Brief regering : Reactie op verzoek commissie over de negende voortgangsrapportage natuur in relatie tot natuurdoelanalyse en beleidsdoorlichting
33 576 Natuurbeleid
Nr. 371
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR NATUUR EN STIKSTOF
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 april 2024
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) van uw Kamer heeft
mij gevraagd om nader in te gaan op het onderdeel natuurkwaliteit in de negende Voortgangsrapportage
Natuur, en deze te relateren aan zowel de natuurdoelanalyses als de beleidsdoorlichting
natuur uit 2021 (brief van 18 januari 2024 met kenmerk 33576-362/2024D01247). Hierbij voldoe ik aan dit verzoek.
Voortgangsrapportage Natuur
Bij de aanbieding van de negende Voortgangsrapportage Natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 362) heb ik benadrukt dat het beeld van de natuurkwaliteit in Nederland onverminderd
zorgelijk is. Ongeveer 75% van de habitatrichtlijnsoorten en 90% van de habitattypen
verkeren in een ongunstige staat. Van de Nederlandse soorten die onder de Europese
Habitat- en Vogelrichtlijn vallen blijven de aantallen ongeveer gelijk, of nemen de
aantallen licht toe (zie indicator 3 in de rapportage). De andere in de Voortgangsrapportage
Natuur opgenomen indicatoren (zie hoofdstuk 5.2 van de rapportage) geven weer dat
ook in bredere zin de natuur in Nederland blijvend onder grote druk staat en dat de
noodzakelijke positieve trend nog niet is ingezet. Zo werd in 2022 bijna 39% van de
1771 bekeken soorten bedreigd in hun voortbestaan.
Natuurdoelanalyses
De natuurdoelanalyses die zijn opgesteld door de Natura 2000-voortouwnemers (provincies en ministeries van Defensie en Infrastructuur en Waterstaat)
bevestigen het beeld uit de Voortgangsrapportage op hoofdlijnen. De natuurdoelanalyses
laten per stikstofgevoelig Natura 2000-gebied zien of de natuurdoelen met de huidige
vastgestelde maatregelen kunnen worden behaald, of dat aanvullende maatregelen noodzakelijk
zijn. Provincies gebruiken de natuurdoelanalyses onder andere bij het opstellen van
hun gebiedsprogramma’s in het kader van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG).
Recent heeft de Ecologische Autoriteit het rapport «Doen wat moet én kan» uitgebracht,
met daarin een tussentijds oordeel op basis van toetsing van 70 van de 132 uitgevoerde
natuurdoelanalyses1. De Ecologische Autoriteit concludeert daaruit dat het slecht gaat met de stikstofgevoelige
natuur. In veel gebieden heeft sinds de aanwijzing als Natura 2000-gebied verslechtering
plaatsgevonden, of kan verslechtering niet worden uitgesloten. Uit de natuurdoelanalyses
blijkt volgens de Ecologische Autoriteit dat snel verbetering noodzakelijk is en dat
hierbij verder moet worden gekeken dan alleen naar de natuurgebieden zelf. Ingrepen
in de omgeving van natuurgebieden zijn volgens het rapport nodig voor zowel het verminderen
van de stikstofdepositie als het verbeteren van de waterhuishouding. Het is primair
aan de provincies om zich rekenschap te geven van de adviezen van de Ecologische Autoriteit.
Beleidsdoorlichting natuur
De beleidsdoorlichting «Natuur en biodiversiteit 2015–2019» heeft mijn voorganger
u in 2021 toegestuurd, vergezeld van haar reactie en het oordeel van de onafhankelijke
deskundige, hoogleraar milieukunde mevrouw Visseren-Hamakers (Kamerstuk 31 104, nr. 11). Deze beleidsdoorlichting is geen inhoudelijk ecologisch onderzoek naar de stand
van de natuur (zoals de natuurdoelanalyse) of een feitelijke voortgangsrapportage
(zoals de Voortgangsrapportage Natuur), maar een synthese-onderzoek naar reeds uitgevoerde
afzonderlijke beleidsevaluaties, waar nodig aangevuld voor «witte vlekken».
De hoofdboodschap van de beleidsdoorlichting was dat de kwaliteit van beleidsevaluaties
aanmerkelijk kan verbeteren en dat – in samenhang hiermee – de integraliteit van het
ruimtelijke beleid, waarvan het natuurbeleid onderdeel uitmaakt, moet worden versterkt.
De onafhankelijke deskundige legde in haar advies onder andere de nadruk op het belang
van een natuurinclusieve aanpak, omdat een sectorale aanpak niet effectief bijdraagt
aan het behalen van (internationale) doelstellingen op het gebied van natuur en biodiversiteit.
In dat opzicht stelde zij ook de beperkte meerwaarde van de uitgevoerde beleidsdoorlichting
aan de orde, die naar de aard der zaak alleen betrekking had op de beleidsinstrumenten
op de LNV (EZ)-begroting gedurende de periode 2015–2019. Daardoor bleef niet alleen
het beleid van andere ministeries, maar ook het naar de provincies gedecentraliseerde
natuurbeleid buiten beschouwing.
Samenhang en hoofdconclusie
De hoofdconclusie uit de hierboven beschreven rapporten is dat het gemiddeld genomen
niet goed gaat met de natuur in Nederland en dat veel inzet op verschillende beleidsterreinen
nodig is om te zorgen voor het duurzaam versterken van natuur en biodiversiteit. Andere
recente rapporten, zoals het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Biodiversiteit
(Kamerstuk 26 407, nr. 149) en de Balans voor de Leefomgeving 2023 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)2 bevestigen deze hoofdconclusie.
In de beleidsdoorlichting natuur werd vooral ingezoomd op de effectiviteit van het
beleidsinstrumentarium en de kwaliteit van de uitgevoerde beleidsevaluaties en werd
een grotere integraliteit van zowel het beleid als het evaluatie-instrumentarium bepleit.
Ook deze conclusies zijn herkenbaar en in lijn met andere adviezen, zoals dat van
de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (RLI), «Nederland Natuurinclusief».3
Kabinetsbeleid
Het kabinet heeft belangrijke stappen gezet ten aanzien van de conclusies en aanbevelingen
uit de drie door uw vaste Kamercommissie aangeduide rapporten.
Zo behelst het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) een integrale aanpak van
de grote uitdagingen op het gebied van natuur (en stikstof), water en klimaat. In
het ontwerpNPLG zijn concrete doelstellingen opgenomen, op grond waarvan provincies
gebiedsprogramma’s opstellen. Het NPLG wordt opgesteld met inbreng van alle relevante
overheden en biedt ruimte voor de inbreng van alle maatschappelijke actoren (Kamerstuk
34 682, nr. 183).
Ook financieel heeft dit kabinet via het voorstel voor de Tijdelijke wet transitiefonds
landelijk gebied en natuur belangrijke eerste stappen gezet. Recent heeft uw Kamer
bovendien ingestemd met de gewijzigde LNV-begroting 2024, waarin onder meer € 1,28
miljard is gereserveerd voor de eerste maatregelenpakketten van provincies waarvoor
een goede onderbouwing is aangeleverd.
Bij de uitvoering van het NPLG en ook voor wat betreft de natuurmaatregelen in het
kader van Programma Natuur houden we de vinger aan de pols, waardoor we indien nodig
tijdig kunnen bijsturen. Hierbij benutten we onder andere de ex ante evaluatie van
het NPLG (Kamerstuk 34 682, nr. 186) en de rapportages in het kader van het programma Stikstofreductie en natuurverbetering
(Kamerstuk 33 576, nr. 291).
Ook heeft dit kabinet stappen in de beoogde verbreding van het natuurbeleid en bij
het versterken van de integraliteit van het natuurbeleid. Een mooi voorbeeld hiervan
is de Agenda Natuurinclusief. Dit is een mede door mij ondersteund maatschappelijk
initiatief, dat beoogt – via publiek-private samenwerking – op alle relevante domeinen
betekenisvolle stappen te zetten in de transitie naar een natuurinclusieve samenleving.
Recent heb ik uw Kamer de kabinetsreactie op de Agenda Natuurinclusief 2.0 toegestuurd
(Kamerstuk 33 576, nr. 368). Ook met het Programma Mooi Nederland en de voorbereiding op de nieuwe Nota Ruimte,
waarbij natuur wordt geïntegreerd in de ruimtelijke opgave, werkt het kabinet aan
het versterken van de integrale aanpak van het ruimtelijke beleid.
Ten slotte werkt het kabinet – rijksbreed – ook aan het verbeteren van beleidsevaluaties.
Uitkomsten van uitgevoerde beleidsdoorlichtingen worden hierin meegenomen. Zo is sinds
2021 in de begroting van ieder departement een Strategische Evaluatie Agenda (SEA)
opgenomen, die moet bevorderen dat relevante informatie over doeltreffendheid en doelmatigheid
van beleid tijdig beschikbaar komt.
Ik realiseer mij terdege dat het eerste stappen betreft in een langjarige aanpak.
Er moet, blijkens onder meer de genoemde evaluaties, op allerlei fronten nog veel
gebeuren om de natuur te versterken en de neerwaartse lijn in biodiversiteit om te
buigen in een positieve. Het is aan het volgende kabinet om hierover, samen met andere
betrokken partijen, nadere besluiten te nemen.
De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink
Indieners
-
Indiener
C. van der Wal, minister voor Natuur en Stikstof