Brief regering : Beleidsreactie op onderzoeksrapporten n.a.v. fataal steekincident Albert Heijn
28 684 Naar een veiliger samenleving
Nr. 749
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS EN MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 december 2024
Op 20 juni 2023 voltrok zich een verschrikkelijk misdrijf in het filiaal van de Albert
Heijn op de Turfmarkt in Den Haag. Jamel L. (hierna: «de veroordeelde») bracht een
medewerkster met een mes om het leven. Deze gebeurtenis heeft grote (maatschappelijke)
impact. Via deze weg betuigen wij ons medeleven aan de nabestaanden. Wij vinden het
belangrijk om lering te trekken uit dit incident om de kans op herhaling in de toekomst
te verkleinen en waar mogelijk te voorkomen.
De Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: de Inspectie) heeft in samenwerking met
de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ) en de toezichthouder kwaliteit
Wet maatschappelijke ondersteuning van Gemeentelijke Gezondheidsdienst Haaglanden
onderzoek uitgevoerd naar de rol van betrokken instanties in het sociaal, zorg- en
veiligheidsdomein in aanloop naar het noodlottige steekincident. Ook heeft de procureur-generaal
bij de Hoge Raad (hierna: PGHR) vanuit zijn rol als toezichthouder op het Openbaar
Ministerie (hierna: OM) onderzoek uitgevoerd naar het handelen van het OM in de jaren
voorafgaand aan het steekincident. Deze rapporten hebben wij op 4 november jl. aan
uw Kamer aangeboden.1 De Inspectie en de PGHR hebben in kaart gebracht welke gebeurtenissen vooraf zijn
gegaan aan het incident op 20 juni 2023 en aanbevelingen gedaan over wat wij hiervan
kunnen leren.
Wij zijn de Inspectie, de IGJ, de toezichthouder kwaliteit Wet maatschappelijke ondersteuning
van Gemeentelijke Gezondheidsdienst Haaglanden en de PGHR erkentelijk voor hun onderzoeken.
Hierbij bieden wij uw Kamer mede namens de Staatssecretaris Rechtsbescherming, de
Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport en de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke
Zorg onze reactie op de rapporten aan.
In deze brief geven wij eerst de bevindingen van de Inspectie weer, vervolgens de
bevindingen van de PGHR. Daarna lichten wij toe welke maatregelen worden ingezet op
het gebied van personen met verward gedrag (en een hoog veiligheidsrisico), informatie-uitwisseling
en forensische zorg in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Tot slot vindt u in
bijlagen 1 en 2 een gedetailleerde reactie op een aantal specifieke aanbevelingen
van respectievelijk de Inspectie en de PGHR. Wij nemen de bevindingen van de Inspectie
en de PGHR uiterst serieus en vinden het belangrijk om er met (een intensivering van)
maatregelen op het gebied van zorg, ondersteuning en informatie-uitwisseling al het
mogelijke aan te doen om grip te krijgen en te houden op mensen met verward/onbegrepen
gedrag, zodat de kans op herhaling van een ernstig incident als deze wordt verkleind.
1. De conclusies van de Inspectie
De Inspectie geeft aan met welke uitvoeringsinstanties de veroordeelde in aanraking
is gekomen in de periode tussen zijn aankomst in Nederland in 2021 tot het steekincident
op 20 juni 2023 en hoe deze instanties hebben gehandeld. Daarnaast heeft de Inspectie
gekeken naar de behandeling van het verzoek van Curaçao aan Nederland in 2018 waarin
Nederland is verzocht om overname van de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel die
de veroordeelde van de Curaçaose rechter opgelegd heeft gekregen.
Op basis van de bevindingen in het onderzoek constateert de Inspectie vier knelpunten:
1) De Inspectie constateert dat uitvoeringsinstanties te weinig hebben gedaan om de
veroordeelde in beeld te krijgen en te houden. 2) Daarnaast concludeert de Inspectie
dat het de betrokken uitvoeringsorganisaties niet altijd is gelukt om wanneer nodig
passende interventies in te zetten. 3) Bovendien werd informatie volgens de Inspectie
op bepaalde momenten onvoldoende overgedragen aan andere organisaties. Nazorg kwam
volgens de Inspectie niet in alle gevallen tot stand. Naast het handelen van de individuele
organisaties ziet de Inspectie dat de onvolledigheid van justitiële informatie, zoals
het ontbreken van informatie over de tbs-maatregel op Curaçao, het de keten bemoeilijkt
heeft om de juiste aanpak in te zetten. Daarbij concludeert de Inspectie dat onder
meer wet- en regelgeving onvoldoende mogelijkheden bieden om te komen tot een passende
aanpak voor veroordeelde. Doordat de veroordeelde geen hulpvraag had en in wisselende
regio’s verbleef kwam ondersteuning en zorg onvoldoende tot stand. 4) Tot slot concludeert
de Inspectie dat het besluit van de Minister voor Rechtsbescherming om het verzoek
tot overname van de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel van de veroordeelde af
te wijzen onvoldoende te volgen is.
De Inspectie doet naar aanleiding van haar bevindingen negen aanbevelingen aan betrokken
instanties. Zes van deze aanbevelingen zien op het bieden van een passende aanpak,
één aanbeveling ziet op de volledigheid van het Uittreksel Justitiële Documentatie
en twee aanbevelingen zien op de behandeling van verzoeken tot overname van een tbs-maatregel.
Deze aanbevelingen staan – voorzien van onze reactie – weergegeven in bijlage 1. Met
uitzondering van aanbeveling 9 gaan wij aan de slag met alle aanbevelingen. Dit wordt
in bijlage 1 toegelicht.
2. De conclusies van de PGHR
Op 1 september 2023 heeft de PGHR aangekondigd, in het kader van zijn toezichthoudende
taak ten aanzien van het OM en in aanvulling op het onderzoek van de Inspectie, onderzoek
te gaan doen specifiek naar de rol van het OM.2 Dit onderzoek was gericht op de periode voorafgaand aan het steekincident, meer in
het bijzonder op de informatie die bij het OM in de jaren voorafgaand aan het steekincident
bekend was en/of bekend had moeten/kunnen zijn over de psychische gesteldheid van
de verdachte, diens strafrechtelijke antecedenten en de hem eerder opgelegde straffen
en maatregelen. Verder is onderzocht of het OM, op basis van de informatie die het
tot zijn beschikking had, heeft gehandeld in overeenstemming met de wet- en regelgeving.
De PGHR formuleert vijf aanbevelingen voor het OM, welke in bijlage 2 zijn voorzien
zijn van de reactie van het OM en de Minister van Justitie en Veiligheid. Deze aanbevelingen
raken vooral de informatie-uitwisseling tussen verschillende systemen, organisaties
en OM-onderdelen en zijn daarin vergelijkbaar met de aanbevelingen van de Inspectie.
Het OM gaat met de aanbevelingen aan de slag voor zover deze passen binnen de taakuitvoering
van het OM en de wettelijke kaders. Zo zet het OM stappen voor het landelijk uniformeren
van de registratie van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS)-zaken
en brengt de informatie over het opvragen van Curaçaose strafkaarten opnieuw onder
de aandacht binnen de organisatie. Daarnaast verkent het OM in samenwerking met DJI
of de gedragingen waarvan DJI melding doet richting het OM moeten worden uitgebreid.
Een nadere toelichting op hoe het OM opvolging geeft aan de aanbevelingen staat in
bijlage 2.
3. Maatregelen
Het komt voor dat een persoon met verward/onbegrepen gedrag voor gevaarlijke situaties
zorgt, soms zelfs met dodelijke gevolgen. De veroordeelde behoort tot deze kleine
groep mensen. Indien personen met verward/onbegrepen gedrag onder toezicht van instanties
staan, dienen deze instanties telkens een professionele inschatting te maken van de
concrete omstandigheden en zich af te vragen of deze een gevaar kunnen opleveren en
op welke wijze hierop kan worden geanticipeerd. Dit is een bijzonder complexe opgave.
Voor deze professionals gaat het daarbij om die door verandering in de context per
dag kunnen wijzigen, die vaak moeten worden genomen in een kort tijdsbestek, op basis
van de dan (vaak beperkte) beschikbare informatie, in het licht van middelen die niet
onbeperkt zijn en waarbij de wettelijke kaders in acht moeten worden genomen. Helaas
betekent dit dat niet alle incidenten kunnen worden voorkomen. In het geval van de
veroordeelde volgt uit de onderzoeksrapporten niet, dat als op bepaalde momenten andere
keuzes waren gemaakt, dit specifieke incident voorkomen had kunnen worden. Niettemin
is het onze verantwoordelijkheid om de kans op ernstige incidenten zoveel mogelijk
te verkleinen door kritisch te analyseren wat er is gebeurd, lessen te trekken uit
deze analyse en waar nodig gerichte maatregelen te nemen. Dit delen wij met uw Kamer
middels deze brief. In dit hoofdstuk nemen we u eerst mee in maatregelen die wij treffen
in de aanpak voor personen met verward/onbegrepen gedrag (en een hoog veiligheidsrisico).
Daarna nemen we u mee in maatregelen die zien op informatie-uitwisseling. Tot slot
lichten wij toe welke maatregelen wij treffen op het gebied van forensische zorg in
het Caribisch deel van het Koninkrijk.
3.1 Aanpak voor personen met verward/onbegrepen gedrag (en een hoog veiligheidsrisico)
De Inspectie geeft in haar rapport aan dat de bevindingen niet nieuw of uniek zijn;
eerdere rapporten hebben deze knelpunten ook al aan het licht gebracht. Naar aanleiding
van deze eerdere rapporten en het steekincident, heeft het kabinet de afgelopen periode
een aantal stappen gezet. Uw Kamer is op respectievelijk 18 november jl. en 25 november
jl. schriftelijk geïnformeerd over de reactie op het eindrapport van de parlementaire
verkenning naar de aanpak voor personen met verward/onbegrepen gedrag en de Werkagenda
aansluiting reguliere zorg en forensische zorg.3 Met de brede aanpak voor personen met verward/onbegrepen gedrag wil het kabinet dat
mensen tijdig passende zorg en ondersteuning krijgen, zodat zij niet onnodig in aanraking
komen met politie en justitie. De Werkagenda richt zich op het deel van de doelgroep
met een hoog veiligheidsrisico, waartoe ook de veroordeelde behoort. Voordat wij een
aantal relevante maatregelen uitlichten, hechten wij eraan om te benadrukken dat sommige
mensen met verward/onbegrepen gedrag zich in de praktijk onttrekken aan regels en
processen. Op die personen is derhalve minder controle, hoe onwenselijk we dit ook
vinden. Wij zijn verantwoordelijk voor een sluitende aanpak, waarin de kans dat iemand
niet op tijd de juiste zorg, ondersteuning en waar nodig beveiliging krijgt wordt
verkleind.
3.1.1. Werkagenda aansluiting reguliere zorg en forensische zorg
Het doel van de maatregelen in de Werkagenda is om de aansluiting tussen de reguliere
zorg en de forensische zorg te verbeteren. Zowel de brede aanpak als de aanpak gericht
op mensen met een hoog veiligheidsrisico hebben als doel tijdig passende ondersteuning
en/of zorg te leveren aan mensen die de grip op het leven (dreigen te) verliezen,
met alle mogelijke gevolgen van dien. Vanuit de Werkagenda werken de Ministeries van
JenV en VWS aan elf maatregelen (zowel nieuw als bestaand) om zorg en veiligheid beter
op elkaar aan te laten sluiten. Met de maatregelen in de Werkagenda zet het kabinet
onder andere in op:
• Een betere aansluiting tussen de wettelijke stelsels van zorg en straf en de mogelijke
introductie van een extra wettelijke titel in het strafrecht zodat de patiënt of cliënt
zowel qua zorgvraag, vereist beveiligingsniveau als benodigde aansluiting tussen zorgdomeinen
naar de juiste plek wordt geleid.
• Een betere samenhang tussen de reguliere zorg en de forensische zorg door de samenwerking
te verbeteren tussen de verschillende specialisaties (bijvoorbeeld forensische zorg,
specialistische ggz, verslavingszorg, gehandicaptenzorg en beschermd wonen) en het
(waar nodig) versterken van het werken met risicotaxatie van het gedrag van de cliënt
zodat cliënten een meer duurzaam ondersteunings- en zorgtraject kunnen doorlopen.
• Betere begeleiding bij de overgang van het straf- naar het zorgdomein en andersom.
• Inzet op meer passend zorgaanbod voor een specifieke groep mensen die langdurig klinisch
verblijf nodig hebben waarbij ook (een bepaalde mate van) beveiliging beschikbaar
is.4
• Het borgen van de levensloopaanpak.
De maatregelen uit de Werkagenda moeten eraan bijdragen dat personen met verward/onbegrepen
gedrag en een hoog veiligheidsrisico – zoals de veroordeelde – passende (beveiligde)
zorg krijgen en niet tussen wal en schip vallen.
3.1.2. Reguliere zorg, gedwongen zorg en bemoeizorg
Voor mensen die zorg of ondersteuning nodig hebben zijn er verschillende mogelijkheden.
Voor mensen die zorg nodig hebben en hiervoor openstaan is er zorgaanbod vanuit de
Wet langdurige zorg (hierna: Wlz) en de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw). Voorbeelden
hiervan variëren van ambulante ondersteuning tot klinische opname. Voor mensen die
zorg nodig hebben, maar hier niet voor open staan is er in het geval van ernstig nadeel
gedwongen zorg mogelijk. Voorbeelden hiervan variëren van gedwongen medicatie tot
gedwongen opname. Voor mensen die niet in zorg zijn, maar waar we ons wel zorgen over
maken is er bemoeizorg op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna:
Wmo). Deze vorm van zorg kenmerkt zich door het actief benaderen van mensen die uit
zichzelf geen hulp vragen of accepteren. Gedwongen zorg en bemoeizorg worden nader
toegelicht in bijlage 1. Wanneer iemand desondanks niet tot zorg te verleiden is en
(nog) niet in aanmerking komt voor gedwongen zorg zijn de mogelijkheden beperkt. We
onderkennen dit probleem en gaan met partijen verkennen hoe deze lacune weg te nemen,
want we willen niet dat mensen tussen wal en schip belanden. Hierover voeren we de
komende tijd met partijen, waaronder de Zorg- en Veiligheidshuizen (hierna: ZVH-en),
het gesprek.
3.1.3. Zorg- en veiligheidshuizen en de levensloopaanpak
Wanneer er zorgen zijn op meerdere leefgebieden, er een veiligheidsrisico is en een
domeinoverstijgende aanpak nodig is, kunnen politie, ggz, gemeenten en andere organisaties
een casus melden bij de ZVH-en. Voor een «reguliere» aanpak of, voor de meer complexe
veiligheidscasussen, voor de levensloopaanpak. ZVH-en kunnen complexe casuïstiek met
een hoog veiligheidsrisico in de levensloopaanpak includeren op basis van vastgestelde
criteria.5 Met de introductie van de levensloopaanpak is een belangrijke stap gezet om in regionale
netwerkvormen continue ondersteuning en zorg te bieden aan mensen met een psychische
stoornis en/of een verslaving en/of een verstandelijke beperking én een hoog veiligheidsrisico.
De levensloopaanpak richt zich op mensen die af en aan een strafrechtelijke titel
hebben, maar wél altijd in zekere mate een behandel- en begeleidingsklimaat met forensische
expertise nodig hebben. Voor hen is het nodig dat zij continu in beeld blijven om
aan te sturen op samenhang tussen ondersteuning, zorg en veiligheid. In 2019 is in
vier Zorg- en Veiligheidshuizen gestart met de levensloopaanpak. In 2020 volgden de
andere regio’s met de implementatie. Momenteel is de levensloopaanpak in 29 van de
31 ZVH-en geïmplementeerd. In 2024 waren er circa 600 cliënten geïncludeerd in de
levensloopaanpak. Tot eind 2025 loopt het project Implementatie Levensloopaanpak waarin
we naast het landelijk implementeren ook werken aan bekendheid van de aanpak, het
laten uitvoeren van (wetenschappelijk) onderzoek, een coördinatiepunt voor de aanpak
bij de ZVH-en, het organiseren van passend verblijf voor de doelgroep van de levensloopaanpak
en het structureel borgen van de financiering van de levensloopaanpak. Met dit project
volgen we de aanbeveling op voor continuïteit in begeleiding, specifiek bij mensen
die zich over regio’s heen verplaatsen.
3.2 Informatie-uitwisseling
3.2.1. Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden
Een belangrijke ontwikkeling in het in beeld krijgen en houden van personen met verward/onbegrepen
gedrag (en een hoog veiligheidsrisico), is de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden
(hierna: Wgs) die naar verwachting in 2025 inwerking zal treden. Enerzijds biedt de
Wgs heldere grondslagen om informatie in een ZVH met meerdere deelnemende instanties
aan een samenwerkingsverband te delen en gezamenlijk te verwerken: dat is domeinoverstijgende
gegevensverwerking voor een gezamenlijk doel. Hiermee maakt de Wgs een einde aan de
versnippering van informatie die onder de huidige wetgeving bestaat, doordat het nu
per deelnemer verschilt of- en in welke mate er gegevens met het samenwerkingsverband
mogen worden uitgewisseld. De Wgs voorkomt dat samenwerkingsverbanden in een grijs
gebied moeten opereren waarvan de grenzen niet altijd helder zijn. De helderheid die
de Wgs met zich meebrengt, stelt de samenwerkingsverbanden in staat zorgvuldiger en
effectiever te functioneren. Anderzijds regelt de Wgs voor ZVH-en een vorm van bovenregionale
gegevensuitwisseling: ZVH-en mogen op grond van art. 2.28 Wgs onderling gegevens uitwisselen
voor zover dat noodzakelijk is voor hun doel. Aldus regelt de Wgs dat deelnemers van
de ZVH-en straks meer mogelijkheden hebben om beter (bovenregionaal) gegevens te kunnen
delen om een volledig beeld te krijgen van een casus. Dit is een belangrijke stap
in de opvolging van aanbeveling 1 van de Inspectie, die ziet op continuïteit in de
(regio-overstijgende) begeleiding van personen met verward/onbegrepen gedrag.
Momenteel zijn wij in gesprek met de Vereniging Nederlandse Zorg- en Veiligheidshuizen
over het zoveel mogelijk wegnemen van praktische belemmeringen in de samenwerking.
Hierbij valt te denken aan de inzet van privacyjuristen bij de ZVH-en en het (door)ontwikkelen
en aanbieden van trainingen gegevensdeling voor professionals in het zorg- sociaal
en veiligheidsdomein. De Wgs zal een jaar na inwerkingtreding worden gemonitord door
middel van een invoeringstoets en wordt binnen vijf jaar na inwerkingtreding geëvalueerd
in een wetsevaluatie (artikel 5.1 Wgs). Verder evalueren de samenwerkingsverbanden
doorlopend hun werkwijze (artikel 1.7, vijfde lid, Wgs).
3.2.2. Verbetering van geautomatiseerde uitwisseling justitiële gegevens binnen het
Koninkrijk
Een belangrijke ontwikkeling ten aanzien van informatie-uitwisseling over personen
die afkomstig zijn uit het Caribisch deel van het Koninkrijk is dat de justitiële
informatievoorziening vanuit de eilanden is verbeterd ten opzichte van 2018, het jaar
dat de veroordeelde in Curaçao tbs met dwangverpleging kreeg opgelegd. Aanvankelijk
vond het opvragen van invoeren van justitiële documentatie van OM Cariben namelijk
handmatig plaats op basis van informatie die door OM Cariben werd opgestuurd. In 2019
is een geautomatiseerde koppeling met het Justitieel Documentatiesysteem tot stand
gekomen. In dit geval waren de justitiële gegevens op het Uittreksel Justitiële Documentatie
onvolledig. Zo was de in Curaçao opgelegde tbs-maatregel voor organisaties in Nederland
die deze gegevens raadplegen niet zichtbaar. In opdracht van het Ministerie van JenV
is onderzoek gedaan naar het (geautomatiseerd) in kaart brengen van de justitiële
gegevens in het Koninkrijk voor de VOG-beoordeling. Er wordt met de Caribische delen
van het Koninkrijk bekeken op welke wijze dit onderzoek een vervolg krijgt ter verbetering
van de geautomatiseerde gegevensuitwisseling binnen het Koninkrijk. De Justitiële
Informatiedienst (Justid) gaat onderzoeken op welke wijze het gepast en effectief
is om bij organisaties die deze gegevens raadplegen, het bewustzijn van de mogelijke
onvolledigheid van aangeleverde gegevens te vergroten.
3.3. Forensische zorg in het Caribisch deel van het Koninkrijk
Ten aanzien van personen die afkomstig zijn uit het Caribisch deel van het Koninkrijk
geldt dat dit kabinet inzet op het creëren van faciliteiten ter plaatse. De autonome
landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden hebben immers een eigen verantwoordelijkheid
voor de oplegging en tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen. Dit geldt ook
voor de tenuitvoerlegging van een tbs-maatregel. Dit neemt niet weg dat de landen
binnen het Koninkrijk op dit gebied elkaar hulp en bijstand verlenen en samenwerken.
Dit krijgt vorm in het meerjarig programma forensische zorg en behandeling, tbs en
pij. Over een voorstel met betrekking tot dit programma wordt in januari 2025 schriftelijk
door de afzonderlijke Ministers van Justitie van de autonome landen binnen het Koninkrijk
der Nederlanden beslist.
Omdat de tenuitvoerlegging van de tbs-behandeling in Nederland (die gericht is op
resocialisatie in Europees Nederland) niet goed uitvoerbaar is voor mensen die niet
in Nederland resocialiseren, en omdat de druk op de hoog beveiligde tbs-capaciteit
in Nederland groot is, beoordeelt de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verzoeken
tot overname van de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel van de landen uit het Caribisch
deel van het Koninkrijk in de tussentijd per geval.
Afhankelijk van de stappen die binnen het meerjarig programma worden gezet ter verbetering
van forensische zorg in het Caribisch deel van het Koninkrijk, wordt opnieuw overwogen
wat een wenselijk kader is voor de besluitvorming bij verzoeken tot overname van de
tbs-maatregel. Vooralsnog is terughoudendheid het uitgangspunt bij dergelijke verzoeken.
De redenen hiervoor zijn de eigen verantwoordelijkheid van de autonome landen binnen
het Koninkrijk met betrekking tot de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen,
de beperkte resocialisatiemogelijkheden in Europees Nederland en de beperkte capaciteit
binnen het tbs-systeem in Europees Nederland. In bijlage 1 onder aanbeveling 8 volgt
een nadere toelichting hierop.
4. Tot slot
Wij leven mee met de nabestaanden van dit ernstige misdrijf. Geen enkele maatregel
die wij treffen kan de tragische gebeurtenis van 20 juni 2023 en het verlies van de
nabestaanden ongedaan maken. Ook al is het ondanks alle inspanningen van betrokken
partijen helaas niet uit te sluiten dat noodlottige incidenten als deze zich ook in
de toekomst kunnen voordoen, levert het kabinet een uiterste inspanning om lering
uit dit noodlottige incident te trekken en om verbeteringen door te voeren zodat de
kans op herhaling kleiner wordt.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
I. Coenradie
De Minister van Justitie en Veiligheid, D.M. van Weel
BIJLAGE 1. OPVOLGING VAN DE AANBEVELINGEN VAN DE INSPECTIE
Aanbevelingen voor het bieden van een passende aanpak
Aan de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport:
1. Zorg voor continuïteit in de begeleiding van personen met verward/onbegrepen gedrag.
Heb hierbij in het bijzonder aandacht voor personen die zich verplaatsen tussen verschillende
regio’s. De Inspectie bemoedigt de initiatieven die hiervoor worden genomen vanuit
beide departementen.
De aandacht voor de problematiek van personen met verward/onbegrepen gedrag is onverminderd
groot, in de Kamer maar ook breed in de samenleving. Ook omdat zich zo nu en dan ernstige
incidenten voordoen. De Kamerleden Michon-Derkzen (VVD) en Mutluer (GroenLinks-PvdA)
hebben een parlementaire verkenning naar personen met verward/onbegrepen gedrag uitgevoerd
waarvan het eindrapport op 4 juli 2024 is aangeboden aan de bewindspersonen van BZK,
VWS en JenV.6 De rapporteurs hebben in de parlementaire verkenning gefocust op het verkrijgen van
inzichten om de inzet van de politie bij personen met verward en/of onbegrepen gedrag
te verminderen. Hiertoe hebben zij geprobeerd na te gaan wat in het zorg-, sociaal-
en veiligheidsdomein nodig is om mensen die verward en/of onbegrepen gedrag vertonen
tijdig in beeld te hebben en daar waar nodig ondersteuning te bieden.
In de beleidsreactie op het eindrapport die uw Kamer op 18 november jl. heeft ontvangen
is ingegaan op het belang van een brede en integrale samenwerking op lokaal, regionaal
en landelijk niveau.7 Het is belangrijk om breed een goede verbinding te hebben tussen zorg en veiligheid.
Op regionaal gebied spelen de ZVH-en een belangrijke rol in de continuïteit van de
aanpak voor personen met verward/onbegrepen gedrag. ZVH-en zijn samenwerkingsverbanden
van gemeenten, zorgpartners en partners uit de strafrechtketen met als kerntaak het
bieden van regie op complexe domeinoverstijgende casuïstiek. Daarnaast fungeren zij
ook als kennisknooppunt, vraagbaak en zijn zij een radar voor trends en ontwikkelingen
op domeinoverstijgende zorg- en veiligheidsproblematiek en voeren zij netwerkregie
op de samenwerking en besluitvorming over inclusie in de levensloopaanpak.
De 31 decentrale Veiligheidshuizen hebben zich de afgelopen jaren ontwikkeld naar
ZVH-en met een stevigere verankering van de zorg en een steeds grotere en bredere
opdracht (van veelplegers naar onder andere opgeschaalde casuïstiek van personen met
verward/onbegrepen gedrag en een veiligheidsrisico). In een nieuw Landelijk Kader
genaamd «Met zorg aangepakt» geven de landelijke zorg- en veiligheidspartners samen
met de Vereniging Nederlandse Zorg- en Veiligheidshuizen de visie voor de doorontwikkeling
naar 2030 weer. Eén van de ambities van de ZVH-en is om de werkprocessen te uniformeren,
zodat op een eenduidige manier wordt gewerkt. Een cliënt in een aanpak houdt zich
immers niet aan de grenzen van de regio van het ZVH. Op deze manier kunnen casussen
gemakkelijker overgedragen worden.
Het kabinet onderstreept het belang van wetgeving voor zorgvuldige gegevensuitwisseling
en privacy. In 2025 treedt de Wgs in werking. Deze wet regelt ook voor de ZVH-en de
gegevensverwerking in de casusoverleggen. Het regelt daarbij dat de zorg- en veiligheidspartners
die samenwerken in de huizen beter worden getraind op gegevensdeling en geeft waarborgen
voor privacy en gegevensdeling.
Een andere ambitie die wij ondersteunen is om de rol van kennisknooppunt en vraagbaak
in de regio voor domeinoverstijgende zorg- en veiligheidsproblematiek door te ontwikkelen.
Wij zijn in gesprek met de Vereniging Nederlandse Zorg- en Veiligheidshuizen over
wat wij kunnen doen om praktische belemmeringen in de samenwerking weg te nemen. Vanuit
JenV worden de ZVH-en dan ook financieel ondersteund bij de implementatie van de Wgs.8 We bekijken daarbij of structureel capaciteit voor een adviseur zorg en veiligheid
met specifieke kennis van de grondslagen voor gegevensuitwisseling kan worden toegevoegd
aan de ZVH-en om intensivering op dit gebied mogelijk te maken. Hierdoor kunnen er
in elke regio kennissessies worden georganiseerd zodat domeinoverstijgend samenwerkende
organisaties elkaar beter leren kennen, sneller weten te vinden, elkaars mogelijkheden
en onmogelijkheden kennen, kennis over gegevensdeling wordt vergroot zodat handelingsverlegenheid
wordt voorkomen en kunnen er bijvoorbeeld ook reflectiesessies over de gezamenlijke
aanpak van casuïstiek en de evaluatie daarvan worden georganiseerd.
Aan alle betrokken organisaties:
2. Pak voortvarend de geconstateerde knelpunten op. Zorg dat er binnen organisaties wordt
geleerd van deze knelpunten en neem de benodigde verbetermaatregelen. Onderzoek daarbij
– eventueel met relevante ketenpartners – wat er nog meer nodig is om de aanpak te
verbeteren voor personen met een justitieel verleden die kampen met psychische problematiek,
dak- of thuisloos zijn en niet open staan voor vrijwillige hulpverlening.
Wij hebben met de betrokken organisaties gesproken en zij erkennen de urgentie van
deze problematiek. Uit de gesprekken komt naar voren dat de partijen reeds vele initiatieven
hebben lopen waarmee de geconstateerde knelpunten worden opgepakt, omdat deze urgentie
al voorafgaand aan het uitbrengen van het rapport van de Inspectie JenV duidelijk
was. Hieronder gaan wij hierop in.
VWS
VWS herkent de genoemde knelpunten uit het onderzoek van de Inspectie. Zoals aangegeven
in paragraaf 3.1.2. van deze brief zijn er verschillende zorgvormen beschikbaar en
wordt ingezet op het verbeteren van samenhang tussen deze vormen, in het bijzonder
de forensische- en de reguliere zorg. Daarbij lichten we de (on)mogelijkheden rondom
bemoeizorg en gedwongen zorg hierbij nader toe.
Gemeenten leveren in het kader van de Wmo 2015 bemoeizorg aan hun inwoners. Bemoeizorg
kenmerkt zich door een outreachende werkwijze gericht op het herkennen, signaleren
en benaderen van mensen met een hulpbehoefte, die uit zichzelf geen hulp vragen of
accepteren, terwijl de situatie zodanig ernstig is dat niets doen geen optie is. Gemeenten
geven op verschillende manieren invulling aan bemoeizorgtaken. De variëteit in taakuitvoering
is passend gezien het decentrale karakter van de verantwoordelijkheid, maar hierdoor
ontbreekt een helder overzicht van gedeelde kansen en knelpunten. Om beter zicht te
krijgen op de keten van zorg en ondersteuning voor mensen met psychosociale problematiek
die niet in staat zijn om zelf hulp en ondersteuning te zoeken, veelal mensen met
verward of onbegrepen gedrag, financiert het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport een actieonderzoek naar bemoeizorg en mogelijke verbeteringen. Dit onderzoek
loopt door tot eind 2025. In de voortgangsrapportage aanpak dakloosheid en beschermd
thuis – die voor het kerstreces aan uw Kamer wordt verzonden – wordt u hier nader
over geïnformeerd.
Daarnaast wordt in het eindrapport van de parlementaire verkenning naar verward/onbegrepen
gedrag en veiligheid geconcludeerd dat gemeenten beter in staat moeten worden gesteld
om bemoeizorg te leveren. Anders dan in de Wmo 2007 is de openbare geestelijke gezondheidszorg,
waar bemoeizorg onder valt, namelijk niet geëxpliciteerd. Een voorstel om de openbare
geestelijke gezondheidszorg weer nadrukkelijk op te nemen in de Wmo 2015 is opgenomen
in het wetsvoorstel aanpak meervoudige problematiek sociaal domein (Wams).
De Wams regelt dat gemeenten de wettelijke mogelijkheid krijgen om tot een gecoördineerde
aanpak te komen voor mensen of gezinnen waarbij meervoudige problematiek speelt. Het
wetsvoorstel ligt momenteel ter behandeling bij uw Kamer.
Indien de situatie zich voordoet dat iemand door een stoornis of beperking zodanig
gedrag vertoont dat er sprake is van ernstig nadeel voor deze persoon zelf of anderen,
kan gedwongen zorg als uiterst middel worden ingezet. De Wet verplichte geestelijke
gezondheidszorg (Wvggz) of Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte
cliënten (Wzd) regelen aan welke waarborgen de gedwongen zorg moet voldoen en welke
rechtsbescherming iemand dan heeft. Als er geen strafrechtelijk of gedwongen zorgkader
mogelijk is en iemand alle medewerking weigert, zijn de handen van zorgmedewerkers
echter gebonden, totdat hier wel sprake van is. Zoals aangegeven gaan we over deze
groep nader in gesprek met netwerkpartners van het ZVH.
Politie
In de eerder genoemde beleidsreactie op het eindrapport van de parlementaire verkenning
naar personen met verward/onbegrepen gedrag wordt ook ingegaan op de mogelijkheden
voor gedwongen hulpverlening. De politie heeft in de formalisering van de functie
«regisseur zorg en veiligheid», waar ook het onderwerp personen met verward/onbegrepen
gedrag onder valt, een landelijk kader uitgewerkt om te voldoen aan meer eenduidigheid
in de regievoering. Bij iedere casus met toenemende, voortdurende of ernstige zorgen
wordt toegewerkt naar het aan deze casus verbinden van een kwalitatief goede en opgeleide
regisseur binnen de politie. Alle eenheden hebben nu de opdracht om na te gaan wat
passend is om regie te borgen en hier een plan op te maken.
DJI
Voor DJI geldt in algemene zin dat er bij een invrijheidstelling voor de Penitentiaire
Inrichtingen (hierna: PI's) geen strafrechtelijke middelen beschikbaar zijn om personen
langer vast te houden, aangezien de insluitingstitel is komen te vervallen. De nazorg
en informatieoverdracht is voor een groot deel afhankelijk van de medewerking van
de betrokkene. Bij zorgmijdende personen zijn de mogelijkheden beperkt.
Justitiabelen in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum (hierna: PPC) komen uit alle
windstreken en velen hebben geen vaste woon- of verblijfplaats. Daarmee is het niet
altijd te voorspellen waar zij zich na invrijheidstelling naar toe begeven. DJI herkent
de zorgen die kunnen bestaan over de continuïteit van zorg na detentie en spant zich
in om binnen de wettelijke kaders verbeteringen door te voeren.
Ten aanzien van deze specifieke casus geldt dat PI Haaglanden tijdens de detentie
en binnen de beschikbare wettelijke kaders verschillende interventies heeft ingezet.
Ook heeft na de aankondiging van de onmiddellijke invrijheidstelling nog een psychiatrische
beoordeling met inbegrip van gevaarscriteria plaatsgevonden. De conclusie van de beoordeling
was dat er niet werd voldaan aan de criteria voor verplichte zorg in civielrechtelijk
kader (de Wvggz), waarna de justitiabele in vrijheid is gesteld.
Op regionaal en landelijk niveau vinden periodieke beleidsmatige overleggen plaats
met ketenpartners. In de Wvggz, artikel 8:31 is voor zorgaanbieders, het Openbaar
Ministerie en de gemeenten een verplichting opgenomen tot het voeren van periodiek
overleg om zicht te houden op de uitvoering en het aanbod van verplichte zorg en eventuele
knelpunten die hierbij kunnen opspelen. In de regio Haaglanden is de penitentiaire
inrichting met PPC bij dit strategisch en operationeel regionaal overleg aangesloten.
Naar aanleiding van de onderliggende casus heeft aanvullend overleg plaatsgevonden
met een aantal regionale ketenpartners binnen de gemeente Den Haag om de verbeterpunten,
de wettelijke kaders en de (on)mogelijkheden van informatiedeling te bespreken en
de onderlinge samenwerkingsbanden aan te trekken.
Aan de Penitentiaire Inrichtingen en DJI:
3. Onderzoek waarom informatie – waaronder eventuele zorgen en ingeschatte veiligheidsrisico’s
– onvoldoende wordt overgedragen aan relevante ketenpartners zoals een opvolgende
(zorg-)instelling en de gemeente.
Een goede overdracht van informatie is essentieel om effectief samen te werken.
De afgelopen jaren zijn verschillende onderzoeken gepubliceerd die het belang en de
uitdagingen van informatieoverdracht tussen ketenpartners en tussen PI’s onderling
benadrukken. In 2023 zond de voormalige Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer bijvoorbeeld
het rapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid getiteld «Samen werken aan een
nieuwe start». Daarin werd ook aandacht besteed aan de vraag welke oorzaken aan de
ervaren knelpunten bij de overdracht van informatie ten grondslag liggen. Uit dit
onderzoek is gebleken dat de intensievere samenwerking van DJI met reclassering en
gemeenten gestaag verloopt, maar in de praktijk weerbarstig is. Voor de beleidsreactie
hierop wordt verwezen naar de vijfde voortgangsbrief over het gevangeniswezen.9
Daarnaast zijn er ontwikkelingen geweest in de afgelopen jaren die hebben bijgedragen
aan een betere informatieoverdracht tussen ketenpartners en tussen PI’s onderling.
Het gaat dan bijvoorbeeld om het bestuurlijk akkoord «Kansen bieden voor re-integratie»
dat is gesloten tussen DJI, Reclassering en VNG (1 juli 2019). Kern van het bestuurlijk
akkoord is dat DJI, de gemeente, de gedetineerde en waar nodig de reclassering vanuit
een gezamenlijke verantwoordelijkheid samenwerken aan het detentie- en re-integratietraject
(D&R-traject). Ook kunnen de ketenpartners sinds de invoering van de Wet straffen
en beschermen (Wet SenB) in 2021 meer informatie delen over re-integratie en risico’s.
Artikel 18a van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) biedt de grondslag voor het uitwisselen
van gegevens ten behoeve van het opstellen, aanpassen en uitvoeren van het D&R-traject
van gedetineerden. Artikel 18b Pbw maakt het mogelijk gegevens uit te wisselen in
gevallen waarin het risico bestaat dat de gedetineerde (opnieuw) een ernstig gewelds-
of zedendelict zal plegen. Wanneer sprake is van een reëel risico daarop, bestaat
op grond van deze bepaling een verplichting voor organisaties (genoemd in artikel 18b
Pbw) om ter bescherming van de veiligheid van anderen daarover gegevens met elkaar
uit te wisselen. Met deze wettelijke verplichting die artikel 18b Pwb met zich meebrengt
vertrouwen wij erop dat relevante informatie voldoende wordt overgedragen aan ketenpartners.
4. De Inspectie en de IGJ roepen DJI op om de benodigde maatregelen te treffen om de
informatieoverdracht te verbeteren. De IGJ benadrukt het belang om problemen in de
uitvoerbaarheid ten aanzien van de continuïteit van zorg na detentie hierbij te betrekken.
Wij onderschrijven het belang van het verbeteren van de informatieoverdracht zowel
tussen de PI’s onderling als met de ketenpartners. DJI zet zich daarom, met in achtneming
van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) en het wettelijk beroepsgeheim
van zorgprofessionals, in om de continuïteit van informatieoverdracht te verbeteren
en te borgen. Binnen DJI vinden de volgende initiatieven plaats om de informatieoverdracht
te verbeteren.
Ten eerste is in 2023 is de werkwijze waarop gemeenten worden geïnformeerd over burgers
in detentie vernieuwd. Er is een digitale voorziening voor het versturen van het deelbaar
Detentie en Re-integratieplan (hierna: D&R-plan) ontwikkeld, die inmiddels operationeel
is. Door deze voorziening ontvangt de gemeente waar betrokkene ingeschreven staat,
vanaf het begin detentie en periodiek meer informatie over het traject van betreffende
gedetineerde. Hierdoor is de gemeente (nog) sneller betrokken bij de re-integratie
van de gedetineerde. DJI werkt nog aan een manier om het deelbaar D&R-plan met een
digitale voorziening naar de Reclassering te kunnen versturen.
Ten tweede heeft DJI sinds 2023 structureel een bedrag van € 5 miljoen per jaar beschikbaar
voor versterking van de ketensamenwerking. Dit bedrag wordt onder meer ingezet voor
de organisatie van de zogenaamde re- integratiepleinen, waar de ketenpartners samen
komen en kennis kunnen delen.
Ten derde worden op 1 januari 2025 een aantal wijzigingen doorgevoerd die het D&R-proces
optimaliseren. Door deze wijzigingen wordt het werkveld verlicht en kunnen de casemanagers
effectiever worden ingezet. Hierdoor is er ook meer tijd om in contact te komen met
de ketenpartners, waaronder gemeenten.
Naast eerdergenoemde initiatieven heeft PI Haaglanden ten aanzien van deze aanbeveling
de volgende maatregelen genomen:
Ten eerste is de gemiddelde caseload per sociaalpsychiatrisch verpleegkundige gereduceerd.
Dit heeft tot gevolg dat er meer aandacht is voor sociaal-maatschappelijke inbedding
en de mogelijkheden voor nazorg per justitiabele. Daarnaast is binnen diverse interne
overlegstructuren de noodzaak van informatieoverdracht besproken. Hiermee wordt bewustzijn
gecreëerd voor het essentiële belang van het overdragen van informatie tijdens het
detentieproces en in de overdracht aan ketenpartners.
Ten tweede inventariseert PI Haaglanden alle onmiddellijke invrijheidstellingen van
het jaar 2024 en onderzoekt op welke wijze bij deze justitiabelen de nazorg is georganiseerd.
Werkbeschrijvingen van de procedures bij (onmiddellijk) ontslag worden zo spoedig
mogelijk herijkt en geïmplementeerd. De aandachtspunten/ verbeteringen die uit de
analyse voortkomen worden tevens DJI-breed geagendeerd. Uit de analyse zal ook blijken
of de aangepaste werkwijze ook voor de andere inrichtingen van toepassing wordt verklaard.
Hetzelfde proces is bij een andere casus (PI Krimpen) toegepast en heeft geleid tot
aanpassing van werk- en dienstinstructies ten aanzien van informatieoverdracht en
betrekken van informatie van de gehele detentie. Dit geldt tevens voor de informatieoverdracht
bij overplaatsing van een PPC naar een reguliere PI of andersom.
Aan de politie, DJI en sociaal domein:
5. Verbeter de dossiervoering en de borging hiervan. Maak afspraken over welke informatie
ten minste moet worden vastgelegd. Zorg er in ieder geval voor dat besluiten zijn
vastgelegd en observaties en overwegingen inzichtelijk zijn.
DJI
Zie voor de reactie van DJI de toelichting op het deelbaar Detentie en Re-integratieplan
onder aanbeveling 4.
Politie
Ten aanzien van aanbeveling 5 heeft de politie met ons gedeeld dat er afspraken zijn
gemaakt vanuit de visie Veiligheid Voorop. Hierop zijn ondersteunende middelen ontwikkeld
zoals een werkjournaal en een (integraal) plan van aanpak. Relevante informatie is
direct inzichtelijk voor politiemensen, ook op straat. De uitrol van deze systemen
en middelen is recent gestart.
VNG, gemeenten en ZVH-en
Om afspraken te kunnen maken over dossiervorming is het voor de betrokken partijen
in het sociaal domein belangrijk om te weten welke informatie zij volgens de wet kunnen
en moeten vastleggen over personen met verward/onbegrepen gedrag een hoog veiligheidsrisico.
Hier kunnen ZVH-en een belangrijke rol in gaan spelen. Als de capaciteit wordt opgehoogd
met een privacyjurist en een adviseur zorg en veiligheid kunnen de ZVH-en vanuit hun
rol als kennisknooppunt periodiek trainingen verzorgen over domeinoverstijgende gegevensverwerking
aan gemeenten, zorg- en strafpartners en fungeren als eerste vraagbaak. Ook kunnen
zij waar nodig oplossingen ontwikkelen voor gegevensdeling. Dit alles met ondersteuning
van het Kennis- en Expertisenetwerk (hierna: KEN!), waar nodig projectmatig gefinancierd.
KEN! ondersteunt ketenpartners en gemeenten bij vraagstukken op het gebied van privacy
en gegevensdeling bij samenwerking in het sociaal, het zorg- en veiligheidsdomein
en is nauw aangesloten bij de ZVH-en en landelijke ketenpartners.
Onderdeel van KEN! is de zogenaamde HUB privacy en gegevensdeling in het sociaal domein
en het zorg- en veiligheidsdomein. Deze HUB richt zich op beleidsmedewerkers, privacy-deskundigen
en uitvoeringsprofessionals die handvatten zoeken om privacy en gegevensdeling zorgvuldig
in te richten.
De HUB is te bereiken via www.samenvoorzorgenveiligheid.nl. Daar staat ook informatie over het thema «personen met verward gedrag». De makers
van de HUB geven aan dat hier professionals ook gevalideerde best practices kunnen
delen, zoals over de samenwerking bij aanpak rond mensen met Ernstig psychiatrische
aandoeningen en een hoog veiligheidsrisico» of over afspraken tussen DJI en individuele
gemeenten over gegevensdeling.
Aan de gemeenten/sociaal domein:
6. Zorg ervoor dat organisaties die zorg en ondersteuning bieden in opdracht van de gemeenten
de informatie krijgen over een cliënt, die nodig is om de benodigde zorg en de veiligheidsrisico’s
te kunnen inschatten.
Het oppakken van deze aanbeveling vraagt om kennis over de informatie die professionals
volgens de wet kunnen en moeten delen over personen met verward/onbegrepen gedrag
een hoog veiligheidsrisico. Deze informatie kan worden meegenomen in de reactie op
de vorige aanbeveling genoemde trainingen en oplossingen.
Aanbeveling voor een volledig Uittreksel Justitiële Documentatie
Aan de Staatssecretaris Rechtsbescherming en Justid:
7. Stuur aan op de volledigheid van de justitiële gegevens op het Uittreksel Justitiële
Documentatie. Onderzoek daartoe zowel in Nederland als samen met in ieder geval de
landen uit het Koninkrijk de mogelijkheden om dit te realiseren. Zorg in de tussentijd
voor bewustzijn van de onvolledigheid bij de organisaties die deze gegevens raadplegen
voor hun taakuitvoering.
Wij onderschrijven het met de aanbeveling onderstreepte belang van de volledigheid
van de justitiële gegevens op het Uittreksel Justitiële Documentatie. Het realiseren
van die volledigheid beschouwen wij eveneens als een essentieel aspect van een effectieve
strafrechtspleging. Dit zien wij ook terug in de praktijk: doorlopend worden er inspanningen
geleverd vanuit het departement, de Justitiële Informatiedienst en andere organisaties
in de strafrechtketen om in samenwerking te zorgen voor een optimale informatievoorziening
– waaronder begrepen de borging van datakwaliteit. Hierbij past overigens wel een
belangrijke kanttekening. De voornoemde samenwerking vindt steeds plaats in overeenstemming
met- en met eerbiediging van de eigenstandige positie van deze organisaties en de
kaders van eenieders wettelijke rollen en verantwoordelijkheden. Dit is niet anders
in de context van samenwerking binnen het Koninkrijk. De verantwoordelijkheid voor
gegevensverwerkingen in de landen binnen het Koninkrijk ligt vooraleerst bij de landen.
JenV heeft in het kader van de gewenste gegevensuitwisseling voor de VOG-beoordeling
in het Koninkrijk onderzoek laten doen naar de verdere digitalisering van strafkaarten
en doorontwikkeling en aansluiting van de verschillende justitiële documentatiesystemen
om een (geautomatiseerd) inzicht te krijgen in de justitiële gegevens uit de Caribische
delen van het Koninkrijk voor de VOG-beoordeling. Er wordt bekeken op welke wijze
dit onderzoek een vervolg krijgt. Zoals ook is opgenomen in bijlage 2, heeft het OM
laten weten dat in de tussentijd de interne kennispagina van het OM, waar reeds informatie
is opgenomen over het opvragen van strafkaarten in Caribisch Nederland, opnieuw onder
de aandacht zal worden gebracht binnen de organisatie. Het OM zal daarnaast waar nodig
de interne kennispagina herzien.
Tot slot wordt door Justid onderschreven dat zij bereid is om te onderzoeken op welke
wijze het gepast en effectief is om bij organisaties die deze gegevens raadplegen,
het bewustzijn van de mogelijke onvolledigheid van de aan Justid geleverde gegevens
te vergroten. Justid vervult de rol van verwerker in dezen, de landen zijn verantwoordelijk
voor het aanleveren van gegevens. De suggestie die de PGHR in zijn onderzoeksrapport
benoemt, om het Curaçaose uittreksel Justitiële Documentatie te voorzien van een disclaimer
met een verwijzing naar de strafkaart, kan daarbij in overweging genomen worden.
Aanbevelingen bij een verzoek tot overname van een tbs-maatregel
Aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en DJI
8. Stel een werkwijze vast voor de beoordeling en besluitvorming bij verzoeken uit een
van de landen van het Koninkrijk tot overname van een tbs-maatregel. Zorg ervoor dat
in de werkwijze de processtappen staan opgenomen die gevolgd dienen te worden en dat
deze bij ieder verzoek worden vastgelegd.
De landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden hebben een eigen verantwoordelijkheid
voor de oplegging en tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen. In Curaçao en
Aruba kan de tbs-maatregel wettelijk worden opgelegd. In deze landen – en in de rest
van het Caribisch deel van het Koninkrijk – zijn echter geen passende voorzieningen
aanwezig om een tbs-maatregel ten uitvoer te leggen. Op grond van artikel 40 van het
Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden kunnen de landen binnen het Koninkrijk
elkaar verzoeken om de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel over te nemen.
Zo kan overname van de tenuitvoerlegging van een tbs-maatregel aan Nederland worden
verzocht.
Tot en met 2023 heeft Nederland drie verzoeken ontvangen om een tbs-maatregel hier
ten uitvoer te leggen. Geen van deze verzoeken is gehonoreerd.
De inzet van Nederland is gericht op het verbeteren van de faciliteiten binnen het
Caribisch deel van het Koninkrijk. Dit gebeurt via het meerjarig programma forensische
zorg en behandeling. Het Justitieel Vierpartijenoverleg (JVO) heeft afgelopen juni
reeds ingestemd met het ontwikkelen van dit programma. De nadere invulling hiervan
vindt in gezamenlijkheid van alle landen binnen het Koninkrijk plaats, via de Koninkrijksbrede
JVO-werkgroep forensische zorg, tbs en pij. In januari 2025 wordt de verdere uitwerking
van dit meerjarig programma schriftelijk voorgelegd aan het JVO. Nederland reserveert
financiële middelen voor dit meerjarig programma en levert expertise en ondersteuning
voor een overkoepelend programmateam, waaronder de aanstelling van een programmamanager,
voor een periode van 4–5 jaar. Daarbij reserveert Nederland middelen voor een projectteam
binnen Caribisch Nederland. De autonome landen Aruba, Curacao en Sint Maarten reserveren
middelen voor landelijke projectteams. Binnen het meerjarig programma vormt de problematiek
rond de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel een belangrijk aandachtspunt.
Voor Caribisch Nederland wordt binnen het meerjarig programma forensische zorg en
behandeling, tbs en pij nagedacht over het ontwikkelen van een kleinschalige voorziening
voor klinische gesloten opnames. Mogelijk biedt deze kleinschalige voorziening ook
(gedeeltelijk) oplossingen voor tbs- en PIJ-plaatsingen, en ook voor overige gedwongen
plaatsingen, met daarbij een mogelijkheid tot samenwerking tussen de BES-eilanden
en de CAS-landen. Hiermee wordt ook tegemoet gekomen aan de motie Ceder (ChristenUnie)
en White (GroenLinks-PvdA).10
Omdat de tenuitvoerlegging van de tbs-behandeling in Nederland (die gericht is op
resocialisatie in Europees Nederland) niet goed uitvoerbaar is voor mensen die niet
in Nederland resocialiseren, en omdat de druk op de hoog beveiligde tbs-capaciteit
in Nederland groot is, beoordeelt de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verzoeken
tot overname van de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel van de landen uit het Caribisch
deel van het Koninkrijk in afwachting van de resultaten van het meerjarig programma
per geval.
De processtappen voor het besluitvormingsproces zien er als volgt uit:
I. Verzoek van Procureur-Generaal aan DJI/DIZ tot overname;
II. DJI/DIZ werkt de hierboven genoemde factoren uit;
III. Verzoek wordt ter besluitvorming voorgelegd aan de Staatssecretaris Justitie en Veiligheid
met daarin de uitwerking van DJI/DIZ;
IV. Besluit Staatssecretaris wordt door DJI/DIZ teruggekoppeld aan de Procureur-Generaal.
9. Zorg daarnaast dat zowel instemmende als afwijzende besluiten op dergelijke verzoeken
inzichtelijk zijn voor organisaties die onder DJI vallen.
Deze aanbeveling is niet volledig uitvoerbaar, omdat deze ziet op de inzichtelijkheid
van zowel instemmende en afwijzende besluiten van verzoeken tot overname van tbs-maatregelen
voor organisaties die onder DJI vallen. DJI is alleen in staat om uitvoering te geven
aan deze aanbeveling voor instemmende besluiten. Bij instemmende besluiten valt de
betrokkene onder de verantwoordelijkheid van DJI, wordt het vonnis opgenomen in het
dossier en kunnen organisaties die onder DJI vallen het dossier raadplegen. Bij een
afwijzend besluit is dit AVG-technisch niet mogelijk, omdat de betrokkene niet onder
de verantwoordelijkheid van DJI valt.
BIJLAGE 2. OPVOLGING VAN DE AANBEVELINGEN VAN DE PGHR
Het College van procureurs-generaal (hierna: het College) van het OM heeft in zijn
reactie op het rapport waardering uitgesproken voor de wijze waarop de PGHR rekening
heeft gehouden met de complexe en weerbarstige praktijk waarbinnen alle partijen,
waaronder het OM, moeten opereren. Tegelijkertijd ziet het College in deze complexiteit
een uitdaging. Bij de uitvoerbaarheid van de aanbevelingen moet oog worden gehouden
voor de taak(uitvoering) van het OM, waarbij rechtmatigheid en proportionaliteit leidend
zijn. Voor zover de aanbevelingen passen binnen deze taakuitvoering en de wettelijke
kaders gaat het OM hiermee aan de slag. Bepaalde punten zijn door het OM, samen met
andere partijen, reeds aangepakt.
1. Draag zorg voor een adequaat registratiesysteem voor Wet overdracht tenuitvoerlegging
strafzaken(WOTS)-zaken, dat is voorzien van een automatische koppeling met JDS.
Zoals de PGHR in zijn rapport opmerkt, werkt het OM sinds 2020 aan het uniformeren
van werkprocessen. Het College heeft laten weten dat volgens de huidige planning dit
in het eerste kwartaal van 2025 zal leiden tot een procesbeschrijving voor het werkproces
internationaal, die vervolgens nader zal worden uitgewerkt in werkinstructies per
deelproces. Het College heeft aangegeven dat in afwachting hiervan inmiddels een tijdelijke
werkwijze is vastgesteld om de registratie van WOTS-zaken landelijk te uniformeren.
Voor wat betreft de verantwoordelijkheid voor de koppeling met JDS voor WOTS-zaken
geldt dat verschillend gedacht kan worden over wie hiervoor verantwoordelijk is, zo
blijkt ook uit het rapport van de PGHR. Het OM zal hier de komende tijd met betrokken
ketenpartners over van gedachten wisselen om te komen tot een heldere lijn. In afwachting
hiervan is met het hiervoor genoemde tijdelijke werkproces voorzien in een extra afstemming
tussen OM en Justid om te borgen dat WOTS-zaken correct in JDS worden geregistreerd.
Overigens levert het OM justitiële gegevens reeds geautomatiseerd aan bij Justid via
een koppeling tussen GPS, het digitale systeem van het OM, en JDS. Dit blijkt ook
uit het rapport van de PGHR.
2. Ontwikkel ten aanzien van de Curaçaose strafkaarten een beleid aan de hand waarvan
officieren van justitie kunnen bepalen in welke gevallen het opvragen van strafkaarten
is geboden. Bezie of een dergelijk beleid ook moet worden ontwikkeld voor Sint Maarten,
Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
In het kader van deze aanbeveling verdient het opmerking dat eerder in deze brief
is weergegeven dat de verwerking van justitiële gegevens afkomstig uit een van de
landen van het Caribisch deel van het Koninkrijk primair de verantwoordelijkheid is
van het desbetreffende land. Hierboven is al ingegaan op welke stappen door JenV worden
genomen ter bevordering van de volledigheid van de justitiële gegevens op het Uittreksel
Justitiële Documentatie.
Het College heeft laten weten dat in de tussentijd de interne kennispagina van het
OM, waar reeds informatie is opgenomen over het opvragen van strafkaarten in Caribisch
Nederland, opnieuw onder de aandacht zal worden gebracht binnen de organisatie. Het
OM zal daarnaast waar nodig de interne kennispagina herzien.
3. Bevorder bij informatie-inwinning en -uitwisseling tussen parketten in parketgrensoverschrijdende
casus korte communicatielijnen op gelijkwaardig functieniveau.
Het College onderschrijft de nut en noodzaak van korte communicatielijnen in zaken
waarin onderlinge afstemming nodig en geboden is. Dat dit communicatie op gelijk niveau
moet zijn, onderschrijft het College niet. Wij hebben begrip voor de kanttekening
die het OM maakt bij deze aanbeveling. Op welk functieniveau in een bepaald geval
gecommuniceerd wordt, is een afweging die de officier van justitie (of de parketsecretaris)
zelf kan en moet maken. Wij delen de zorg die het OM heeft geuit dat het van bovenaf
treden in de wijze van communicatie tussen professionals mogelijk contraproductief
kan zijn in plaats van dat het bijdraagt aan een betere communicatie.
4. Ontwikkel werkafspraken tussen penitentiaire inrichtingen/DJI en het Openbaar Ministerie
voor het uitwisselen van informatie over significante gedragingen die voorlopig gehechte
verdachten in de detentiesituatie hebben vertoond.
Het College heeft aangegeven dat het met DJI gaat verkennen of aanvullende werkafspraken
noodzakelijk zijn. Daarbij is relevant dat er, naar aanleiding van de tramaanslag
in 2019, door DJI en het OM gezamenlijk een werkproces is ingericht om te borgen dat
het OM (en daarmee ook de strafrechter) op de hoogte wordt gebracht van ernstige geweldsincidenten
in detentie. Conform dit werkproces informeert de DJI de landelijk executieofficier
van justitie per e-mail als er een ernstig geweldsincident heeft plaatsgevonden in
een inrichting van de DJI. Het gaat daarbij om misdrijven die in een PI zijn gepleegd
en waarvan aangifte is gedaan of zal worden gedaan.
Bij de implementatie van deze aanbeveling past de kanttekening dat gegevens omtrent
de medische behandeling vallen onder het medisch beroepsgeheim, hetgeen betekent dat
deze gegevens in beginsel niet kunnen worden gedeeld met de officier van justitie.
Sinds het verbeterprogramma als gevolg van meetrapport van de onderzoekscommissie
strafrechtelijke beslissingen openbaar ministerie naar aanleiding van de zaak-Bart
van U (commissie Hoekstra) is er wel al samenwerking tussen de PPC's en de Verplichte
Zorg-officier van justitie (hierna: VZ-OvJ). Het PPC kan als forensische zorgaanbieder
op grond van artikel 5:3 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) een aanvraag
voor de voorbereiding van een zorgmachtiging doen bij de VZ-OvJ en dan daartoe de
benodigde gegevens verstrekken. Op dit moment is er een wetsvoorstel tot wijziging
van artikel 2.5 Wet forensische zorg (Wfz) in procedure die het mogelijk maakt om
medische gegevens – ook na de aanvraag van een zorgmachtiging – aan de officier van
justitie te verstrekken in het kader van de zorgmachtigingsprocedure. Het OM zal bij
inwerkingtreding van deze bepaling het initiatief nemen om met de betrokken ketenpartners
te komen tot goede werkafspraken rondom deze nieuwe mogelijkheid van gegevensdeling.
Buiten de procedures van de Wvggz of de Wzd zijn er ook na deze wetswijziging geen
gronden om medische gegevens te delen ten behoeve van de strafrechtelijke procedure
of de Pro Justitia-rapportage, tenzij met uitdrukkelijke toestemming van betrokkene.
5. Bezie of herijking van landelijke werkafspraken aangaande de zorgmachtiging als bedoeld
in art. 2.3 Wfz in samenhang met art. 6:5 onder Wvggz is aangewezen.
Het College herkent – zoals door de PGHR wordt aangegeven – dat verschillend wordt
omgegaan met de toepassing van artikel 2.3 Wfz en het verlenen van een zorgmachtiging
op grond van de Wvggz. De wetgever heeft met voornoemd schakelartikel beoogd de strafrechter
de keuze tussen zorg en straf te geven, waarbij de strafrechter een civielrechtelijke
titel kan afgeven waarbij de Wvggz van toepassing is. Waar de forensische zorg primair
is bedoeld om de maatschappij te beschermen, heeft de Wvggz de rechtsbescherming van
betrokkene bij het verlenen van gedwongen zorg als primair doel. Binnen het OM is
reeds sprake van doorlopend gesprek en kennisdeling over de toepassing van dit schakelartikel.
De constatering van de PGHR dat verschillend wordt omgegaan met de toepassing van
artikel 2.3 Wfz vormt eveneens onderdeel van dat gesprek.
Dat er tussen de forensische en reguliere zorg onvoldoende aansluiting is, was een
belangrijk onderwerp van de wetsevaluatie en de beleidsreactie die met de voornoemde
Werkagenda op 25 november jl. aan uw Kamer is aangeboden. Hierin zijn maatregelen
aangekondigd om de aansluiting te verbeteren, waaronder de uitwerking van een forensische
maatregel als aanvulling op de mogelijkheid van een civiele zorgmachtiging. Het OM
volgt deze ontwikkelingen en zal afhankelijk van de uitwerking van de maatregelen
uiteraard bezien of aanpassingen van de werkwijze nodig zijn.
Indieners
-
Indiener
I. Coenradie, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid -
Medeindiener
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid