Brief regering : Toezegging gedaan tijdens het commissiedebat Praktijkonderwijs van 11 september 2024, over het bekostigingsplafond en TLV-systematiek praktijkonderwijs
31 497 Passend onderwijs
Nr. 494
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 september 2024
Op 11 september jl. heeft een commissiedebat over het praktijkonderwijs plaatsgevonden.
Daarin is het onder andere gegaan over het bekostigingsplafond en de huidige systematiek
voor toelaatbaarheidsverklaringen (tlv) in het praktijkonderwijs. Ik heb toegezegd
uw Kamer nog voor het aangevraagde tweeminutendebat te informeren over het bekostigingsplafond.
In deze brief geef ik daarnaast meer informatie over de reden waarom het ook in de
toekomstige situatie met directe bekostiging van het praktijkonderwijs voor de hand
ligt om te werken met een tlv van het samenwerkingsverband passend onderwijs voortgezet
onderwijs1.
Verkenning bekostigingsplafond
De bekostiging per leerling voor het praktijkonderwijs bestaat uit twee delen: basisbekostiging
en daarnaast een aanvullend bedrag voor extra ondersteuning (hierna ondersteuningsdeel).
Alle budgetten voor ondersteuningsbekostiging, zo ook die voor het praktijkonderwijs,
zijn sinds de start van passend onderwijs in 2014 begrensd. Dit is gedaan in reactie
op de leerlinggebonden open-einde financiering die in die tijd gold. Voor elke leerling
die aan de indicatiecriteria voldeed, konden middelen worden aangevraagd. Dit leidde
tot een steeds groter aantal indicaties en dus tot steeds hogere kosten. Terwijl er
ook twijfels waren over of deze middelen wel doelmatig en aan de juiste doelgroep
werden besteed. Door onder andere de maximering van het ondersteuningsbudget is de
prikkel hiervoor weggenomen.2
Op dit moment ontvangt de school voor praktijkonderwijs de basisbekostiging rechtstreeks
van het Rijk. Het ondersteuningsdeel ontvangt de school via de Dienst Uitvoering Onderwijs
(DUO) uit de budgetten voor lichte ondersteuning van het samenwerkingsverband. Dit
verandert met de rechtstreekse bekostiging van het praktijkonderwijs, waarover u eerder
bent geïnformeerd.3 In de toekomstige situatie wordt het ondersteuningsdeel namelijk niet langer betaald
uit het budget van de samenwerkingsverbanden. De school voor praktijkonderwijs ontvangt
dit dan – net als de basisbekostiging – rechtstreeks van het Rijk.
Daarbij vind ik het belangrijk dat de hoogte van het ondersteuningsdeel in het praktijkonderwijs
per leerling niet daalt bij een eventuele stijging van de leerlingaantallen in het
praktijkonderwijs. Voor de nieuwe bekostigingssystematiek voor praktijkonderwijs is
geen extra budget beschikbaar. Daarom is in goed overleg met de betrokken onderwijspartijen4, waaronder de Sectorraad Praktijkonderwijs en de VO-raad, afgesproken dat de dekking
van extra kosten bij een eventuele stijging zal komen uit de basisbekostiging van
alle reguliere schoolsoorten in het voortgezet onderwijs (vo), dus inclusief het praktijkonderwijs.
Zo krijgen de scholen voor praktijkonderwijs dus altijd direct het geld dat nodig
is om goed onderwijs voor deze leerlingen te organiseren, ook als het aantal leerlingen
in het praktijkonderwijs stijgt. Met deze systematiek wil ik ook voorkomen dat er
een mogelijk gedragseffect optreedt, namelijk dat leerlingen vanwege uitsluitend financiële
redenen naar het praktijkonderwijs worden doorverwezen in plaats van naar een plek
in het voortgezet speciaal onderwijs (vso) of leerwegondersteunend onderwijs (lwoo)
in het vmbo ontvangen.
Tijdens het commissiedebat vroeg het lid Rooderkerk (D66) of een verkenning van het
loslaten van het budgetplafond voor lichte ondersteuning mogelijk is. Gezien voorgaande
argumenten vind ik een dergelijke verkenning niet wenselijk of nodig. Immers, ook
in de nieuw voorgestelde systematiek van directe bekostiging van het praktijkonderwijs,
is de hoogte van de bekostiging per leerling gegarandeerd bij een eventuele stijging
van het aantal leerlingen in het praktijkonderwijs. Tegelijkertijd zal een verkenning
naar het loslaten van het budgetplafond veel capaciteit vergen en direct leiden tot
vertraging van het wetsvoorstel dat hiervoor op dit moment wordt uitgewerkt. De voorgenomen
inwerkingtreding per 1 januari 2027 is dan niet meer mogelijk, en zal ten minste een
jaar vertraging opleveren. Dit zou betekenen dat de scholen voor praktijkonderwijs
langer moeten wachten op rechtstreekse bekostiging, maar ook andere partijen zoals
de samenwerkingsverbanden langer in onduidelijkheid zitten.
In 2022 heeft KBA Nijmegen onderzoek gedaan naar de opties van rechtstreekse bekostiging
van het praktijkonderwijs.5 In dit onderzoek geeft KBA aan dat deze vorm van bekostiging naar verwachting geen
invloed zal hebben op de instroom in het praktijkonderwijs, mits de afgifte voor een
tlv bij het samenwerkingsverband blijft. Wel adviseert KBA om de situatie te monitoren.
Daarom zal ik de komende jaren nauwlettend de instroom en verblijfsduur van leerlingen
in het praktijkonderwijs blijven volgen. Dat doe ik zowel op landelijk als regionaal
niveau. Daarbij heb ik ook aandacht voor de vraag of leerlingen op de juiste plek
terecht blijven komen. Ik zal elk jaar bekijken of het aantal pro-leerlingen meer
stijgt dan nu verwacht wordt in de huidige referentieramingen. Mocht dat zo blijken,
dan ga ik hier met de betrokken partijen verder over in gesprek.
TLV-systematiek voor het praktijkonderwijs
Tijdens het commissiedebat van 11 september jl. is door meerdere leden gevraagd of
de systematiek van het afgeven van een toelaatbaarheidsverklaring (tlv) door het samenwerkingsverband
passend onderwijs wel passend is, gezien het feit dat praktijkonderwijs een reguliere
schoolsoort is.
Het praktijkonderwijs is regulier voortgezet onderwijs, maar wel met een specifieke
doelgroep. Het is belangrijk dat leerlingen door middel van het behalen van hun opleiding,
en het schooldiploma dat sinds enkele jaren wordt uitgereikt, kunnen laten zien wat
ze geleerd hebben. Maar tegelijkertijd geeft dit schooldiploma geen doorstroomrecht
naar een andere schoolsoort, een waarde die de andere diploma’s in het voortgezet
onderwijs wel hebben. Daarnaast gelden er toelatingscriteria waarmee bepaald kan worden
of een leerling op zijn haar of haar plek is in het praktijkonderwijs. Omdat deze
criteria en de doelgroep van het praktijkonderwijs deels overlappen met leerwegondersteunend
onderwijs (lwoo) in het vmbo en onderdelen van het gespecialiseerd onderwijs, vind
ik het belangrijk dat er een integrale afweging gemaakt wordt op welk van deze onderwijssoorten
een leerling het beste tot zijn of haar recht komt. Het is in het belang van de leerling
dat er een onafhankelijke partij is die dit kan doen: het samenwerkingsverband.
De onderzoekers van KBA Nijmegen geven daarnaast aan dat als de tlv door een belanghebbende
partij, zoals de school voor praktijkonderwijs, zou worden afgegeven, het risico bestaat
(bedoeld of onbedoeld) op oneigenlijke toepassing van de toelaatbaarheidscriteria.
In die situatie is dan een vorm van toetsing nodig, maar dat is volgens KBA praktisch
niet uitvoerbaar. Bovendien bestaat er nu een goed werkende praktijk rondom de tlv-afgifte.
Daarom zijn de betrokken partijen, zoals de Sectorraad Praktijkonderwijs en vertegenwoordigers
van de samenwerkingsverbanden passend onderwijs, akkoord gegaan met het behouden van
de huidige systematiek van tlv-afgifte door samenwerkingsverbanden. Dit vormt ook
de basis voor het wetsvoorstel voor rechtstreekse bekostiging van het praktijkonderwijs
dat nu in voorbereiding is.
Eén van de argumenten voor een ander systeem van toelating van leerlingen tot het
praktijkonderwijs die in het debat is gebruikt, is dat de procedure voor het afgeven
van een tlv zou leiden tot vertraging en extra administratieve lasten. Ik merk daarbij
graag op dat voor het toetsen aan de landelijke criteria voor toelating tot het praktijkonderwijs
inderdaad onderbouwing nodig is, maar tegelijkertijd dat bij het effectief gebruik
maken van al bestaande gegevens deze last beperkt kan zijn. Er kan bijvoorbeeld gebruik
worden gemaakt van gegevens die in voorgaande jaren vast zijn gelegd in het leerlingvolgsysteem
van de school voor primair onderwijs waar de leerlingen tot op dat moment zijn ingeschreven.
Daarnaast is ook in de situatie waarin er geen sprake meer is van het geven van een
tlv door het samenwerkingsverband nog steeds toetsing aan de hand van de landelijke
criteria nodig. Ook als dit bij een andere partij, zoals direct bij de scholen voor
praktijkonderwijs, neer zou worden gelegd, betekent dit dus niet automatisch een snellere
procedure of minder administratieve lasten.
De komende periode werk ik verder aan het wetstraject om rechtstreekse bekostiging
van het praktijkonderwijs mogelijk te maken. Daarbij vind ik belangrijk dat het afgeven
van de tlv via het samenwerkingsverband blijft bestaan zodat de scholen en samenwerkingsverbanden
op een toekomstbestendige manier de juiste bekostiging krijgen. En dat er integraal
kan worden bekeken wat de beste plek is voor leerlingen, want dat is het belangrijkste.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M.L.J. Paul
Indieners
-
Indiener
M.L.J. Paul, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap