Brief regering : Reactie op verslag van de Europese Commissie over de evaluatie van verordeningen gewasbeschermingsmiddelen en maximale residulimieten
27 858 Gewasbeschermingsbeleid
Nr. 515
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT EN VOOR MEDISCHE
ZORG
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 september 2020
Op 20 mei 2020 heeft de Europese Commissie een verslag gestuurd aan de Raad en het
Europees parlement over de evaluatie van Verordening (EG) 1107/2009 en Verordening
(EG) 396/2005 betreffende respectievelijk het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen
(verordening gewasbeschermingsmiddelen) en het vaststellen van maximale residulimieten
(MRL-verordening)1 en een bijbehorend rapport gepubliceerd2. Hierbij informeren wij u over dat verslag en geven onze reactie daarop. Hiermee
wordt tevens invulling gegeven aan de toezegging aan het lid Bisschop in het AO Landbouw
en Visserijraad van 24 juni 2020 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1240).
Het Duitse voorzitterschap is voornemens om te werken aan het opstellen van Raadsconclusies
voor dit verslag. Daartoe zijn in dit najaar Raadswerkgroepen gepland. Het is nog
onbekend wanneer eventuele Raadsconclusies in de Raad geagendeerd zullen worden. De
uitwerking van de verbeterpunten die in het verslag staan, zullen vooral plaatsvinden
in door de Europese Commissie voorgezeten expertwerkgroepen en SCoPAFF-overleggen
(regelgeving gewasbeschermingsmiddelen en residuen). Deze reactie is opgesteld voor
de Nederlandse inbreng in de besprekingen in de Raad en ambtelijk EU-overleg.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is eerstverantwoordelijke voor
Verordening (EG) 1107/2009 (verordening gewasbeschermingsmiddelen). De Minister voor
Medische Zorg en Sport is eerstverantwoordelijke voor Verordening (EG) 396/2005) (MRL-verordening).
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Staatssecretaris van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid zijn betrokken vanwege hun verantwoordelijkheid voor respectievelijk
milieuaspecten en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw en
voor arbeidsomstandigheden.
Essentie van de Commissievoorstellen tot verbetering van de uitvoering van de verordeningen
Het verslag schetst de belangrijkste bevindingen uit de evaluatie van zowel de verordening
gewasbeschermingsmiddelen als de MRL-verordening, wat hun uitvoering en werking in
alle lidstaten betreft, sinds zij respectievelijk in juni 2011 en september 2008 in
werking zijn getreden. Het verslag bevat geen voorstel om de verordeningen zelf te
veranderen. Conclusie uit de evaluatie is dat er een aantal tekortkomingen naar voren
is gekomen waarover in sommige gevallen de meningen tussen belanghebbenden3 uiteenlopen, maar ook dat de huidige verordeningen een toereikend kader bieden. De
betrokkenen vragen niet om de verordeningen fundamenteel te wijzigen.
In het verslag worden op zestien terreinen maatregelen voorgesteld om de uitvoering
van de verordeningen te verbeteren en aldus het huidige kader te vereenvoudigen of
te versterken. Het merendeel van de verbeterpunten heeft betrekking op de uitvoering
van de verordening gewasbeschermingsmiddelen. De Europese Commissie geeft in het verslag
aan dat deze maatregelen een aanzienlijke bijdrage zouden leveren aan het realiseren
van de doelen van de Green Deal, Farm to Fork-Strategie en Biodiversiteitsstrategie.
De zestien terreinen waar de Europese Commissie aan wil werken, zijn:
1) Vertragingen in het goedkeurings- en toelatingsproces aanpakken en transparantie bevorderen;
2) Verbeterde toepassing van de uitsluitingscriteria (de zogenaamde cut-off criteria), zodat daarover eerder in het beoordelingsproces duidelijkheid ontstaat;
3) Vereenvoudiging van de vergelijkende evaluatie van stoffen die in aanmerking komen
om te worden vervangen;
4) Cumulatieve risicobeoordeling MRL’s;
5) Milieu en biomonitoring;
6) De vaststelling van milieubeschermingsdoelstellingen en het bijwerken van richtsnoeren;
7) Verbetering van het zonale systeem voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen;
8) Oplossingen voor kleine toepassingen;
9) Verscherpt toezicht op noodtoelatingen (vrijstellingen);
10) Verdere terugdringing van de behoefte aan proeven op gewervelde dieren;
11) De bevordering van duurzame gewasbescherming, oplossingen met een laag risico en doeltreffende
risicobeperking;
12) Betere handhaving van de verordening gewasbeschermingsmiddelen;
13) Betere handhaving van de MRL-verordening;
14) Snellere reacties op opkomende MRL-problemen en op technische vooruitgang;
15) Gebruik van groene diplomatie om de groene agenda (van de Europese Commissie) voor
gewasbeschermingsmiddelen te bevorderen;
16) Versterking van interne samenhang en consistentie met andere
17) EU-wetgeving.
Nederlandse reactie op het verslag
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het Nederlandse beleid voor de verduurzaming van de gewasbescherming in de land- en
tuinbouw is vastgelegd in de Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 «naar weerbare planten
en teeltsystemen» (Kamerstuk 27 858, nr. 449) en de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» (GGDO) (Kamerstuk 27 858, nr. 146). Het Nederlandse beleid is erop gericht om de behoefte aan en de risico’s van gewasbeschermingsmiddelen
te verminderen door middel van de ontwikkeling van weerbare planten en teeltsystemen,
het verbinden van land- en tuinbouw met natuur en het terugdringen van emissies naar
het milieu en residuen op producten tot nagenoeg nul. Het beleid gaat uit van geïntegreerde
gewasbescherming en, indien gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn, dan worden bij voorkeur
laagrisicomiddelen ingezet.
Daarnaast richt het beleid zich ten aanzien van voedselveiligheid en de residuen van
gewasbeschermingsmiddelen op het handhaven van het huidige beschermingsniveau voor
de consument. In de toekomst zal daarbij ook rekening gehouden worden met het risico
dat cumulatieve blootstelling veroorzaakt.
Het Nederlandse beleid gericht op professioneel gebruik buiten de landbouw gaat uit
van het principe «nee, tenzij»; gebruik is verboden tenzij vooraf omschreven uitzonderlijke
omstandigheden het gebruik ervan toch noodzakelijk maken (Kamerstuk 27 858, nr. 488). Het beleid voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door particulieren is
gericht op het ontmoedigen van het gebruik en het stimuleren van verantwoord gebruik.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Nederland kan op hoofdlijnen instemmen met de zestien terreinen voor verbetering die
de Europese Commissie voorstelt. Op onderdelen zoals cumulatieve risicobeoordeling
MRL’s, vaststellen van milieubeschermdoelen en bijwerken van richtsnoeren, verbetering
van het zonale systeem, oplossingen voor kleine toepassingen en stimuleren van de
toelating van laagrisicostoffen sluiten de verbeterpunten ook aan bij het hiervoor
beschreven Nederlandsebeleidskader en is Nederland ook al actief betrokken.
Tevens heeft ook Nederland een voorkeur voor het verbeteren en wijzigen van de uitvoering
van de verordeningen binnen de huidige kaders, omdat daarmee het snelst stappen kunnen
worden gezet die bijdragen aan de transitie zoals beoogd in de Toekomstvisie gewasbescherming
2030.
Op een aantal verbeterpunten is volgens Nederland extra inzet nodig. Het betreft aspecten
die onderdeel zijn van door de Tweede Kamer ingediende moties over de EU goedkeuringsprocedure4 en aspecten die zijn genoemd door betrokken overheidsdiensten en maatschappelijke
organisaties bij het opstellen van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming.
Tezamen gaat het daarbij om:
– Vereenvoudiging van de benodigde vereisten van gegevens voor de goedkeuring van laagrisicostoffen
en versnelling van de procedure (waaronder stoffen van biologische oorsprong, zoals
micro-organismen);
– Meer rekening houden met geïntegreerde gewasbescherming (IPM) en risicobeperkende
maatregelen in het Europese en nationale toelatingsbeleid. In het aanvraagdossier
dient de aanvrager een representatief gebruik op te nemen in een veel voorkomend gewas.
Toepassing van geïntegreerde gewasbescherming kan gebruik of risico’s van gewasbeschermingsmiddelen
verminderen. Het doel is dat voor nationale toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen
binnen de EU meer met geïntegreerde gewasbescherming rekening kan worden gehouden;
– Meer betrokkenheid van de Europese Commissie zelf bij verdere harmonisatie in het
zonale systeem en bij kleine toepassingen (bijvoorbeeld harmonisatie via verbeterde
richtsnoeren en definities);
– Criteria en richtsnoeren voor cumulatieve blootstelling (niet alleen voor consument
maar ook mens en milieu) en standaard toetsen op neurologische aandoeningen (inclusief
DNT5);
– Afstemming met Verordening (EG) 528/2012 (biociden) en Richtlijn 2006/60 (EG) (Kaderrichtlijn
Water).
– Voor de biocidenverordening betreft het afstemming van dossiervereisten aangezien
sommige middelen zowel als biocide en als gewasbeschermingsmiddel kunnen worden toegepast,
voor de Kaderrichtlijn Water betreft het harmonisatie in de normstelling van risico’s
voor aquatische organismen.
De Nederlandse delegatie zal pleiten voor aanvullende inspanningen van de Europese
Commissie en de andere lidstaten op deze aspecten.
Op het eerstgenoemde terrein in het verslag van de Europese Commissie (het aanpakken
van vertragingen in goedkeurings- en toelatingsprocedures) ondersteunt Nederland het
belang van de voorstellen. Wel hecht Nederland eraan om op te merken dat aangescherpte
en uitgebreidere risicobeoordelingen, die Nederland ook heeft gesteund, meer tijd
vragen dan ingeschat tijdens het opstellen van de verordening. Nederland zal pleiten
voor verhoging van de voorspelbaarheid van het beoordelingsproces en realistische
tijdlijnen die passen bij het vereiste werk.
De Commissie vraagt lidstaten ook om de handhaving te verbeteren. Een betere handhaving
kan mogelijk leiden tot verbetering van het gelijke speelveld. Nederland blijft wel
voorstander van risicogericht handhaven (minder controle waar het kan, meer controle
waar het moet). Nederland ziet derhalve voorstellen tot nadere uitwerking op dit terrein
met belangstelling tegemoet.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
De Europese Commissie en het Europees parlement hebben aanzienlijke ambities beschreven
in het terugdringen van gebruik en risico’s van gewasbeschermingsmiddelen (Green Deal/Farm to Fork-strategie, Rapport Europees parlement januari 2019). Verwacht wordt dat de Europese
Commissie vast zal houden aan haar inzet en dat het Europees parlement zal pleiten
voor meer maatregelen. De reacties van de lidstaten zijn nog niet bekend. Ervaring
uit de discussies en stemverhoudingen in SCoPAFF Regelgeving Gewasbeschermingsmiddelen
is dat de opvattingen sterk uiteen kunnen lopen.
d) Financiële gevolgen
Bedrijven moeten een dossier indienen voor de Europese goedkeuring of herbeoordeling
van een werkzame stof. Hetzelfde geldt voor de nationale toelating van een gewasbeschermingsmiddel
op basis van een goedgekeurde werkzame stof. Een aantal maatregelen zou kunnen leiden
tot extra eisen aan die dossiers en daarmee tot extra kosten voor de aanvragers. Dat
zal vooral kleine en middelgrote ondernemingen treffen. Naar verhouding is deze groep
ondernemingen meer actief bij aanvragen voor laagrisicomiddelen, waardoor dit averechts
werkt op het juist willen stimuleren van de ontwikkeling en het gebruik van deze middelen.
Maatregelen die leiden tot versnelling van procedures kunnen daarentegen tot kostenbesparing
leiden en/of een snellere markttoelating waardoor ook eerder investeringen in dossieraanvragen
kunnen worden terugverdiend. Een eventuele intensivering van handhaving op de handel
in en het gebruik gewasbeschermingsmiddelen en van residuanalyses zou kunnen leiden
tot hogere kosten bij de rijksoverheid.
Aangezien de Europese Commissie op onderdelen nadrukkelijk vraagt om initiatief en
betrokkenheid van lidstaten, zal dit bij een actieve houding van Nederland leiden
tot meer kosten voor de rijksoverheid, zoals personele inzet en (beleidsondersteunend)
onderzoek (WUR, RIVM).
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
De Minister voor Medische Zorg,
T. van Ark
Indieners
-
Indiener
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Medeindiener
T. van Ark, minister voor Medische Zorg