Brief regering : Actuele dilemma's over demonstreren in Nederland
34 324 Evaluatie Wet openbare manifestaties
Nr. 14
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 januari 2025
In het debat met uw Kamer van 13 november 2024 over de gewelddadigheden in Amsterdam
op 7–8 november jl. is toegezegd voorafgaand aan het plenaire debat over het demonstratierecht
een nadere duiding te geven op een aantal dilemma’s rondom demonstraties waarover
in de samenleving veel discussie bestaat. Deze brief kent daarmee een actuele aanleiding
en moet gezien worden als een aanvulling op de uitvoerige verzamelbrief demonstratierecht
van 19 april 2024.1
Het demonstratierecht en de vrijheid van meningsuiting zijn essentieel in onze democratische
samenleving. Elk jaar vinden in het hele land duizenden demonstraties plaats waarvan
het overgrote deel zonder incidenten verloopt, dankzij demonstranten en de inzet van
het lokale gezag. Dit laat zien dat we leven in een gezonde rechtsstaat, waar ruimte
is voor steun en kritiek via demonstraties, onafhankelijk van de boodschap of de boodschapper.
Het laat ook zien dat het heel goed mogelijk is om hier te demonstreren zonder strafbare
feiten te plegen.
Tegelijkertijd hebben we helaas te maken met een toenemend aantal demonstraties dat
uit de hand loopt, waarbij de grenzen van het wettelijk toelaatbare worden opgezocht
en soms overschreden, waar wél strafbare feiten worden gepleegd. Daarom gaat dit kabinet
scherper onderscheid maken tussen vreedzame demonstraties en ordeverstorende acties.
Het kabinet werkt samen met burgemeesters, politie, OM en anderen die een bijdrage
kunnen leveren aan een optimale mix van maatregelen om zowel vreedzame demonstraties
te faciliteren en beschermen alsook om kordaat op te kunnen treden tegen degenen die
zich niet aan de wet houden. Want demonstraties mogen schuren, maar waar grenzen worden
overschreden stopt het begrip. Hoe waarborgen we het demonstratierecht voor iedereen
als een kleine groep zich misdraagt? Het is dit dilemma dat centraal staat in deze
brief. Aan de ene kant hebben we de overgrote meerderheid die de regels respecteert
en aan de andere kant een minderheid van relschoppers die de wet overtreedt, die het
nu dreigt te verpesten voor de rest. Hier komen een aantal onderliggende dilemma’s
achter weg.
Dialoog
In het regeerprogramma is aangegeven dat er een scherper onderscheid gemaakt zal worden
tussen ordeverstorende acties en vreedzame demonstraties. In het kader daarvan vindt
er een dialoog plaats met onder andere burgemeesters, politie en het OM. Er wordt
gesproken over een optimale mix van maatregelen om enerzijds vreedzame demonstraties
te faciliteren en beschermen en anderzijds ook kordaat op te kunnen treden tegen degenen
die zich niet aan de wet houden. Om als daar aanleiding toe is ook echt sneller, effectiever
en gerichter op te kunnen treden tegen bewust ontwrichtende acties. Om de kleine groep
relschoppers die hiervoor verantwoordelijk is scherper te kunnen onderscheiden van
de rest. Dit vanzelfsprekend ongeacht het doel of de boodschap van de demonstratie.
Het eerder aangekondigde onderzoek dat wordt uitgevoerd via het Wetenschappelijk Onderzoek-
en Datacentrum (WODC) zal ook betrokken worden in het maken van het scherper onderscheid
tussen ordeverstorende acties en vreedzame demonstraties. De uitkomsten van dit onderzoek
worden in de zomer van 2025 verwacht. Parallel daaraan verkennen wij antwoorden op
de in deze brief genoemde actuele vraagstukken. De gedachtevorming over dit onderwerp
staat immers niet stil.
Landelijk verbod op gezichtsbedekkende kleding
In de begeleidende brief bij de kabinetsstrategie antisemitismebestrijding van 22 november
jl. hebben wij toegezegd op korte termijn in te gaan op een landelijk verbod op gezichtsbedekkende
kleding. Er zijn een aantal demonstraties geweest waarbij relschoppers met gezichtsbedekkende
kleding de wet hebben overtreden, bijvoorbeeld door spullen te vernielen of geweld
te plegen. Gezichtsbedekkende kleding kan vervolgens de opsporing van deze relschoppers
bemoeilijken. Uw Kamer heeft over dit onderwerp recentelijk de motie Eerdmans en Stoffer
aanvaard.2 Die verzoekt de regering te komen met een wetswijziging om demonstreren met gezichtsbedekkende
kleding te verbieden.
Zoals eerder opgemerkt door de voormalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
zijn er verschillende redenen om te demonsteren met gezichtsbedekking. Er zijn gevallen
denkbaar waarin een vermomming deel kan uitmaken van de meningsuiting waarvoor de
betoging wordt gehouden. Ook is het goed voorstelbaar dat een demonstratie zich richt
tegen de situatie in een ander land, bijvoorbeeld tegen dictatoriale regimes. Er kan
dan een reële vrees zijn dat de overheid van dat land de betrokkenen of relaties van
hen zal willen schaden. In dat geval kan het redelijk zijn dat betrokkenen tijdens
de betoging het gezicht bedekken. Het komt echter ook voor dat gezichtsbedekkende
kleding wordt gedragen om bewust herkenning bij opsporing van strafbare feiten of
handhaving van de openbare orde door politie of justitie onmogelijk te maken.3
Bij het beoordelen van het gebruik van gezichtsbedekkende kleding tijdens demonstraties,
acht het kabinet van belang met welk doel het gezicht wordt bedekt. Een absoluut,
gesloten verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding voor alle demonstraties
is gezien de uiteenlopende redenen voor bedekking van het gezicht uitgesloten. Uit
de debatten met uw Kamer destilleren wij echter dat de motie Eerdmans en Stoffer ziet
op het moedwillig onherkenbaar zijn teneinde de handhaving en de opsporing te frustreren.
Er zijn al verschillende mogelijkheden om gezichtsbedekkende kleding bij demonstraties
te verbieden. Zo kan de burgemeester nu al in alle situaties voorafgaand aan de demonstratie een verbod op gezichtsbedekkende kleding opleggen als dat nodig
is ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. De Wet openbare manifestaties
(Wom) biedt hiertoe zonder meer de bevoegdheid. Artikel 5 van de Wom, in samenhang
gelezen met artikel 2 van die wet, bepaalt immers dat de burgemeester voorschriften
en beperkingen kan stellen ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. De
bestrijding van wanordelijkheden kan onder meer met zich brengen dat de potentiële
veroorzakers van wanordelijkheden voor politie en justitie herkenbaar moeten zijn
of zich op vordering van politie herkenbaar moeten maken.
In aanvulling op de voorschriften en beperkingen die vooraf kunnen worden gesteld
kan het nodig zijn tijdens een demonstratie aanwijzingen te geven aan de deelnemers. Artikel 6 van de Wom voorziet
in de daartoe strekkende bevoegdheid. De aanwijzingsbevoegdheid kan – evenals de bevoegdheid
van de burgemeester krachtens artikel 5 – worden aangewend met het oog op de in artikel 2
van de Wom genoemde belangen: ter bescherming van de gezondheid, in het belang van
het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
Het aantal demonstraties waarbij demonstranten pre-emptief en doelbewust herkenning
bij opsporing of handhaving van de openbare orde frustreren en onmogelijk maken neemt
toe. Hiermee wordt de verantwoordelijke taak van onze instituties van de rechtsstaat
– met name de politie en het OM – extra belast. Die extra belasting betekent uiteindelijk
ook dat de handhaving en opsporing niet de gewenste effectiviteit hebben. Gewaakt
moet worden dat daarmee het rechtsgevoel in de samenleving erodeert. De wens van uw
Kamer hierin, om binnen de kaders van het EVRM en de Grondwet, de wetgever te verzoeken
te normeren, begrijpen en ondersteunen wij. Wij zeggen daarom toe in het eerste kwartaal
van 2025 (dus parallel aan het lopende WODC-onderzoek) een wettelijk verbod op gezichtsbedekkende
kleding bij demonstraties te verkennen en uw Kamer hierover in het eerste kwartaal
te informeren.
Waardigheid herdenkingsbijeenkomsten
In Nederland mag je overal demonstreren. Het komt voor dat een demonstratie plaatsvindt
in de buurt van plaatsen en bijeenkomsten met een waardig karakter. Bijvoorbeeld een
demonstratie bij een herdenking bij het Holocaustmonument. Dit leidt echter wel tot
vragen over de omvang van de bescherming die uitgaat van het demonstratierecht.
De bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het faciliteren en reguleren van demonstraties
ligt in Nederland bij gemeenten, in het bijzonder bij burgemeesters. Zij moeten rekening
houden met het criterium van «sight and sound». Volgens dit criterium dient een demonstratie
zoveel mogelijk plaats te vinden binnen zicht- en gehoorafstand van datgene en diegene
waartegen wordt gedemonstreerd. Het kabinet kan niet treden in de afwegingen die burgemeesters
maken in concrete situaties. Wel is het, gegeven onze verantwoordelijkheid voor het
wettelijke stelsel, van belang te reflecteren op de juridische kaders die worden gehanteerd
rond demonstraties.
Voor veel mensen zal gelden dat zij het ongepast vinden wanneer demonstraties plaatsvinden
bij plekken waar herdacht wordt of anderszins de waardigheid centraal staat, zoals
begraafplaatsen en herinneringsmonumenten. Daar kunnen wij ons goed in verplaatsen.
Juridisch gezien kan uitsluitend de waardigheid van een plek of gebeurtenis geen rechtvaardiging
bieden om demonstraties in de nabijheid hiervan te verbieden of anderszins te beperken.
Zulke beperkingen van het demonstratierecht zouden niet los kunnen worden gezien van
de inhoud van gedachten en gevoelens die tijdens een demonstratie worden geopenbaard.
En deze inhoud mag nooit aan de basis staan van maatregelen tegen demonstraties. Dat
is een belangrijk uitgangspunt waar het kabinet grondwettelijk en verdragsrechtelijk
aan gebonden is.
De waardigheid van een plek of gebeurtenis kan wel een rol spelen bij de weging door
lokale autoriteiten of een van de doelcriteria van de Wom in het geding is. Uit de
wetsgeschiedenis blijkt dat in het bijzonder het criterium van de voorkoming en bestrijding
van wanordelijkheden zwaardere eisen kan stellen aan demonstraties in de nabijheid
van herdenkingsplaatsen dan aan demonstraties op andere plaatsen.4 De wet biedt dus ruimte aan burgemeesters om voorafgaand aan een demonstratie of
tijdens een demonstratie het risico van wanordelijkheden op een andere manier te wegen
wanneer een demonstratie bij een herinneringsmonument plaatsvindt dan wanneer dit
het geval is op bijvoorbeeld het Malieveld.
In hoeverre een weging anders kan uitpakken zal van geval tot geval moeten worden
beoordeeld. Ook het eerdergenoemde criterium van «sight and sound» kan worden betrokken
bij deze beoordeling.5 Voor een eventuele afwijking van deze verplichting – bijvoorbeeld in de vorm van
een aanwijzing van een bepaalde locatie om te betogen of een verplaatsing van een
demonstratie naar een andere locatie – geldt hetzelfde als voor andere beperkingen
van het demonstratierecht: zij moet proportioneel zijn. Het is uiteindelijk aan de
rechter om te toetsen of dat het geval is.
In uitzonderlijke omstandigheden kan een burgemeester, bij vrees voor ernstige wanordelijkheden,
ook overwegen om tijdelijk voor een bepaald gebied in een noodverordening een algemeen
demonstratieverbod uit te vaardigen. Zoals in de naam van het instrument ligt besloten,
is zij niet geschikt om standaard te overwegen in situaties waarin demonstraties de
waardigheid van plekken en gebeurtenissen kunnen aantasten. Daar moet een hele stevige
motivering aan ten grondslag liggen in de vorm van risico’s voor ernstige wanordelijkheden.6
Het kabinet erkent dat er situaties zijn waarbij demonstraties plaatsvinden in de
buurt van locaties of bijeenkomsten die als ongepast worden ervaren. Tegelijkertijd
zijn er dus al instrumenten die lokaal ingezet kunnen worden wanneer dit soort situaties
zich voordoen en indien dat proportioneel wordt geacht. Het kabinet heeft zoals gezegd
een verantwoordelijkheid voor de juridische kaders die worden gehanteerd bij demonstraties.
Ter invulling van deze verantwoordelijkheid gaan we de problematiek van waardigheid
rond demonstraties bij herdenkingsbijeenkomsten en -plaatsen actief betrekken bij
de gesprekken die wij met verschillende partners voeren over het demonstratierecht.
De opbrengst van deze gesprekken zullen wij met uw Kamer delen en komt vervolgens
terug bij de reactie van het kabinet op het WODC-onderzoek, dat onder meer is gericht
op de thematiek van conflicterende grondrechten. Het demonstratierecht zou, naar de
mening van het kabinet, niet gebruikt moeten worden om mensen of groepen persoonlijk
te intimideren.
Ook zal de Taskforce Bestrijding Antisemitisme, zoals aangekondigd in de Kamerbrief
bij de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030 van 22 november jl., aan de slag
gaan met gerichte voorstellen voor maatregelen ten behoeve van de veiligheid bij bijvoorbeeld
sit-ins op stations en hogescholen en universiteiten.
Blokkades en bezetting van infrastructuur, instellingen en bedrijven
Met enige regelmaat bezetten demonstranten belangrijke infrastructuur, zoals snelwegen,
delen van luchthavens en zeesluizen. Ze leggen hiermee belangrijke infrastructuur
lam, ook al is dat door het lokaal gezag verboden op grond van de Wom. Zo is de afgelopen
anderhalf jaar de A12 in Den Haag 35 keer onrechtmatig bezet geweest. Gemiddeld zijn
er per demonstratie bij een blokkade van de A12 vanuit de politieorganisatie 450 functionarissen
ingezet. In 2023 en 2024 zijn tot nu toe in totaal ruim 10.000 aanhoudingen verricht
bij deze demonstraties.
Behalve die gevallen waarin organisatoren of deelnemers gewelddadige bedoelingen hebben
of geweld aanwenden, waarmee er geen sprake (meer) is van een vreedzame demonstratie,
vallen alle demonstraties binnen de reikwijdte van artikel 11 EVRM. Deze bescherming
betekent echter niet dat demonstranten strafbare feiten mogen plegen. Bij iedere demonstratie
kan daar door het bevoegd gezag (burgemeester en/of OM) tegen worden opgetreden, mits
dat gelet op de omstandigheden van het geval noodzakelijk en proportioneel is.
Uiteraard vindt ook het kabinet dat elke burger zich aan de wet moet houden. De wanordelijkheden,
gevaarzetting en overtredingen die met de hier bedoelde ontwrichtende demonstraties
gepaard gaan vinden wij zeer onwenselijk. Ook is het onwenselijk als musea de deuren
moeten sluiten vanwege demonstraties, het leidt tot grootschalige vernielingen op
universiteiten of ondernemers in stad of land ernstig in de uitoefening van hun bedrijf
worden geraakt. Hierdoor worden zowel de bezoekers als de financiële situatie van
de instellingen geraakt. Overheid, particulieren, bedrijfsleven en de sector zijn
samen verantwoordelijk voor het in stand houden van ons commerciële en culturele aanbod.
Om te bezien of daar meer instrumenten voor nodig zijn wordt via het WODC-onderzoek
uitgevoerd om het handelingsperspectief van álle betrokkenen te verstevigen en het
wettelijke kader rondom het demonstratierecht te bestendigen. Bij het onderzoek wordt
onder meer gekeken naar de regulering van demonstraties in Engeland, dat in recente
jaren is aangescherpt, met de aanpassing en uitbreiding ervan via enkele nieuwe wetten:
de Public Order Act 2023 en de Police, Crime, Sentencing and Courts Act 2022. Deze wetten zijn voornamelijk geïntroduceerd met het oog op het strenger reguleren
en bestraffen van disruptieve demonstraties zoals snelwegblokkades.
Politiecapaciteit en handhaafbaarheid
Het totaal aantal demonstraties in Nederland is meer dan verdrievoudigd tussen 2015
en 2022.7 Ook de politie-inzet op demonstraties is sinds 2017 met 84% gestegen. Tijdens het
Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP) van 25 november jl. heeft de korpschef
een dringend signaal afgegeven dat deze inzet zwaar drukt op de politieorganisatie
en dat het wenselijk en nodig is om te kijken hoe het lokaal gezag politie zoveel
mogelijk kan ontlasten, zonder afbreuk te doen aan het vertrouwen dat de politie paraat
staat wanneer nodig.
De politie, opererend onder gezag van de burgemeester, is essentieel voor het faciliteren
van het demonstratierecht en zal altijd paraat staan wanneer nodig is. Tegelijkertijd
legt dit een grote fysieke en mentale druk op onze politiemensen en gaat de grootschalige
inzet ten koste van andere taken van de politie. Denk bijvoorbeeld aan aanwezigheid
in de wijk en opsporing van ernstige strafbare feiten zoals zedendelicten, drugscriminaliteit
en online-criminaliteit. In de lokale driehoeken is de beschikbare politiecapaciteit
dan ook geregeld onderwerp van de integrale afweging die bij het faciliteren van demonstraties
worden gemaakt. Grootschalige politie-inzet bij een demonstratie komt vooral voor
bij demonstraties die uit de hand lopen en waar relschoppers aanwijzingen van het
lokaal gezag negeren en bewust de wet overtreden. Het zou niet nodig moeten zijn dat
demonstraties zoveel vragen van onze politiemensen.
Op basis van de huidige wetgeving kan gebrek aan capaciteit al indirect een rol spelen
op grond van de in de Wom vastgelegde beperkingsgrond «voorkomen van wanordelijkheden».
Dat is het geval als gemotiveerd sprake is van bestuurlijke overmacht om voldoende
politie gereed te hebben om die wanordelijkheden te voorkomen.
Wij hebben veel begrip voor het signaal dat de korpschef recent heeft gegeven over
de politie-inzet bij onder andere demonstraties en – helaas – ook de inzet van de
ME die nodig is om aan wanordelijkheden tijdens demonstraties een einde te maken.
Bij de brede afweging over de inzet van politiecapaciteit komen ook (commerciële)
evenementen, sportwedstrijden en taken die minder tot de kernopdracht van de politie
behoren (asiel, mensen met verward gedrag, dierenwelzijn) aan de orde. Ook over deze
brede afweging is gesproken in het LOVP van 25 november jl. met de regioburgemeesters,
de voorzitter van het college van procureurs-generaal en de korpschef.
Ook het OM maakt om de strafrechtketen te verlichten steeds scherpere keuzes. Een
daarvan is dat het OM in beginsel geen strafvervolging instelt voor een overtreding
van de Wom, mede omdat de praktijk uitwijst dat rechters bij de relatief geringe strafbare
feiten die begaan worden in relatie tot een vreedzame demonstratie veelal lage of
in het geheel géén straffen opleggen.
Voor het plegen van misdrijven, zoals vernieling, bedreiging, (groeps)belediging,
discriminatie of brandstichting, vindt in beginsel strafvervolging plaats. Ook vervolging
van meerdere opeenvolgende overtredingen kan opportuun zijn. Om te weten of er sprake
is van meerdere opeenvolgende overtredingen moeten demonstranten die zijn aangehouden
ook geregistreerd worden. Dat gebeurt op het moment beperkt, omdat demonstranten soms
geen identiteitsbewijs bij zich hebben en registratie hoe dan ook veel politiecapaciteit
en tijd kosten waarbij bovendien geldt dat tijdsverloop kan maken dat sprake is van
een disproportionele inbreuk op het demonstratierecht. Het kabinet zal in gesprek
met politie en het OM verkennen wat de knelpunten zijn bij de registratie en gegevensdeling8 en dit betrekken bij de kabinetsreactie op lopende WODC-onderzoek. Daarbij wordt
bezien of aanvullende acties nodig zijn om het registratie en identificatieproces
te verbeteren en aldus strafbaar gedrag meer dan nu te kunnen vervolgen.
Online oproepen
Online aangejaagde ordeverstoringen zijn een relatief nieuw probleem. Het gaat om
(dreigende) fysieke ordeverstoringen, die online beginnen of online worden versterkt.
Gedacht kan worden aan de online oproepen om in opstand te komen tijdens de avondklokrellen
in coronatijd en een uit de hand gelopen weggeefactie in een winkelcentrum naar aanleiding
van een online oproep, maar ook aan oproepen via X om deel te nemen aan snelwegblokkades.
Het vooraf tegengaan van uitingen zelf, zowel online als in de fysieke wereld, raakt
de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting (verbod op censuur). Hieruit volgt dat
niemand vooraf toestemming nodig heeft uitingen te doen, ongeacht de inhoud. Reactief
optreden vanwege de inhoud van een uiting is wel mogelijk. Gedacht kan worden aan
strafbaarstellingen, zoals daar al is de strafbaarstelling van opruiing (het aanzetten
tot het plegen van strafbare feiten) en hulp bij geweldpleging (het opzettelijk gelegenheid,
middelen, of inlichtingen verschaffen tot het plegen van geweld). Daarnaast is het
streven dergelijke uitlatingen zo snel als mogelijk offline te laten halen en die
de uitlatingen plaatsen vaker en sneller te bestraffen.
In de Kamerbrief van 14 mei jl. over online aangejaagde openbare ordeverstoringen
is het bestaande handelingsperspectief uiteengezet aan de hand van de analyse van
de Landsadvocaat.
Omdat we met uw Kamer het belang onderschrijven van een goed geëquipeerde politie
die ook online op de juiste plekken de benodigde informatie kan vergaren ten behoeve
van de openbare-ordehandhaving, bereidt de Minister van Justitie en Veiligheid zoals
eerder aangegeven een wetsvoorstel voor om de informatiepositie van politie op het
terrein van de openbare-ordehandhaving te verbeteren.9 Het streven is om in de eerste helft van 2025 een wetsvoorstel in consultatie te
brengen waarin de bevoegdheid tot stelselmatige informatievergaring in publiek toegankelijke
online bronnen wordt geregeld. Dit voorstel wordt met een zorgvuldige onderbouwing
van nut en noodzaak en een kader van checks and balances voorbereid. Zoals gemeld in het halfjaarbericht politie van 13 december 2024, wordt
parallel met prioriteit gewerkt aan de mogelijkheid om in het kader van de openbare-ordehandhaving
de politie ook toegang tot besloten app- en chatgroepen te geven, indachtig de motie
Yeşilgöz-Zegerius c.s.10 Voor de opsporing van misdrijven beschikt de politie al over deze bevoegdheid.
Afsluitend
De grondwettelijke vrijheid om te demonstreren is een kostbaar bezit, dat wij – overheid
en samenleving gezamenlijk – moeten koesteren. Gelukkig bestaat daar in Nederland
nog steeds breed draagvlak voor. Om dit draagvlak te behouden ontkomen we er niet
aan te kijken naar hoe we in Nederland demonstreren en hoe we voorkomen dat de ontwrichtende
acties van een kleine groep dat draagvlak erodeert. Het demonstratierecht is namelijk
ook onderwerp van maatschappelijke discussie en onderwerp van onderzoek. In het eerste
kwartaal van 2025 zal de Inspectie Justitie en Veiligheid haar rapport over de taakuitvoering
van politie bij demonstraties presenteren en presenteren wij het resultaat van onze
verkenning naar een landelijk verbod op gezichtsbedekkende kleding. Wij informeren
uw Kamer in het voorjaar daarnaast over de inzichten van de dialoog met maatschappelijke
partners. Ook de Nationale ombudsman heeft ons bericht de uitoefening van het demonstratierecht
te willen aanschouwen in een nieuw onderzoek. In de zomer van 2025 verwachten wij
ten slotte de uitkomsten van het WODC-onderzoek. De gedachtevorming over dit onderwerp
en de vraagstukken uit deze brief staat als gezegd niet stil. Met deze brief geven
wij in aanvulling op de uitvoerige verzamelbrief demonstratierecht van 19 april 2024
een actuele bijdrage aan het belangrijke inhoudelijke debat hierover met uw Kamer.
De Minister van Justitie en Veiligheid, D.M. van Weel
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J.J.M. Uitermark
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties