Brief regering : Voorhangbrief patiëntengroepsgebonden afstemming van zorg en ondersteuning voor specifieke categorieën verzekerden
31 765 Kwaliteit van zorg
Nr. 842 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR MEDISCHE ZORG
Ontvangen ter Griffie op 1 maart 2024.
Het besluit tot het doen van een aanwijzing kan niet eerder worden genomen dan op
1 april 2024.
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 maart 2024
Middels deze voorhangbrief informeer ik u, mede namens de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport en conform artikel 8 van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg),
over de zakelijke inhoud van de aanwijzing die ik van plan ben te geven op grond van
artikel 7 van de Wmg aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) met betrekking tot het
experiment over de bekostiging van patiëntengroepsgebonden afstemming van zorg en
ondersteuning voor specifieke categorieën verzekerden. Overeenkomstig artikel 8 van
de Wmg ga ik tot het geven van de aanwijzing niet eerder over dan nadat dertig dagen
zijn verstreken na verzending van deze brief. Van de vaststelling van de aanwijzing
zal ik mededeling doen door plaatsing in de Staatscourant.
In deze brief zal ik eerst ingaan op de aanleiding van de mogelijkheid tot rechtstreekse
bekostiging van patiëntengroepsgebonden afstemming van zorg en ondersteuning voor
specifieke categorieën verzekerden. Vervolgens beschrijf ik een beoogd experiment
bekostiging van patiëntengroepsgebonden afstemming van zorg en ondersteuning voor
specifieke categorieën verzekerden, de resultaten van een uitvoerbaarheidstoets door
de NZa en de voorgenomen inzet van de instrumenten monitoring en evaluatie. In het
laatste onderdeel van deze brief treft u de zakelijke inhoud van de voorgenomen aanwijzing
aan de NZa.
1. Aanleiding
In de brief van 29 november 20231 heeft de ambtsvoorganger van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uw
Kamer gemeld dat een prestatie patiëntengroepsgebonden afstemming van zorg en ondersteuning
voor specifieke categorieën verzekerden in het kader van het Integraal Zorgakkoord
(IZA) nodig is om veldpartijen in staat te stellen invulling te geven aan regionale
samenwerkingsverbanden die bijdragen aan samenhangende zorg en ondersteuning voor
specifieke groepen (kwetsbare) verzekerden. Dat vergt een declarabele generieke prestatie
met een vrij tarief waarmee aanbieders van zorg in de zin van de Zorgverzekeringswet
(Zvw) patiëntengroepsgebonden afstemming van zorg voor specifieke categorieën verzekerden
– onder voorwaarden – rechtstreeks kunnen declareren.
Op 25 oktober 2023 heeft de ambtsvoorganger van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport de NZa gevraagd een uitvoerbaarheidstoets te verrichten om de uitvoeringsconsequenties
van de toekomstige prestatie in beeld te brengen. Op 9 februari 2024 heeft de NZa
deze uitvoerbaarheidstoets opgeleverd en geoordeeld dat de voorgestelde prestatie,
zoals geschetst in de brief van 29 november 2023, uitvoerbaar is.
2. Experiment bekostiging van patiëntengroepsgebonden afstemming van zorg en ondersteuning
voor specifieke categorieën verzekerden
De experimentele grondslag van artikel 58 Wmg biedt de mogelijkheid om veldpartijen
op korte termijn te laten experimenteren met regionale samenwerkingsverbanden die
gezondheidswinst bevorderen en deze transformatie tegelijkertijd te monitoren en evalueren
om naar een structurele bekostigingsmogelijkheid toe te werken. De looptijd van het
experiment kan worden benut om te achterhalen of de voorgenomen prestatie daadwerkelijk
beantwoordt aan de behoeften in het veld en de knelpunten rondom de bekostiging van
patiëntengroepsgebonden afstemming van zorg adequaat wegneemt. Het experiment zal
starten per 1 mei 2024 en heeft conform de Wmg een looptijd van maximaal vijf jaar.
Het experiment eindigt daarom uiterlijk op 1 mei 2029.
Het verbinden van de instrumenten van monitoring en evaluatie aan het experiment is
noodzakelijk om inzicht te verkrijgen in de toepassing van de voorgenomen prestatie
in de praktijk. De inzet van deze instrumenten maakt ook (tussentijdse) bijstelling
van de prestatie mogelijk. Het is op dit moment niet volledig te voorzien waar exact
de behoefte van verschillende veldpartijen ligt en hoe groot het gebruik van de voorgestelde
prestatie gaat worden. Daarnaast zal de praktijk moeten uitwijzen of de prestatie
goed uitvoerbaar is voor zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Hetzelfde geldt voor
de mogelijkheden voor toezicht en handhaving door de NZa.
De inzet van instrumenten van monitoring en evaluatie past bij de fase van het (door)ontwikkelen
van (regionale) samenwerkingsverbanden en faciliteert het toewerken naar een meer
definitieve vormgeving en inbedding van de beoogde prestatie in het brede palet aan
bekostigingsmogelijkheden. De beoogde prestatie zal vanwege het generieke karakter
zowel inhoudelijk als qua vormgeving deels overlap kennen met al bestaande meer specifieke
prestaties en raakt ook aan bekostigingsmogelijkheden die nog in ontwikkeling zijn.
Het is nodig om inzichtelijk te krijgen in hoeverre het naast elkaar bestaan van deze
inhoudelijk deels overlappende bekostigingsopties bijdraagt aan de in het IZA nagestreefde
doelen. Ook kan door monitoring van de omvang van het gebruik van de prestatie kennis
worden opgedaan over de verdeling van kosten over betrokken sectoren.
3. Uitvoerbaarheidstoets NZa
De uitvoerbaarheidstoets van de NZa geeft antwoord op de vraag op welke wijze de NZa
feitelijk vorm kan geven aan de voorgestelde prestatie met vrij tarief. Uitgangspunt
van de uitvoerbaarheidstoets vormen de elementen van de voorgestelde prestatie zoals
hierboven beschreven.
De NZa concludeert dat de beoogde bekostiging van domein- en sectoroverstijgende samenwerking
binnen de Zvw uitvoerbaar is en geeft aan dat de voorgestelde generieke prestatie
met vrij tarief in een beleidsregel kan worden vormgegeven. Om de bekostiging aan
te laten sluiten bij de behoeften van veldpartijen, zoals verwoord in de bovengenoemde
brief van 29 november 2023 aan uw Kamer2, zal de NZa de prestatie open formuleren en zijn de mogelijkheden vanuit het toezicht
daardoor beperkt. De NZa geeft daarbij aan dat een open prestatiebeschrijving ruimte
creëert voor regionale diversiteit en maatwerkafspraken, maar ook beroep op zorgaanbieders
en zorgverzekeraars doet om in afspraken een verdere concrete invulling aan de samenwerking
te geven zodat men tot zinvolle investeringen komt. Ook wijst de NZa op de interactie
van een open betaaltitel voor domein- en sectoroverstijgende samenwerking in de Zvw
met stelselmechanismen zoals de risicoverevening en de macrodeelkaders. Tot slot zegt
de NZa dat door goede monitoring en evaluatie zal kunnen worden bezien hoe deze prestatie
in de praktijk zal worden gebruikt en verder in de zorgbekostiging kan worden ingepast.
In het kader van het hierboven beschreven oordeel geeft de NZa de volgende aandachtspunten
mee:
Vormgeving prestatie
De NZa zegt ook het nut te zien van de vormgeving als experiment. Ze stelt dat het
bij deze fase van het (door)ontwikkelen van samenwerking nog te vroeg is om voor een
definitieve vormgeving en inbedding van de prestatie te kiezen. Het is van belang
dat de vormgeving en inbedding van die prestatie kan worden bijgesteld als behoeften
in de praktijk veranderen of als de voorgenomen monitoring en evaluatie hier aanleiding
toe geven. Vormgeving van de prestatie als experiment op basis van artikel 58 van
de Wmg maakt dit volgens haar eenvoudiger.
In de ambitie van het bieden van ruimte aan bekostiging van een breed scala aan mogelijke
samenwerkingsafspraken tussen zorgaanbieders die in meerdere domeinen en sectoren
opereren ziet de NZa aanleiding om de prestatiebeschrijving niet strikt af te bakenen.
Ze wijst erop dat de gewenste samenwerking niet alleen mogelijk is tussen zorgaanbieders
uit verschillende domeinen en sectoren, maar ook (mede) kan worden bereikt door samenwerking
tussen zorgaanbieders binnen één domein of binnen één sector en dat domeinen en sectoren
soms moeizaam sluitend af te bakenen zijn. Bovendien kan de inhoud van afspraken tussen
zorgaanbieders en zorgverzekeraars lokaal en regionaal sterk variëren.
Omdat de aan de mogelijke samenwerkingsafspraken gekoppelde tarieven sterk kunnen
verschillen, is het op voorhand reguleren van de tarieven binnen de beoogde prestatie
onwenselijk en niet mogelijk volgens de NZa. Ze concludeert dat een vrij tarief nodig
is. Ook constateert de NZa dat de relatief open prestatie met het daaraan gekoppelde
vrije tarief zodanig vorm te geven is dat die onder meer de gevraagde mogelijkheid
tot lumpsumafspraken kan bieden. Dat wil zeggen dat het bijvoorbeeld mogelijk is dat
samenwerkingsverbanden met zorgverzekeraars één vast bedrag afspreken per periode
voor een geheel aan activiteiten en dat prestatie en tarief vervolgens direct in rekening
kunnen worden gebracht.
De NZa ziet eveneens de noodzaak van een contractvereiste, dat wil zeggen de voorwaarde
dat een prestatie alleen in rekening kan worden gebracht als zorgverzekeraar(s) en
aanbieder(s) hierover akkoord bereiken. De open formulering van de prestatie maakt
verdere concrete invulling op basis van onderlinge afspraken nodig om tot zinvolle
investeringen te komen. Bovendien meent de NZa dat onderlinge afspraken nodig zijn
om te verzekeren dat mogelijke lumpsumafspraken uitgevoerd kunnen worden binnen het
systeem.
Uitvoerbaarheid
De NZa gaat uit van een correcte toepassing van de prestatie door zorgaanbieders en
zorgverzekeraars ten aanzien van de vraag of sprake is van Zvw-zorg en daarmee ook
Wmg-zorg.
De NZa ziet een risico op dubbele bekostiging van kosten voor samenwerking en daarmee
een risico op concurrentieverstoring. Dubbele bekostiging kan ten eerste ontstaan
omdat samenwerkingskosten in principe al in tarieven zijn verdisconteerd. Niet-zorgactiviteiten
worden meegenomen bij een kostprijsonderzoek en kunnen dus via de zorgprestaties toch
tot uitdrukking komen in de tarieven voor die zorgprestaties. Ten tweede bestaan er
prestaties/tarieven die (mede) dezelfde samenwerkingsactiviteiten dekken, zoals de
prestatie organisatie en infrastructuur voor de huisartsen/multidisciplinaire zorg
en de prestatie voor algemene diensten ten behoeve van verzekerde zorg (ADZ) voor
Parkinsonzorg.
Dubbele bekostiging kan bij de inrichting van de mogelijkheden tot bekostiging worden
vermeden door het maken van prestaties en/of tarieven waarin geen overlap zit of door
bestaande prestaties en tarieven te schonen voor de samenwerkingscomponent. De NZa
concludeert dat dit niet nodig zal zijn op de korte termijn, omdat de kosten (die
met de nieuwe prestatie kunnen worden vergoed) nu, naar wordt aangenomen door IZA-partijen,
nog niet worden gemaakt of verwaarloosbaar zijn. De nieuwe prestatie moet juist stimuleren
dat uitvoering wordt gegeven aan de regioplannen in het kader van het IZA en dat daarvoor
investeringen in samenwerkingsverbanden worden gedaan die nog niet eerder zijn voorgekomen.
De NZa wijst er daarnaast op dat dubbele bekostiging ook kan worden vermeden door
de wijze van zorginkoop door zorgverzekeraars en verkoop door zorgaanbieders.
Voor de lange termijn wijst de NZa op de uitdaging om deze prestatie en eventuele
soortgelijke andere prestaties blijvend in te kunnen passen in het geldende systeem
van prestatie- en tariefregulering. Dit vanuit de wetenschap dat prestatie- en tariefregulering,
tariefonderbouwing en kostenonderzoek, zich momenteel doorgaans niet richten op alle
mogelijk te onderscheiden kostencomponenten die nodig zijn om een zorghandeling te
verrichten.
Handhaving
Ten aanzien van de handhaving wijst de NZa erop dat de vormgeving van de prestatie
erop is gericht om optimale ruimte te bieden aan professionals om gepaste zorg te
leveren en dat relatief weinig harde normen worden gesteld. Logisch gevolg hiervan
is dat de mogelijkheden vanuit het toezicht op het gebied van rechtmatige levering
van zorg beperkt zijn, omdat toezicht – en zeker handhaving – immers aan een norm
toetsen. Ten aanzien van het toezicht op de verantwoording en risicoverevening door
zorgverzekeraars merkt de NZa op dat van belang is dat zorgverzekeraars bij het maken
van de regionale afspraken met zorgaanbieders al duidelijk kunnen verantwoorden welk
deel van de financiële afspraak ten goede komt aan welk deel van de te leveren zorg.
Ten aanzien van de uitvoering door zorgaanbieders en zorgverzekeraars wijst de NZa
erop dat de keuze is gemaakt om beperkt sturing te geven in landelijke richtlijnen
om ruimte te geven aan afspraken die regionaal inhoudelijk sterk kunnen verschillen.
En dat het gevolg daarvan is dat regionale partijen een zwaardere verantwoordelijkheid
hebben om een zinvolle invulling te vinden en te geven en ook concrete afspraken te
maken die ten dienste staan van de uitvoerbaarheid. Verwacht wordt dat de technische
uitwerking van de afspraak per casus een uitdaging zal zijn. De NZa geeft zorgaanbieders
en zorgverzekeraars ter bevordering van het op gang komen van de zorgprestatie de
aanbeveling mee om afspraken te maken over bepaalde patiëntgroepen of manieren van
samenwerking. De ervaring uit het beoordelen van regioplannen zou hierbij van pas
kunnen komen.
Monitoring en evaluatie
De NZa wijst erop dat de praktijk zal moeten gaan uitwijzen waar exact de behoefte
gaat liggen en hoe groot deze gaat worden. Ook meent de NZa dat het belangrijk is
om de vinger aan de pols te houden ten aanzien van de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid.
De beoogde prestatie zal zowel inhoudelijk als qua vormgeving deels overlap kennen
met al bestaande prestaties en raakt ook aan bekostigingsmogelijkheden die nog in
ontwikkeling zijn. De NZa vindt het van belang om de komende periode inzichtelijk
te krijgen in hoeverre het naast elkaar bestaan van deze inhoudelijk deels overlappende
bekostigingsopties gaat bijdragen aan de in het IZA nagestreefde doelen. De NZa kan
zich daarom goed vinden in het voornemen om de monitoring die bij introductie van
deze prestatie hoort via twee sporen in te richten.
Ten eerste een constante vinger aan de pols waarbij de monitoring specifiek wordt
gericht op de praktische invulling van deze prestatie. De evaluatie is dan vooral
kwantitatief met daaraan gekoppeld een inventarisatie van knelpunten die men in de
praktijk ervaart. De NZa suggereert om (de leden van) de IZA-werkgroep van waaruit
de introductie van een prestatie voor patiëntengroepsgebonden afstemming van zorg
en ondersteuning is geadviseerd, ook na introductie van de prestatie bij de voortgang
te betrekken.
Ten tweede een meer kwalitatieve evaluatie in jaar 2 en 4 na inwerkingtreding waarin
de vraag centraal zou kunnen staan in hoeverre de verschillende bekostigingsopties
nog bij de ontwikkelingen vanuit het IZA passen. Deze evaluatie zou dan niet alleen
op de prestatie zijn gericht, maar ook op de samenhang van deze prestatie met andere
tijdelijke en structurele bekostigingsopties voor samenwerking en coördinatie. Dit
zou de opmaat kunnen zijn naar de structurele bekostigingsoptie na afloop van de experimentfase
van vijf jaar. Daarnaast kunnen zowel de tussentijdse als de eindevaluatie aanleiding
zijn om de prestatie te wijzigen of beëindigen.
Daarbij wijst de NZa erop dat op voorhand moeilijk meetbaar is wanneer de experimentbeleidsregel
«succesvol» is, omdat een definitie van dit succes niet te geven is. De bij het IZA
betrokken partijen zullen naar haar mening dan ook een grote rol moeten hebben in
het oordeel of de prestatie in de experimentfase gebracht heeft wat werd beoogd.
Aanwijzing aan NZa conform conclusie uitvoerbaarheidstoets
Ik onderschrijf bovenstaande conclusies van de NZa en heb aandacht voor de uitvoerings-
en handhaafbaarheidsaspecten die voortkomen uit de uitvoerbaarheidstoets van de NZa.
Mijn voornemen is om de NZa een aanwijzing te geven om de beleidsregel «domein- en
sectoroverstijgende samenwerking binnen Zvw-verzekerde zorg» conform haar advies vast
te stellen en met ingang van 1 mei 2024 op te nemen in haar regelgeving.
4. Monitoring en evaluatie
Ik ben voornemens de NZa te vragen het gebruik van de experimentele prestatie als
volgt te monitoren en evalueren:
Ten eerste zal ik de NZa vragen om een jaarlijkse rapportage met een globale kwantitatieve
evaluatie van het gebruik van de prestatie met daaraan gekoppeld een algemene inventarisatie
van knelpunten die men in de praktijk ervaart. Daarbij ligt voor de hand dat in ieder
geval zal worden gerapporteerd over het aantal gevallen waarin gebruik is gemaakt
van de prestatie, wat de omvang was van de bijbehorende budgetten, welke sectoren
betrokken waren en voor welke bedragen de macrokaders van deze sectoren vanwege het
gebruik van de prestatie zijn belast.
Ten tweede zal de NZa worden gevraagd om in de jaren 2 en 4 na inwerkingtreding van
de prestatie te rapporteren over de uitkomsten van een meer kwalitatieve evaluatie.
Centrale vraag van deze evaluaties zou moeten zijn in hoeverre de beoogde prestatie
(de bekostiging van) patiëntengroepsgebonden afstemming van zorg daadwerkelijk stimuleert
en daarmee bijdraagt aan de met het IZA beoogde beweging naar passende en integrale
gezondheidszorg in het regionaal verzorgingsgebied. Vanwege de genoemde mogelijke
overlap met andere bestaande en in ontwikkeling zijnde prestaties voor afstemming
van zorg en ondersteuning is het eveneens van belang om inzichtelijk te maken hoe
de voorgestelde prestatie zich tot die bekostigingsmogelijkheden verhoudt. In dat
verband zal ik de NZa vragen in ieder geval de volgende vragen te beantwoorden:
• Stelt de voorgestelde prestatie veldpartijen inderdaad in staat om invulling te geven
aan regionale samenwerkingsverbanden die bijdragen aan samenhangende zorg en ondersteuning
voor specifieke groepen verzekerden en komen afspraken daarmee makkelijker tot stand?
• Zijn veldpartijen voldoende op de hoogte van de mogelijkheden van de beoogde prestatie
en benutten ze deze in situaties waar de inzet van deze prestatie voor de hand ligt?
• Sluiten het ontwerp van de beoogde prestatie en de gevolgen daarvan voor de bedrijfsvoering
van betrokken zorgverzekeraars en zorgaanbieders goed aan bij de behoeften van veldpartijen?
• Welke andere risico’s zijn eventueel aan het licht gekomen en hoe kunnen deze worden
beheerst?
• Hoe proberen zorgverzekeraars en zorgaanbieders bij de zorginkoop dubbele bekostiging
tegen te gaan en hoe effectief is die inzet?
• Wat zijn de ervaringen met de inkoop door zorgverzekeraars naar aanleiding van deze
prestatie?
• Wat zijn de ervaringen met samenwerking tussen zorgaanbieders ten behoeve van de inzet
van deze prestatie?
• Wat zijn de ervaringen met de voor de inzet van de prestatie benodigde interactie
tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders?
• In hoeverre zorgt overlap van de prestatie met andere bekostigingsmogelijkheden voor
afstemming van zorg en ondersteuning voor onduidelijkheden en knelpunten die wenselijke
bewegingen in de weg staan en moet deze inrichting meer met elkaar in samenhang worden
doorontwikkeld?
• In hoeverre draagt het naast elkaar bestaan van verschillende bekostigingsopties voor
afstemming van zorg en ondersteuning bij aan de in het IZA nagestreefde doelen?
• Is een stroomlijning of vereenvoudiging van het palet aan bekostigingsmogelijkheden
voor afstemming van zorg en ondersteuning nodig, wenselijk en mogelijk?
• Is het wenselijk om meer focus aan te brengen in de vormgeving van de prestaties voor
afstemming van zorg en ondersteuning om meer gericht toe te werken naar een bepaald
resultaat?
• Zijn er andere oplossingen nodig in de bekostiging van samenwerking in de zorg om
de doelstellingen van het IZA dichterbij te brengen?
• Welk advies is mogelijk over de wenselijkheid van het continueren van de betaaltitel
in het palet aan bekostigingsmogelijkheden voor afstemming van zorg en ondersteuning,
gelet op de antwoorden op bovenstaande vragen? Welke voor- en nadelen zijn er en hoe
kunnen deze worden gewogen? Wat zijn eventuele ideeën ten aanzien van (bijstelling
van) de positionering of vormgeving van de prestatie?
Deze rapportages kunnen een opmaat zijn naar besluitvorming over structurele bekostiging
van patiëntengroepsgerichte samenwerking na afloop van de experimentfase van vijf
jaar.
Desgewenst kan de NZa (de leden van) de IZA werkgroep van waaruit de introductie van
een prestatie voor patiëntengroepsgebonden afstemming van zorg en ondersteuning is
geadviseerd bij (beide vormen van) de monitoring en evaluatie betrekken.
5. De zakelijke inhoud van de aanwijzing
Met deze aanwijzing zal ik de NZa opdragen om op grond van artikel 58 Wmg vanaf 1 mei
2024 in haar beleidsregels te voorzien in nieuw experiment over de bekostiging van
patiëntengroepsgebonden afstemming van zorg en ondersteuning voor specifieke categorieën
verzekerden binnen de Zvw. Het gaat hier om een
breed scala aan samenwerkingsafspraken en hiermee krijgen zorgaanbieders binnen een
dergelijk experiment de mogelijkheid rechtstreeks te declareren wanneer het over samenwerking
ten aanzien van afstemming van zorg en ondersteuning gaat.
Verder zal ik de NZa vragen de volgende uitgangspunten op te nemen in haar regelgeving:
• een generieke prestatiebeschrijving voor een experiment te ontwikkelen, waarbij het
doel van het experiment is om door middel van deze prestatiebeschrijving zorgaanbieders
de mogelijkheid te geven om invulling te geven aan (regionale) samenwerkingsverbanden
die bijdragen aan samenhangende zorg en ondersteuning voor specifieke categorieën
verzekerden;
• een prestatiebeschrijving te ontwikkelen met een vrij tarief waarbij lumpsum betalingsafspraken
mogelijk zijn;
• een prestatiebeschrijving te ontwikkelen waarbij de zorgaanbieder de prestatie alleen
in rekening kan brengen wanneer er een overeenkomst is met een zorgverzekeraar.
Voor wat betreft monitoring en evaluatie wordt er onderscheid gemaakt in een kwantitatief
en kwalitatief deel. Binnen het kwantitatief deel gaat het om monitoren en evalueren
met betrekking tot het gebruik van de prestatie met een daaraan gekoppelde inventarisatie
van knelpunten die in de praktijk worden ervaren. In het kwalitatieve deel gaat het
om de vraag in hoeverre de inwerkingtreding van de prestatiebeschrijving voor patiëntengroepsgebonden
afstemming van zorg en ondersteuning voor specifieke categorieën verzekerden bijdraagt
aan de in het IZA geschetste ontwikkelingen, hoe deze prestatiebeschrijving zich verhoudt
tot overige bekostigingsmogelijkheden en hoe zorgverzekeraars en zorgaanbieders bij
de zorginkoop dubbele bekostiging proberen tegen te gaan.
Het experiment kent een looptijd van maximaal vijf jaar en eindigt daarmee op uiterlijk
1 mei 2029. De voortgang van het experiment zal ik naar aanleiding van (tussen)evaluaties
regelmatig bespreken met de NZa. Het experiment zal tijdig en tijdens de uitvoering
door de NZa worden gemonitord en geëvalueerd. Na evaluatie van de resultaten van de
experimenten zal worden besloten of er reden is tot wijziging van regelgeving. De
resultaten worden op termijn met uw Kamer gedeeld.
Ten slotte
Ik ben verheugd dat met ingang van 1 mei 2024 de bekostiging van patiëntengroepsgebonden
afstemming van zorg en ondersteuning voor specifieke categorieën verzekerden via een
experiment tot stand kan komen, zodat de samenwerking over de domeinen en medische
sectoren kan worden versterkt.
Dit is een mooie stap die we gezamenlijk met IZA-partijen hebben kunnen zetten ter
realisatie van de gemeenschappelijke opdracht om tot een passende wijze van bekostiging
van samenwerking tussen aanbieders van zorg en ondersteuning over de domeinen en sectoren
heen te komen.
De Minister voor Medische Zorg, P.A. Dijkstra
Indieners
-
Indiener
P.A. Dijkstra, minister voor Medische Zorg