Brief regering : Reactie op verzoek commissie over de brief van van Stichting Leido met een voorstel over de aanpassing van de huidige Beleidsregel investeren met publieke middelen in private activiteiten
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
31 524
Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie
Nr. 1181
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 maart 2025
Op verzoek van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 stuur ik uw Kamer hierbij mijn reactie op de brief die uw commissie heeft ontvangen
van Stichting Leido met een voorstel over de aanpassing van de huidige Beleidsregel
investeren met publieke middelen in private activiteiten.
Met de brief van 6 december 2024 (Bijlage bij Kamerstuk 36 341, nr. 11) heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de huidige beleidsregel investeren met publieke
middelen in private activiteiten (hierna: beleidsregel) momenteel wordt herzien. Gesprekken
daarover met de Universiteiten van Nederland (UNL), de Vereniging Hogescholen (VH),
de MBO Raad, de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) en
de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO) lopen sinds het advies van de
Landsadvocaat over de huidige beleidsregel is gedeeld en zijn inmiddels in een vergevorderd
stadium.2 Een conceptvoorstel voor de herziene beleidsregel wordt momenteel afgestemd met de
werkgroep die de UNL, VH en MBO Raad hiervoor hebben ingericht. De Stichting Leido
(hierna: de stichting) is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van de huidige
beleidsregel noch bij de voorgenomen wijziging. Niettemin waardeer ik voorstellen
om tot verbetering van het beleid te komen en heb ik het uitvoerige voorstel van de
stichting aandachtig bestudeerd.
Het voorstel bevat naast enkele redactionele aanpassingen met als doel het bestaand
beleid verder te verduidelijken en bevat een drietal aanbevelingen waarop ik hierbij
reageer.
Allereerst beveelt de stichting aan om het begrip «valorisatie» meer duidelijkheid
te geven. Ik deel deze aanbeveling. De huidige beleidsregel maakt onderscheid tussen
een publiek- en privaatdeel van valorisatie-activiteiten. Ter bevordering van de duidelijkheid
van het begrip valorisatie heb ik in de brief van 6 december jl. aangekondigd dat
er een onderzoek wordt uitgezet met de vraag of het begrip «kennisoverdracht ten behoeve
van de maatschappij» nader kan worden uitgewerkt, zodat duidelijk wordt waar de wettelijke
taak ophoudt en het private deel van valorisatie begint. Het betreft een complex vraagstuk
waar gedegen naar moet worden gekeken. Naar verwachting zal dit onderzoek in het tweede
kwartaal van 2025 worden afgerond. Op basis van de uitkomst van het onderzoek zal
ik bezien of en zo ja, waar de beleidsregel aanpassing behoeft. Hier wil ik nu niet
op vooruit lopen en neem om die reden de suggesties van de stichting nu niet over.
De onderwijsinstellingen zijn geïnformeerd dat valorisatie-activiteiten vooralsnog
zijn uitgezonderd van de accountantscontrole.
De stichting heeft tevens gekeken naar de bekostigde wettelijke taak. Op grond van
de huidige beleidsregel kunnen niet alle voorzieningen voor studenten en personeel
die vrijwillig, kosteloos of tegen een geringe vergoeding worden aangeboden, worden
aangemerkt als activiteiten of voorzieningen behorend tot de bekostigde wettelijke
taak. In beginsel zijn bijvoorbeeld de horecavoorzieningen en sportvoorzieningen private
activiteiten, tenzij deze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het onderwijsprogramma
(horeca- of sportopleiding) en exclusief toegankelijk voor de studenten van dat onderwijsprogramma.
De stichting stelt voor om dit beleid aan te passen en deze voorzieningen wel tot
de wettelijke taak van instellingen te rekenen. Hier gaat de stichting eraan voorbij
dat het niet de beleidsregel is die bepaalt wat de wettelijke taken van instellingen
zijn, maar de wet, respectievelijk de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek en de Wet educatie en beroepsonderwijs. De beleidsregel voorziet slechts
in de mogelijkheid om verschillende kleinschalige voorzieningen tot de wettelijke
taak van instellingen te rekenen (bijvoorbeeld een parkeerplaats voor bezoekers van
instellingen, een koffieautomaat voor personeel en studenten of een kopieerautomaat
op de gang), maar een activiteit als het exploiteren van een sportvoorziening verhoudt
zich hier niet toe. Sportvoorzieningen gaan namelijk regelmatig met miljoeneninvesteringen
gepaard. Dat de activiteit niet tot de wettelijke taak behoort, betekent niet dat
sporten niet belangrijk is of dat de sportfaciliteit geen positieve effecten op de
gemeenschap van studenten en docenten of zelfs de regio kan hebben. Ik zie het alleen
niet als essentieel
voor of direct ondersteunend aan het onderwijs, onderzoek en valorisatie en daarom niet als onderdeel van de wettelijke
taak. Het is de onderwijsinstellingen toegestaan om deze activiteiten uit te voeren,
zolang zij zich houden aan de voorwaarden van onderhavige beleidsregel. Gegeven de
belangen van aanbieders op de markt ben ik dan ook van mening dat deze voorzieningen
alleen met een degelijke wettelijke basis tot de wettelijke taak van instellingen
kunnen worden gerekend.
Tot slot wordt door de stichting voorgesteld om in de beleidsregel vast te leggen
dat instellingen aantoonbaar moeten streven naar een tarief dat hoger ligt dan de
integrale kostprijs.3 Juist op dit onderdeel beoog ik ten behoeve van de instellingen echter enige versoepeling
te brengen met de herziene beleidsregel. Uit het staatssteunrecht volgt namelijk dat
een marktconform tarief in rekening moet worden gebracht. De Landsadvocaat geeft in
zijn advies de mogelijkheid van marktconform tarief als alternatief voor integrale
kostprijs, dit neem ik over in de herziene beleidsregel. De onderwijsinstelling kan
de keuze laten afhangen van welk tarief het laagste is of administratief het makkelijkste
is te bepalen. De marktprijs kan namelijk lager zijn dan te integrale kostprijs en
omgekeerd. Door het bieden van een keuzemogelijkheid in de beleidsregel wordt de beperking
van de bewegingsvrijheid van onderwijsinstellingen weggenomen bij het bepalen van
de tarieven die zij in rekening moeten brengen aan derden en wordt blijkens het advies
van de Landsadvocaat voldoende gewaarborgd dat oneerlijke concurrentie wordt tegengegaan.
Ik zal Stichting Leido een afschrift van deze reactie toesturen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
E.E.W. Bruins
Indieners
-
Indiener
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap