Brief regering : Reactie op motie Peters en Bruins (Kamerstuk 24515-590) en moties Krol over vermogensnorm bij kwijtschelding van lokale belastingen (Kamerstuk 35300-VII-34 en 24515-524)
24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting
Nr. 605 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 juni 2021
De Kamer heeft in de afgelopen kabinetsperiode drie moties aangenomen ten aanzien
van de vermogensnorm bij kwijtschelding van de lokale belastingen. Meest recentelijk
de motie van de leden Peters (CDA) en Bruins (ChristenUnie), die de regering verzoekt
de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen voor 1 mei
2021 aan te passen en daarin te bepalen dat de vermogensnorm voor kwijtschelding verruimd
kan worden tot maximaal de vermogensnorm in de Participatiewet (Kamerstuk 24 515, nr. 590, hierna: motie van de leden Peters en Bruins). Daarnaast heeft de Kamer twee moties
van het lid Krol aangenomen over de kwijtschelding van lokale belastingen bij AOW-gerechtigden.
In de eerste motie verzoekt het lid Krol te onderzoeken hoe gemeenten kwijtschelding
van gemeentelijke belastingen toepassen bij de groep AOW’ers zonder of met een beperkt
aanvullend pensioen, en of een standaard wettelijke regeling voor kwijtschelding voor
deze groep wenselijk is (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 34, hierna: eerste motie van het lid Krol). In de tweede nader gewijzigde motie verzoekt
het lid Krol c.s. met een voorstel te komen hoe de Nadere regels bij kwijtschelding
spoedig aangepast kunnen worden, zodat AOW’ers die qua inkomen recht zouden hebben
op kwijtschelding van gemeentelijke belastingen, dit recht niet verspelen door het
hebben van een (kleine) buffer (Kamerstuk 24 515, nr. 524, hierna: tweede motie van het lid Krol). Tot slot gaat deze brief in op een vraag
van het lid Van den Brenk (50 Plus) waarom mensen die op bijstandsniveau leven vanwege
een inschrijving bij de Kamer van Koophandel geen kwijtschelding krijgen van lokale
belastingen. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft toegezegd
tijdens het AO Armoede- en schuldenbeleid van 10 december 2020 (Kamerstuk 24 515, nr. 578) de Kamer hierover te informeren.
Mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst,
zal ik op de voorgaande moties en toezegging reageren.
Uw moties komen voort uit de aandacht die u heeft voor het in het oog houden van de
menselijke maat op terreinen zoals het armoedebeleid en de schuldpreventie. Het kabinet
vindt het van belang om te voorkomen dat mensen schulden opbouwen en dat indien sprake
is van problematische schulden zij geholpen worden om er weer zo spoedig mogelijk
uit te komen. Het kabinet zet dan ook met urgentie in op het voorkomen en terugdringen
van problematische schulden en effectievere dienstverlening aan mensen met schulden
via het Actieplan Brede Schuldenaanpak (Bijlage bij Kamerstuk 24 515, nr. 431).
Motie Peters en Bruins en tweede motie Krol – Verhoging van de vermogensnorm
Deze moties stellen beiden voor de vermogensnorm voor kwijtschelding te verhogen,
omdat het van belang is dat mensen een kleine financiële buffer hebben. De tweede
nader gewijzigde motie van het lid Krol ziet op een afgebakende groep (AOW-gerechtigden)
waarvoor een beperkte ophoging van de vermogensgrens mogelijk zou moeten worden gemaakt.
De motie van de leden Peters en Bruins gaat verder door het kabinet te verzoeken om
de Nadere regels zo aan te passen dat de vermogensnorm in algemene zin – dus niet
voor een specifieke groep – door gemeenten en waterschappen kán worden verhoogd tot
maximaal de vermogensnorm in de Participatiewet (€ 6.295 voor een alleenstaande en
€ 12.590 voor gehuwden).
Met betrekking tot het gelijk trekken van de vermogensnorm voor kwijtschelding van
lokale heffingen met de vermogensnorm in de Participatiewet wil het kabinet allereerst
toelichten dat bijstand en lokale belastingen qua aard beduidend van elkaar verschillen.
Bijstand is een vangnet bedoeld om in het basale levensonderhoud te kunnen voorzien.
De hier geldende vermogensnorm is ingericht vanuit de vraag vanaf welk vermogen van
iemand mag worden verwacht dat hij dit te gelde maakt om in zijn levensonderhoud te
voorzien. Lokale belastingen worden door eenieder betaald voor het gebruik of het
profijt hebben van overheidsvoorzieningen. Bij de hier gehanteerde vermogensnorm is
veeleer de vraag vanaf welk tegoed van iemand mag worden verwacht dat hij ook dit
tegoed aanspreekt om deze kosten te betalen. Aan beide normen liggen met andere woorden
andere vragen ten grondslag. De huidige kwijtscheldingsregels en bijbehorende vermogensnormen
zijn in lijn met de regelgeving van de rijksoverheid voor de kwijtschelding van Rijksbelastingen.
De huidige vermogensnormen voor kwijtschelding en bijstand zijn bovendien op verschillende
uitgangspunten gebaseerd. Zo telt vermogen gebonden in de woning (verschil economische
waarde woning en de hypotheekschuld) volledig mee bij de kwijtschelding en slechts
beperkt mee bij de bijstand. Dit maakt het ingewikkeld om de vermogensnormen dichter
bij elkaar te brengen. Verder geldt in meer algemene zin dat een stijging van het
aantal kwijtscheldingen negatieve gevolgen heeft voor de belastingdruk voor de groep
die niet voor kwijtschelding in aanmerking komt.
Dat laat onverlet dat het verstandig is dat mensen met een klein inkomen een financiële
buffer hebben om een plotselinge tegenvaller te kunnen opvangen. Echter, werken moet
daarbij wel lonend blijven. Bij een algemene ophoging van de vermogensgrens, zal voor
meer burgers zonder werk gaan gelden dat aan het werk gaan inhoudt dat zij weer lokale
belastingen moeten gaan betalen, waardoor werken minder lonend wordt (armoedeval).
Dit is onwenselijk.
Gelet op bovenstaande punten acht het huidige demissionaire kabinet het niet opportuun
nu over de uitvoering van de motie van de leden Peters en Bruins te besluiten en laat
zij het daarom aan een nieuw kabinet om te wegen hoe zij hieraan uitvoering wenst
te geven.
Echter – zoals de tweede gewijzigde motie van het lid Krol ook naar voren brengt –
is het risico op deze armoedeval bij AOW-gerechtigden en in aanvulling daarop ook
bij duurzaam gehandicapten vrijwel afwezig, aangezien het perspectief van (hernieuwde)
deelname aan het arbeidsproces zo goed als ontbreekt. Daarom heeft het kabinet besloten
voor gemeenten en waterschappen voor de groep AOW-gerechtigden en volledig arbeidsongeschikten
per 1 januari 2022 de mogelijkheid te creëren de vermogensnorm met maximaal € 2.000
op te hogen. Hiertoe zullen de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke- en waterschapsbelastingen
worden aangepast. Het bedrag van de ophoging is conform het advies van het rapport
Knellende schuldenwetgeving1.
Eerste motie Krol – toepassing kwijtschelding bij AOW-gerechtigden en standaard kwijtscheldingsregeling
Deze motie vraagt hoe gemeenten kwijtschelding van gemeentelijke belastingen toepassen
bij de groep AOW’ers zonder of met een beperkt aanvullend pensioen, en of een standaard
wettelijke regeling voor kwijtschelding voor deze groep wenselijk is.
Allereerst kan worden opgemerkt dat de toepassing van de kwijtschelding van de gemeentelijke
belasting voor AOW-gerechtigden nauwelijks verschilt ten opzichte van de toepassing
bij niet AOW-gerechtigden. In beginsel zijn gemeenten gehouden aan de regels voor
de kwijtschelding van de Rijksbelastingen en de daaruit voortvloeiende inkomens- en
vermogensnormen. De Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke- en waterschapsbelastingen
geven gemeenten en waterschappen echter de mogelijkheid om voor het bepalen van de
inkomensnorm en vermogensnorm niet uit te gaan van 90% van de bijstandsnorm (zoals
die geldt voor de Rijksbelastingen), maar om voor alle belastingplichtigen uit te
gaan van maximaal 100% van de bijstandsnorm. Voor AOW-gerechtigden kan aanvullend
nog gekozen worden uit te gaan van 100% van het netto AOW-bedrag. Als gemeenten en
waterschappen kiezen voor 100% van het netto AOW-bedrag in plaats van 100% van de
bijstandsnorm, komen de inkomens- en vermogensnorm voor AOW-gerechtigden ongeveer
€ 100 hoger uit2.
Daarnaast wordt gevraagd of een standaard wettelijke regeling wenselijk is. Juist
in het kader van het belang om bij kwijtschelding oog te hebben voor lokale keuzes,
acht het kabinet het niet wenselijk om via wettelijke regelgeving tot verdere standaardisering
over te gaan. Dit zou immers tot een nog verdere inperking leiden van de nu al beperkte
autonomie die gemeenten en waterschappen hebben ten aanzien van kwijtschelding. Het
kabinet zal om deze redenen dan ook geen uitvoering geven aan de eerste motie Krol.
Kamer van Koophandel
Tot slot heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toegezegd
tijdens het AO Armoede- en schuldenbeleid van 10 december 2020 (Kamerstuk 24 515, nr. 578) om terug te komen op de vraag van het lid Van den Brenk (50 Plus) en de Kamer te
informeren waarom mensen die op bijstandsniveau leven vanwege een inschrijving bij
de Kamer van Koophandel geen kwijtschelding krijgen van lokale belastingen.
De inschrijving bij de Kamer van Koophandel duidt aan dat degene die kwijtschelding
vraagt een ondernemer is. Ondernemers vallen onder de kwijtscheldingsregels voor ondernemers,
die strenger zijn dan de kwijtscheldingsregels voor particulieren. Alleen als sprake
is van een crediteurenakkoord met alle schuldeisers kan kwijtschelding van de belastingen
plaatsvinden. Dit geldt voor zowel de Rijksbelastingen als de lokale belastingen.
Dit geldt ook voor ex-ondernemers. Als zij gestopt zijn met hun bedrijf of zelfstandige
beroepsuitoefening, kunnen de kwijtscheldingsregels voor particulieren pas worden
toegepast als het aannemelijk is dat ze niet in de toekomst weer beginnen met ondernemen.
Het nog ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel maakt het minder aannemelijk
dat zij definitief gestopt zijn.
Echter, met het oog op de mens achter de onderneming kunnen gemeenten en waterschappen
ervoor kiezen om kleine ondernemers of zelfstandigen voor de kwijtschelding gelijk
te behandelen als particulieren3. De gelijke behandeling met particulieren geldt alleen voor kwijtschelding van de
privébelastingen die geen relatie hebben met hun onderneming of zelfstandige beroep.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren
Indieners
-
Indiener
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.