Brief regering : Hoofdlijnennotitie versterking van het stelsel antidiscriminatievoorzieningen (ADV's)
30 950 Racisme en Discriminatie
Nr. 431
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 januari 2025
Hierbij zend ik u zoals toegezegd de hoofdlijnennotitie over de versterking van het
stelsel van antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s).1 In het Hoofdlijnenakkoord en Regeerprogramma van het kabinet is opgenomen dat daadkrachtig
wordt opgetreden tegen degenen die zich schuldig maken aan discriminatie, racisme,
antisemitisme en moslimdiscriminatie.2 Het versterken van het stelsel van ADV’s is hiervoor noodzakelijk. Voor een effectieve
aanpak van discriminatie is het cruciaal dat mensen die discriminatie ervaren onafhankelijke
bijstand en ondersteuning ontvangen. De versterking van het stelsel van ADV’s past
in de brede kabinetsaanpak van discriminatie en maakt daarom tevens onderdeel uit
van het Nationaal Programma tegen discriminatie en racisme.
Het huidige stelsel wringt: voor een effectieve aanpak van discriminatie en racisme
is het nodig dat de knelpunten bij de inrichting, taken en financiering van de huidige
ADV’s worden opgelost. Daarbij zullen de sterke elementen van het bestaande stelsel
behouden blijven. In deze hoofdlijnennotitie worden de stappen geschetst die nodig
zijn om de ambitie ter versterking van het stelsel van ADV’s uiterlijk 1 januari 2027
te realiseren.
1. Inleiding
Artikel 1 van onze Grondwet stelt dat allen die zich in Nederland bevinden, in gelijke
gevallen gelijk behandeld worden. In de praktijk is dat lang niet altijd het geval.
Een kwart van de Nederlanders ervaart discriminatie. Dat heeft groot leed tot gevolg
voor zowel de persoon als de samenleving als geheel.
Slechts 3 procent van de ervaren discriminatie is op dit moment in beeld bij formele
meldpunten voor het melden van discriminatie. Het is gewenst dat meer mensen gaan
melden en aangifte doen van discriminatie. Hierdoor kunnen individuen die discriminatie
ervaren tijdig adequate ondersteuning krijgen en kunnen gemeenten en het Rijk hun
beleid daarop afstemmen. De ADV’s spelen daarbij een belangrijke rol.
De versterking van de ADV’s staat al enige tijd op de maatschappelijke en politieke
agenda. De afgelopen jaren zijn verschillende manifesten geschreven die raken aan
het stelsel van ADV’s (Zwart Manifest, Manifest tegen Islamofobie, Joods Manifest
en Manifest tegen anti-Aziatisch racisme).3 Daarnaast zijn ook signalen ontvangen vanuit de landelijke vereniging van ADV’s,
Discriminatie.nl, dat zij knelpunten ervaren als het gaat om de wijze waarop zij door
gemeenten worden gefinancierd voor de uitvoering van de wettelijke taken uit de Wet
gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (hierna: Wga).4
In april 2022 diende het lid Belhaj een motie in die de regering verzocht om bij de
versterking van de ADV’s te verkennen hoe de ADV’s, naar voorbeeld van het Juridisch
Loket, anders ingericht zouden kunnen worden.5 Het lid Mutluer diende een motie in waarin de regering werd verzocht om te onderzoeken
hoe de ADV’s ook preventieve taken kunnen gaan uitvoeren en welke financiering daarvoor
nodig is.6 Dit was de aanleiding voor het rapport «Inrichting, takenpakket en financiering ADV’s»
van adviesbureau Berenschot.7 In dit rapport wordt een voorkeursscenario geschetst: toewerken naar één stevige
centrale organisatie (zie verder in paragraaf 4).
Naar aanleiding van het rapport is al een aantal belangrijke stappen gezet, zoals
de drie werkconferenties van november 20238, de naamswijziging van de ADV’s naar Discriminatie.nl, het landelijk meldpunt met
een toegankelijke website en gratis 0800-nummer (0800–0880) en extra middelen ten
behoeve van preventie voor de gemeenten door middel van een decentralisatie uitkering
in het Gemeentefonds (via de Meicirculaire 2024).9
Verder is een klankbordgroep ingesteld voor het traject van de versterking van de
ADV’s. De klankbordgroep is gevraagd om een visie op de kaders van de versterking
van het stelsel van ADV’s te geven en om als denktank te fungeren. In de klankbordgroep
nemen onder leiding van het Ministerie van BZK deel: Discriminatie.nl, VNG, IZI solutions
(namens de initiatiefnemers van de vier bovengenoemde manifesten), Slachtofferhulp
Nederland, bureau NCDR, bureau NCAB en het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
2 Doelstellingen en uitgangspunten
De onderhavige hoofdlijnennotitie schetst de contouren van een nieuwe organisatie
en geeft een toelichting op de keuzes die daarbij gemaakt moeten worden. Bij de vormgeving
van een nieuw stelsel worden de volgende doelstellingen nagestreefd:
• Het bevorderen van gelijke behandeling;
• Het versterken van de aanpak van discriminatie, waaronder effectieve preventie;
• Het vergroten van de meldingstoegankelijkheid met het oog op het verlenen van bijstand
aan melders;
• Het effectiever organiseren van het stelsel door het oplossen van knelpunten in het
huidige stelsel van ADV’s (inrichting, taken en financiering);
• Het efficiënter besteden van de beschikbare financiële middelen.
Gelet op de inbreng uit de werkconferenties, ontvangen position papers en overleggen met diverse belanghebbenden (zoals VNG, gemeenten, directeuren ADV’s)
is voorts een aantal uitgangspunten geformuleerd, die verderop in de notitie zullen
worden toegelicht:
• De goede elementen van het huidige stelsel zullen zo veel mogelijk behouden blijven,
zoals de lokale loketten;
• De centrale (landelijke) organisatie zal faciliterend aan de loketten zijn (bijvoorbeeld
voor HR, facilitaire zaken, communicatie);
• De financiering van de centrale organisatie zal via het Rijk georganiseerd worden
en niet langer via het Gemeentefonds;
• Het streven is om dit traject «budgetneutraal» uit te voeren voor wat betreft de reeds
bestaande wettelijke taken (zie verder paragraaf 9).
Tot slot wordt opgemerkt dat de nieuwe centrale organisatie ook zal moeten voldoen
aan de recent aangenomen Europese richtlijnen met betrekking tot normen voor organen
voor gelijke behandeling, de zogenoemde «equality bodies» (richtlijn EU/2024/1499
van de Raad en richtlijn EU/2024/1500 van de Raad en het Europees Parlement). Deze
richtlijnen zijn op 7 mei jl. aangenomen en zullen uiterlijk 19 juni 2026 moeten zijn
geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Beide (wetgevings-)trajecten zullen goed
op elkaar worden afgestemd.
3. Huidige situatie
Het huidige stelsel wringt op een aantal punten. De Wga vormt het uitgangspunt voor
het bestaansrecht van de ADV’s. Deze wet schrijft voor dat gemeenten een laagdrempelige
voorziening moet hebben waar burgers discriminatie kunnen melden. De wettelijk taken
zijn (kortgezegd): het registreren van meldingen en het leveren van bijstand. Gemeenten
zijn vrij in de wijze waarop zij hun ADV inrichten. Dit zorgt voor een grote diversiteit
aan soorten voorzieningen. Daarbij gaat het zowel om grootte van de voorzieningen
alsook in hoe zij zijn georganiseerd (zelfstandige stichtingen, onderdeel van welzijnsorganisaties
of gemeenschappelijke regelingen bijvoorbeeld) en worden gefinancierd. Deze ongelijkheid
vertaalt zich in de kwaliteit van de dienstverlening en de wijze waarop op lokaal
niveau aan preventie wordt gedaan.
De financiering loopt op dit moment via de algemene uitkering van het Gemeentefonds.
Voor de wettelijke taken van de ADV’s is € 0,77 per inwoner beschikbaar. Dit komt
neer op een totaalbedrag van € 12,9 miljoen per jaar (€ 6 miljoen per 2009 bij de
inwerkingtreding van de Wga en € 6,9 miljoen «versterkingsgelden» per 202110). Dit bedrag valt in de algemene uitkering van het Gemeentefonds, dat jaarlijks wordt
geïndexeerd. De ADV’s geven echter aan dat de meeste gemeenten deze indexatie niet
doorvoeren in de subsidie aan hun ADV’s. Zoals in paragraaf 1 al vermeld, is er daarnaast
vanaf 2024 € 2,5 miljoen beschikbaar voor gemeenten om aan preventie te werken.
Voor het Gemeentefonds geldt het uitgangspunt van beleids- en bestedingsvrijheid van
de gemeenten (autonomie). Gemeenten moeten zich vanzelfsprekend aan de wettelijke
taken op grond van de Wga houden, maar bepalen uiteindelijk zelf hoe zij deze taak
uitvoeren en hoeveel middelen zij daarvoor inzetten. Dit leidt er toe dat niet alle
ADV’s het volledige bedrag per inwoner ontvangen om de wettelijke taken uit te voeren.
De ADV’s dienen jaarlijks subsidies aan te vragen bij de gemeente. De subsidierelatie,
die ADV’s met hun gemeenten hebben, maakt dat zij niet volledig onafhankelijk kunnen
opereren. Discriminatie.nl geeft tevens aan dat dit in de praktijk soms kan leiden
tot ongenoegen bij melders. Zij zouden ADV’s soms zien als een verlengstuk van gemeenten.
Gemeenten hebben als subsidieverstrekker de vrijheid om deze subsidie op een andere
wijze te gunnen. Bijvoorbeeld door zich te wenden tot andere ADV’s of hoge eisen te
stellen tegen marginale bedragen. In sommige gevallen leidt dit tot financiële knelpunten
of spanningen in de relatie tussen de ADV en gemeente. Aan de andere kant is uit de
werkconferenties nadrukkelijk naar voren gekomen dat er ook goede voorbeelden zijn
als het gaat om de (financiële) relatie tussen gemeenten en ADV’s. Dit geldt in het
bijzonder in het noorden van Nederland. In paragraaf 6 wordt verder ingegaan op de
relatie met gemeenten in de huidige en mogelijk toekomstige situatie.
Naast de gemeentelijke ADV’s is er een landelijke vereniging, Discriminatie.nl. De
leden van de vereniging zijn 19 gemeentelijke ADV’s, zij beslaan samen meer dan 95%
van de gemeenten van Nederland. De leden dragen jaarlijks contributie af (minimaal
€ 3.000,- per ADV). De landelijke vereniging draagt niet alleen zorg voor belangenbehartiging
maar zorgt bijvoorbeeld ook voor een landelijk registratiesysteem en het centraal
organiseren van deskundigheidsbevordering. Omdat Discriminatie.nl een vereniging is,
zijn de leden (ofwel de ALV) opdrachtgever van het bestuur. De bestuursfuncties zijn
vrijwillig en onbezoldigd. De rechtsvorm van de vereniging zorgt ervoor dat besluitvormingsprocessen
soms veel tijd in beslag nemen.
In het rapport «Inrichting, takenpakket en financiering ADV’s» zijn de ontstane knelpunten
als volgt samengevat:
• het huidige takenpakket is onvolledig, bijvoorbeeld preventie ontbreekt hierin;
• de ADV’s zijn momenteel onvoldoende zichtbaar en vindbaar;
• de organisatie van ADV’s is versnipperd (in organisatievorm en grootte) en onvoldoende
onafhankelijk;
• de financiering van de ADV’s is te afhankelijk;
• de meldingstoegankelijkheid is niet optimaal: veel personen die te maken hebben met
discriminatie ondervinden diverse barrières om dit te melden.
4. Opties voor versterking
Het rapport Inrichting, taken en financiering van ADV’s van Berenschot beschrijft drie scenario’s voor de versterking van de ADV’s. De scenario’s
verschillen van elkaar als het gaat om het inspanningsniveau en ambitieniveau en in
het oplossen van de ervaren knelpunten. Zoals ook aangegeven in de brief aan de Tweede
Kamer van oktober 2023, is er een duidelijke voorkeur voor het meest ambitieuze scenario
uit het rapport van Berenschot (scenario 3).11
In het rapport wordt dit scenario als volgt omschreven: «Dit scenario biedt een «nieuwe antidiscriminatiewet» met gesplitste verantwoordelijkheden
voor gemeenten en een landelijke Stichting Antidiscriminatie. Deze stichting wordt
opgericht naar het voorbeeld van Slachtofferhulp en het Juridisch Loket. De gemeenten
krijgen de expliciete opdracht antidiscriminatiebeleid te ontwikkelen. Preventieve
taken worden toegevoegd aan het wettelijke takenpakket, voor gemeenten en de stichting.
Hiervoor is een wetswijziging noodzakelijk. Bij wet wordt de stichting verantwoordelijk
voor kwaliteitsbevordering en borging. De stichting ontvangt subsidie van het Ministerie
van BZK. Voor de gemeentelijke taken kan er voor een Specifieke Uitkering (SPUK) of
voor financiering vanuit het gemeentefonds worden gekozen.»
Enerzijds kan hiermee het beste tegemoet worden gekomen aan de behoefte van burgers
met ervaring met discriminatie. Anderzijds kunnen de ontstane knelpunten in onder
meer de financiering met dit scenario het beste worden opgelost. Uit het rapport blijkt
dat de partijen betrokken bij de brede infrastructuur rond discriminatie grote behoefte
hebben aan oplossingen en wezenlijke vooruitgang, ook als dit een drastische verandering
inhoudt. Het streven is derhalve een stevige centrale organisatie, in de vorm van
een onafhankelijke stichting met laagdrempelige loketten in heel Nederland.
Dat streven geldt ook voor de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba. Om
tot ADV’s te komen op deze eilanden is er een apart wetgevingstraject gestart: het
voorstel van wet bescherming tegen discriminatie op de BES is op 3 mei 2024 aan de
Tweede Kamer aangeboden.12 De verdere uitwerking van dit traject zal goed afgestemd worden op de versterking
van het stelsel voor de aanpak van discriminatie zoals beschreven in deze notitie,
zodat er een duurzame en effectieve manier van werken zal zijn tussen ADV’s in Europees-
en Caribisch Nederland.
Gevolgen
De versterking van het stelsel beoogt in de eerste plaats een betere vindbaarheid
en toegankelijkheid van de meldpunten voor burgers te bewerkstelligen. Voor iedereen
die discriminatie heeft ervaren, zal een laagdrempelig en toegankelijk loket in de
gemeente of regio gemakkelijk te vinden zijn. Een gezamenlijke en landelijk bekende
naam zal hieraan een belangrijke bijdrage leveren. Het lokale en benaderbare karakter
van de loketten zal behouden blijven. De loketten zullen net als nu op verschillende
manieren te bereiken zijn: op locatie, telefonisch of via de website. Doordat de centrale
organisatie faciliterend zal zijn aan de lokale loketten, zullen de huidige verschillen
tussen de ADV’s (bijvoorbeeld als het gaat om capaciteit als gevolg van meer of minder
financiering vanuit de gemeenten) in de toekomst verdwijnen. In de tweede plaats zullen
de ADV’s een professionaliseringslag maken, die ervoor zorgt dat melders nog beter
ondersteund kunnen worden en dat de kwaliteit van de ondersteuning in alle vestigingen
gewaarborgd wordt. Dat zal de verbeterde vindbaarheid des te meer waardevol maken.
Voorts heeft een keuze voor scenario 3 gevolgen voor een aantal belanghebbenden: in
de eerste plaats de huidige ADV’s en hun medewerkers, de landelijke vereniging Discriminatie.nl,
de raden van toezicht en raden van bestuur van de ADV’s, de gemeenten en het Rijk.
Er zal immers een belangrijke verschuiving van taken en bijbehorende financiering
plaatsvinden van gemeenten naar de nieuwe centrale organisatie en het Rijk. De voorgestelde
wijzigingen vergen niet alleen een wetgevingstraject, maar bovenal een organisatorische
transitie voor de huidige ADV’s en hun medewerkers. Deze transitie zal naast organisatorische
ook financiële en arbeidsrechtelijke aspecten kennen. De beoogde nieuwe wettelijke
taken op het terrein van lokaal antidiscriminatiebeleid, met inbegrip van preventie,
zullen gevolgen hebben voor de gemeenten. Om dit beleid verder uit te werken zal bij
de voorbereiding van een concept wetsvoorstel een Uitvoerbaarheidstoets Decentrale
Overheden (UDO) worden gedaan.
De wettelijke taken van de huidige ADV’s zullen onderdeel gaan uitmaken van één nieuwe
centrale organisatie in een nieuwe rechtsvorm. Dit hele proces vraagt om een strakke
coördinatie en deskundige begeleiding. Discriminatie.nl heeft aangegeven het van groot
belang te vinden om oog te hebben voor de impact van deze transitie voor ADV’s en
de medewerkers. De stappen die moeten leiden naar één centrale organisatie brengt
vragen met zich mee bij de medewerkers, directeuren en bestuurders van de huidige
ADV’s. Ook komen er met de tijd nog veel praktische vraagstukken kijken bij deze transitie.
Daarbij valt te denken aan onderwerpen als overdracht van eigendom, een sociaal plan
of overname van personeel en een toepasselijke cao.
Om de gevolgen op alle bovengenoemde punten zo goed mogelijk in kaart te brengen zal
de komende maanden hiervoor een nadere verkenning plaatsvinden (zie verder in paragraaf
9).
Reacties op het voorkeursscenario
Het Ministerie van BZK heeft diverse reacties op de ambitie voor het voorkeursscenario
ontvangen. Hierin geven relevante belanghebbenden aan hoe zij tegen het voorkeursscenario
aankijken.
Discriminatie.nl
Het bestuur van de landelijke vereniging van ADV’s heeft de Minister een brief gestuurd
met hun reflectie op het voorkeursscenario. Bij de ADV’s binnen Discriminatie.nl is
draagvlak om toe te werken naar één centrale organisatie voor de aanpak van discriminatie.
Wel geven zij onder meer aan dat er behoefte is aan het behouden van het lokale en
benaderbare laagdrempelige karakter van de organisatie. Daarnaast geeft Discriminatie.nl
duidelijk aan dat zij van mening is dat deze organisatie zich ook moet richten op
institutionele discriminatiebestrijding. De visie van Discriminatie.nl sluit aan bij
het idee dat de landelijke organisatie faciliterend is aan de regio’s en lokale loketten.
Discriminatie.nl is voorstander van een wettelijke taak voor gemeenten om aan antidiscriminatiebeleid
te doen, omdat Discriminatie.nl het risico inziet dat de gemeenten zich minder verantwoordelijk
voelen wanneer wettelijke taken van gemeenten in de Wga wegvallen.
Initiatiefnemers manifesten
Namens de initiatiefnemers van de manifesten – Zwart Manifest, Manifest tegen Islamofobie, Joods Manifest en Manifest tegen anti-Aziatisch racisme – ontving het Ministerie van BZK een position paper. De initiatiefnemers van de manifesten maken deel uit van organisaties die het maatschappelijk
middenveld van gemarginaliseerde gemeenschappen vertegenwoordigen. In de position paper wordt aangeven dat het voorkeurscenario om tot één sterke centrale organisatie te
komen perspectief biedt, maar nog enkele gebreken vertoont ten opzichte van wat Nederland
daadwerkelijk nodig heeft, rekening houdend met verschillende maatschappelijke ontwikkelingen
en gebeurtenissen. In de position paper wordt benadrukt dat het van groot belang is dat het een onafhankelijke Antidiscriminatie-organisatie
wordt met voldoende mandaat en (financiële) middelen. De nieuw te vormen antidiscriminatie-organisatie
zou overheidsdiensten13 en de maatschappij kunnen helpen om (institutionele vormen van) racisme en discriminatie
in de samenleving te stoppen, niet alleen preventief, maar ook curatief en repressief.
Daarbij doen de manifestschrijvers de suggestie om te kijken naar de wijze waarop
de Nationale ombudsman als Hoog College van Staat is georganiseerd. Ook willen ze
daaraan toegevoegd zien worden dat de uitspraken van de nieuwe organisatie juridisch
bindend zijn. Hoe dan ook: De melder moet centraal staan bij het maken van de keuzes
over de inrichting van de organisatie.
VNG
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft in de commissie PSI (participatie, schuldhulpverlening
en inburgering) een standpunt ingenomen naar aanleiding van het bovengenoemde voorkeursscenario
van de Minister. Het standpunt is ontstaan en getoetst door de werkgroep van de VNG
die antidiscriminatie in haar portefeuille heeft. De vertegenwoordiging in deze werkgroep
is breed en divers en bestaat naast de G4-gemeenten en de G40-gemeenten ook uit kleinere
gemeenten.
Gemeenten vinden het belangrijk dat er sprake zal zijn van een duidelijke wettelijke
landelijke taak, een duidelijke lokale taak en voldoende financiële middelen. Zij
geven aan dat er op dit moment nog onvoldoende duidelijk is wat betreft de beoogde
preventietaak voor zowel de nieuwe organisatie als de gemeenten. De gemeenten kunnen
zich vinden in het door de G4 voorgestelde onderscheid tussen «smalle preventietaken»
(gericht op registratie en bijstand) en «brede preventietaken». Gemeenten geven daarbij
overigens wel aan dat zij zich zorgen maken als brede preventie geen wettelijke taak
gaat worden, omdat het onderwerp niet in elke gemeente dezelfde prioriteit kent. Dit
heeft voornamelijk te maken met de (niet toereikende) beschikbare middelen en capaciteit.
Gemeenten roepen daarom ook op om zorg te dragen voor toereikende middelen, zodat
gemeenten hun taken kunnen blijven uitvoeren.
5. Positionering en kernwaarden
Tijdens de werkconferenties kwam de vraag aan bod hoe een nieuwe centrale organisatie
zich zal onderscheiden van al bestaande organisaties tegen discriminatie in het werkveld.
Een centrale organisatie met een eenduidige naam zal naar verwachting goed zichtbaar
en vindbaar zijn en door burgers beter herkend worden. Met de centrale organisatie
kan een bundeling van kennis en expertise plaatsvinden en zal er sprake zijn van meer
doorzettingskracht en aanzien, een groter bereik en meer efficiëntie.
In de nieuwe organisatie staat het melden van ervaren discriminatie en verlenen van
bijstand aan melders centraal. De organisatie als geheel staat dicht bij de burger
door de lokale loketten, maar kan ook op nationaal niveau herkenbaar en effectief
zijn in bijvoorbeeld signaleren richting regering, beleidsmakers en andere organisaties
op basis van (een analyse van) de meldcijfers. Deze combinatie van een landelijke
organisatie mét lokale loketten door heel Nederland zal onderscheidend zijn en bovendien
krachtig.
Tijdens de werkconferenties benoemden de deelnemers een aantal kernwaarden voor de
nieuwe organisatie: toegankelijk, verbindend, daadkrachtig, ontzorgend, onafhankelijk,
deskundig betrouwbaar, vernieuwend en adaptief. In de bijlage bij deze notitie zijn
de kernwaarden verder uitgewerkt.
6. Lokale aanpak van discriminatie
De relatie tussen ADV’s en gemeenten is van cruciaal belang. Zeker wanneer het gaat
over lokale preventieactiviteiten moeten deze twee partners elkaar weten te vinden.
Daarnaast is het ook voor de lokale aanpak van discriminatie heel belangrijk, bijvoorbeeld
om ingrijpende (al dan niet strafrechtelijke) incidenten binnen een gemeente samen
op te pakken.
Uit de monitor lokaal antidiscriminatiebeleid 2022 van Kennisplatform Inclusief Samenleven (KIS)14 blijkt dat 35% van de gemeenten een vorm van lokaal antidiscriminatiebeleid heeft.
Daarnaast geeft 33% van de gemeenten aan dat zij momenteel bezig zijn met het vormen
van lokaal antidiscriminatiebeleid. Discriminatie.nl is overigens van mening dat het
aantal gemeenten dat een kwalitatief goed antidiscriminatiebeleid heeft, waarschijnlijk
lager ligt. Met subsidie van het Ministerie van BZK zal Movisie de monitor lokaal
antidiscriminatiebeleid in 2025 opnieuw uitbrengen.
KIS verstaat onder lokaal antidiscriminatiebeleid: «gemeentelijk beleid dat zich expliciet
richt op het voorkomen en/of bestrijden van discriminatie, racisme en andere uitsluitingsvormen.
Bijvoorbeeld vormgegeven door een lokaal actieplan.»
De meest aangegeven reden waarom gemeenten géén antidiscriminatiebeleid hebben zijn
een gebrek aan capaciteit (40%) en een gebrek aan politiek draagvlak (36%). Ook blijkt
uit de monitor dat de meeste gemeenten behoefte hebben aan ondersteuning bij het opstellen
van hun antidiscriminatiebeleid. Maar gemeenten geven tegelijk aan dat zij (te) weinig
tijd en middelen hebben voor lokaal antidiscriminatiebeleid. Tot slot blijkt uit de
monitor dat 82% van de gemeenten behoefte heeft aan een centraal kennispunt voor lokaal
antidiscriminatiebeleid, waaronder een website met alle relevante informatie. Als
het aan gemeenten ligt, wordt dit kennispunt ingevuld door onder meer het delen van
goede voorbeelden, een overzicht van relevante handreikingen en webinars.
Ook Movisie heeft aanbevelingen gedaan als het gaat om lokaal antidiscriminatiebeleid:15
«We bevelen aan om een apart antidiscriminatiebeleid te formuleren: bijvoorbeeld in
de vorm van een actieplan». Voordelen van apart beleid zijn:
– Het antidiscriminatiebeleid is duidelijker zichtbaar voor burgers. Het geeft burgers
die gediscrimineerd worden meer vertrouwen in hun lokale overheid als zij merken dat
het probleem wordt opgepakt.
– In plaats van de plannen te versnipperen over alle beleidsterreinen is het bij apart
beleid gemakkelijker om het geheel aan plannen op het gebied van antidiscriminatie
op elkaar af te stemmen en te koppelen aan een heldere visie, waarin deze plannen
centraal zijn gebundeld.
Ook in het nationaal programma 2023 van de NCDR is een versterking opgenomen over
het onderzoeken van de haalbaarheid van een wettelijke verplichting tot lokaal antidiscriminatiebeleid.
Tijdens de drie werksessies, die de VNG in april 2024 met gemeenten heeft georganiseerd,
is verkend in hoeverre gemeenten positief staan tegenover een mogelijk nieuwe wettelijk
taak met betrekking tot het voeren van antidiscriminatiebeleid. Hieruit bleek dat
er zowel bij grotere als kleinere gemeenten groot draagvlak is om deze nieuwe taak
bij de gemeenten te beleggen, mits er voldoende lokale vrijheid is om als gemeente
maatwerk te kunnen toepassen op het antidiscriminatiebeleid én er voldoende financiële
middelen vanuit het Rijk beschikbaar komen. Gemeenten gaven bijvoorbeeld aan dat zij
het belangrijk vinden om antidiscriminatiebeleid te hebben, maar dit nu niet (kunnen
of willen) oppakken omdat dit nu geen wettelijk taak is. Hieraan ligt ook soms de
afweging met betrekking tot toekennen van financiële middelen ten grondslag. Deze
punten komen ook terug in het standpunt van VNG, zoals beschreven in paragraaf 4.
De nieuwe relatie tussen gemeenten en de centrale organisatie voor de aanpak van discriminatie
Lokaal antidiscriminatiebeleid is een belangrijk uitgangspunt om lokaal discriminatie
steviger aan te pakken, zo blijkt uit de standpunten van de VNG, de opbrengsten uit
de werksessies van de VNG, de uitkomsten van de monitor van KIS en de oproep van de
Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme. De wijze waarop gemeenten dit
beleid vormgeven zou moeten uitgaan van een intersectionele en domein-overstijgende
blik. Omdat iedere gemeente anders is, zouden gemeenten de vrijheid moeten krijgen
om binnen gestelde minimale voorwaarden een eigen antidiscriminatiebeleid op te stellen.
Het Ministerie van BZK zal de komende periode verder verkennen of gemeenten het vormgeven
en uitvoeren van gedegen antidiscriminatiebeleid als nieuwe wettelijke taak zouden
moeten krijgen. Dit gebeurt onder meer door middel van de Uitvoerbaarheidstoets decentrale
overheden (UDO) in samenwerking met de VNG. Indien gemeenten een nieuwe wettelijke
taak toebedeeld zouden krijgen, zal daarvoor ook een passende financiering via het
Gemeentefonds beschikbaar worden gesteld om deze nieuwe taak gedegen uit te kunnen
voeren.
Daarnaast ligt bij de nieuwe centrale organisatie een verantwoordelijkheid om te zorgen
voor persoonlijke, vaste contactpersonen voor gemeenten. Dat uitten zowel de gemeenten
als de ADV’s als belangrijke wens en behoefte.
Preventie
Bij de uitvoering van de nieuwe wettelijke taak voor gemeenten om antidiscriminatiebeleid
op te stellen en uit te voeren dient ook aandacht te zijn voor preventie. Onder preventie
kan het volgende worden verstaan:
Preventie: het voorkomen van discriminatie en ongelijke behandeling door middel van
bewezen effectieve voorlichting, training, educatie en (beleids)advisering. Het doel
is het vergroten van bewustzijn en kennis over discriminatie, inclusief het herkennen
van discriminatoire praktijken, het ontwikkelen van effectieve methoden om deze te
voorkomen en het informeren over waar men terecht kan bij het ervaren van discriminatie.
Dit alles binnen de context van de actualiteit en de lokale situatie. (Bron: Landelijke vereniging van ADV’s, Discriminatie.nl)
De G4-gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht hebben hun zienswijze op
de rol van gemeenten bij de aanpak en preventie van discriminatie kenbaar gemaakt.
Zij maken hierin een onderscheid tussen «smalle» preventie en «brede» preventie.
Onder smalle preventie wordt verstaan: preventieve taken die bijdragen aan de versteviging van de positie
en het uitvoeren van de taken van de nieuwe centrale organisatie voor de aanpak van
discriminatie. Het gaat om preventie-activiteiten die bijdragen aan het verhogen van
discriminatiemeldingen, meldingsbereidheid en vindbaarheid en herkenbaarheid van de
nieuwe centrale organisatie.
Onder brede preventie wordt verstaan: preventieve taken die voortvloeien uit lokaal antidiscriminatiebeleid
en -activiteiten binnen gemeenten die gericht zijn op het tegengaan van discriminatie
en racisme binnen een gemeente (of regio).
Bij de verdere uitwerking van de versterking van het stelsel zal dit onderscheid worden
overgenomen en verder uitgewerkt. Indien er sprake zal zijn van een nieuwe wettelijke
taak voor gemeenten om antidiscriminatiebeleid met inbegrip van preventie op te stellen
en uit te voeren, zullen gemeenten financieel in staat worden gesteld om aan (brede)
preventie te kunnen doen. Hierbij wordt uitgegaan van een richtbedrag van € 0,26 per
inwoner, dat minimaal nodig is voor preventie zoals genoemd in het rapport van Berenschot.
Dat komt neer op een bedrag van bijna € 5 miljoen. Hiervoor is dekking gevonden binnen
de begroting van het Ministerie van BZK.
Hulp en nazorg voor slachtoffers
In het Nationaal Programma tegen discriminatie en racisme 2023 van de NCDR is een
versterking opgenomen met betrekking tot hulp en nazorg voor mensen die slachtoffer
zijn geworden van discriminatie en racisme. Ook in het werkplan 2022–2025 van de NCAB
is aandacht voor dit onderwerp.16
Hiervoor zijn goede voorbeelden te vinden, bijvoorbeeld in Duitsland. Op dit moment
wordt door het Ministerie van BZK verkend of en in hoeverre het mogelijk is om in
het nieuwe stelsel – al dan niet in samenwerking met andere (maatschappelijke) organisaties
zoals Slachtofferhulp Nederland – actief nazorg te bieden voor en door mensen met
discriminatie-ervaringen vanuit specifieke gemeenschappen. Na afronding van de verkenning
kan worden bezien of dit een taak voor de nieuwe centrale organisatie zou moeten zijn.
7. Taken
De nieuwe centrale organisatie dient een duidelijke en sterke positie te krijgen binnen
het bestaande werkveld in Nederland. Uit de verschillende inbreng, zoals hierboven
genoemd in paragraaf 4 en 5, blijkt dat er behoefte is aan een sterke centrale organisatie
die fungeert als dé expert in Nederland als het gaat om melden en registreren van
discriminatie, verlenen van bijstand aan melders en preventie van discriminatie. Daarom
is het van belang een gedegen afweging te maken van de taken die passen bij zo’n organisatie.
De taken zullen ook moeten passen binnen het huidige werkveld, waarbij geen overlap
ontstaat met taken (en bevoegdheden) van andere bestaande organisaties, zoals het
College voor de Rechten van de Mens (hierna: CRM) en de beide Nationaal Coördinatoren
(NCDR en NCAB).
De hierna voorgestelde taken richten zich dan ook nadrukkelijk op het melden en registreren
van meldingen, het verlenen van bijstand aan melders en (smalle) preventie van discriminatie.
Daarmee sluiten de taken niet volledig aan bij het standpunt van de initiatiefnemers
van de manifesten zoals beschreven in paragraaf 4, omdat zij bijvoorbeeld pleiten
voor (repressieve) bevoegdheden waarmee het het karakter van een zelfstandig bestuursorgaan
(ZBO) zou krijgen of zelfs de vorm van een Hoog College van Staat. Kenmerkend voor
een ZBO is dat er sprake is van openbaar gezag17. Voor de Hoge Colleges van Staat geldt dat hun positie grondwettelijk is vastgelegd
en zij wetgevende of controlerende taken hebben. De nieuwe centrale organisatie zal
geen openbaar gezag krijgen. De vormen van een ZBO of een Hoog College van Staat zijn
daarom niet passend. In paragraaf 8 zal nader worden ingegaan op de beoogde rechtsvorm
van de centrale organisatie.
Huidige wettelijke taken
De huidige Wga schrijft de volgende wettelijke taken voor:
– Het leveren van onafhankelijke bijstand bij discriminatieklachten;
– Het registreren van discriminatieklachten (en daarover jaarlijks verslag uitbrengen
aan het Ministerie van BZK).
Nieuwe wettelijke taken
Voor de nieuwe organisatie zijn de volgende wettelijke taken voorzien:
– De organisatie van alsmede de verlening van onafhankelijke bijstand bij discriminatieklachten;
– Het – met de Algemene Verordening Gegevensbescherming in acht genomen – registreren
van en rapporteren over meldingen over discriminatie;
– Het uitvoeren van activiteiten ten behoeve van de smalle preventie (zoals beschreven
in par. 6);
– Het bevorderen van meldingstoegankelijkheid.
Voor de uitvoering van deze wettelijke taken wordt financiële dekking gevonden in
het alloceren van de middelen die momenteel via het Gemeentefonds beschikbaar zijn.
Het alloceren van deze middelen zal mede gebeuren op basis van de uitvoerbaarheidstoets
decentrale overheden (UDO) die ter voorbereiding op het wetgevingstraject zal plaatsvinden.
Zie daarover verder in paragraaf 9 (financiële aspecten) en 10 (proces).
Het is de ambitie om mede aan de hand van de UDO te bezien of de gemeenten van de volgende wettelijke taken kunnen worden voorzien:
– De gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders dragen gezamenlijk zorg
voor het opstellen en uitvoeren van gedegen lokaal antidiscriminatiebeleid, met inbegrip
van (brede) preventie.
– Het college van burgemeester en wethouders brengt elke vier jaar verslag uit aan de
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het gevoerde beleid in
die periode.
NB Hieraan kan worden voldaan door medewerking te verlenen aan een door het Ministerie
van BZK geïnitieerd landelijk onderzoek naar lokaal antidiscriminatiebeleid.
Uitvoering van de nieuwe taken
De uitvoering van de taken wordt binnen de organisatie op verschillende lagen belegd:
landelijk, regionaal en lokaal.
Landelijke organisatie
Dit landelijk bureau draagt zorg voor een goed opererende organisatie (in de vorm
van een stichting, zie verder onder par. 8). De landelijke organisatie stelt zich
intern faciliterend op richting de regionale afdelingen en lokale loketten, zodat
zij zich bij hun kerntaken kunnen houden. Daarbij hoort bijvoorbeeld de landelijke
bedrijfsvoering (inclusief P&O, ICT en facilitaire zaken) en het beschikbaar stellen
van kaders voor regionale en lokale beleids-, communicatie- en preventieactiviteiten.
Extern stelt de landelijke organisatie zich op als kennis- en expertisepunt waar het
melden, de registratie van meldingen, verlenen van bijstand en (smalle) preventie
van discriminatie centraal staat en zorgt zij voor de landelijke ketenafstemming en
landelijke beleidsontwikkeling. De stichting kan normerend optreden door excessen
naar aanleiding van (analyse van) meldingen landelijk onder de aandacht te brengen
en daar een duidelijk standpunt over in te nemen, onderzoek uitvoeren en op nationaal
niveau aan verschillende tafels plaatsnemen om invloed te hebben op nieuw of bestaand
beleid.
Regionale afdelingen
Om door het hele land goede werkrelaties te kunnen borgen binnen de verschillende
werkgebieden dient er gekeken te worden naar een werkbare verdeling van de regionale
werkgebieden. De voorkeur hiervoor ligt bij werkgebieden die gebaseerd zijn op de
huidige politie-eenheden. Op dit moment werken ADV’s al volgens deze werkgebieden
samen met het Openbaar Ministerie en de Politie binnen de verschillende Regionale
Discriminatie Overleggen. Daarmee ligt er een goed construct om op voort te bouwen.
De regionale afdelingen hebben vooral de taak om ervoor te zorgen dat de lokale loketten
kunnen doen waarvoor zij zijn bedoeld: namelijk het voeren van de verschillende fysieke
meldplekken en het uitvoeren van beleidstaken. Bij de regionale afdelingen wordt er
zorggedragen voor de aansturing van medewerkers van de lokale loketten binnen het
aangewezen werkgebied. Bij deze regionale afdelingen werken ook de contactpersonen
voor de individuele gemeenten uit dat werkgebied.
De regionale afdelingen kunnen daarnaast(civiele) zaken bij een rechtbank aanhangig
maken (ná een oordeel van het CRM dat er sprake is van ongerechtvaardigd onderscheid),
aangifte doen bij politie en, leunend op de landelijke kaders zelfstandig met de gemeenten
in het werkgebied invulling geven aan smalle preventie-, beleids- en campagneactiviteiten
op te zetten en uit te voeren. Dit sluit ook aan bij de rechten van «equality bodies»
op grond van de eerder genoemde Europese richtlijnen betreffende normen voor organen
voor gelijke behandeling (onder meer procesvoering en preventie). Voor de brede preventie-
en beleidsactiviteiten blijven de gemeenten verantwoordelijk. Het voornemen is om
hiertoe binnen het nieuwe stelsel een nieuwe taak voor de gemeenten op te nemen met
een hiervoor passende financiering vanuit het Rijk. Bij de uitvoering van die taak
staat het gemeenten vrij om desgewenst samen te werken met de lokale loketten van
de nieuwe organisatie (zie verder hierna).
Lokale loketten
De lokale loketten worden binnen het nieuwe stelsel zoveel mogelijk vrijgehouden om
zich bezig te kunnen houden met de kerntaken: registratie en behandeling van discriminatiemeldingen
en het uitvoeren van preventietaken. Bij de loketten werken professionele consulenten
die gehouden zijn aan de landelijke kaders voor de kwaliteit van de dienstverlening.
De medewerkers fungeren als eerste aanspreekpunt voor burgers en zijn toegankelijk
en benaderbaar. De loketten dragen er dan ook zorg voor om binnen hun eigen werkgebied
de vindbaarheid te stimuleren. Dit kan bijvoorbeeld door (ook) spreekuren te organiseren
in bibliotheken en wijkcentra of deel te nemen aan informatiemarkten op speciale dagen
in het jaar.
De lokale loketten kunnen namens een melder zaken aanhangig maken bij klachtorganen
(zoals het CRM) of bij gemeenten (in het kader van de Wet goed verhuurderschap) en
kunnen met melders mee gaan bij het doen van aangifte bij de politie.
Verhouding regionale afdelingen en lokale loketten
Hierboven is uiteen gezet hoe de regionale afdelingen en de lokale loketten binnen
de organisatiestructuur gezien worden. Daarbij gaat het vooral om het onderscheid
in rollen en taakverdeling. In de praktijk zullen de regionale afdelingen en lokale
loketten op eenzelfde locatie zijn gehuisvest. Het gemaakte onderscheid heeft voornamelijk
invloed op de verdeling van de werkgebieden en het regionaal samenwerken (onderling
maar ook met ketenpartners, gemeenten en het maatschappelijk middenveld). Het is daarmee
goed denkbaar dat er binnen een werkgebied meerdere lokale loketten zijn, waarin bij
één van deze loketten tevens de regionale afdeling is gevestigd.
In de bijlage bij deze notitie is een schematisch overzicht opgenomen van de voorgestelde
taken van de nieuwe centrale organisatie.
8. Inrichting organisatie
Keuze voor rechtsvorm
Om de rechtsvorm van de nieuwe centrale organisatie te kunnen bepalen zal worden gekeken
naar de vraag of er sprake is van een «publiek belang» en naar de beoogde (wettelijke)
taken zoals hiervoor beschreven in paragraaf 7. Daarbij is een belangrijk criterium
of er sprake is van «het verrichten van publiekrechtelijke rechtshandelingen of openbaar
gezag» door de nieuwe organisatie. Als dat niet het geval is, is de aangewezen rechtsvorm
een privaatrechtelijke (overheids)stichting. Op het (mede of doen) oprichten van een
stichting door de overheid is het stichtingenkader van het Ministerie van Financiën
van toepassing. Daarbij geldt het uitgangspunt «nee, tenzij». Nut en noodzaak van
overheidsbetrokkenheid moet worden aangetoond aan de hand van de in het stichtingenkader
genoemde normen (karakter van handelingen, ministeriele bevoegdheden samenwerking,
financiën en doelmatigheid). Deze punten worden hierna toegelicht.
De beoogde taken van de nieuwe organisatie zijn gericht op het verlenen van bijstand,
het registreren van meldingen, preventie van discriminatie en het vergroten van meldingstoegankelijkheid.
Er zal echter géén sprake zijn van publiekrechtelijke rechtshandelingen of openbaar
gezag met gevolgen voor burgers. Een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) op grond van
de Kaderwet ZBO’s is daarom in deze situatie niet aangewezen.
Het publieke belang in deze is het voorkomen van en een steviger aanpak van discriminatie
in de samenleving. Artikel 1 van onze Grondwet is een van de belangrijkste uitgangspunten
van onze democratische rechtsstaat. Het Ministerie van BZK waarborgt de Grondwet en
de grondrechten en is coördinerend op het antidiscriminatiebeleid van het kabinet.
Daarom is het streven gericht op het meest ambitieuze scenario om te zorgen dat meer
mensen in Nederland die discriminatie ervaren dit gaan melden en daarmee discriminatie
gerichter aangepakt kan worden. Discriminatie veroorzaakt niet alleen groot persoonlijk
leed, maar raakt de samenleving op vele terreinen (arbeidsmarkt, onderwijs, woningmarkt,
openbare ruimte). Het waarborgen dat burgers in gelijke mate toegang hebben tot een
laagdrempelig loket, is een belangrijk aspect van het behartigen van het publieke
belang.
Gelet op het bovenstaande is een privaatrechtelijke (overheids)stichting in dit geval
de aangewezen rechtsvorm. Vervolgens komt de vraag op of hierbij een rol voor de overheid
gerechtvaardigd is. Een privaatrechtelijke stichting kan immers ook door de samenleving
zelf in het leven worden geroepen. Vanwege het grote publieke belang van preventie
en aanpak van discriminatie is het belangrijk dat de rijksoverheid (het Ministerie
van BZK) een zekere betrokkenheid heeft bij (het oprichten van) de nieuwe organisatie
en zicht houdt op de uitvoering van de taken. Dit wordt in het bijzonder gerechtvaardigd
door de bovengenoemde «waarborgfunctie» van de overheid. Bij een privaatrechtelijke
stichting, die zonder de overheid vanuit de samenleving wordt opgezet en uitgevoerd,
zou dit niet mogelijk zijn. Tegelijkertijd is het wenselijk dat de (eenmaal opgerichte)
nieuwe organisatie zelfstandig en onafhankelijk kan gaan functioneren.
De conclusie met betrekking tot de rechtsvorm is dan ook dat een overheidsstichting
hier het meest passend zou zijn. Het Ministerie van BZK kan daarbij als (mede) oprichter
van een stichting fungeren en onder meer betrokken zijn bij het opstellen van de statuten.
Gelet op het zelfstandig en onafhankelijk functioneren zal de Minister van BZK alleen
beperkte statutaire bevoegdheden krijgen, maar geen invloed hebben op de uitvoering
van de taken door de onafhankelijke stichting. De centrale organisatie staat daarmee
als stichting op gepaste afstand van de overheid. De financiering kan via een subsidierelatie
vanuit het Ministerie van BZK worden vormgegeven. Om uitvoering te geven aan het voornemen
om een stichting op te richten, zal in overleg met het Ministerie van Financiën de
hiervoor aangewezen procedure op grond van het Kader voor stichtingen doorlopen worden
(Toetsingscommissie Verzelfstandiging van het Ministerie van Financiën, advies Algemene
Rekenkamer en voorhangprocedure in het parlement).
Governance en toezicht
De nieuwe centrale organisatie heeft een landelijk karakter en voert essentiële taken
uit in de aanpak van discriminatie in Nederland. De centrale organisatie heeft daarmee
een grote verantwoordelijkheid. Het is belangrijk dat er een duidelijke governancestructuur
is, met bijbehorend toezicht. Om de verantwoording en het toezicht goed te borgen,
zou de voorkeur uitgaan naar een dualistisch bestuursmodel. In dit model zijn de bevoegdheden
en verantwoordelijkheden belegd bij verschillende organen binnen de organisatie, zoals
een Raad van Toezicht, een Raad van Bestuur en een directie. De bezoldiging die daarbij
hoort zal worden gebaseerd op richtlijnen binnen de sector en de Governance Code.
De wijze waarop de centrale organisatie zal worden georganiseerd, met het daar bijbehorende
toezicht, zal later worden uitgewerkt.
9. Financiële aspecten
Om tot een nieuwe centrale organisatie voor de aanpak van discriminatie te komen is
het nodig om een aantal financiële zaken in kaart te brengen. Daarbij gaat het om
inzicht in de structurele en incidentele kosten die worden voorzien en de financiering
van de beoogde nieuwe wettelijke taken voor de centrale organisatie en de gemeenten.
Zoals aangegeven in paragraaf 2 is het uitgangspunt voor de versterking van het stelsel
dat dit budgetneutraal plaatsvindt voor zover het de reeds bestaande wettelijke taken
betreft. Hiervoor zal een «uitname» uit het Gemeentefonds worden gedaan. Voor zover
sprake is van nieuwe wettelijke taken, zal passende financiering beschikbaar worden
gesteld. Hiervoor is dekking gevonden op de begroting van het Ministerie van BZK.
Structureel
De structurele kosten van de nieuwe centrale organisatie zullen naar verwachting in
ieder geval bestaan uit lonen, sociale lasten, huisvesting, projectkosten en overige
kosten.18 Momenteel stelt het Rijk via het Gemeentefonds jaarlijks € 12,9 miljoen beschikbaar
voor het uitvoeren van de huidige wettelijke taken die voortvloeien uit de Wga. Om
dit bedrag beschikbaar te kunnen stellen aan de nieuwe centrale organisatie, waar
de wettelijke taken zullen worden belegd, zal een «uitname» uit het Gemeentefonds
worden gedaan.19 Omdat het Gemeentefonds sinds de inwerkingtreding van de Wga (in 2009) jaarlijks
geïndexeerd is, zal het hierbij gaan om het bovengenoemde bedrag vermeerderd met indexering.
Indien de nieuwe centrale organisatie nieuwe wettelijke taken met betrekking tot «smalle»
preventie krijgt toebedeeld, zoals beschreven in paragraaf 6 van deze notitie, zal
ook daarvoor een passende financiering nodig zijn. Volgens berekening in het rapport
van Berenschot is hiervoor € 0,26 per inwoner nodig. Dit betekent een bedrag van circa
€ 5 miljoen structureel per jaar. Hiermee komen de verwachte structurele kosten voor
de nieuwe organisatie uit op € 17,9 miljoen per jaar.
Indien ook gemeenten een nieuwe wettelijke taak zouden krijgen met betrekking tot
het voeren van lokaal antidiscriminatiebeleid (met inbegrip van preventie), zal daarvoor
naar verwachting jaarlijks een bedrag van € 5 miljoen benodigd zijn. Dit bedrag is
gebaseerd op een richtbedrag van (minimaal) € 0,26 per inwoner. Er is vanaf 2024 reeds
€ 2,5 miljoen voor gemeenten beschikbaar voor preventie van discriminatie via een
decentralisatie uitkering in het Gemeentefonds.
Incidenteel
In de aanloop naar de totstandkoming van de nieuwe centrale organisatie zal er ook
sprake zijn van incidentele «opstartkosten». Daarbij kan worden gedacht aan kosten
met betrekking tot juridische zaken (zoals oprichten van een stichting), administratie,
personeel, integratie (zoals harmoniseren van procedures) en operationeel (huisvesting).
De transitie behelst het traject om van afzonderlijke gemeentelijke ADV’s naar één
nieuwe centrale organisatie en rechtsvorm te komen. Deze transitie is omvangrijk en
vergt begeleiding van bijvoorbeeld een transitiemanager en/of kwartiermaker en goede
afstemming met het Ministerie van BZK. Voor de incidentele kosten voor het voorbereiden
en opstarten van de nieuwe organisatie is een inschatting gemaakt, dit wordt de komende
maanden verder in beeld gebracht. Hiervoor is dekking gevonden binnen de begroting
van het Ministerie van BZK.
Indexatie
De nieuwe organisatie zal jaarlijks door het Rijk middels een kaderbrief/subsidie
worden gefinancierd. Het is de bedoeling dat deze jaarlijkse bijdrage ook zal worden
geïndexeerd. De komende periode zal worden onderzocht welke index van het CPB hiervoor
het meest passend is.
10. Proces
De transitie naar de nieuwe centrale organisatie behelst een aantal stappen, waarvan
een wetgevingstraject een belangrijk onderdeel is. In de voorbereiding daarvan zal
ook nader worden ingegaan op een zo zorgvuldig en soepel mogelijke transitie voor
en van de huidige ADV’s en de medewerkers. Het wetgevingstraject wordt opgestart.
Ik streef ernaar in medio 2025 een concept wetsvoorstel gereed te hebben voor de internetconsultatie
en consultatie van adviesorganen. De komende maanden zal een UDO worden gedaan. Daarnaast
zal een uitvoeringstoets door VNG en bestuurlijke consultatie van de koepel(s) van
medeoverheden plaatsvinden (in ieder geval VNG).
In de consultatiefase zijn verder adviesaanvragen aan onder meer de Algemene Rekenkamer
(i.v.m. het oprichten van een stichting), het Adviescollege toetsing regeldruk, de
Autoriteit Persoonsgegevens, het CRM en de Raad van State voorzien. In het najaar
van 2025 kan naar verwachting een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
De beoogde datum van inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving is 1 januari 2027.
Gedurende het hele proces zal via de klankbordgroep (zie paragraaf 1) nauw contact
worden onderhouden met de belanghebbenden uit het werkveld en de maatschappij. Met
de landelijke vereniging Discriminatie.nl en de directeuren van de verschillende ADV’s
vindt daarnaast op reguliere basis overleg plaats ter voorbereiding op de organisatorische
aspecten van de versterking van het stelsel.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J.J.M. Uitermark
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.