Brief regering : Uitvoering van enkele moties en toezeggingen met betrekking tot de opvang van wilde dieren
33 576 Natuurbeleid
28 286
Dierenwelzijn
Nr. 196
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 juli 2020
In december 2019 zijn een tweetal moties aangenomen met betrekking tot de zorgplicht
voor en de opvang van wilde dieren1
,
2. Daarnaast heb ik tijdens het VAO Dierenwelzijn van 12 december 2019 (Handelingen
II 2019/20, nr. 36, item 4) een tweetal toezeggingen gedaan aan uw Kamer met betrekking tot dit onderwerp3
4. Met deze brief informeer ik uw Kamer over de afhandeling van deze moties en toezeggingen.
Kort na het betreffende debat heb ik contact opgenomen met de vogelopvang in Naarden
over hun situatie. Naar aanleiding hiervan heeft nog in december 2019 een eerste gesprek
plaatsgevonden tussen het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)
en een aantal wildopvangcentra om te spreken over structurele oplossingen voor knelpunten
die de opvanglocaties ervaren. Deze gesprekken zijn in 2020 vervolgd, waarbij ook
dierenwelzijnsorganisaties aanwezig waren. Hieruit bleek dat wildopvangcentra, naast
financiële problemen, ook andere knelpunten ervaren, zo ervaren zij bijvoorbeeld onduidelijkheden
in regelgeving.
Onderstaand informeer ik uw Kamer over de stappen die ik, telkens in overleg met de
wildopvangcentra en dierenwelzijnsorganisaties, heb genomen. Ik wil hierbij voor de
goede orde duidelijk maken dat wanneer ik het in deze brief heb over «wilde dieren»,
ik het heb over dieren behorend tot een van nature in Nederland voorkomende diersoort.
1. Zorgplicht voor wilde dieren en verantwoordelijkheid voor het welzijn van wilde
dieren
De motie van de leden Graus en Wassenberg verzoekt de regering om in gesprek te gaan
met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en betrokken provinciebestuurders
inzake de zorgplicht voor wilde dieren. De afgelopen maanden heb ik deze gesprekken
gevoerd.
Zowel de Wet natuurbescherming als de Wet dieren bevat een zorgplicht aangaande wilde
dieren. In beide wetten wordt de zorgplicht niet bij een overheidsinstantie gelegd,
maar bij «een ieder». De zorgplicht uit de Wet natuurbescherming (art 1.11) roept
een ieder op om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende dieren en
om handelingen die een nadelig gevolg kunnen hebben op in het wild levende dieren
achterwege te laten dan wel de gevolgen van die handeling te voorkomen. De Wet natuurbescherming
roept dus vooral op om te voorkomen dat dieren in de problemen komen. Voor de zorg
voor een ziek of verwond wild dier verwijst de memorie van toelichting van de Wet
natuurbescherming naar de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, de voorganger van
de Wet dieren. Van belang is in het bijzonder het thans in de Wet dieren opgenomen
artikel 2.1, dat van toepassing is op alle dieren, ongeacht of zij gehouden zijn of
in het wild leven. Ingevolge het eerste lid van dat artikel is het verboden om zonder
redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar
is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn
van een dier te benadelen. Ingevolge het zesde lid van dat artikel is eenieder verplicht
om hulpbehoevende dieren de nodige zorg te verlenen.
In 2012 heeft de Raad voor de Dieraangelegenheden (RDA) in de zienswijze «Zorgplicht
natuurlijk gewogen»5 de vragen behandeld welke verantwoordelijkheid de mens en de maatschappij zouden
moeten hebben voor het welzijn van niet-gehouden dieren en hoe we daar in de praktijk
vorm aan kunnen geven. De zienswijze biedt handvatten om de verantwoordelijkheden
ten opzichte van het welzijn van wilde dieren consequent vorm te geven. De RDA zet
de vraag centraal of ingrijpen nodig is, voorafgaand aan de vraag wat er moet gebeuren.
Het afwegingskader en het bijbehorende stroomschema is vooral bedoeld als hulpmiddel
voor beleidsmakers en terreinbeheerders die besluiten moeten nemen over dieren in
de natuur. De werkwijze leent zich goed voor zorgvuldige overwegingen op voorhand,
maar is niet geschikt voor ad-hoc beslissingen. De zienswijze geeft daarom geen antwoord
op de vraag of en hoe een hulpbehoevend dier moet worden geholpen en door wie. Om
die reden heb ik met de wildopvangcentra, de VNG, het IPO (Interprovinciaal Overleg)
en dierenwelzijnsorganisaties afgesproken de RDA te vragen met een aanvulling op hun
zienswijze te komen die is toegespitst op dit probleem. Deze vraag is reeds gesteld
en het resultaat verwacht ik begin volgend jaar. Ik zal dit met uw Kamer delen.
2. Richtlijnen voor vergoedingen voor opvangcentra voor wilde dieren
De motie Wassenberg/Graus2 verzoekt de regering, om in samenwerking met gemeenten, provincies en stakeholders
een uniforme landelijke richtlijn te ontwikkelen voor vergoedingen aan lokale en regionale
wildopvangcentra.
Uit gesprekken en uit een inventarisatie onder alle wildopvangcentra blijkt dat er
grote verschillen zijn tussen opvangcentra, in grootte en professionaliteit, de diersoorten
die opgevangen worden, maar ook wat betreft uitgaven en inkomstenbronnen. Deze grote
variatie betekent dat er maatwerk nodig is wat betreft de noodzaak tot financiering
alsook het doel ervan. Om deze reden kan er geen uniforme richtlijn geformuleerd worden.
Veel opvangcentra hebben wel behoefte aan structurele hulp om hun bestaanszekerheid
te borgen. Daarom moedig ik gemeenten en provincies aan om in gesprek te gaan met
de lokale wildopvangcentra over welke hulp zij nodig hebben. Dat hoeft niet altijd
een financiële bijdrage te zijn maar kan ook hulp zijn bij het werven van fondsen
of vrijwilligers en bijvoorbeeld hulp bij (duurzame) investeringen die de exploitatiekosten
kunnen verminderen.
Samen met de provincies heb ik de wildopvangcentra gestimuleerd om een goed georganiseerde
overkoepelende organisatie op te richten die de belangen van de opvangcentra vertegenwoordigt.
Zo’n organisatie kan als centraal aanspreekpunt fungeren voor de overheid, kan helpen
in de verbetering van de onderlinge uitwisseling van kennis en ervaring en versterkt
de positie van de opvangcentra. Ook heb ik de wildopvangcentra aangeraden om gezamenlijk
inzichtelijk te maken wat de opvang van wilde dieren kost. Het helpt provincies, gemeenten
en andere geldschieters als er een duidelijk beeld is van de globale kosten van de
opvang van wilde diersoorten. Ik ondersteun van harte dat vanuit de opvangsector het
initiatief is genomen om een kennisplatform op te zetten om onderling kennis en informatie
te delen. Ik zal zorgen dat de uitkomsten van de acties die door mijn ministerie worden
uitgevoerd ook met dit platform gedeeld worden.
3. Aanvullende acties
Naast financiële problemen ervaren de opvangcentra ook andere knelpunten. Ik heb,
samen met de gesprekspartners, geïnventariseerd welke acties ik hierin kan nemen.
Mijn insteek is hierbij om de opvangcentra een betere en duidelijke basis te bieden
op grond waarvan zij hun activiteiten kunnen uitvoeren.
3.1 Aanpassing beleidsregels
Een opvangcentrum heeft een ontheffing nodig van de provincie op basis van de Wet
Natuurbescherming voor het onder zich hebben van beschermde wilde dieren. Het «Protocol
opvang niet aangewezen diersoorten en beschermde diersoorten»6 dat bij de «Beleidsregels kwaliteit opvang diersoorten» hoort, geldt op dit moment
bij bijna alle provincies als voorschrift voor de ontheffing. In de gesprekken met
de opvangcentra bleek dat hetgeen in dit protocol is opgenomen niet altijd aansluit
bij de praktijk. Naar aanleiding van deze constatering is door mijn ministerie geïnventariseerd
waar de knelpunten zitten. Hierbij zijn zowel de opvangcentra als een tweetal provincies
actief betrokken. Op basis hiervan werk ik aan een aanpassing van de Beleidsregels
kwaliteit opvang diersoorten en het bijbehorende Protocol. Ik doe dit in nauw overleg
met de provincies met de insteek dat zij bij de verlening van de ontheffing naar de
nieuwe beleidsregels zullen gaan verwijzen. Ik verwacht de Kamer na de zomer te kunnen
informeren over de planning voor deze aanpassing.
3.2 Handelingsvrijheid van opvangcentra
Naar aanleiding van de casus van de vogelopvang Naarden leefden er bij de opvangcentra
veel vragen over de handelingsvrijheid van de opvangcentra zelf vs. handelingen waarvoor
altijd een dierenarts ingeschakeld moet worden. In overleg met de KNMvD (De Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde) en de wildopvangcentra heeft het ministerie
in kaart gebracht welke veterinaire handelingen momenteel zijn voorbehouden aan dierenartsen.
De KNMvD werkt momenteel samen met de opvanglocaties en andere stakeholders aan een
voorstel voor een uitzondering voor opvangcentra voor het onder voorwaarden uitvoeren
van enkele veterinaire handelingen, zoals deze ook geregeld is voor veehouders. Ik
verwacht de Kamer na de zomer hierover verder te kunnen informeren.
De gesprekken die ik met de opvangcentra, provincies en andere stakeholders heb gevoerd
waren prettig, informatief en constructief. Ik heb er vertrouwen in dat bovenstaande
acties van eenieder bij zullen dragen aan de verbetering van opvang van wilde dieren
en meer duidelijkheid zullen scheppen voor de opvangcentra.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Indieners
-
Indiener
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit