Brief regering : Reactie op verzoek commissie over de stand van zaken over de opvolging van de aangenomen moties en toezeggingen ten aanzien van de toekomstige samenwerking met het maatschappelijk middenveld en mondiale gezondheidszorg
36 600 XVII Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp (XVII) voor het jaar 2025
Nr. 55
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSHULP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 januari 2025
Met deze brief kom ik tegemoet aan het verzoek1 van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp om de Kamer
uiterlijk een week voor het commissiedebat Toekomst samenwerking met maatschappelijke
organisaties in ontwikkelingshulp d.d. 29 januari 2025 te informeren over de stand
van zaken over de opvolging van de aangenomen moties en toezeggingen ten aanzien van
de toekomstige samenwerking met het maatschappelijk middenveld en mondiale gezondheidszorg.
Het betreft in totaal zes moties. Drie moties zijn aangenomen tijdens het Tweeminutendebat
over de Mondiale Gezondheidsstrategie en drie moties zijn aangenomen tijdens de BHO-begrotingsbehandeling
2025. Deze moties en de daaraan verwante beleidsthema’s worden momenteel meegenomen
in drie verschillende processen: 1) de uitwerking van het nieuwe beleidskader voor
de samenwerking met maatschappelijke organisaties; 2) de uitvoering van de Nederlandse
Mondiale Gezondheidsstrategie 2023–2030; en 3) de beleidsbrief ontwikkelingshulp,
die naar verwachting dit voorjaar met uw Kamer wordt gedeeld. Hieronder is dit nader
uitgewerkt.
Nieuw beleidskader voor de samenwerking met maatschappelijke organisaties
Het nieuwe beleidskader voor de samenwerking met maatschappelijke organisaties, zoals
ik dat in mijn brief van 11 november 20242 aankondigde, zal bestaan uit acht thematische instrumenten. Het ontwikkelen en uitwerken
van de instrumenten is eind vorig jaar gestart. Voor de zomer informeer ik uw Kamer
over de stand van zaken van de uitwerking van het nieuwe beleidskader, met een geactualiseerd
tijdpad. De drie moties die betrekking hebben op het nieuwe beleidskader worden als
volgt meegenomen in de uitwerking:
1. Motie Kamminga over 1) maatwerk toepassen voor organisaties die vanuit kennis en
expertise hun meerwaarde kunnen leveren maar niet voldoen aan de 50%-norm en 2) de
insteek om vooral met lokale organisaties te werken niet als hard criterium te hanteren
(Kamerstuk 36 600 XVII, nr. 26)
Het toepassen van het drempelcriterium van 50% niet-BZ-inkomsten op organisaties die
middelen wensen te ontvangen uit het nieuwe beleidskader, dient ertoe de onafhankelijkheid
van deze organisaties van BHO-financiering verder te stimuleren. Hierbij komt ruimte
voor maatwerk, bijvoorbeeld voor specialistische organisaties met relevante kennis
op het desbetreffende beleidsterrein. Door deze mogelijkheid van maatwerk wordt aan
deze motie invulling gegeven. Op dit moment wordt uitgewerkt in welke gevallen voor
maatwerk gekozen dient te worden.
Het kabinet vindt het wenselijk dat eigenaarschap van maatschappelijke organisaties
en gemeenschappen in lage en middeninkomenslanden wordt vergroot. Dit sluit ook aan
bij studies van de OESO.3 Het instrumentarium voor samenwerking met maatschappelijke organisaties zal dus vooral
op deze organisaties worden gericht. Het is geen hard criterium om uitsluitend met
lokale organisaties te werken. Er blijft namelijk ruimte voor Nederlandse en internationale
organisaties om betrokken te worden bij de uitvoering. De mate waarin verschilt per
instrument. Het ene instrument richt zich volledig op Nederlandse organisaties (ondersteuning
Nederlandse particuliere initiatieven), het andere waarschijnlijk nauwelijks (bijvoorbeeld
het stimuleren van vrouwelijk ondernemerschap). Afhankelijk van de financieringsconstructie
kunnen maatschappelijke organisaties en gemeenschappen in lage en middeninkomenslanden
ook op eigen initiatief Nederlandse en internationale maatschappelijke organisaties
bij de uitvoering betrekken.
2. Motie Ceder over nationale en internationale maatschappelijke organisaties als
mede-uitvoerder blijven betrekken bij de samenwerking met lokale maatschappelijke
organisaties (Kamerstuk 36 600 XVII, nr. 41)
Zie bovenstaande toelichting op het tweede deel van Motie Kamminga die ruimte vraagt
voor samenwerking met niet-lokale maatschappelijke organisaties.
3. Nader gewijzigde motie-Boswijk c.s. over nader onderzoeken wat de mogelijkheden
zijn om het WPS-instrument voort te zetten na 2025 (Kamerstuk 36 600 XVII, nr. 27)
Aan deze motie kom ik tegemoet door een instrument aan het kader toe te voegen gericht
op Vrouwen, Vrede en Veiligheid. Hieronder valt bijvoorbeeld het betrekken van vrouwen
in vredesprocessen in crisis- en conflictregio’s. Op dit moment wordt het instrument
uitgewerkt.
Mondiale gezondheid
Het kabinet is zich bewust van het belang om te blijven investeren in wereldwijde
gezondheid. Nederland heeft – met onze universiteiten, maatschappelijke organisaties
en bedrijfsleven – unieke kennis en kunde in huis om hier een bijdrage aan te leveren.
Bijvoorbeeld op het terrein van infectieziektebestrijding en gezondheid van vrouwen,
meisjes en kwetsbare groepen. Dit kunnen we ook inzetten voor onze belangen op het
terrein van veiligheid, handel en migratie. Mondiale gezondheid blijft een prioriteit
binnen het BHO-beleid dat momenteel wordt uitgewerkt. De moties uit het Tweeminutendebat
Mondiale Gezondheidsstrategie ondersteunen het belang dat dit Kabinet hieraan hecht.
De afgelopen maanden is op basis van het hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma
gewerkt aan de beleidsbrief ontwikkelingshulp. In het kader van deze brief hebben
consultaties, in de vorm van ronde tafels, gesprekken en werkbezoeken, plaatsgevonden
met verschillende organisaties. Op 8 januari vond een ronde tafel plaats met vertegenwoordigers
van de Nederlandse gezondheidssector. Vooruitlopend op de beleidsbrief kan op dit
moment over de uitvoering van deze moties het volgende worden gezegd:
1. Motie Dobbe c.s. over investeren in het maatschappelijk middenveld en dat betrekken
bij de implementatie van de mondiale gezondheidsstrategie (Kamerstuk 36 180, nr. 107)
De Nederlandse Mondiale Gezondheidsstrategie 2023–2030 zet er op in dat infectieziekten
– zoals hiv/aids – wereldwijd worden voorkomen, tijdig worden ontdekt en goed kunnen
worden behandeld. Zoals met uw Kamer is gedeeld zal binnen het nieuwe beleidskader
voor samenwerking met maatschappelijke organisaties een instrument worden ontwikkeld
op het terrein van hiv/ aidsbestrijding.4 Zo blijven we de kennis en kunde van het maatschappelijk middenveld op dit terrein
ook na 2025 benutten. Ook op andere prioriteiten binnen de strategie zijn ngo’s –
internationaal, Nederlands of lokaal – partners om gelijke toegang tot gezondheidszorg
voor iedereen zeker te stellen en verspreiding van infectieziektes tegen te gaan.
Het kabinet is zich hiervan bewust en zal in de uitwerking van het nieuwe BHO-beleid
aandacht besteden aan de wijze waarop het maatschappelijk middenveld wordt betrokken
bij de uitvoering van het nieuwe beleid.
2. Motie Kamminga over binnen de financiële kaders van het regeerprogramma voldoende
middelen reserveren voor SRGR, vrouwenrechten en de rechten van kwetsbare groepen
(Kamerstuk 36 180, nr. 111)
Mondiale gezondheid blijft een prioriteit binnen het BHO-beleid. Gezondheid van vrouwen,
meisjes en kwetsbare groepen, inclusief hun seksuele en reproductieve gezondheid en
rechten zal hier onderdeel van zijn. Dit is ook in het belang van Nederland. Hier
zullen dus ook financiële middelen voor beschikbaar blijven. Tegelijkertijd moeten
scherpe financiële keuzes worden gemaakt. Gelijktijdig met de beleidsbrief wordt uw
Kamer geïnformeerd over de middelen die gereserveerd worden voor mondiale gezondheid.
3. Motie Hirsch/Dobbe over 1) het bij de uitvoering van de mondiale gezondheidsstrategie
komen met beleid voor onderzoek naar vrouwspecifieke aandoeningen en onvervulde medische
behoeften, en het vergroten van gezondheidsvaardigheden van vrouwen; en 2) over het
blijven bevorderen, agenderen en financieren van gendergelijkheid in wereldwijde gezondheid,
via samenwerkingen met multilaterale partners, onderzoeks- en maatschappelijke organisaties
(Kamerstuk 36 180, nr. 113)
Zoals met uw Kamer besproken tijdens het tweeminutendebat bestaat deze motie uit twee
delen en ligt het eerste deel van de motie, dat betrekking heeft op vrouwspecifieke
aandoeningen, op het terrein van VWS. Voor informatie over uitvoering hiervan verwijs
ik uw Kamer naar de Minister van VWS.
Het kabinet blijft zich inspannen voor het verbeteren van toegang tot gezondheid van
vrouwen, meisjes en kwetsbare groepen wereldwijd.
Nederland doet dit met financiering in combinatie met diplomatie, zowel bilateraal
als de grote internationale gezondheidsfondsen en andere partners zoals IPPF, UNFPA,
UNAIDS en WHO. Hiermee wordt uitvoering geven aan het tweede deel van de motie.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, R.J. Klever
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.J. Klever, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp