Brief regering : Kabinetsreactie AIV advies Klimaatrechtvaardigheid
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
36 180 Doen waar Nederland goed in is – Strategie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Nr. 1418 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSHULP EN VAN KLIMAAT
EN GROENE GROEI
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 oktober 2024
De Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) is door de voormalige Minister voor
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking gevraagd om te adviseren over sturing
door de overheid ten behoeve van een effectieve, eerlijke en rechtvaardige klimaattransitie
die bijdraagt aan bestendige groei.
De AIV heeft in reactie op deze adviesaanvraag op 26 oktober 2023 het rapport «Klimaatrechtvaardigheid
als noodzaak» gepubliceerd. Het demissionaire kabinet heeft de beantwoording aan het
nieuwe kabinet gelaten. Hierbij bieden wij uw Kamer de kabinetsreactie aan.
De adviesaanvraag over de invulling van een eerlijke en rechtvaardige klimaattransitie
was ingegeven vanuit de overtuiging dat voor het slagen van een transitie breed maatschappelijk
draagvlak nodig is en dat het niet zo kan zijn dat een beperkte groep profiteert van
de transitie terwijl kwetsbaardere groepen in de maatschappij de prijs betalen. Zoals
opgenomen in de adviesaanvraag wil Nederland bij de inzet op de noodzakelijke transities
nadrukkelijk gebruik maken van Nederlandse expertise.
Bij beantwoording van de adviesaanvraag heeft de AIV gekozen voor een brede beschouwing
van klimaatrechtvaardigheid met veel aandacht voor interstatelijke verhoudingen. Zoals
de AIV constateert, en eerder ook de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid in
hun rapport Rechtvaardigheid in klimaatbeleid, kent dit begrip vele dimensies en is
er geen eenduidige definitie van dit begrip.1 De AIV benadert het onderwerp daarom vanuit zes verschillende perspectieven, die
handvatten kunnen bieden om verdere invulling te geven aan het begrip klimaatrechtvaardigheid:
planetaire grenzen, historische schuld, rechten, solidariteit, eerlijke markt en ontwikkeling.
Van de genoemde handvatten neemt voor het kabinet de sociaaleconomische ontwikkeling
van arme landen een centrale positie in.
Tegen de achtergrond van de zes genoemde perspectieven analyseert de AIV het Nederlandse,
Europese en internationale klimaatbeleid. Daarbij wordt specifiek gekeken naar (i) het
reguleren van de markt, (ii) het beïnvloeden van consumentengedrag, (iii) groene industriepolitiek,
(iv) internationale klimaatfinanciering en (v) beleidscoherentie. De AIV doet vervolgens
negen aanbevelingen.
Het kabinet gaat in de volgende paragrafen nader in op de aanbevelingen van de AIV.
1. Wereldwijde klimaatrechtvaardigheid als noodzakelijke voorwaarde
Erken wereldwijde klimaatrechtvaardigheid als noodzakelijke voorwaarde voor een succesvolle
klimaattransitie en communiceer hier duidelijk over, zowel in nationaal als in internationaal
verband.
De Overeenkomst van Parijs is er om een probleem, waar ook Nederland bij betrokken
is, op te lossen dat alleen met internationale afspraken kan worden aangepakt: klimaatverandering.
Onderdeel van de Overeenkomst van Parijs is het beginsel van common but differentiated responsibilities and respective capabilities. Dit betekent onder andere dat ontwikkelingslanden ondersteuning nodig hebben bij
hun klimaatinspanningen en dat landen met een hogere uitstoot meer doen aan het terugdringen
daarvan. Zoals de AIV aangeeft hebben de armste landen het minst bijgedragen aan klimaatverandering,
maar worden zij daar wel het hardst getroffen.
Het kabinet onderkent het principe van common but differentiated responsibilities and respective capabilitiesals belangrijke voorwaarde voor een succesvolle klimaattransitie. Dat betekent onder
andere dat Nederland, in EU verband, uiterlijk in 2050 klimaatneutraal wil zijn om
de eigen bijdrage te beperken én zich wereldwijd inzet om de impact van klimaatverandering
te beperken op ontwikkelingslanden zodat hun sociaaleconomische ontwikkeling niet
wordt belemmerd. Ook vraagt Nederland aandacht voor de positie van de minst ontwikkelde
landen en kleine eilandstaten. Nederland onderhoudt hiervoor onder andere nauw contact
met kleine eilandstaten en andere landen in UNFCCC-verband, bijvoorbeeld in de Cartagena
dialoog. Ook trekt Nederland hiervoor op met het Caribisch deel van het Koninkrijk,
zoals tijdens de Caribbean Climate & Energy Conference (CCEC) op Aruba in mei 2023 en de tweede CCEC op Curaçao die begin 2025 mede door
de Minister van Klimaat en Groene Groei wordt georganiseerd. Het vertrekpunt van de
Nederlandse inzet is internationaal overeenstemming bereiken over het aanpakken van
klimaatverandering door het verminderen van broeikasgassen en door solidariteit te
tonen richting landen met minder uitstoot en minder draagkracht, teneinde mondiaal
te werken aan de aanpak van klimaatverandering. Deze inzet komt ook tot uiting in
de standpunten die Nederland internationaal uitdraagt, we zetten in op serieuze betrokkenheid
met landen in het mondiale Zuiden en het verkleinen van de kansen op instabiliteit
in die landen.
Nederland erkent de verantwoordelijkheden die landen met een relatief hoge uitstoot
van broeikasgassen hebben onder de Overeenkomst van Parijs om die uitstoot terug te
dringen. Deze boodschap is onderdeel van interventies, toespraken en de opstelling
in internationale klimaatonderhandelingen en daarbuiten. Hierover communiceren we
ook in nationaal verband, bijvoorbeeld in de campagne «Zet ook de knop om».2
2. Intensiveer de dialoog over klimaatrechtvaardigheid
Intensiveer de dialoog over klimaatrechtvaardigheid met het mondiale Zuiden in fora
van multilaterale samenwerking en zorg ervoor dat de belangen van de lage inkomenslanden
van meet af aan worden meegenomen in een coherent Europees klimaatbeleid.
Op multilaterale fora spreken het kabinet en ambtelijke delegaties met landen uit
het mondiale Zuiden, ook over klimaatrechtvaardigheid. Een voorbeeld van de inzet
hierop is de deelname van de klimaatgezant aan de SIDS-conferentie.
Het kabinet onderschrijft dat bij de vormgeving van EU-klimaatbeleid ook de belangen
van lage-inkomenslanden moeten worden meegenomen en dat we als EU hierover het gesprek
met deze landen moeten voeren. Nederland zet zich hiervoor in. Zo draagt Nederland
actief bij aan het Team Europe Initiative om productie-/ontwikkelingslanden te steunen bij het voldoen aan de voorwaarden van
de EU Ontbossingsverordening.
De AIV verwijst ook naar mogelijke negatieve effecten voor ontwikkelingslanden die
geraakt worden door het Europese koolstofcorrectiemechanisme aan de grens, het Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM). De EU heeft toegezegd ontwikkelingslanden gericht te ondersteunen bij de
invoering van het CBAM. Nederland heeft het belang van ondersteuning gedurende de
onderhandelingen onderstreept en blijft dat doen. Daarbij moet worden opgemerkt dat
het CBAM op dit moment slechts op een beperkt aantal producten is gericht en dat de
export vanuit ontwikkelingslanden van deze producten naar de EU gering is, daarom
verwacht de Commissie een beperkte impact op ontwikkelingslanden. Het kabinet deelt
deze inschatting.3
3. Verhoog klimaatfinanciering
Verhoog de klimaatfinanciering voor lage- en middeninkomenslanden en maak deze vanaf
nu, zoals internationaal afgesproken, additioneel aan de uitgaven voor reguliere ontwikkelingssamenwerking
ter hoogte van 0,7 procent van het bruto nationaal inkomen. Zorg daarbij dat minimaal
de helft van de klimaatfinanciering is bestemd voor adaptatie, met de nadruk op lage-inkomenslanden.
De afgelopen jaren is er een gestage stijging geweest van de klimaatfinanciering.
Nederland levert zijn aandeel in de overeengekomen internationale verplichting jaarlijks
USD 100 miljard te mobiliseren voor klimaatactie in ontwikkelingslanden. Meer dan
de helft van onze publieke klimaatfinanciering wordt besteed aan adaptatie en er is
specifiek aandacht voor lage-inkomenslanden. Wat betreft de door de AIV genoemde additionaliteit
van klimaatfinanciering bestaat er internationaal geen consensus over de definitie
daarvan. Steun voor klimaatactie in ontwikkelingslanden kwalificeert per definitie
als officiële ontwikkelingsfinanciering (ODA).
Het kabinet ziet geen noodzaak om een scheiding aan te brengen tussen klimaatrelevante
en «reguliere» ontwikkelingssamenwerking.
Bij de onderhandelingen op COP29 in 2024 over een nieuwe klimaatfinancieringsdoelstelling
zal het kabinet zich conform de AIV-aanbeveling inzetten voor het uitbreiden van het
aantal landen dat bijdraagt aan klimaatfinanciering en een verhoogde terugdringing
van de uitstoot. Het kabinet gaat bij deze internationale onderhandelingen niet pleiten
voor een hoogte van ten minste USD 1.000 miljard zoals de AIV voorstelt. Het kabinet
vindt het van belang eerst overeenstemming te bereiken over de vormgeving van een
nieuw klimaatfinancieringsdoel. Zoals verzocht door de Tweede Kamer,4 informeerde het kabinet de Kamer in september 2024 per brief over de hoofdlijnen
van de Nederlandse inzet voor COP29.
Wat betreft de aanbeveling van de AIV om de bronnen van financiering uit te breiden
met andere financieringsbronnen steunde Nederland de oproep in de Raadsconclusies
van 18 maart 2024 voor nieuwe innovatieve bronnen van financiering, waaronder uit
de fossiele sector. Wat betreft internationale lucht- en scheepvaartheffingen is het
kabinet waakzaam dat dit niet ten koste gaat van toekomstbestendige maatregelen in
die sectoren en dat de dialoog hierover in respectievelijk de internationale burgerluchtvaartorganisatie
van de Verenigde Naties (ICAO) en de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) wordt
gevoerd.
4. Hervorming internationale financieel-economische systeem
Gebruik de invloed van Nederland binnen de Internationale Financiële Instellingen
om te pleiten voor hervorming van het internationale financieel-economische systeem,
in lijn met principes van klimaatrechtvaardigheid zoals in dit advies uitgewerkt.
Zoek daarvoor brede internationale coalities.
Wat betreft de aanbeveling van de AIV voor actieve aansluiting bij het Bridgetown
initiatief – voor de hervorming van het mondiale systeem voor ontwikkelingsfinanciering –
geldt dat Nederland actief is op een aantal terreinen daarvan, maar dat niet alle
voorstellen uit dat initiatief kunnen worden onderschreven. Een uitgifte voor extra
trekkingsrechten (SDRs) door het IMF zoals bepleit door de AIV is nu niet aan de orde
mede gelet op de uitgifte daarvan in 2021. Wel heeft Nederland toegezegd om de hoeveelheid
doorgeleende SDRs ten behoeve van kwetsbare landen te verdubbelen, van 20% van de
in 2021 gealloceerde SDRs naar 40%. De aanbeveling van de AIV om in internationaal
verband te pleiten voor een sterkere regulering van de internationale koolstofmarkt
om greenwashing te voorkomen is staand beleid. Nederland is hier actief mee bezig,
samen met experts uit een paar andere landen evenals experts van de Europese Commissie.
5. Faciliteren groen en inclusief sector- en industriebeleid
Faciliteer waar mogelijk een effectief groen en inclusief sector- en industriebeleid
in landen in het mondiale Zuiden en ondersteun dit door middel van gerichte partnerschappen,
bijvoorbeeld in het kader van Team Europe Initiatieven.
Het kabinet kan zich vinden in de rationale die de AIV geeft voor het ondersteunen
van een groen en inclusief sector- en industriebeleid in zuidelijke landen, o.a. in
de hernieuwbare energiesector en grondstoffensectoren. Nederland en de EU zetten hierop
in. Dit kan zowel via bilaterale of Europese partnerschappen als op andere manieren.
Via initiatieven zoals het Intergovernmental Forum on Mining, Minerals, Metals and Sustainable Development (een internationale organisatie met meer dan 80 aangesloten landen) faciliteert Nederland
de institutionele versterking op langere termijn van zuidelijke landen om industrialisatie
in de mijnbouwsector te bevorderen. Daarnaast sluiten Nederland en de EU partnerschappen
gericht op onder andere waterstof, kritieke grondstoffen en circulariteit (o.a. GACERE).
Daarbij zijn zoals de AIV aangeeft wederzijds profijt en ondersteuning van lokale
waarde-toevoeging een doel. Ook zet het kabinet proactief in op een meer strategische
EU Global Gateway programmering op thema’s, regio’s en sectoren waar Nederland meerwaarde
heeft, in de vorm van concrete kennis en kunde, innovatievermogen en multi-stakeholder
aanpak. Nederland ziet kansen onder meer op het gebied van watermanagement, energietransitie
en agri-logistiek.
Het kabinet onderschrijft dat het belangrijk is om een breed scala van stakeholders
en partijen te betrekken, waaronder maatschappelijke organisaties.
De AIV roept op tot verbetering van de Nederlandse handels- en investeringsverdragen
zodat deze beter passen in een context van klimaatrechtvaardigheid en slim sector-
en industriebeleid. Zowel op Nederlands niveau als op Europees niveau wordt reeds
enkele jaren ingezet op modernisering van de verouderde investeringsbeschermingsverdragen.
Handelsverdragen worden enkel op EU-niveau afgesloten.
6. Multi-donor partnerschap
Neem, in navolging van bestaande Just Energy Transition Partnerships, het voortouw
bij het opzetten van een multi-donor partnerschap, gericht op een specifieke klimaat
gerelateerde uitdaging in één van de landen binnen het Nederlandse beleid voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Het kabinet streeft, in lijn met het AIV advies, naar structurele langere termijn
programma’s. Het is van belang dat die zowel passen bij de lokale agenda als bij Nederlandse
kennis, kunde en belangen. Nederland is toegetreden tot het Just Energy Transition
Partnership (JETP) in Zuid-Afrika en draagt bij als implementatiepartner van JETP’s
in andere landen. In deze landen lopen momenteel studies naar verdere kansen voor
het Nederlandse verdienvermogen. De JETP's bieden een waardevol platform om in coördinatie
met donoren en in samenwerking met het doelland de energietransitie te bevorderen.
Dit vergroot de slagkracht en meerwaarde van Nederlandse acties. De opstartfase van
de JETP’s kost veel tijd in verband met de betrokkenheid van vele spelers. Deze manier
van werken biedt op de lange termijn een duurzame relatie en breed gedragen inzet.
In iedere context zal de afweging moeten worden gemaakt wat de meest effectieve manier
is voor Nederland om bij te dragen aan de opgaves. Met het
Soil Values programma zet Nederland met partners (IFDC, SNV en WUR) in op verbetering van bodemgezondheid
in Mali, Niger, Burkina Faso en Nigeria. Dit programma draagt bij aan meer aandacht
voor bodemgezondheid binnen het Food Security Resilience Programme van de Wereldbank
en andere programmering in deze landen. Gezonde bodems zijn een belangrijke factor
in de klimaatweerbaarheid van landbouwsystemen.
Nederland speelt een aanjagende rol in het Cooperation in International Waters in Africa (CIWA) multidonor trustfund van de Wereldbank. CIWA ontwikkelt kennis over hoe afvoer
van internationale rivieren zoals de Nijl en de Niger verandert als gevolg van klimaatverandering
en helpt landen om spelregels te ontwikkelen om dat water rechtvaardig te blijven
verdelen. Ook ontwikkelt CIWA een pijplijn voor investeringen van overheden, te financieren
door internationale financiële instellingen en andere multilaterale organisaties,
en begeleidt CIWA de implementatie van grensoverschrijdende gecoördineerde investeringen
tussen de landen die de rivier delen. Dat zijn lange termijn processen. Nederland
bepleit betere samenwerking en partnerschappen met maatschappelijke organisaties,
hetgeen de lokale agenda ten goede komt. Daarbij vraagt Nederland nadrukkelijk ook
aandacht voor participatie van lokale gemeenschappen en het naleven van mensenrechten.
7. Verminderen eigen bijdrage klimaatverandering
Verminder de eigen bijdrage aan klimaatverandering zo snel als mogelijk en bouw fossiele
subsidies af.
De AIV adviseert de oproep van de Europese wetenschappelijke adviesraad voor klimaatverandering
(ESABCC) te volgen. Deze stelt dat een EU tussendoel van netto 90–95% in 2040 op weg
naar klimaatneutraliteit in 2050 noodzakelijk is om een kans van 50% te behouden dat
opwarming van de aarde beperkt blijft tot 1,5 graden, in lijn met de Overeenkomst
van Parijs. De AIV adviseert, ook in lijn met advies van de Nederlandse Wetenschappelijke
Klimaatraad (WKR), in Nederland in 2040 op tenminste 90% reductie t.o.v. 1990 uit
te komen. De Europese Commissie heeft op 6 februari jl. een mededeling uitgebracht
met een aanbeveling voor een EU tussendoel voor 2040 van 90% netto broeikasgasemissiereductie
ten op opzichte van 1990.
Het kabinet heeft een positieve grondhouding ten aanzien van een EU-klimaatdoel voor
2040 van 90%.5 Dit is in lijn met wetenschappelijke inzichten, internationale toezeggingen over
het binnen bereik houden van 1,5 graden Celsius en de voortrekkersrol van de EU. Het
aanbevolen EU-klimaatdoel betreft een beperkte verhoging van de ambitie ten opzichte
van de koers die is ingezet met het huidige beleid, dat bij continuering uitkomt op
88%. Uit het impact assessment van de Commissie blijkt dat het doel haalbaar is, mits
voldaan wordt aan de juiste randvoorwaarden, en dat er belangrijke voordelen zijn
zoals hogere energie-onafhankelijkheid, verbeterde volksgezondheid en kansen voor
toekomstig EU concurrentievermogen, terwijl de kosten van de transitie in de periode
2030–2050 niet significant verschillen ten opzichte van andere onderzochte doelstellingen.6 Conform motie Erkens7 stelt het kabinet dat een uitvoeringspakket nodig is om knelpunten in de uitvoering
op te lossen en de transitie te versnellen. Er komen geen nieuwe nationale koppen
bovenop het EU beleid. Nederland zal dus geen nationaal doel voor 2040 vastleggen
in de Nederlandse Klimaatwet.
Recent zijn in Nederland – in lijn met dit advies van de AIV – diverse regelingen
die bijdroegen aan fossiele voordelen, afgebouwd en afgeschaft. In de Miljoenennota
2024 is uitgebreide transparantie gegeven over regelingen die voordelen kunnen geven
aan specifiek gebruik van fossiele energiedragers. Deze transparantie zal jaarlijks
worden herhaald. Ook heeft Nederland tijdens COP28 een internationale coalitie gelanceerd
om met andere landen samen te werken aan de afbouw van voordelen voor fossiele brandstoffen.
De coalitie is gericht op transparantie door gebruik van een eenduidige methodologie,
het identificeren en aanpakken van internationale barrières die het afbouwen van fossiele
voordelen in de weg staan, en (een internationale dialoog ten aanzien van) nationale
afbouwplannen. Verdere afbouw van fossiele voordelen voor de energievoorziening dient
volgens het kabinet in Europees verband plaats te vinden, zodat klimaateffecten als
gevolg van het gebruik van fossiele brandstoffen Europees geprijsd worden. Op die
manier worden verstoring van het speelveld voor internationaal concurrerende bedrijven
en verplaatsing van emissies zoveel mogelijk beperkt.
8. Versterk coherentie van beleid
Versterk de coherentie van beleid om de negatieve impact van de Nederlandse economie
op mens en milieu elders te beëindigen.
Het verkleinen van de voetafdruk raakt aan verschillende beleidsterreinen- en doelen
en is daarom een interdepartementale opgave. In de Internationale Klimaatstrategie
is aangegeven dat ook onze internationale voetafdruk dient te worden verkleind. Het
terugdringen van onze mondiale klimaat-, land- en watervoetafdruk is tevens onderdeel
van het in 2022 herziene Actieplan Beleidscoherentie voor Ontwikkeling.
De AIV adviseert tijdgebonden limieten te stellen voor de wereldwijde voetafdrukken
van Nederland om de impact van de Nederlandse economie in lijn te brengen met veilige
en rechtvaardige planetaire grenzen.
Het Nederlandse Nationale Biodiversiteit Strategie en Actie Plan (NBSAP) zal uiterlijk
medio 2025 aan de Tweede Kamer worden gestuurd. In het NBSAP zullen de maatregelen
die genomen worden om de Nederlandse voetafdruk te verminderen genoemd worden (Aanhangsel
Handelingen II, 2023/24, nr. 1856). Het kabinet wil eerst meer zicht op de consequenties van het al dan niet stellen
van nieuwe limieten. Daartoe dient onder meer het met behulp van consultatie van belanghebbenden
het concretiseren van handelingsperspectieven voor het reduceren van ketenemissies,
waarover het vorige kabinet u heeft geïnformeerd (Kamerstuk 32 813, nr. 1397) en het kabinet u later dit jaar zal informeren. Ook zal in het Klimaatplan worden
ingegaan op de inzet van het kabinet ketenemissies terug te dringen en daartoe handelingsperspectief
te identificeren.
Ook adviseert de AIV om in te zetten op ambitieuze Nederlandse IMVO-wetgeving. Zoals
aangegeven heeft het vorige kabinet zich ingezet voor totstandkoming van Europese
IMVO-wetgeving. Europese regels voor multinationale bedrijven zorgen voor een gelijk
speelveld met andere bedrijven in de EU en een grotere impact bij het bevorderen van
mensenrechten en milieu en klimaatbescherming. De Europese richtlijn gepaste zorgvuldigheid
(de Corporate Sustainability Due Diligence Directive, CSDDD) is op 25 juli jl. in werking getreden. Lidstaten hebben twee jaar de tijd
om de richtlijn om te zetten in nationale wetgeving. Het kabinet is gestart met de
implementatie. Het uitgangspunt is om de richtlijn, conform staand kabinetsbeleid,
zuiver en lastenluw te implementeren. Het kabinet zal bedrijven ondersteunen met o.a.
het IMVO-steunpunt en het bevorderen van sectorale samenwerking.
9. Investeer in breed maatschappelijk draagvlak binnen Nederland
Investeer in breed maatschappelijk draagvlak binnen Nederland voor een wereldwijd
rechtvaardige klimaattransitie, o.a. in het kader van het burgerberaad over klimaat-
en energiebeleid.
Voor draagvlak voor klimaatbeleid is het cruciaal dat mensen dat beleid als rechtvaardig
ervaren. De WRR toont aan dat Nederlanders voor de rechtvaardigheid van klimaatbeleid
onder andere het behoud van een minimale ondergrens, de effectiviteit van beleid,
en het principe de vervuiler betaalt, belangrijk vinden.1 Zoals in de Klimaatnota gesteld, lag de primaire focus van klimaatbeleid lang op
de (kosten)effectiviteit van maatregelen. Met het beleidspakket van het voorjaar van
2023, heeft een accentverschuiving plaatsgevonden naar meer aandacht voor handelingsperspectief,
solidariteit en draagkracht.8 Voor betaalbaarheid was al langer veel aandacht. Om draagvlak voor de klimaattransitie
te behouden is het belangrijk dat er blijvende aandacht is voor deze onderwerpen.
Daarnaast is in 2022 het Nationaal Klimaatplatform (NKP) opgericht om maatschappelijke
betrokkenheid bij klimaatbeleid te vergroten. Het platform voert dialoog in de samenleving
met bijzondere aandacht voor rechtvaardigheid en groepen die minder betrokkenheid
voelen bij het onderwerp. Het platform signaleert kansen en knelpunten voor versnelling
en rapporteert die meerdere keren per jaar in een rapport aan de Minister van Klimaat
en Groene Groei.
De AIV refereert in het advies ook aan het Nationaal Burgerberaad Klimaat, dat het
kabinet in 2023 heeft ingesteld en begin 2025 van start zal gaan.9 Uw Kamer is in februari geïnformeerd over de voortgang van het burgerberaad.10 Door te streven naar een representatieve afspiegeling van burgers in het burgerberaad
komen verschillende perspectieven naar voren wat zorgt voor meer herkenbaarheid bij
diverse groepen in de bevolking. De adviezen van de gelote burgers worden daarmee
eerder als legitiem en minder polariserend ervaren. Beleid gebaseerd op deze adviezen
leidt daarmee naar verwachting tot groter draagvlak onder de bevolking. Om tot een
goed gewogen advies te komen krijgen deelnemers van het burgerberaad feitelijke en
gebalanceerde informatie. Zo kunnen de deelnemers aan het burgerberaad het klimaatprobleem,
inclusief de internationale dimensie, en de vraag die hen gesteld wordt (hoe eten, spullen gebruiken en reizen op een manier kan die beter is voor het klimaat) goed begrijpen. In de organisatie van het burgerberaad zullen experts ervoor zorgen
dat er onder meer kennis wordt gedeeld over duurzaamheid, gedrag, economie, ethiek
en ook bestaande wetten en afspraken.
De experts worden door het onafhankelijke secretariaat aangesteld en desgewenst door
deelnemers zelf aangedragen. Het AIV advies zal als waardevolle invalshoek en informatiebron
voor het burgerberaad met het secretariaat worden gedeeld.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, R.J. Klever
De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.J. Klever, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp -
Mede ondertekenaar
S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei