Brief regering : Fiche: Verordening cyberbeveiliging van instellingen, organen en instanties van de Europese Unie
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3406
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 april 2022
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 3 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Verordening Informatiebeveiliging in de instellingen, organen en instanties
van de Unie (Kamerstuk 22 112, nr. 3405)
Fiche: Verordening cyberbeveiliging van instellingen, organen en instanties van de
Europese Unie
Fiche: Verordening gasopslagen (Kamerstuk 22 112, nr. 3407)
De Minister van Buitenlandse Zaken,
W.B. Hoekstra
Fiche: Verordening cyberbeveiliging van instellingen, organen en instanties van de
Europese Unie
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende maatregelen
voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in de instellingen, organen
en instanties van de Unie
b) Datum ontvangst Commissiedocument
maart 2022
c) Nr. Commissiedocument
COM(2022) 122
d) EUR-lex
EUR-Lex – 52022PC0122 – EN – EUR-Lex (europa.eu)
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
Niet opgesteld
f) Behandelingstraject Raad
Raad Algemene Zaken
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Justitie en Veiligheid
h) Rechtsbasis
Artikel 106bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie
(Euratom-verdrag)
Artikel 298 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Op 22 maart 2022 heeft de Commissie een voorstel gepubliceerd voor een verordening
betreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in de
instellingen, organen en instanties van de Europese Unie (hierna: EU IAO’s) (hierna:
het voorstel). Dit voorstel bouwt voort op de EU-strategie inzake cyberbeveiliging
voor het digitale tijdperk1.
Met dit voorstel wordt een kader ingericht voor gemeenschappelijke voorschriften en
maatregelen voor cyberbeveiliging binnen de EU IOA’s. Het voorstel beoogt de digitale
weerbaarheid van alle EU IOA’s te verhogen en incidentbestrijdingscapaciteiten te
versterken. De Commissie constateert dat er grote verschillen zijn in de mate van
cyberbeveiliging tussen de verschillende EU IOA’s. Tegelijkertijd bestaat er momenteel
nog geen Uniewetgeving gericht op de cyberbeveiliging van de EU IOA’s en het aanpakken
van de dreigingen op het gebied van cyberbeveiliging en de uit de digitalisering voortvloeiende
nieuwe ICT-risico's. Dit voorstel beoogt daaraan tegemoet te komen.
Het voorstel richt zich ten eerste op verplichtingen voor de EU IOA’s tot het opzetten
van een intern kader voor het beheer, de governance en de controle met betrekking
tot cyberbeveiligingsrisico’s; ten tweede op verplichtingen voor de EU IOA’s inzake
risicobeheer en rapportage op het gebied van cyberbeveiliging; en als laatste op voorschriften
inzake de organisatie en werking van het cyberbeveiligingscentrum voor de EU IOA’s
(Computer Emergency Response Team voor EU IOA’s, hierna: CERT-EU) en een interinstitutionele
raad voor cyberbeveiliging (IICB).
In het voorstel wordt gespecificeerd aan welke eisen op gebied van cyberbeveiliging
de EU IOA’s moeten voldoen. Zij worden onder andere verplicht tot het opstellen van
een intern kader voor het beheer, de governance en de controle met betrekking tot
cyberbeveiligingsrisico’s, met supervisie van het hoogste managementniveau en passende
financiële dekking. Ook moeten de EU IOA’s een eigen basisniveau voor cyberbeveiliging
vaststellen met een aantal concrete domeinen en maatregelen waar in het voorstel naar
wordt verwezen. Daarnaast moeten de EU IOA’s ten minste om de drie jaar een maturiteitsbeoordeling2 van hun cyberbeveiliging uitvoeren. Op basis daarvan moeten maatregelen worden genomen
die worden neergelegd in een cyberbeveiligingsplan.
Daarnaast ziet het voorstel op de oprichting en taken van het IICB. De IICB zal verantwoordelijk
zijn voor: het toezicht op de uitvoering van deze verordening door de EU IOA’s; het
toezicht op de uitvoering van de algemene prioriteiten en doelstellingen door CERT-EU
en het geven van strategische leiding aan CERT-EU. De IICB kan in het kader van het
toezicht op de naleving van de verordening door de EU IOA’s niet-bindende waarschuwingen
geven en audits aanbevelen, indien blijkt EU IOA’s het voorstel of hetgeen daaruit
voortvloeit niet doeltreffend toepassen.
Het voorstel vormt CERT-EU om van computercrisisteam tot het autonome IICB voor de
EU IOA’s, conform de ontwikkelingen in de lidstaten en wereldwijd, waar veel CERT’s
worden omgedoopt tot cyberbeveiligingscentra; de korte naam «CERT-EU» blijft vanwege
de herkenbaarheid evenwel behouden. Bepaald wordt dat CERT-EU voor EU IOA’s met de
volgende taken zal worden belast: ten eerste het ondersteunen van EU IOA’s bij de
uitvoering van de verordening en het bijdragen aan de coördinatie van de toepassing
van de verordening; ten tweede ondersteuning van EU IOA’s met het aanbieden van zogenaamde
basisniveaudiensten; ten derde het onderhouden van een relevant internationaal netwerk;
ten vierde het bij de IICB onder de aandacht brengen van kwesties betreffende de uitvoering
van de verordening en van de uitvoering van richtsnoeren, aanbevelingen en oproepen
tot actie; en ten vijfde het uitbrengen van verslag over de cyberdreigingen waaraan
de EU IOA’s blootstaan. Voorts krijgt CERT-EU onder andere de bevoegdheid tot het
delen van informatie met nationale instanties van lidstaten en tot het samenwerken
met derde landen.
Tot slot stelt het voorstel kaders voor samenwerking en verslagleggingsverplichtingen
voor CERT-EU en de EU IOA’s. Voor de EU IOA’s komt onder meer de verplichting te gelden
om significante cyberdreigingen3, kwetsbaarheden of incidenten binnen 24 uur na ontdekking hiervan te delen met CERT-EU.
In gerechtvaardigde gevallen en in overeenstemming met CERT-EU kunnen de EU IOA’s
van die termijn afwijken. Laatstgenoemde instantie dient maandelijks een verslag in
bij het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging (ENISA)4. Ook wordt bepaald dat CERT-EU de respons coördineert tussen de EU IOA’s in geval
van grootschalige cyberaanvallen, door het faciliteren van informatie-uitwisseling
over dreigingen, kwetsbaarheden en incidenten, om zo bij te dragen aan consequente
externe communicatie, wederzijdse bijstand, optimaal gebruik en efficiëntie bij het
inzetten van operationele middelen en de coördinatie met andere crisisresponsmechanismen
op Unieniveau. Voorts wordt onder andere de eis gesteld dat alle contacten met CERT-EU
die door nationale veiligheids- en inlichtingendiensten worden geïnitieerd of beoogd,
onverwijld aan de Commissie en de voorzitter van de IICB worden meegedeeld. Tot slot
wordt de mogelijkheid gecreëerd dat deskundigen in dienst van de EU IOA’s lidstaten
bijstaan in geval van een grootschalige aanval.
Parallel aan dit voorstel heeft de Commissie het voorstel gepubliceerd genaamd het
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende informatiebeveiliging
in de instellingen, organen en instanties van de Unie. Het kabinet informeert de Tweede
Kamer hierover in een apart BNC-fiche.
b) Impact assessment Commissie
Het onderhavige voorstel heeft gevolgen voor de EU IOA’s. Aangezien het voorstel enkel
van toepassing is op EU IOA’s en niet direct van toepassing is op de lidstaten, heeft
geen specifieke effectbeoordeling plaatsgevonden. Het kabinet kan zich hier in vinden.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het versterken van de digitale weerbaarheid is een prioriteit voor het kabinet. De
uitwerking van de Nederlandse cyberbeveiligingsaanpak is vastgelegd in de Nederlandse
Cyber Security Agenda (NCSA5). Momenteel werkt het kabinet aan een herziening hiervan in de vorm van een nieuwe
Nederlandse Cybersecuritystrategie (NLCS). Nederland heeft als open en internationaal
georiënteerde economie belang bij een stabiel, veilig en vrij toegankelijk cyberdomein
en een hoog niveau van digitale weerbaarheid in Nederland, de EU en breder internationaal.
Het kabinet zet zich hier samen met haar internationale partners voor in, waarbij
de kansen die digitalisering onze economie en samenleving biedt volop worden benut,
dreigingen het hoofd wordt geboden, cybercriminaliteit wordt bestreden en fundamentele
rechten en waarden worden beschermd.
Het Cybersecuritybeeld Nederland 20216 laat zien dat de digitale risico’s onverminderd groot zijn. Gezien het inherente
grensoverschrijdende karakter van cyberbeveiliging en cyberdreiging is Europese en
internationale samenwerking voor het kabinet van groot belang. Het kabinet zet zich
daarom actief in bij de verschillende Europese gremia7 die tot doel hebben de digitale weerbaarheid in de EU te vergroten.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet herkent het door de Commissie geschetste beeld dat de digitale dreiging
de laatste jaren alleen maar is toegenomen. Dit beeld is mede bevestigd door de hack
op het in Nederland gevestigde Europese Geneesmiddelenbureau in 2020.8 Ook de Europese Rekenkamer concludeert in een verslag van maart 2022 dat het paraatheidsniveau
van de EU IOA’s over het algemeen niet in verhouding staat tot de dreiging.9 Het kabinet onderschrijft dan ook de door de Commissie geschetste noodzaak tot het
verbeteren van de weerbaarheid en de responscapaciteit bij incidenten van de EU IOA’s
en verwelkomt de aandacht van de Commissie voor de cyberbeveiliging van de EU IOA’s.
Een hoog niveau van cyberbeveiliging van de EU IOA’s is ook voor Nederland zelf van
direct belang. De burger, het bedrijfsleven en de Nederlandse overheid moeten er ten
eerste van op aan kunnen dat de netwerk- en informatiesystemen van de verschillende
EU IOA’s voldoende beveiligd zijn en dat daarmee de vertrouwelijkheid van de daarin
opgeslagen gegevens, bijvoorbeeld die uit Nederland zijn ontvangen, voldoende wordt
gewaarborgd en die gegevens niet door kwaadwillenden kunnen worden ontvreemd. Daarnaast
zijn er EU IOA’s waarvan de werkzaamheden direct het functioneren van de Nederlandse
maatschappij raken, bijvoorbeeld de Europese Centrale Bank (ECB) in het kader van
het betalingsverkeer, of Eurocontrol voor wat betreft het vliegverkeer, en waarvan
het dus van belang is dat de netwerk- en informatiesystemen zodanig beveiligd zijn
dat de continuïteit van hun werkzaamheden niet onnodig in gevaar komt.
Om die redenen verwelkomt het kabinet het voorliggende voorstel. Tegelijkertijd stelt
het kabinet de kritische vraag of het voorstel wel verreikend genoeg is: wat digitale
weerbaarheid betreft geldt voor het kabinet dat de vrijblijvendheid voorbij is. Het
kabinet zal de Commissie daarop bevragen en erop inzetten dat dit in voldoende mate
wordt gewaarborgd in het vervolgtraject.
Het kabinet onderschrijft de doelstellingen van de verordening. Het kabinet vindt
het van belang dat bij het formuleren daarvan zo veel mogelijk aansluiting wordt gezocht
bij de bestaande richtlijn Netwerk- en Informatiebeveiliging (NIB)10 en het voorstel voor herziening daarvan waarover momenteel in EU-verband wordt onderhandeld
(NIB2).11 Dit geldt ook voor de elders in het voorstel beschreven maatregelen, zowel qua terminologie
als qua niveau van de gestelde eisen. Het kabinet zal het belang hiervan bij de Commissie
benadrukken.
Het kabinet ondersteunt in algemene zin de verplichtingen tot het opzetten van een
intern kader, een basisniveau en maturiteitsbeoordeling met betrekking tot de cyberbeveiliging
van de EU IOA’s en de daarbij behorende cyberbeveiligingsplannen. De verwachting is
dat de voorgestelde maatregelen zullen bijdragen aan een hoger niveau van cyberbeveiliging.
Wel zal het kabinet de Commissie bevragen over bijvoorbeeld de eis dat alle EU IOA’s
een eigen kader opstellen voor het beheer, de governance en de controle met betrekking
tot cyberbeveiligingsrisico’s. De Commissie benadrukt de institutionele autonomie
van de EU IOA’s, maar de vraag is gerechtvaardigd of en in hoeverre hiermee de huidige
verschillen in beveiliging van EU IOA’s voldoende worden weggenomen. Om een gezamenlijk
niveau van cyberbeveiliging te bewerkstelligen kunnen meer geharmoniseerde kaders
of richtsnoeren zinvol zijn.
Het voornemen tot oprichting van het IICB beziet het kabinet positief. Dit zal naar
verwachting bijdragen aan een hoger en gemeenschappelijker niveau van de digitale
weerbaarheid van de EU IOA’s. Wel vraagt het kabinet zich daarbij af of de IICB daartoe
voldoende bevoegdheden zal krijgen, aangezien de IICB krachtens dit voorstel, indien
blijkt van niet doeltreffende toepassing van de verordening door de EU IOA’s, enkel
niet-bindende waarschuwingen kan geven en audits kan aanbevelen. Het kabinet zal met
de Commissie in gesprek gaan over de wenselijkheid en mogelijkheid om de IICB meer
bevoegdheden te geven, in lijn met de voorgestelde verdergaande instrumenten voor
toezicht en handhaving als in het NIB2-voorstel. Ook vraagt het kabinet zich af in
hoeverre de EU-lidstaten voldoende vertegenwoordigd zijn in de IICB, aangezien de
veiligheid van de EU IOA’s ook de belangen van de lidstaten raakt. Tijdens de onderhandelingen
over het voorstel zal het kabinet erop inzetten dat dit goed wordt geborgd.
Het voorstel tot versteviging van de taken van CERT-EU wordt door het kabinet gesteund.
Naar verwachting kan er zo een meer centraal geregelde ondersteuning van de digitale
weerbaarheid van de EU IOA’s worden gerealiseerd. Dit kan niet alleen leiden tot een
verbetering van de digitale weerbaarheid van EU IOA’s, maar ook tot grotere uniformiteit
en daarmee vergemakkelijking van respons in geval van (grootschalige) incidenten.
Wat betreft het delen van informatie over dreigingen, kwetsbaarheden en incidenten
met lidstaten, zal het kabinet met de Commissie in gesprek gaan over de nadere invulling
daarvan. Uitgangspunt voor het kabinet is dat relevante informatie waar mogelijk proactief
wordt gedeeld met de lidstaten. Over samenwerking door CERT-EU met nationale entiteiten
van buiten de EU zal het kabinet in de onderhandelingen het uitgangspunt uitdragen
dat het primaat hiertoe bij de lidstaten blijft. Het kabinet onderschrijft het belang
om CERT-EU een rol te geven bij de verdere ontwikkeling van een Joint Cyber Unit,
maar vindt het daarbij van belang dat deze activiteiten niet afleiden van de hoofdtaak
van CERT-EU, namelijk het verhogen van het cyberbeveiligingsniveau van de EU IOA’s.
In algemene zin steunt het kabinet de maatregelen die samenwerking en verslagleggingsverplichtingen
betreffen. Bij het voorkomen en bestrijden van incidenten in het digitale domein is
samenwerking immers essentieel. De samenwerking tussen CERT-EU en de EU IOA’s zoals
die in het voorstel wordt vormgegeven beziet het kabinet dan ook positief. Het kabinet
zal bij de Commissie om toelichting vragen over de nadere invulling van de uitzonderingsgrond
bij de plicht voor EU IOA’s om significante cyberdreigingen, kwetsbaarheden of incidenten
binnen 24 uur na ontdekking hiervan te delen met CERT-EU. Daarnaast vraagt het kabinet
zich af hoe de communicatie en rolverdeling wordt vormgegeven met de Cyber Rapid Response
Teams (CRRT’s) in het kader van Permanente Gestructureerde Samenwerking (PESCO) van
de EU en zal de Commissie oproepen zoveel mogelijk geleerde lessen van dit PESCO-project
toe te passen. Het kabinet is terughoudend voor wat betreft de voorgestelde eis dat
alle door nationale veiligheids- en inlichtingendiensten geïnitieerde of beoogde contacten
met CERT-EU dienen te worden meegedeeld aan de Commissie en de voorzitter van de IICB.
De maatregel brengt het risico met zich mee dat inlichtingen- en veiligheidsdiensten
minder met de EU IOA’s kunnen delen, waardoor het kabinet betwijfelt of het bijdraagt
aan het doel de veiligheid van de EU IOA’s te vergroten. Uitgangspunt moet zijn dat
de inlichtingen- en veiligheidsdiensten zelf per casus een afweging kunnen maken wie
van welke informatie op de hoogte moet zijn. Wat betreft de mogelijkheid tot het verlenen
van bijstand aan lidstaten door deskundigen in dienst van de EU IOA’s is het standpunt
van het kabinet dat hiervan uitsluitend sprake kan zijn op verzoek van die lidstaat.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Naar verwachting zal een meerderheid van de EU-lidstaten de algehele doelstelling
van de verordening betreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging
in de EU IOA’s steunen. Desondanks is het de verwachting van het kabinet dat, naast
Nederland, diverse lidstaten aandacht zullen vragen voor de rol en mate van invloed
van de lidstaten, de rol van het IICB en de rol van de CERT-EU.
Naar verwachting zal het Europees Parlement positief staan tegenover het voorstel.
De grootste politieke groeperingen in het Europees Parlement hebben het verbeteren
van de digitale veiligheid binnen de EU en haar lidstaten opgenomen in de politieke
programma’s. Om deze reden is het aannemelijk dat een meerderheid van het Europees
Parlement positief zal staan tegenover het voorstel en het beoogde doel ervan.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit, proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Het voorstel
is gebaseerd op artikel 298 VWEU en artikel 106bis Euratom-verdrag. Artikel 298, eerste
lid, VWEU bepaalt dat de EU IOA’s bij de vervulling van hun taken steunen op een open,
doeltreffend en onafhankelijk Europees ambtenarenapparaat. Artikel 298, tweede lid,
VWEU geeft de EU de bevoegdheid, met inachtneming van het statuut en de regeling vastgesteld
op grond van artikel 336 VWEU bepalingen daartoe vast te stellen. In artikel 106bis
Euratom-verdrag wordt artikel 298 VWEU van toepassing verklaard op het Euratom-verdrag.
Het kabinet kan zich vinden in de rechtsgrondslag.
Aangezien het voorstel in hoofdzaak ziet op het treffen van maatregelen ten behoeve
van een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging voor de EU IOA’s, wat buiten
de in de artikelen 3 en 6 VWEU bedoelde artikelen valt, is sprake van een gedeelde
bevoegdheid van de EU en de lidstaten (artikel 4, eerste lid, VWEU).
b) Subsidiariteit
Het oordeel van het kabinet is positief. De verordening heeft tot doel een hoog niveau
van cyberbeveiliging voor de EU IOA’s te bereiken. Aangezien het gaat om regels voor
de EU-instellingen, ligt het voor de hand dat dit op EU-niveau geregeld wordt. Dit
zou niet door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt. Optreden op EU-niveau is daarom
gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
Het oordeel van het kabinet is positief. De verordening heeft tot doel om het basisniveau
van cyberbeveiliging van de EU IOA’s te verhogen. Deze verordening wordt door het
kabinet als geschikt geacht om deze doelstelling te bereiken, gezien onder andere
de minimumeisen op het terrein van cyberbeveiliging waar de EU IOA’s aan dienen te
voldoen. Zo worden de EU IOA’s onder andere verplicht tot het opstellen van een intern
kader voor het beheer, de governance en de controle met betrekking tot cyberbeveiligingsrisico’s,
met onder meer passende financiële dekking. Daarnaast voorziet het voorstel door middel
van de oprichting van de IICB, de verstevigde rol van CERT-EU en de verplichte maturiteitsbeoordeling
in het opzetten van systemen en stelt het vereisten om cyberbeveiliging te waarborgen.
Deze systemen en vereisten dragen volgens het kabinet bij aan de verbetering van de
cyberbeveiliging van de EU IOA’s, waardoor het voorstel geschikt is om de doelstellingen
ervan te verwezenlijken. Gelet op de mogelijkheid voor EU IOA’s om eigen kaders vast
te stellen en omdat de bepalingen enkel de EU IOA’s betreffen en geen nieuwe verplichtingen
opleggen aan de lidstaten, gaat het voorstel bovendien niet verder dan noodzakelijk.
Het voorstel zou wat het kabinet betreft zelfs verstrekkender mogen worden, bijvoorbeeld
door de IICB meer toezichtsbevoegdheden te geven.
Een aandachtspunt is de bepaling waarin de eis wordt gesteld dat alle contacten met
CERT-EU die door nationale veiligheids- en inlichtingendiensten worden geïnitieerd
of beoogd, onverwijld aan de Commissie en de voorzitter van de IICB moeten worden
meegedeeld. Het kabinet hecht waarde aan de mogelijkheid van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
om op basis van vertrouwelijkheid te kunnen communiceren met CERT-EU. Een verplichting
om ieder contact te delen met de Commissie ziet het kabinet als een belemmering van
de goede samenwerking. Het kabinet betwijfelt de geschiktheid en noodzakelijkheid
van deze verplichting en zal hierover het gesprek aangaan met de Commissie.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
De totale kosten van de verordening schat de Commissie op € 68,3 miljoen tot het einde
van het huidige Meerjarig Financieel Kader (MFK) in 2027. Voor de financiering wordt
beroep gedaan op hoofdstukken 1 t/m 6 (budget voor Unie contributies aan gedecentraliseerde
lichamen en agentschappen) en hoofdstuk 7 (budget voor o.a. personeelsvergoedingen)
van het MFK. Het overige bedrag wordt gefinancierd door zelf-gefinancierde Europese
instituties, lichamen en agentschappen. Onder deze kosten vallen de salariskosten
voor 21 extra fulltime-equivalent (fte) die aangenomen worden tot het einde van het
huidige Meerjarig Financieel Kader (MFK) in 2027. De 21 extra fte bestaan uit 20 permanente
posten binnen CERT-EU en 1 post op contractbasis bij het Directoraat-Generaal voor
Informatie van de Commissie. Hier staat tegenover dat er 12 fte op contractbasis binnen
CERT-EU zullen verdwijnen. De Commissie stelt dat de budgettaire gevolgen van het
voorstel binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027
passen. Nederland is van mening dat de middelen gevonden dienen te worden binnen de
in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze
moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.
Daarnaast moet de ontwikkeling van de administratieve uitgaven in lijn zijn met de
conclusies van de Europese Raad van juli 2020 over het MFK-akkoord. Het kabinet is
kritisch over de stijging van het aantal werknemers.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
Er worden geen financiële consequenties verwacht voor de rijksoverheid en/of medeoverheden,
omdat de verordening uitsluitend verplichtingen oplegt aan EU IOA’s. Eventuele budgettaire
gevolgen worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement,
conform de regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Er worden geen financiële consequenties of gevolgen voor regeldruk verwacht voor de
bedrijfsleven en burger, omdat de verordening uitsluitend verplichtingen oplegt aan
EU IOA’s.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Er worden geen gevolgen verwacht voor de concurrentiekracht van Nederland of de EU,
aangezien het hier om een interne aangelegenheid van de EU IOA’s gaat. Deze EU IOA’s
hebben geen concurrentiepositie vis-à-vis de private sector.
Gezien het door de Commissie geschetste beeld, waar het steeds vaker doelwit wordt
van statelijke actoren, zal deze verordening naar verwachting leiden tot een beperking
van incidenten en een effectievere respons wanneer incidenten zich voordoen. De verwachting
is dat dit de geopolitieke positie van de EU versterkt doordat spionage en sabotage
worden bemoeilijkt.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Er worden geen consequenties verwacht voor nationale en decentrale regelgeving en/of
sanctionering beleid.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Niet van toepassing.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De verordening is beoogd in werking te treden op de twintigste dag na die van de bekendmaking
ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. De verordening wordt van toepassing
twee jaar na deze datum. Het kabinet acht dit haalbaar.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Het voorstel luidt dat de Commissie niet eerder dan vijf jaar na de inwerkingtreding
de werking van deze verordening evalueert daarover verslag uitbrengt aan het Europees
Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de
Regio’s. Gezien het continu veranderende dreigingslandschap zal het kabinet met de
Commissie in gesprek gaan over de vraag in hoeverre een eerdere evaluatie wenselijk
is.
e) Constitutionele toets
Niet van toepassing.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Geen implicaties voor uitvoering of handhaving.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Geen implicaties voor ontwikkelingslanden.
Indieners
-
Indiener
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken