Brief regering : Reactie op het evaluatierapport van de Rijkswet van het lid Taverne tot wijziging van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen in verband met het informeren van de Staten-Generaal over een ieder verbindende bepalingen van verdragen
34 158 (R2048) Voorstel van Rijkswet van het lid Taverne tot wijziging van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen in verband met het informeren van de Staten-Generaal over een ieder verbindende bepalingen van verdragen
Nr. 14
BRIEF VAN DE MINISTR VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 april 2025
Bij brieven van 12 november 2024, ref. MINBUZA-2024.1143577, heb ik het evaluatierapport
van 4 oktober 2024 van de Rijkswet van 21 april 2017, houdende wijziging van de Rijkswet
goedkeuring en bekendmaking van verdragen (Rgbv) in verband met het informeren van
de Staten-Generaal over een ieder verbindende bepalingen van verdragen (hierna: Rijkswet
van Taverne) aangeboden aan de Staten-Generaal, en aan de Staten van Aruba, van Curaçao
en van Sint Maarten. Paragraaf 1 van deze reactie geeft een overzicht van de uitkomsten
van dit onderzoek. In paragraaf 2 worden de gedane aanbevelingen besproken, met een
reactie van de Rijksministerraad.
1. Kern van de evaluatie
In het evaluatierapport beantwoorden onderzoekers de vragen hoe doeltreffend de Rijkswet
van Taverne is geweest in het beïnvloeden van de acties van de staatsmachten en welke
andere (neven)effecten de toepassing van de in artikel 2, tweede lid, Rgbv neergelegde
verplichting in de praktijk heeft gehad.
De Rijkswet van Taverne die artikel 2 van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking
verdragen (hierna: Rgbv) heeft gewijzigd, houdt in dat bij de voorlegging van een
verdrag ter parlementaire goedkeuring wordt aangegeven of het verdrag naar het oordeel
van de regering bepalingen bevat die naar hun inhoud een ieder kunnen verbinden in
de zin van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet en, zo ja, welke bepalingen het betreft.
Een ieder verbindende verdragsbepalingen (oftewel rechtstreeks werkende verdragsbepalingen)
zijn bepalingen die onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn geformuleerd om
in de nationale rechtsorde zonder meer als objectief recht te kunnen worden toegepast.1 Deze bepalingen kunnen aan rechtssubjecten rechten toekennen of hen verplichtingen
opleggen. Zij zouden zich in voorkomend geval voor de rechter op deze bepalingen kunnen
beroepen.
Aan de Rijkswet van Taverne ligt de overtuiging ten grondslag dat het vanuit democratisch
perspectief van groot belang is dat de Staten-Generaal betrokken is bij de goedkeuring
van verdragen die rechten en plichten in het leven roepen die gevolgen kunnen hebben
voor de rechtspositie van burgers, bedrijven en andere rechtssubjecten. Uit de wetsgeschiedenis
blijkt dat de strekking van de Rijkswet van Taverne tweeledig is. In de eerste plaats
wordt beoogd de Staten-Generaal intensiever gebruik te laten maken van hun bestaande
bevoegdheden in het kader van de goedkeuring van verdragen en in de tweede plaats
het bieden van handvatten aan de rechter bij de beoordeling of een verdragsbepaling
een ieder verbindend is of niet. De wijziging beoogt zo de democratische legitimatie
van het sluiten van verdragen te vergroten en de Staten-Generaal een actievere rol
te laten spelen bij het sluiten en het goedkeuren van verdragen.
Ambtenaren op verschillende vakdepartementen geven aan het inhoudelijk moeilijk te
vinden om te beoordelen of verdragsbepalingen al dan niet een een ieder verbindend
karakter hebben. Er is dan ook sprake van een moeilijke opgave, stellen de onderzoekers.
Verdragsbepalingen dienen immers uitsluitend in abstracto, zonder enige context, beoordeeld te worden op een ieder verbindendheid. Dit kan
uitsluitend gedaan worden aan de hand van het doel, de inhoud, de strekking en de
bewoordingen van de verdragsbepaling en, in sommige gevallen, de intentie van de verdragspartijen.
Zicht op alle mogelijke contexten waarbinnen verdragsbepalingen kunnen worden ingeroepen
is er niet. Het is aan de rechter om het een ieder verbindende karakter van een verdragsbepaling
vast te stellen en te beslissen of daarbij het oordeel van de regering in een concreet,
individueel geval, gelet op de specifieke feiten en omstandigheden van het geval,
wordt meegewogen. Daarnaast kunnen verdragsbepalingen die op het moment van goedkeuring
gelden als onbepaald en moeilijk toepasbaar, zich in de loop der tijd nader uitkristalliseren,
waardoor zij op het latere moment van toepassing in een concreet geval wél als «onvoorwaardelijk
en voldoende nauwkeurig» worden beschouwd. Bovendien kunnen jurisprudentie van internationale
gerechten, en interpretatieve duiding van andere instanties, daarbij een rol spelen.
Het oordeel over het een ieder verbindende karakter van een verdragsbepaling is, naast
abstract, dan ook per definitie altijd een voorlopig en tijdsgebonden oordeel.
1.1 Doeltreffendheid vanuit perspectief regering
De regering heeft serieus werk gemaakt van de haar op grond van de Rijkswet van Taverne
opgelegde nieuwe informatieverplichting, concluderen de onderzoekers. Naast inregeling
van de verplichting in de Aanwijzingen voor de regelgeving en het Draaiboek voor de
regelgeving, heeft de informatieverplichting tot veel interne discussie geleid op
(en tussen) de afdeling Verdragen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de
betrokken vakdepartementen, hetgeen weer geleid heeft tot een meer gedetailleerde
blik op de juridische aard van de ter goedkeuring voorgelegde verdragstekst. Er wordt
altijd ingegaan op de adviezen van de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna:
de Afdeling) als deze opmerkingen heeft over de inschatting over de aanwezigheid van
een ieder verbindende bepalingen. Door het consistent aandacht blijven vragen door
de Afdeling voor de informatieverplichting wordt thans uitgebreider en specifieker
aangeduid welke verdragsbepalingen een ieder verbindend worden geacht. Hierin is een
leerproces te ontwaren. Een voorbeeld is het specifieker aanduiden welke leden/onderdelen
van een artikel een ieder verbinden.2 Het feit dat een verdrag ter uitdrukkelijke of ter stilzwijgende goedkeuring wordt
voorgelegd maakt geen verschil uit voor de mate en intensiteit van aandacht die besteed
wordt aan de vraag of een verdrag een ieder verbindende bepalingen bevat. Deze analyse
wordt in beide gevallen even serieus genomen. Bij sommige inhoudelijke thema’s die
vaak terugkomen komt uit het onderzoek het beeld naar voren dat de regering vrijwel
altijd dezelfde bepalingen dezelfde kwalificaties geeft waardoor zij bijzonder consistent
is in haar beoordeling over wat mogelijk een ieder verbindende bepalingen zijn.
1.2 Doeltreffendheid vanuit perspectief Staten-Generaal
De nieuwe informatieplicht heeft niet geleid tot meer parlementair debat over verdragen
en evenmin tot een intensiever gebruik van de bestaande bevoegdheden van de Staten-Generaal,
concluderen de onderzoekers. Het parlement heeft aan geen enkel verdrag de goedkeuring
onthouden. Kamerleden hebben het stilzwijgen niet vaker doorbroken en in de gevallen
waarin dat gebeurde werd het al dan niet aanwezig zijn van een ieder verbindende verdragsbepalingen
door Kamerleden niet opgevoerd als reden. Het een ieder verbindende karakter van verdragsbepalingen
stond tijdens de parlementaire behandeling van verdragen die ter uitdrukkelijke goedkeuring
werden voorgelegd aan de Staten-Generaal, nauwelijks ter discussie, ongeacht of die
verdragen naar het oordeel van de regering een ieder verbindende bepalingen bevatten.
Vragen die gesteld werden leken eerder voort te komen uit de algemene materie die
de verdragsbepalingen regelen dan de inschatting dat de rechter in een concreet geval
rechtstreekse werking en voorrang zou kunnen toekennen aan die bepalingen. Verder
is de kanttekening geplaatst dat de inschatting van de aanwezigheid van een ieder
verbindende bepalingen een verdrag niet meer politiek maakt en dat politiek belangrijke
verdragen niet per se bepalingen hoeven te bevatten die naar de inschatting van de
regering mogelijk rechtstreekse werking hebben.
1.3 Doeltreffendheid vanuit perspectief rechter
Het is nog te vroeg om effecten in de rechtspraak te zien, omdat de rechter zich tot
op heden nog niet heeft uitgesproken over een ieder verbindende bepalingen in verdragen
die sinds 1 juli 2017 zijn goedgekeurd. Daardoor is het ook nog te vroeg om te kunnen
oordelen of de Rijkswet van Taverne effect heeft op de rechterlijke beoordeling, concluderen
de onderzoekers. Wel blijkt duidelijk dat de rechtspraak in de bestudeerde periode
de lijn van het Rookverbod-arrest van de Hoge Raad volgt, maar ook dat rechtszaken
die draaien om een ieder verbindende verdragsbepalingen zeldzaam zijn. Bovendien gaat
de rechter er zelden toe over om wetgeving buiten toepassing te verklaren. De rechter
zal strijdigheid tussen verdrag en wet eerder oplossen met verdragsconforme interpretatie
van de wettelijke bepaling. De wettelijke bepaling wordt door de rechter dan uitgelegd
of toegepast op een manier waarmee de Staat zijn verdragsverplichtingen niet schendt.
Verder zal de rechter indien de internationale normen daartoe de ruimte geven, het
maken van een nieuwe beleidskeuze die wél in lijn is met de verdragsbepaling, in eerste
instantie terugleggen bij de wetgever.
1.4 Effecten voor de verdragspraktijk
De Rijkswet van Taverne heeft er niet toe geleid dat verdragen vaker ter uitdrukkelijke
goedkeuring worden voorgelegd. Zoals hierboven aangegeven concluderen de onderzoekers
bovendien dat er geen verschil in mate en intensiteit van aandacht is geconstateerd
bij het aanmerken van een ieder verbindende bepalingen in verdragen die ter uitdrukkelijke
of ter stilzwijgende goedkeuring zijn voorgelegd. Het zou dan ook geen inhoudelijke
winst opleveren om in die zin (nog) meer aandacht te besteden aan de thematiek van
rechtstreekse werking. Overigens blijkt uit het onderzoek dat zowel bij uitdrukkelijk
als bij stilzwijgend voor goedkeuring voorgelegde verdragen in het grootste deel van
de gevallen in de eindversie van de toelichting tot de inschatting wordt gekomen dat
er mogelijk een ieder verbindende verdragsbepalingen aanwezig zijn en dat dit wellicht
aangeeft dat een ieder verbindende bepalingen prevalent en in juridische zin niet
zo bijzonder zijn. Hoewel de informatieplicht, zowel inhoudelijk als coördinerend,
tot veel extra werk heeft geleid, is vertraging in de goedkeuringsprocedures voorkomen.
De Rijkswet van Taverne heeft niet tot een langere doorlooptijd geleid in de goedkeuringspraktijk,
concluderen de onderzoekers.
1.5 Juridische effecten en vraagstukken
De oorspronkelijke ratio van de Rijkswet van Taverne is het bepalen van de mogelijk
een ieder verbindende kracht van verdragsbepalingen vóórdat het Koninkrijk der Nederlanden
zich committeert aan een verdrag. Een onverwacht juridisch effect van de Rijkswet
van Taverne raakt aan dat tijdsaspect. Veel verdragen bouwen immers voort op andere
verdragen, zijn qua inhoud vrijwel gelijkluidend aan eerdere verdragen, of verwijzen
in bepalingen terug naar al geldende verdragen. In al deze gevallen kan een inschatting
van juridische aard in het hier en nu ook betrekking hebben op, of implicaties hebben
voor, de gegeven interpretatie aan bepalingen van verdragen die vóór 1 juli 2017 al
zijn goedgekeurd. De nieuwe verplichting in artikel 2, tweede lid, Rgbv blijkt dus
in de praktijk temporele reflexwerking te hebben, in die zin dat de inschatting of
verdragsbepalingen een ieder verbindend zijn zich niet beperkt tot de bepalingen in
het ter goedkeuring voorgelegde verdrag, maar ook tot bepalingen in verdragen die
zijn goedgekeurd vóór 1 juli 2017.
2. Aanbevelingen
De onderzoekers hebben acht aanbevelingen gedaan. Per aanbeveling volgt een reactie.
Aanbeveling 1
De regering zou voor de verslaglegging over het oordeel of een voorgelegd verdrag
bepalingen bevat die naar hun inhoud een ieder verbindend kunnen zijn tot een standaardformulering
moeten komen, die de relevante (deel)bepaling(en) identificeert, de inhoud van elke
bepaling telkens kort samenvat, en ook verduidelijkt voor welke (type) rechtssubjecten
sprake kan zijn van individuele rechten en verplichtingen.
Uit het onderzoek is het beeld naar voren gekomen dat vrijwel altijd aan dezelfde
bepalingen dezelfde kwalificaties worden gegeven en dat de beoordeling over wat mogelijk
een ieder verbindende bepalingen zijn op bijzonder consistente wijze gebeurt. Daarbij
is het staande praktijk dat de formulering van de paragraaf over de een ieder verbindende
verdragsbepalingen in de toelichtingen zoveel mogelijk gestandaardiseerd wordt. Dit
is zeker mogelijk bij inhoudelijke thema’s die vaak terugkomen, zoals luchtvaart,
sociale zekerheid, belasting en douanesamenwerking. Ditzelfde geldt voor een meer
horizontaal thema als gegevensbescherming. In reactie op deze aanbeveling geeft de
Rijksministerraad aan dat een motivering voor en onderbouwing van het oordeel over
de mogelijk een ieder verbindende verdragsbepalingen, indien mogelijk en nuttig, voortaan
wél gegeven zal worden. Waar mogelijk en nuttig zal eveneens aandacht worden besteed
aan het benoemen van de specifieke rechtssubjecten waaraan rechten worden toegekend
dan wel plichten worden opgelegd en welke rechtsgevolgen het aanmerken als een ieder
verbindende bepaling voor deze rechtssubjecten kunnen hebben. Voor een goed begrip
kan de inhoud van de bepalingen kort worden samengevat, voor zover de artikelsgewijze
toelichting van een toelichtende nota of memorie van toelichting daarin niet voorziet.
Aanbeveling 2
De regering zou de verslaglegging over het oordeel of een voorgelegd verdrag bepalingen
bevat die naar hun inhoud een ieder verbindend kunnen zijn op een standaardplek in
de toelichting moeten doen, bij voorkeur in een aparte paragraaf getiteld «Een ieder
verbindende verdragsbepalingen» van de toelichting.
Aan deze aanbeveling zal gevolg gegeven worden. De plaats van de paragraaf over de
een ieder verbindende bepalingen in de toelichtingen bij verdragen zal gestandaardiseerd
worden. Deze paragraaf zal voortaan als een afzonderlijke paragraaf met de titel «Een
ieder verbindende verdragsbepalingen» worden opgenomen in het algemeen deel van de
memorie van toelichting of toelichtende nota.
Aanbeveling 3
De regering kan overwegen Aanwijzing 8.13, paragraaf 5, en Draaiboek nr. 234, aan
te vullen met een instructie over de wijze van rapportage over het een ieder verbindende
karakter van verdragsbepalingen, en de voorkeur om dit in een aparte paragraaf van
de toelichting te doen, getiteld «Een ieder verbindende verdragsbepalingen».
Na de inwerkingtreding op 1 juli 2017 van de Rijkswet van Taverne zijn de Aanwijzingen
voor de regelgeving en het Draaiboek voor de regelgeving hierop aangepast. De nieuwe
informatieverplichting in verschillende fasen van het verdragssluitings- en goedkeuringsproces
is verduidelijkt. Naar aanleiding van deze aanbeveling zullen, waar nodig, deze instructies
over de wijze van rapportage over het een ieder verbindende karakter in de Aanwijzingen
voor de regelgeving en het Draaiboek voor de regelgeving worden aangevuld.
Aanbeveling 4
De regering kan onderzoeken of zij naast verslaglegging in de toelichting over haar
oordeel of voorgelegde verdragen bepalingen bevatten die naar alle waarschijnlijkheid
wel een ieder verbindend zijn tevens verslag kan en wil gaan leggen van haar oordeel
over specifieke bepalingen die dat, gelet op de tekst en de totstandkomingsgeschiedenis
van een verdrag, naar haar oordeel niet zijn.
De Rijksministerraad onderschrijft de constatering dat de informatie over het een
ieder verbindende karakter (nog) niet heeft geleid tot meer parlementair debat of
een intensiever gebruik van de bestaande bevoegdheden door de Staten-Generaal. Derhalve
acht de Rijksministerraad het geven van een artikelsgewijs oordeel over bepalingen
die geen rechtstreekse werking hebben niet opportuun. Verder uitbreiden van de toelichting
zou leiden tot een aanzienlijke verzwaring van de werklast en vertraging in parlementaire
goedkeuringsprocedures. Daarbij wordt gewezen op de letterlijke tekst van artikel
2, tweede lid, Rgbv, dat enkel de verplichting oplegt om bij de voorlegging van een
verdrag ter goedkeuring aan te geven of het verdrag naar het oordeel van de regering
bepalingen bevat die naar hun inhoud een ieder kunnen verbinden, en zo ja, welke bepalingen
het betreft en niet om aan te geven welke bepalingen naar hun inhoud niet een ieder
kunnen verbinden.
Daarbij komt dat het aanmerken van niet een ieder verbindende bepalingen niet zinvol
wordt geacht omdat alleen bij verdragsbepalingen die een ieder verbinden en bekend
zijn gemaakt in het Tractatenblad (artikel 93 GW) het rechtsgevolg, het buiten toepassing
verklaren van wettelijke voorschriften door de rechter (artikel 94 GW), kan intreden.
Bovendien is het alleen mogelijk om aan de hand van het doel, de inhoud, de strekking
en de bewoordingen van een verdragsbepaling en, in sommige gevallen, de intentie van
de verdragspartijen, een oordeel te geven over mogelijk rechtstreekse werking. Bij
verdragsbepalingen die niet de kenmerken van een een ieder verbindende bepaling hebben
kan die inschatting moeilijk worden gegeven en ook niet of de rechter ooit tot een
andere conclusie zou kunnen komen en op grond waarvan.
Voorts concluderen de onderzoekers dat de Afdeling over het algemeen het oordeel dat
een verdrag geen een ieder verbindende bepalingen bevat volgt. Slechts in een enkel
geval heeft de Afdeling in de onderzoeksperiode de regering verzocht haar oordeel
te heroverwegen.3 De Rijksministerraad acht het wél wenselijk vaker te onderbouwen waarom verdragen
geen een ieder verbindende bepalingen bevatten, bijvoorbeeld omdat de verdragsbepalingen
bij uitstek zijn bedoeld om de overheid te binden in haar betrekkingen tot andere
staten, de verdragsbepalingen aan de verdragspartijen nog ruimte laten voor nadere
concretisering en/of andere afspraken en om die reden niet geschikt zijn voor rechtstreekse
werking, dat er sprake is van een discretionaire bevoegdheid bij het verwezenlijken
van verdragsbepalingen in de nationale rechtsorde of dat het binnen het nationale
bestel niet mogelijk is de bepaling rechtstreeks toe te passen omdat voor rechtstreekse
werking een verdere handeling, bestuurlijk of anderszins, vereist is.
Aanbeveling 5
Besteed ambtelijk, bijvoorbeeld in het interdepartementale overleg van directeuren
van juridische directies, (nogmaals) aandacht aan de voor artikel 2, tweede lid, Rgbv,
relevante bepalingen in de Aanwijzingen voor de regelgeving en het Draaiboek voor
de regelgeving.
Aan de aanbeveling zal gevolg worden gegeven.
Aanbeveling 6
Maak op de website van het Centrum Internationaal Recht meer informatie beschikbaar
over de rapportageverplichting over een ieder verbindende verdragsbepalingen.
Bij verdragen betrokken beleidsmedewerkers en wetgevingsjuristen ervaren het soms
als lastig om informatie over de cruciale notie van wat wel of geen een ieder verbindende
bepaling is te vinden, en voorbeelden te vinden van hoe hierover moet worden gerapporteerd
in de toelichting. De problematiek werd weliswaar al kort beschreven in het thema-dossier
«Doorwerking van internationaal recht in de nationale rechtsorde» op de website van
het Centrum Internationaal Recht, maar de daar geleverde informatie werd door de bij
verdragen betrokken ambtenaren (beleidsmedewerkers en wetgevingsjuristen) niet gezien
als voldoende concreet en uitgebreid. De afdeling Internationaal Recht van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken heeft de informatie in dit thema-dossier daarom aangepast.
Op de website is nu een duidelijke uitleg te vinden over wat een ieder verbindende
verdragsbepalingen zijn en welke criteria kunnen worden gebruikt om dit te bepalen.
In dit kader worden de relevante overwegingen van de Hoge Raad in het Rookverbodarrest
nu ook genoemd. Er is tevens een nieuw kopje toegevoegd over de Rijkswet van Taverne
en hoe deze wet de procedure voor de goedkeuring en bekendmaking van verdragen heeft
gewijzigd.4
Aanbeveling 7
Maak voor aan verdragen werkende ambtenaren, eventueel alleen overheidsintern, informatie
beschikbaar over het soort verdragen dat volgens de regering vaak een ieder verbindende
bepalingen bevat, alsmede informatie over het type verdragsbepalingen waar het dan
over is gegaan.
De Rijksministerraad stelt vast dat de afdeling Verdragen van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken de vakdepartementen wijst op de noodzaak om in de toelichtingen op verdragen
een oordeel te geven over mogelijk een ieder verbindende verdragsbepalingen, en zo
ja, welke het betreft. De vakdepartementen zijn daarvoor echter zelf inhoudelijk verantwoordelijk.
De afdelingen Verdragen en Internationaal Recht van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken hebben op dit vlak een adviserende rol.
Aanbeveling 8
Verduidelijk in de relevante bepalingen van de Aanwijzingen voor de regelgeving en
het Draaiboek voor de regelgeving a) dat de verplichting uit artikel 2, tweede lid,
Rgbv ook relevant kan zijn voor vóór 1 juli 2017 goedgekeurde verdragen, en b) geef
daarbij aan in welk soort gevallen de regering zich moet uitlaten over het een ieder
verbindende karakter van (nog niet door de rechter geïnterpreteerde) bepalingen van
oudere verdragen die wederom inhoudelijk worden geëvalueerd vanwege goedkeuring van
nieuwe verdragen die hier ofwel direct uit voortvloeien ofwel anderszins in een direct
inhoudelijk verband mee staan.
De Rijksministerraad deelt de opvatting van de onderzoekers dat de wijziging van artikel
2, tweede lid, Rgbv vervat in de Rijkswet van Taverne betrekking heeft op verdragen
die ter goedkeuring zijn voorgelegd in de periode ná 1 juli 2017. De ratio achter
de Rijkswet van Taverne is immers de informatieplicht te laten gelden vóórdat het
Koninkrijk der Nederlanden zich aan een verdrag committeert teneinde de Staten-Generaal
zicht te geven op nieuwe verplichtingen, niet op bestaande verplichtingen of het terugdraaien
daarvan. De Rijksministerraad is dan ook van mening dat in het geval van voornemens
tot opzegging van verdragen er niet alsnog een oordeel behoeft te worden gegeven over
of een al eerder goedgekeurd verdrag een ieder verbindende bepalingen bevat. Terecht
constateren de onderzoekers dat artikel 14 Rgbv bepaalt dat artikel 2 Rgbv van overeenkomstige
toepassing is ten aanzien van voornemens tot opzegging van verdragen, en dat de wetgever
bij het opstellen van de Rijkswet van Taverne kennelijk over het hoofd heeft gezien
artikel 2, tweede lid, Rgbv uit te sluiten van de werking van artikel 14, eerste lid,
Rgbv. Deze weeffout in de wettekst van artikel 14 Rgbv zal daarom worden hersteld.
In de huidige verdragspraktijk is het, in het geval van verdragen tot wijziging van
eerder goedgekeurde verdragen, reeds gebruikelijk dat een oordeel wordt gegeven over
de een ieder verbindendheid in «basis» of «referentie» verdragen en dat zodoende de
Staten-Generaal uitgebreider wordt geïnformeerd.5 Ook bij verdragen tot territoriale uitbreiding van een bestaand verdrag wordt duiding
gegeven aan een ieder verbindende bepalingen van dat verdrag. Een dergelijke toets
met betrekking tot het moederverdrag ligt in de rede aangezien met de goedkeuring
van het moederverdrag de eventuele aanwezigheid van rechtstreeks werkende bepalingen
voor het eerst gaat spelen voor andere delen van het Koninkrijk waartoe het verdrag
wordt uitgebreid.6 Deze praktijk zal worden voortgezet.
De Rijksministerraad deelt deze aanbeveling en zal de Aanwijzingen voor de regelgeving
en het Draaiboek voor de regelgeving verduidelijken ten aanzien van vóór 1 juli 2017
goedgekeurde verdragen of verdragen die voortvloeien uit eerdere verdragen of verdragen
die daarmee in een direct verband staan.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
C.C.J. Veldkamp
Indieners
-
Indiener
C.C.J. Veldkamp, minister van Buitenlandse Zaken