Brief regering : Voortgang klimaatbeleid landbouw en landgebruik
28 625 Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 356 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 februari 2024
Op 26 april 2023 heeft de Minister voor Klimaat en Energie het voorjaarspakket klimaat1 namens het kabinet aangeboden aan uw Kamer. Met dit pakket komt het klimaatdoel van
tenminste 55% broeikasgasreductie in 2030 binnen bereik, indien alle maatregelen tijdig
worden uitgewerkt en uitgevoerd zodat ze maximaal effect hebben. De vakministers zijn
verantwoordelijk voor de maatregelen op het eigen beleidsterrein. In het kabinet is
afgesproken dat zij uw Kamer informeren over de uitwerking daarvan. Met deze brief
doe ik dat, mede namens de Minister voor Natuur en Stikstof, voor de maatregelen uit
het voorjaarspakket klimaat die op het terrein van de landbouw en het landgebruik
liggen. Tevens informeer ik uw Kamer over de inzet op andere beleidsonderdelen en
(internationale) ontwikkelingen die relevant zijn voor de klimaatopgave en geef ik
aan hoe aan een aantal moties is voldaan. U ontvangt deze brief ter voorbereiding
op het eerstvolgend Commissiedebat Landbouw, Klimaat en Voedsel dat is gepland op
15 februari 2024.
Per onderwerp wordt de beleidsinzet toegelicht.
Voortgang van het beleid
Elke sector moet een aandeel leveren in de realisatie van het nationale klimaatdoel
in 2030. Het kabinet heeft het aandeel van de sectoren vertaald naar sectorale emissiedoelen.
Het is de verantwoordelijkheid van elke vakminister om te zorgen dat de sector het
emissiedoel haalt. Voor het behalen van de emissiedoelen voor de landbouw en het landgebruik
draag ik samen met de Minister voor Natuur en Stikstof die verantwoordelijkheid. Voor
de landbouw is het doel een broeikasgasemissie van maximaal 17,9 Mton CO2-eq. in 2030, het doel voor het landgebruik is een emissie van maximaal 1,8 Mton CO2-eq. in 2030. De doelen zijn kaderstellend voor het beleid. Belangrijk is dat keuzes
ten behoeve van de klimaatopgave zoveel mogelijk samenlopen met de aanpak van andere
urgente opgaven (natuur/stikstof, waterkwaliteit) en dat ze hand in hand gaan met
perspectief voor de sector. Er zijn nog stappen te zetten om recht te doen aan deze
uitgangspunten en tevens uit te komen op de beoogde restemissies voor de landbouw
en het landgebruik.
In de Klimaat- en Energieverkenning 2023 (KEV 2023) van het PBL en de Klimaatnota
2023 van het kabinet2 is uw Kamer uitgebreid over de effecten van het beleid geïnformeerd. Daarnaast is
het online dashboard klimaatbeleid3 beschikbaar met informatie over de voortgang van het klimaatbeleid. Uit de emissieramingen
blijkt dat het doel voor de glastuinbouw in 2030 binnen bereik ligt. Voor de landbouw
als totaal (veehouderij, akkerbouw en glastuinbouw samen) en het landgebruik (veenweiden,
bomen, bossen, natuur en landbouwbodems) is dat nog niet het geval. Het PBL raamt
dat de broeikasgasemissie van de landbouw als gevolg van het beleid daalt naar 19–22 Mton
CO2-eq. in 2030. Dat is circa 1 tot 4 Mton boven het restemissiedoel van 17,9 Mton CO2-eq. De emissie vanuit het landgebruik komt volgens de ramingen uit op 2,5–3,7 Mton
CO2-eq. in 2030. Het verschil tot het doel van 1,8 Mton CO2-eq. in 2030 voor het landgebruik is 0,7 tot 1,9 Mton. Ook de realisatie van het methaandoel
van 30% reductie in 2030 ligt met een geraamde reductie tussen 17 en 25% nog niet
op schema.
Om de doelen voor de landbouw en het landgebruik te halen is een inhaalslag nodig.
Die inhaalslag is in de eerste plaats mogelijk door uitwerking van reeds geagendeerd
beleid, zoals het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) en concretisering van
in te zetten maatregelen. Daarbij moet worden opgemerkt dat de opgave van dien aard
is dat deze ingrijpende maatregelen vraagt. Hiervoor zijn fundamentele veranderingen
in de landbouw en het landgebruik, zeker met het oog op de lange termijn, noodzakelijk.
Over de fundamentele veranderingen zal een komend kabinet zich moeten uitspreken.
Veehouderij en akkerbouw
De klimaatopgave voor de veehouderij en akkerbouw loopt mee in de integrale transitie
van het landelijk gebied waaraan uitvoering wordt gegeven met het NPLG. Conform het
coalitieakkoord uit 2021 is de opgave 5 Mton CO2-eq. broeikasgasreductie in 2030, te realiseren via het NPLG. In het IBO Klimaat rapport
«Scherpe doelen, scherpe keuzes»4 dat in maart 2023 is gepubliceerd, is onder bepaalde aannames ingeschat dat de beëindigingsregelingen
resulteren in circa 1 Mton CO2-eq. reductie.5 In het kader van het voorjaarspakket klimaat heeft het kabinet afgesproken om voor
de resterende 4 Mton generieke normerende en beprijzende maatregelen te treffen. Besloten
is om hiervoor de route van het Landbouwakkoord te benutten met de afspraak dat als
deze route niet voldoende zou opleveren, het kabinet zelf met maatregelen zou komen.
Tot een Landbouwakkoord is het vorig jaar niet gekomen. Het is aan het volgend kabinet
om verdere stappen te zetten en te besluiten over de additionele maatregelen die het
klimaatdoel voor de landbouw binnen bereik halen. Opties hiervoor worden ambtelijk
uitgewerkt op basis van de informatie in het eerdergenoemde IBO Klimaat, het rapport
Normeren en beprijzen stikstofemissies van ABD-Topconsult en het concept-Landbouwakkoord.
Het volgende kabinet kan hiermee tot een gewogen besluit komen.
Dat betekent niet dat het beleid stil staat. Ik ga verder met de uitvoering van maatregelen
uit het Klimaatakkoord. In het programma Integraal Aanpakken methaan en ammoniak,
wordt continu gewerkt aan het beschikbaar krijgen van perspectiefvolle reductiemaatregelen.
Veehouders kunnen met deze maatregelen aan de slag om hun bedrijf toekomstgericht
aan te passen aan de opgaven voor klimaat en stikstof. Daarbij wordt ook gekeken naar
het betrouwbaar meten en berekenen van broeikasgasemissies in de veehouderij. Zo wordt er gewerkt aan een meetprotocol voor emissiemonitoring
van methaan. Daarnaast blijkt uit recent onderzoek van Wageningen University & Research
(WUR) dat door dagontmesting de methaanemissie uit de mest bij varkens flink wordt
gereduceerd.6 Dagontmesting kan in combinatie met (mono)mestvergisting in de melkvee- en varkenshouderij
bovendien een bijdrage leveren aan de groengasproductie. Mestvergisting wordt gestimuleerd
met de SDE++ en in de toekomst ook met de aangekondigde bijmengverplichting. In de
zomer van 2023 en recentelijk is uw Kamer over de bijmengverplichting en groen gas
geïnformeerd.7
Daarnaast is uw Kamer op 5 december jl. geïnformeerd over de mestproductieplafonds.8 Per 1 januari 2024 zijn vanwege de derogatiebeschikking zowel het nationale mestproductieplafond
als ook de sectorale mestproductieplafonds gelijk gesteld aan de werkelijke mestproductie
in 2020.9 In 2025 moet de nationale mestproductie nog eens met circa 10% verminderd worden
en zullen ook de sectorale mestproductieplafonds daarop aangepast moeten worden. Over
de invulling van de maatregelen om de mestproductieplafonds niet te overschrijden,
verwijs ik u naar voornoemde brief. De maatregelen zijn gericht op het beperken van
de mestproductie en hebben daarmee ook effect op de uitstoot van broeikasgassen. Het
PBL heeft de mogelijke effecten van de derogatiebeschikking 2022–2025 meegenomen in
de emissieramingen voor 2030 in de KEV 2023. Deze zijn daarmee al in beeld voor het
doel in 2030.
Ook ander beleid heeft invloed op het verlagen van emissies, zoals de aanpak piekbelasting.
Via deze aanpak zijn beëindigingsregelingen beschikbaar voor boeren die vrijwillig
willen stoppen. De belangstelling voor de verschillende beëindigingsregelingen is
groot. Het PBL heeft de effecten van deze beëindigingsregelingen10 ingeschat en meegenomen in de emissieramingen voor 2030. Nadat veehouders hun productie
hebben beëindigd wordt duidelijk hoeveel reductie daadwerkelijk in de praktijk wordt
gerealiseerd. Naast bedrijfsbeëindiging wordt met de aanpak piekbelasting ingezet
op innoveren, verplaatsen, extensiveren en omschakelen. Ook regelingen voor deze onderdelen
kunnen zo mogelijk resulteren in reductie van de broeikasgasuitstoot, afhankelijk
van de uitwerking. Eventuele effecten zijn nog niet meegenomen in de emissieramingen
voor 2030. Uw Kamer is op 23 januari jl. over de voortgang van de regelingen voor
piekbelasters geïnformeerd.11
Doelsturing
In de Kamerbrief van 23 juni 202312 is aangekondigd om een implementatieplan voor doelsturing te maken. Daarvoor is nodig
dat de doelen voor klimaat en de andere duurzaamheidsopgaven concreet worden vertaald
naar bedrijfsniveau en dat de prestaties op het individuele bedrijf betrouwbaar gemonitord
kunnen worden, bijvoorbeeld door emissies continu te meten of door deze op een andere
manier te berekenen. Dit is mogelijk als er betrouwbare meetsystemen en berekeningswijzen
beschikbaar komen. Voor het vertalen van de doelen naar bedrijfsniveau wordt gewerkt
met de systematiek van Kritische Prestatie Indicatoren voor kringlooplandbouw. Dit
vormt een gemeenschappelijke duurzaamheidstaal voor zowel markt als overheid. De relevante
KPI’s voor klimaat zijn nog in onderzoek. Daarbij wordt onder andere gekeken naar
meetbaarheid, borgbaarheid, zeggingskracht en naar de mogelijkheid tot beïnvloeding
van en afwenteling op andere duurzaamheidsdoelen. Het streven is om de definities
en rekenregels voor de KPI’s, waaronder die voor klimaat, in 2024 vast te stellen.
Dat neemt niet weg dat de verdere uitwerking van doelsturing tijd vraagt en dat invoering
daarom niet op korte termijn realiseerbaar is. Ik kijk daarbij ook naar andere instrumenten
die ten behoeve van doelsturing kunnen worden ingezet. Doelbereik is en blijft het
uitgangspunt.
Glastuinbouw
Er zijn het afgelopen jaar diverse stappen gezet om te komen tot een samenhangend
beleidspakket ten behoeve van de energietransitie in de glastuinbouw. De maatregelen
uit dit pakket leiden ertoe dat het restemissiedoel voor de glastuinbouw voor 2030
binnen bereik ligt. Dat doel voor de glastuinbouw is met het voorjaarspakket klimaat
vastgesteld op een emissie van 4,3 Mton CO2-eq. De individuele CO2-heffing glastuinbouw zoals opgenomen in de Wet fiscale maatregelen glastuinbouw die
op 1 januari 2025 in werking treedt borgt dit doel. Daarnaast vallen glastuinbouwbedrijven
inmiddels ook onder de energiebesparingsplicht13. De beweging naar een klimaatneutrale glastuinbouw wordt door het kabinet ondersteund
door 500 miljoen euro uit het Klimaatfonds beschikbaar te stellen ten behoeve van
energiebesparing en warmte-infrastructuur.
Middels een separate brief wordt uw Kamer in aanloop naar het Commissiedebat Tuinbouw,
visserij en biotechnologie op 8 februari aanstaande uitgebreid geïnformeerd over de
stand van zaken rondom de energietransitie in de glastuinbouw.
Voedsel
De omslag naar een duurzame landbouw hangt nauw samen met de inzet van de rest van
de keten en de consument. Om daadwerkelijk een omslag te bewerkstelligen naar een
duurzaam, toekomstbestendig voedselsysteem, is het belangrijk om naar alle verschillende
onderdelen van de keten te kijken. In het voorjaarspakket klimaat is voor mogelijke
maatregelen op het gebied van voedsel verwezen naar de gesprekken die destijds werden
gevoerd over het Landbouwakkoord. Er is geen Landbouwakkoord gekomen waardoor hier
ook geen aanvullende afspraken over zijn gemaakt. Het afgelopen jaar is veel ingezet
op het realiseren van meer transparantie over hoe duurzaam ons voedselaanbod en de
voedselconsumptie is. Meer transparantie is een voorwaarde om gericht maatregelen
te kunnen nemen. Vorige maand is een dashboard gepubliceerd dat inzicht geeft in de
voortgang van de supermarkten op een aantal belangrijke duurzame transities en over
welke informatie beschikbaar is. Het dashboard voor supermarkten bouwt deels voort
op bestaande monitors, zoals de monitor Duurzaam Voedsel en de monitor op voedselverspilling.
Een belangrijke stap in de transitie naar een duurzaam en gezond eetpatroon is het
toewerken naar een verhouding van 50% plantaardige en 50% dierlijke eiwitten. Nu bestaat
het gemiddelde voedingspatroon van de Nederlandse bevolking uit 43% plantaardige eiwitten
en 57% dierlijke eiwitten (RIVM, Voedselconsumptiepeiling 2019–2021). Om consumenten
te ondersteunen om de gemiddelde consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen,
wordt ingezet op een mix van communicatie, monitoring en andere maatregelen. Voorbeelden
zijn duurzaam eten in de Rijksbrede klimaatcampagne «Zet ook de knop om» en voorlichting
over duurzame en gezonde voedselkeuzes via het Voedingscentrum. Om te kunnen volgen
of de ambitie van 50/50 eiwitverhouding dichterbij komt, worden monitors ontwikkeld
om de verhouding in het voedselaanbod tussen producten met dierlijke en plantaardige
eiwitten, de verkoop van deze producten bij supermarkten en de consumptie ervan te
meten. Aan de Gezondheidsraad is advies gevraagd over de duurzaamheids- en gezondheidsaspecten
van een verdere eiwitverschuiving in ons consumptiepatroon naar een 60/40 verhouding
(plantaardig/dierlijk). Uw Kamer heeft recent het rapport van de Gezondheidsraad ontvangen14. Op korte termijn volgt de kabinetsappreciatie van het advies van de Gezondheidsraad.
Programma veenweide
De opgave voor de veenweidegebieden in Nederland is om 1 Mton CO2-eq. reductie in 2030 te bereiken door de broeikasgasuitstoot vanuit veenbodems te
verlagen en door koolstof in die bodems vast te leggen. In het Klimaatakkoord zijn
afspraken gemaakt over de aanpak en de inzet van middelen. Met de in 2018–2021 aan
provincies verstrekte middelen (Klimaatenveloppe en Impulsgelden veenweide) hebben
de zes veenweideprovincies (Groningen, Friesland, Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht
en Overijssel) een eerste veenweidestrategie opgesteld en zijn ze gestart met gebiedsprocessen
en met de uitvoering van maatregelen via een bottom-up gebiedsgerichte aanpak. De
veenweideaanpak is integraal: de opgaven voor klimaat, stikstof, water, groenblauwe
dooradering, natuur en biodiversiteit (waaronder ook weidevogels) worden in samenhang
opgepakt. Regionaal draagvlak voor te nemen maatregelen in relatie tot toekomstperspectief
voor agrarische ondernemers is een belangrijk uitgangspunt van de provinciale aanpak.
Van twee van de zes veenweidestrategieën kon het PBL de effecten inschatten in de
KEV 2023. Deze zijn geraamd op 0,3 Mton CO2-eq. in 2030. Dat deel van de opgave is meegenomen in de emissieramingen voor 2030.
De uitvoering van het veenweidebeleid loopt mee in het NPLG. In 2023 zijn de veenweidestrategieën
onderdeel geworden van de provinciale programma’s landelijk gebied van het NPLG. De
provincies is gevraagd om bij de eerste versies van gebiedsprogramma’s ook eerste
maatregelpakketten met betrekking tot de veenweiden toe te voegen. Op basis van het
positieve advies van de kennisinstellingen over de eerste maatregelpakketten zijn
middelen beschikbaar gesteld om uitvoering te kunnen geven aan deze maatregelpakketten.
In 2019 is het Nationaal Onderzoeksprogramma Broeikasgassen Veenweide (NOBV) gestart
om meer kennis te verkrijgen over de broeikasgasuitstoot en effectiviteit van maatregelen
in veenweidegebied. In het voorjaar komen de meetresultaten beschikbaar over de eerste
drie meetjaren 2020–2022 waarmee er meer inzicht komt in de feitelijke broeikasgasuitstoot
uit veen- en moerige gronden. Het onderzoek heeft daarnaast een monitoringsystematiek
(SOMERS2.0) in de vorm van een set aan rekenregels opgeleverd waarmee de effecten
van oppervlaktewaterpeil-verhogingen en toepassing van waterinfiltratiesystemen kunnen
worden ingeschat. Op basis hiervan worden de effecten van de eerste maatregelen die
door provincies zijn genomen in de jaren 2017–2022 in beeld gebracht. Publicatie van
het NOBV-rapport wordt in het voorjaar 2024 verwacht. De inzet is om de nieuwe inzichten
te laten doorwerken in de komende jaarlijkse rapportage voor de Europese Land Use, Land Use Change and Forestry-verordening.
Op 1 november 2023 is de regeling «Samenwerking in veenweiden en overgangsgebieden
N2000» gepubliceerd, die voor het eerst in mei 2024 zal worden opengesteld. Deze regeling
heeft het doel om het verhogen van de grondwaterstand op graslandpercelen in veenweidegebieden
te stimuleren zodat de CO2-emissie uit veengronden vermindert. Juist de combinatie van geringere drooglegging
(jaarlijkse vergoeding) en waterinfiltratie (eenmalige vergoeding) draagt bij aan
deze reductie. Ook is het mogelijk dat melkveehouderijbedrijven extensiveren in veenweidegebieden
en in en rond stikstofgevoelige Natura 2000 gebieden. Door een jaarlijkse vergoeding
voor een extensieve bedrijfsvoering (productie- en bemestingsvolume is maximaal 150
of 100 kg stikstofdierexcretie per hectare per bedrijf, geen stikstofkunstmest) kan
de ammoniakemissies ook op de percelen verminderen. Door extensivering op de percelen
dichtbij de natuurgebieden of in de weidevogelgebieden komt er meer ruimte binnen
de bedrijven en op de percelen voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Dit past
heel goed bij het Aanvalsplan Grutto.
Duurzame landbouwbodems
Een gezonde bodem is een onmisbaar onderdeel van duurzame en veerkrachtige landbouw.
Het vormt niet alleen de basis voor onze voedselvoorziening, maar levert ook een belangrijke
bijdrage aan de opgaven op het gebied van klimaat, water, biodiversiteit en stikstof.
Binnen het Nationaal Programma Landbouwbodems (NPL) werkt het ministerie daarom, samen
met partijen in de agroketen, aan een gebiedsgerichte strategie voor duurzame landbouwbodems.
Doel hiervan is om vanaf 2030 alle landbouwbodems duurzaam te beheren en jaarlijks
0,5 Mton CO2-eq. extra koolstof vast te leggen in minerale landbouwbodems, conform de afspraken
uit het Klimaatakkoord. Een duurzaam beheerde bodem stoot minder broeikasgassen uit.
Daarnaast zorgt het vastleggen van extra bodemkoolstof ervoor dat de bodem weerbaarder
is tegen droogte, hitte, verzilting en overtollige neerslag. Voor de ambities op het
gebied van klimaatadaptatie en -mitigatie, (grond)waterkwaliteit en -kwantiteit, onder-
en bovengrondse biodiversiteit en stikstof is een gezonde bodem als basis cruciaal.
Om duurzaam bodembeheer en extra koolstofvastlegging in de bodem te stimuleren wordt
ingezet op verschillende sporen. Het gaat bijvoorbeeld om het stimuleren van kennisontwikkeling
en -verspreiding onder andere via het onderzoeksprogramma Slim Landgebruik. In november
2023 is een samenvatting van de resultaten van 5 jaar onderzoek binnen Slim Landgebruik
gepubliceerd, waaruit bleek dat het klimaatdoel van 0,5 Mton extra koolstofvastlegging
in minerale landbouwbodems in theorie haalbaar is. Daarbij geldt wel dat maatregelen
die bijdragen aan koolstofvastlegging voldoende en kundig worden toegepast door alle
agrarisch ondernemers. Daarom wordt via het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer (DAW)
intensief ingezet op kennisverspreiding over duurzaam bodembeheer en klimaatadaptatie.
Inmiddels zijn zo’n 10 BodemTeams opgericht waarbij agrariërs worden meegenomen in
de bodemaspecten op hun bedrijf. De opdracht aan DAW loopt tot en met september 2024
en wordt dit voorjaar geëvalueerd. In aanvulling hierop zet ik met het NPL in op het
geven van (financiële) beleidsimpulsen via het GLB/NSP, bijvoorbeeld voor langjarig
grasland, groenbemesters en rustgewassen. Ook werk ik aan het stimuleren van innovatie
en vernieuwing in de keten. Ik ga dit jaar onderzoeken in hoeverre het huidige instrumentarium
toereikend is om de bovengenoemde doelstellingen voor 2030 te halen. In de KEV 2023
geeft het PBL aan dat voor de vastlegging van koolstof in landbouwbodems diverse maatregelen
en instrumenten beschikbaar zijn, zoals ook hierboven omschreven. In het PBL-rapport
worden specifiek de maatregelen uit het GLB/NSP genoemd. Het effect van de maatregelen
heeft een grote onzekerheidsmarge. Het PBL verwacht dat de verschillende beschikbare
maatregelen en instrumenten een effect kunnen hebben van 0 tot bijna 0,3 Mton CO2-eq.
Duurzaam bodembeheer vergt maatwerk, aangezien maatregelen kunnen verschillen per
type bodem. Daarom vergt dit een gebiedsgerichte aanpak. Als gebiedsregisseur hebben
provincies een belangrijke rol bij de uitvoering van het NPL door de doelen voor koolstofvastlegging
te vertalen naar maatregelen die passen bij de regionale karakteristieken van de bodem.
In het Ontwerp-NPLG is een regionale verdeling voor koolstofvastlegging opgenomen
per provincie. De afgelopen maanden zijn verschillende sessies met provincies georganiseerd
om dit verder uit te werken. De provincies zijn verzocht om uiterlijk in maart hun
aangepaste maatregelenpakketten in te dienen voor 2024. Voor de voortzetting van de
gezamenlijke inzet voor koolstofvastlegging vindt in maart een sessie met alle provincies
plaats. Daarnaast wordt in het NPLG ook specifiek aandacht besteed aan bodem en water
sturend door dit centraal te stellen bij de gebiedsprogramma’s en ruimtelijke inrichting.
Tijdens de Nationale Bodemtop op 7 februari 2024 is er extra aandacht voor de rol
van de bodem in de regio, zoals het NPLG, water en bodem sturend en de mogelijke impact
van de EU Richtlijn bodemmonitoring en bodemweerbaarheid.
Tot slot maakt ook monitoring van de staat van de Nederlandse landbouwbodems deel
uit van het NPL. Dit gebeurt met behulp van een periodieke grootschalige landelijke
steekproef op basis van de onafhankelijke en gedragen indicatoren. In 2019 heeft LNV
opdracht gegeven tot een nulmeting naar de bodemkwaliteit van landbouwbodems. Bij
deze nulmeting is zowel gebruik gemaakt van een uitgebreide dataset (CC-NL) van meer
dan duizend locaties als de bodemindicatoren van de BLN (Bodemindicatoren voor Landbouwgronden
in Nederland). De volgende ronde van de landelijke steekproef vindt in 2024 plaats,
waarmee trends in de integrale kwaliteit van de Nederlandse bodem als gevolg van het
bodembeheer inzichtelijk worden.
Bossen
Met de uitvoering van de Bossenstrategie wordt gewerkt aan gezonde, toekomstbestendige
en maatschappelijk gewaardeerde bossen. Deze bossen dragen bij aan de klimaatopgave,
de versterking van de biodiversiteit, de mogelijkheid tot recreatie en de circulaire
economie door duurzame productie van hout. In het Klimaatakkoord is afgesproken om
via de Bossenstrategie en maatregelen in andere (natte) natuur 0,4–0,8 Mton CO2-eq. additionele koolstofvastlegging te realiseren in 2030. In de KEV 2023 heeft het
PBL de effecten van het beleid ingeschat op 0,1 tot 0,4 Mton in 2030. Dat deel van
de opgave is meegenomen in de emissieramingen voor 2030.
De uitvoering van de klimaatopgave is onderdeel van het NPLG. Het doel is om tot en
met 2030 in totaal 37.400 ha nieuw bos aan te leggen en het bestaande bos te herstellen.
Daarnaast is de ambitie van het NPLG om in 2050 het aanvalsplan landschapselementen
te realiseren. Agroforestry is geen doel op zich maar biedt binnen het NPLG kansen
om aan de klimaatopgave bij te dragen en om landbouw en natuur te verbinden. Cruciaal
voor het kunnen realiseren van de opgave is de beschikbaarheid van financiering waarvoor
onder andere het Transitiefonds is beoogd. In de provinciale gebiedsprogramma’s landelijk
gebied is tot nu toe onvoldoende uitgewerkt hoe de klimaatopgave voor bos, bomen en
natuur behaald gaat worden. Dit betreft de concrete uitwerking van maatregelen en
de doorrekening van het klimaateffect waardoor nog open blijft hoe de provinciale
programma’s gezamenlijk bijdragen aan het landelijk doelbereik. In het voorjaar van
2024 worden afspraken met de provincies gemaakt over de invulling van de (rest)opgave
en verdere uitwerking van de provinciale plannen.
Koolstofvastlegging in bomen, bossen en natuur is niet alleen nodig voor de opgave
in 2030, maar zeker ook voor de ambitie om klimaatneutraliteit voor Nederland te bereiken
in 2050. Die ambitie kan alleen worden waargemaakt als koolstof wordt vastgelegd – waaronder
in bomen, bossen en natuur, veenweiden en landbouwbodems – om onvermijdbare restemissies
te kunnen compenseren. De klimaatopgave vraagt in dit verband om meer ruimte voor
bomen, bossen en natuur. Om die ruimte te vinden moet er snel een hectare-verdeling
onder provincies wordt vastgesteld. Ook is beschikbaarheid van publieke grond voor
boomaanplant nodig. De inzet voor de komende periode is om hierover met de mede-overheden15 tot bestuurlijke afspraken te komen, zodat de Bossenstrategie binnen het NPLG versneld
uitgevoerd kan worden.
Opt-in ETS
In de voorjaarsbrief klimaat16 is aangekondigd dat het kabinet het nieuwe Europese emissiehandelssysteem voor brandstofleveranciers
(ETS2) zo breed mogelijk in wil voeren in 2027. Hiervoor wordt gebruikt gemaakt van
de zogenaamde opt-in, waarmee alle fossiele brandstoffen in Nederland onder het nieuwe
handelssysteem zullen vallen, inclusief fossiele brandstoffen in de landbouw en visserij.
Met de invoering van de opt-in ETS wordt de broeikasgasuitstoot door fossiel brandstofgebruik
verder gereduceerd. Conform de voorjaarsbesluitvorming heeft het kabinet haar voornemen
over de opt-in inmiddels met de Europese Commissie gedeeld. Om een zorgvuldige besluitvorming
en implementatie van de opt-in ETS te borgen wordt er op dit moment een impactanalyse
uitgevoerd op het gebied van de land- en tuinbouw, de visserij en de binnenvaart.
In het voorjaar zal het kabinet definitief een besluit nemen en daar de bevindingen
uit de impactanalyse in meenemen.
Klimaatplan 2024 en klimaatneutraliteit in 2050
Het kabinet werkt aan het Klimaatplan voor 2024. Dit plan, dat op grond van de Klimaatwet
om de vijf jaar moet worden herzien, bevat de belangrijkste thema’s van het klimaatbeleid
voor de komende tien jaar, waaronder emissiereductie, hernieuwbare energie en energiebesparing.
Het nieuwe Klimaatplan zal ook nadrukkelijk stil staan bij het pad richting een klimaatneutrale
samenleving in 2050, waarbij onder andere de mogelijke bijdrage van de Nederlandse
landbouw en het landgebruik wordt geschetst. Naast het verder reduceren van broeikasgasemissies
bestaat deze bijdrage uit het vergroten van koolstofvastlegging in (biogene koolstofreservoirs
in) landgebruik. Deze koolstofvastlegging maakt onderdeel uit van de totale hoeveelheid
koolstofverwijdering die nodig zal zijn om de totale restemissies in 2050 te compenseren.
Het Klimaatplan zal belangrijke beleidskeuzes schetsen, en mogelijk voorstellen doen,
die richting geven aan de lange-termijn-transitie van de Nederlandse landbouw en het
landgebruik.
Op 27 oktober jl. is uw Kamer geïnformeerd over de contouren van het Klimaatplan17. Deze brief agendeert wat het demissionaire kabinet beschouwt als de hoofdzaken voor
de gedachtevorming en de besluitvorming over het Klimaatplan. Over de contourenbrief
is een internetconsultatie gedaan. Daarmee zijn burgers, bedrijven en maatschappelijke
organisaties actief uitgenodigd om mee te denken en te praten over de inhoud van het
Klimaatplan. Voor wat betreft de bijdrage van de landbouw en het landgebruik is op
1 november jl. een eerste gesprek gevoerd met het bedrijfsleven, maatschappelijke
organisaties en decentrale overheden. Die bijdrage moet worden bezien in het licht
van de transitie van de landbouw en het landgebruik die ook voor andere opgaven nodig
is. Uit het gesprek bleek dat de beelden over hoe de landbouw en het landgebruik kunnen
bijdragen aan klimaatneutraliteit voor Nederland in 2050 nog sterk uiteenlopen. Het
gesprek krijgt dit voorjaar vervolg.
Komende maanden wordt verder invulling gegeven aan het schrijfproces van het ontwerp-Klimaatplan.
Ik ga er van uit dat het ontwerp-Klimaatplan wordt vastgesteld door een nieuw kabinet.
Lukt dit niet vanwege het tempo van de formatie, dan kan een nieuw kabinet besluiten
om het ontwerp-Klimaatplan later alsnog aan te passen. De wijzigingen van het beleid
worden in dat geval ook ter publieke consultatie voorgelegd.
Hernieuwbare energie
De landbouw draagt bij aan de energietransitie, via de opwek van hernieuwbare energie
op het erf. Als boeren duurzame energie opwekken om elektriciteit te leveren aan het
net wordt de klimaatwinst toegerekend aan de elektriciteitssector in lijn met de reken-
en rapportageregels die internationaal zijn vastgesteld. De bijdrage van de landbouw
hieraan wordt niet afzonderlijk in beeld gebracht. Ik verken de mogelijkheid om de
energietransitie in de landbouw inzichtelijk te maken via de monitoring van het klimaatbeleid.
Het hangt van de beschikbaarheid van data in de registratiesystemen af of dit goed
mogelijk is.
EU ontwikkelingen
Op het gebied van Europees Klimaatbeleid zijn er verschillende ontwikkelingen gaande,
waaronder lopende wetgevingstrajecten en verkenningen naar nieuwe klimaatbeleid die
de landbouw en het landgebruik raken. Naar verwachting publiceert de Europese Commissie
in het eerste kwartaal van 2024 een communicatie over een Europees klimaatdoel in
2040, in lijn met de verplichting hiertoe in de Europese Klimaatwet. Uw Kamer zal
hier via een BNC-fiche over worden geïnformeerd. De Europese Commissie doet op dit
moment onderzoek naar aanvullend klimaatbeleid voor de landbouw op EU-niveau in het
kader van het mogelijke klimaatbeleid na 2030, inclusief een mogelijk emissiehandelssysteem18 alsook het samenvoegen van de landbouw en landgebruik in een nieuwe klimaatbeleidspijler.
Op dit moment heeft de landbouw geen separaat EU klimaatdoel, maar valt de sector
onder de Effort Sharing Regulation (ESR), welke een nationaal overkoepelend doel stelt
aan emissies in de landbouw, gebouwde omgeving, mobiliteit en een deel van de industrie.
Na 2030 loopt de ESR af en zal dit mogelijk gaan veranderen. Over een mogelijk EU
emissiehandels-systeem voor de landbouw heeft de Europese Commissie op 13 november
2023 jl. een studie gepubliceerd. Deze studie heeft in kaart gebracht op welke manieren
er een prijs gegeven kan worden aan de broeikasgasuitstoot in de primaire landbouw
in de agri-foodketen. Naar verwachting zal de Europese Commissie komen met een pakket
klimaatbeleidsvoorstellen voor de periode na 2030 nadat er een 2040 doelstelling is
overeengekomen. Op basis van het volledig pakket aan klimaatbeleidsvoorstellen zal
het kabinet een positie innemen.
Carbon Removal Certification Framework (CRCF)
Op 23 januari jl. vond de eerste politieke triloog over het Carbon Removal Certification
Framework (CRCF) plaats. De doelstelling van deze verordening is het faciliteren van
de uitvoering van koolstofverwijderingsactiviteiten door (groepen van) exploitanten.
Daartoe brengt de verordening een vrijwillig certificeringskader tot stand waarin
kwaliteitscriteria voor koolstofverwijderingsactiviteiten en regels voor het certificeringsproces
en certificeringsprogramma’s zijn vastgesteld. Het certificeringskader is van toepassing
op drie categorieën koolstofverwijderingsactiviteiten, te weten permanente koolstofopslag,
koolstoflandbouw en koolstofopslag in producten. De certificaten kunnen gebruikt worden
voor de kwaliteitsborging van zowel uit publieke als private bronnen gefinancierde
koolstofverwijderingsactiviteiten. De verwachting is dat door deze kwaliteitsborging
de waarde van de gerealiseerde koolstofverwijdering zal toenemen en daarmee ook de
inkomsten voor landbeheerders die koolstoflandbouwactiviteiten uitvoeren of gewassen
telen voor «biobased» producten waarin langdurig koolstof wordt opgeslagen. Dit zal
op zijn beurt bijdragen aan de realisatie van de EU en nationale klimaatdoelen voor
landgebruik in 2030, als ook aan de realisatie van de EU en nationale doelen om uiterlijk
in 2050 klimaatneutraal te zijn.
Richtlijn Industriële Emissies (RIE)
De uitkomst van de onderhandelingen over de herziening van de Richtlijn Industriële
Emissies in Brussel is dat de drempelwaarden voor veehouderijsectoren in de herziene
RIE vergelijkbaar zijn met die in de huidige richtlijn19. De rundveehouderij gaat, in afwijking van het oorspronkelijke voorstel en de positie
van het kabinet, niet onder de richtlijn vallen. Wel wordt het broeikasgas methaan
nieuw aan de richtlijn toegevoegd. Komende tijd worden de uitvoeringsregels opgesteld
waarin de exacte uitwerking van de richtlijn voor de veehouderij duidelijk wordt.
In de herziene RIE is een review clausule opgenomen die de Europese Commissie mandaat
geeft om voor eind 2026 te overwegen of het nodig is voor de Unie om de emissies van
veehouderij breder aan te pakken en daartoe eventuele aanvullende regels in de richtlijn
voor te stellen. Dit betekent dat het vooruitzicht richting 2030 en verder nog kan
wijzigen.
Internationale ontwikkelingen
Van 30 november tot 12 december 2023 is de 28e Conferentie van Partijen (COP28) bij
het Klimaatverdrag van de Verenigde Naties (United Nations Framework Convention on
Climate Change, UNFCCC) gehouden in Dubai, de Verenigde Arabische Emiraten. Over de
uitkomsten van de COP28, onder andere met betrekking tot de landbouw en het landgebruik
is uw Kamer op 2 februari jl. geïnformeerd. Dit voorjaar zal uw Kamer ook worden geïnformeerd
over de voortgang van de uitvoering van de internationale klimaatstrategie (IKS) conform
de toezegging die hierover op 23 juni 2023 is gedaan20. De IKS is in 2022 opgesteld om invulling te geven aan de internationale klimaatinzet
van het kabinet gericht op landen buiten de Europese Unie. Aangezien landbouw en landgebruik
samen verantwoordelijk zijn voor bijna een kwart van de emissies wereldwijd en de
belangrijkste driver van biodiversiteitsverlies vormen, zijn dit belangrijke onderwerpen
in de IKS.
Motie leden Bromet en Thijssen over fossielvrije landbouwmachines
Landbouwwerktuigen stoten CO2 uit door de verbranding van fossiele brandstoffen. De transitie van deze werktuigen
naar fossielvrije alternatieven verloopt langzaam mede door de hoge investeringskosten
en beperkte beschikbaarheid van die alternatieven. De leden Bromet en Thijssen hebben
de regering in een motie21 verzocht te onderzoeken wat er nodig is om de ontwikkeling van fossielvrije landbouwmachines
verder te ondersteunen en aanschaf en gebruik hiervan te bevorderen. De Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft in dit kader opdracht gekregen om dit onderzoek
uit te voeren. Dat onderzoek is onlangs afgerond. Het rapport, dat uw Kamer hierbij
ontvangt, geeft inzicht in de kansen en knelpunten en doet aanbevelingen voor de transitie
naar duurzame landbouwwerktuigen. Daarin zijn vijf routes naar voren gekomen die kunnen
bijdragen aan fossielvrije landbouwwerktuigen. Deze routes zijn technisch en gedragsmatig
van aard: 1) hernieuwbare brandstoffen, 2) batterij-elektrisch, 3) waterstof, 4) robotisering
en 5) gedragsverandering. Alle vijf leiden tot aanzienlijke reductie van broeikasgassen
en sommige ook tot reductie van luchtverontreinigende stoffen.
Ik herken de beschreven routes. De routes bevatten ook aspecten die vergelijkbaar
zijn met de verduurzamingstrajecten van andere zware sectoren in de mobiliteit, zoals
bouwmachines. Daarnaast passen ze bij het Nederlandse beleid op het gebied van hernieuwbare
energie in vervoer (de jaarverplichting)22 en de afwegingen uit het duurzaamheidskader biogrondstoffen23.
Ik wil er op wijzen dat ondernemers in de landbouw al gebruik kunnen maken van regelingen
om duurzame landbouwwerktuigen aan te schaffen. Met behulp van de MIA/VAMIL zijn bijvoorbeeld
duurzaamheidsinvesteringen fiscaal aftrekbaar van de inkomstenbelasting. Er is meer
nodig om de transitie naar fossielvrije landbouwwerktuigen te maken. Daarbij hecht
ik er veel waarde aan dat de transitie goed aansluit bij bestaand beleid en bij het
beleid van vergelijkbare sectoren. Daarom zal het kabinet op basis van het rapport
van RVO inventariseren wat de ervaringen in andere sectoren zijn en bezien of er synergie
kan plaatsvinden in de verschillende verduurzamingstrajecten. Hierbij valt te denken
aan leerpunten en raakvlakken uit de aanpak van Schoon en Emissieloos Bouwen. Ook
zal voor hernieuwbare energie aansluiting worden gezocht bij het beleid voor duurzame
energie in vervoer en bij de inzet voor het aanscherpen van de internationale emissiewetgeving
voor mobiele werktuigen. Parallel in dit proces betrekt het ministerie ook de partijen
die deelnemen aan het landelijk Klimaatoverleg landbouw en landgebruik. Met deze partijen
streef ik ernaar om eind 2024 met een actieplan te komen om de verduurzamingsopgave
te begeleiden. Hiermee is de motie uitgevoerd.
Motie lid Van der Plas over effecten bij verplaatsing productie naar buitenland
Ter opvolging van de motie van het lid Van der Plas24 heb ik het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en WUR gevraagd om onderzoek
te doen naar wat de effecten op emissies zijn bij verplaatsing van Nederlandse productie,
van de belangrijkste landbouwexportproducten, naar andere landen. Gezien de breedte
van de motie en de complexiteit om beschikbare data met elkaar te vergelijken is dit
onderzoek nog gaande. Naar verwachting kan het resultaat van dit onderzoek in het
eerste kwartaal van dit jaar naar uw Kamer worden verzonden.
Motie lid Van der Plas over bevorderen kennisontwikkeling koolstofvastlegging
Het lid Van der Plas heeft de regering in een motie25 verzocht om met retailers om tafel te gaan en ze te stimuleren en faciliteren om
voor Nederlandse boeren een project te starten dat de kennisontwikkeling op het gebied
van koolstofvastlegging bevordert. In de motie wordt verwezen naar een project van
een retailer in België die gestart is met extra begeleiding om vijftien koolstofboeren
op te leiden. In het kader van het Landbouwakkoord zijn gesprekken gevoerd met ketenpartijen,
waaronder retailers, over hun rol in de verduurzaming van de voedselproductie. Met
de inzet om afspraken te maken die zorgen voor een goede prijs voor duurzaamheids-inspanningen
aan het begin van de keten. Onder deze duurzaamheidsinspanningen vallen ook inspanningen
die bijdragen aan het tegengaan van klimaatverandering. Naast het verminderen van
de uitstoot van broeikasgasemissies omvat dit het vergroten van koolstofvastlegging
in onder ander de bodem. Hiermee geef ik invulling aan de motie. De gesprekken die
in het kader van het Landbouwakkoord zijn gevoerd gingen echter niet zozeer over het
starten van projecten, maar over structurele vergoeding voor duurzaamheidsinspanningen
door ketenpartijen. Kennisontwikkeling op het gebied van koolstofvastlegging in de
bodem wordt reeds gestimuleerd door het onderzoeksprogramma Slim Landgebruik26. Binnen dit onderzoeksprogramma wordt in regionale netwerken akkerbouw en veehouderij,
met in totaal ongeveer 130 bedrijven, de toepassing van maatregelen voor koolstofvastlegging
in landbouwbodems binnen een bedrijfsspecifieke context ondersteund.
Motie lid De Groot c.s. over koolstofopslag in bouwmaterialen
In de motie van het lid Tjeerd de Groot c.s.27 wordt de regering verzocht beleid te ontwikkelen om koolstofopslag in bouwmaterialen
te stimuleren en daarbij een generieke methode te ontwikkelen waarmee snel koolstofcertificaten
te maken zijn voor combinaties van gewassen en isolatie- en bouwmaterialen. Ter invulling
van die motie heeft de Stichting Nationale Koolstofmarkt (SNK) opdracht gekregen om
een generieke certificeringsmethode te ontwikkelen voor langdurige koolstofopslag
door toepassing van biobased bouwmaterialen in bouwwerken. Deze methode is in januari
gepubliceerd op de website van SNK28. Samenwerkingsverbanden van ketenactoren kunnen op basis van deze methode aanvragen
voor certificering van projecten indienen bij SNK. De ontwikkeling van deze generieke
certificeringsmethode is tevens een van de interventies van de Nationale Aanpak Biobased
Bouwen die op 23 november jl. aan uw Kamer is aangeboden29. Deze aanpak is een uitwerking van de maatregel «normering bouwmaterialen en stimulering
ten behoeve van biobased» bouwen uit het voorjaarspakket klimaat. Voor deze maatregel
is in totaal € 200 miljoen gereserveerd uit het Klimaatfonds. Het idee is dat de inkomsten
uit de verkoop van koolstofcertificaten een aanvulling kunnen zijn op de inkomsten
uit de verkoop van vezelgewassen voor de telers hiervan. Een goed verdienmodel voor
telers is cruciaal om de gewenste hoeveelheid vezelgewassen, die nodig zijn voor het
opschalen van biobased bouwen, te realiseren. De motie is hiermee uitgevoerd.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit