd hebbende, kijk ik even naar links. Wilt u nog twee minuten schorsen, Staatssecretaris?
Nee? Echt niet?
Staatssecretaris Van Ark:
Ik ga het gelijk proberen. Of was er behoefte aan twee minuten schorsing?
De voorzitter:
Oké. Dan schorsen we twee minuten.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik geef graag het woord aan de Staatssecretaris voor haar tweede termijn.
Staatssecretaris Van Ark:
Voorzitter, dank u wel. De heer Jasper van Dijk had inderdaad gevraagd naar de problemen
bij mensen die dakloos zijn. Het gaat, denk ik, om het dossier van de Basisregistratie
Personen. Dat is de bevoegdheid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Als iemand
een woonadres heeft of in een instelling verblijft, dan kan hij of zij zich voor de
gemeente laten inschrijven op een briefadres, een postadres. Dan kan de overheid iemand
zonder woonadres bereiken. De gemeente bepaalt of iemand in aanmerking komt voor een
briefadres. Omdat het bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken ligt, vind ik het
lastig om daarover een uitspraak te doen. Ik kan de heer Jasper van Dijk voorstellen
om het met Binnenlandse Zaken te bespreken of ik kan een korte schriftelijke reactie
toezeggen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Graag.
Staatssecretaris Van Ark:
Gisteren heb ik de schriftelijke vragen van de heer Jasper van Dijk over ATEA beantwoord.
Mevrouw Van Brenk vroeg wanneer de rapportage komt van de Inspectie SZW. Die wil ik
voor de begrotingsbehandeling naar uw Kamer sturen.
Wat de jobcoaches betreft hoop ik dat het voor de zomer lukt.
De brief van de FNV over sociale ontwikkelbedrijven neem ik graag mee in de reactie
op Simpel Switchen.
Voorzitter, volgens mij heb ik daarmee de vragen beantwoord.
De voorzitter:
Oké, dank u wel. Ter afronding noem ik een aantal toezeggingen. Ik heb het idee dat
een aantal daarvan al eerder zijn gedaan, maar volledigheidshalve lees ik ze toch
op. Ik hoor graag van mijn collega's of het klopt.
– In de eerste helft van 2019 ontvangt de Kamer concrete voorstellen ter uitvoering
van het breed offensief. In de loop van 2019 volgen dan de bijbehorende wetsvoorstellen.
– In de uitwerking van de wetswijziging maatwerkvoorziening in de Participatiewet wordt
ook gekeken naar een mogelijk wettelijk recht op jobcoaching.
– Bij de evaluatie van beschut werk worden ook de vragen van de Kamer betrokken over
de afbakening van de doelgroep, de indicatiecriteria en het delen van goede voorbeelden.
Ook wordt gekeken naar de financiering.
– De Staatssecretaris zal het eventueel opnemen van beschut werk in het doelgroepregister
onderzoeken in het kader van de uitwerking van Simpel Switchen. De Kamer wordt hierover
nog dit jaar geïnformeerd.
– Bij de brief van de Minister over het onderzoek naar het experiment vervroegde inzet
no-riskpolis wordt ook de petitie van chronisch zieke jongeren betrokken. Daar krijgen
wij een reactie op naar aanleiding van een onderzoek dat de Minister op dit punt al
uitvoert.
Ik zie nog twee handen omhooggaan.
Mevrouw Van Brenk (50PLUS):
Wij krijgen voor de begrotingsbehandeling het rapport van de inspectie waarom beschut
werk niet geleverd wordt.
De voorzitter:
Dat staat al in de brief, dus daarmee ligt dat vast.
De heer Jasper van Dijk (SP):
De Staatssecretaris zei dat ze zou reageren op de enquête van het programma De Monitor,
waaruit blijkt dat gemeentes niet altijd een briefadres geven aan daklozen. Daarmee
zijn die gemeentes strenger dan de wet voorschrijft.
De voorzitter:
Volgens mij heb ik de Staatssecretaris daarnet horen zeggen dat ze daar schriftelijk
op terugkomt, omdat ze dat even wil kortsluiten met haar collega van BZK. Dat is inderdaad
een toezegging.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dus die wordt toegevoegd aan het lijstje.
De voorzitter:
Die wordt toegevoegd aan het lijstje. Waarvan akte.
Hiermee zijn we gekomen aan het einde van dit algemeen overleg. Ik durf het bijna
niet te zeggen, maar we zijn één minuut binnen de tijd gebleven. Ik dank de Staatssecretaris
en haar ondersteuning hartelijk dank voor de antwoorden, en ik dank mijn collega's
voor hun inbreng. Ik sluit het algemeen overleg.
Sluiting 16.59 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.R.J. Rog, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
M.E. Esmeijer, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.