Brief regering : Uitkomst peilmoment sectorale samenwerking (IMVO) en update monitoringsonderzoek naleving OESO-richtlijnen
26 485 Maatschappelijk verantwoord ondernemen
Nr. 430 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 november 2023
In deze brief wil ik de Eerste en Tweede Kamer graag informeren over de volgende twee
toezeggingen.
• In de Kamerbrief van 28 februari 2023 (Kamerstuk 26 485, nr. 408) heb ik aangegeven om bij het aflopen van de eerste openstelling op 26 september
2023 van het subsidiebeleidskader voor Sectorale Samenwerking de balans op te maken
om te beoordelen of de regeling de juiste vorm heeft of dat een aangepaste vorm hiervoor
in de plaats moet komen.
• De toezegging in het Jaarverslag BHOS 2022 (Kamerstuk 36 360 V, nr. 1) dat de resultaten van de eerste nieuwe tussenmeting over de naleving van de OESO-richtlijnen
naar verwachting na de zomer van 2023 beschikbaar zullen zijn en worden meegenomen
in het Jaarverslag BHOS 2023.
Uitkomsten peilmoment sectorale samenwerking
Allereerst wil ik uw Kamer graag informeren over de uitkomsten van mijn beoordeling
inzake het peilmoment van het subsidiebeleidskader voor sectorale samenwerking, die
gericht was op de volgende elementen:
• onder welke criteria de overheid actief betrokken kan zijn en of uitbreiding van de
betrokkenheid van de overheid mogelijk en wenselijk is, ook in relatie tot wetgeving;
• welke organisatie de uitvoering het beste kan begeleiden (secretariaatsfunctie);
• hoe de dekking per sector vergroot kan worden;
• hoe zowel het mkb, als grote bedrijven bediend kunnen worden;
• hoe duurzame financiering mogelijk is, op welke manier maatschappelijke organisaties
hun onafhankelijke rol kunnen blijven vervullen en hoe tegelijkertijd aansluiting
wordt behouden bij de ondersteuningsbehoefte van het bedrijfsleven;
• óf en hoe sectorale samenwerkingsverbanden kunnen meewegen in het toezichtregime en
aan welke criteria een samenwerkingsverband moet voldoen om een rol te spelen in de
toezichtstrategie.
Alvorens hierop in te gaan, licht ik graag eerst mijn visie op sectorale samenwerking
binnen het IMVO-beleid toe en de rol die het Subsidiekader Sectorale Samenwerking
hierbij speelt. Vervolgens ga ik in op de beoordeling van het Subsidiekader op de
genoemde aandachtspunten en hoe ik sectorale samenwerking in de toekomst wil vormgeven.
Visie op sectorale samenwerking
Internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) is een belangrijke ambitie
van het kabinet. Met mijn collega’s bevorder ik daarom de toepassing van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (hierna UNGP’s) en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (hierna
OESO-richtlijnen). Het kabinet zet hiervoor een brede mix van elkaar versterkende
vrijwillige en verplichtende maatregelen in waarin sectorale samenwerking een belangrijk
element is.
Sectorale samenwerking is een instrument dat door bedrijven kan worden benut om de
toepassing van IMVO te bevorderen. Hiertoe heb ik als vervolg op de convenantenaanpak
eind vorig jaar het Subsidiebeleidskader Sectorale Samenwerking gelanceerd. Doel van
dit instrument is om samenwerking binnen de gehele waardeketen te faciliteren en te
stimuleren, zodat potentiële risico’s voor mens en milieu beter kunnen worden geïdentificeerd,
voorkomen en gemitigeerd. Bedrijven nemen hierbij het initiatief, maar staan er zeker
niet alleen voor. Met ondersteuning van de overheid en maatschappelijke organisaties
werken zij aan concrete activiteiten die zijn gericht op het collectief zetten van
een of meerdere stappen in het gepaste zorgvuldigheidsproces. Ook het OS-instrumentarium
helpt producenten en stakeholders (lokale NGO’s, vakbonden en overheden) in productielanden
bij het verduurzamen van hun deel van de internationale waardeketens (flankerend beleid).
Met deze gezamenlijke aanpak willen we impact maken in internationale waardeketens.
Daarbij biedt sectorale samenwerking bedrijven de mogelijkheid zich tijdig voor te
bereiden op aanstaande (Europese) wetgeving.
Zoals aangekondigd, heb ik na een jaar de balans opgemaakt om te bezien of het instrument
op de beoogde wijze functioneert. In het volgende deel ga ik in op de totstandkoming
van mijn oordeel en de wijze waarop ik het instrument in de toekomst wil vormgeven.
De totstandkoming
In de voorbereiding op het peilmoment heb ik geïnvesteerd in het consulteren van verschillende
stakeholders. Ik spreek graag mijn dank en waardering uit voor hun inzet. In de periode
maart tot en met september van dit jaar vonden drie consultatiemomenten plaats, waarvan
een schriftelijke ronde en twee stakeholderbijeenkomsten waarbij VNO-NCW/MKB-Nederland,
MVO Nederland, MVO Platform, FNV en CNV actief participeerden.
Ook sprak ik op 14 september jl. met deze stakeholders over de verschillende onderzoekselementen
en de voorgestelde vormgeving van het Subsidiebeleidskader in de toekomst. Gezamenlijk
hebben we geconcludeerd dat de voorgestelde vormgeving tegemoet komt aan de wensen
van de stakeholders en een goede basis vormt voor sectorale samenwerking in de toekomst.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 28 februari jl. is op 22 september jl. tevens
de achterban van VNO-NCW/MKB-Nederland geraadpleegd en is op verschillende momenten
gesproken met de RVO en SER, als ook met verschillende toezichthouders. De uitkomsten
van de verschillende gesprekken zijn samengevat in de bijlage Uitkomsten Peilmoment Sectorale Samenwerking.
Vormgeving instrument sectorale samenwerking
Hieronder schets ik u graag per onderzocht element de verbeteringen die ik voor ogen
heb.
Rol van de overheid
Eén van de wensen van de stakeholders was een actieve betrokkenheid van de overheid
bij sectorale initiatieven. Ik ben het met hen eens dat de overheid sectoren effectief
moet ondersteunen. Op basis van de wensen van stakeholders, voorzie ik een actieve
overheid die meerdere rollen kan spelen, daarbij rekening houdend met het feit dat
de overheid ook subsidieverstrekker is. Ik voorzie de rol van aanjager, partner, kwaliteitsbewaker
en financier.
• De overheid als aanjager: allereerst speelt de overheid een belangrijke rol in het
faciliteren van het opstellen en uitvoeren van sectorale samenwerkingsverbanden. De
overheid kan actief nieuwe samenwerkingsverbanden blijven aanjagen en sectoren stimuleren
de samenwerking op te zoeken;
• De overheid als partner: De overheid zal bij elk samenwerkingsverband op niveau betrokken
zijn via een beleidsdialoog (elk kwartaal) om beschikbare kennis, netwerken en expertise
aan te bieden, bijvoorbeeld als het gaat om Internationale Sociale Voorwaarden in
de Rijksinkoop, samenwerking met andere EU-lidstaten en betrokkenheid van de posten;
• De overheid als kwaliteitsbewaker: de overheid kan sturen op ambitie en kwaliteit
conform de OESO-richtlijnen en UNGP’s;
• De overheid als co-financier: door de inzet van middelen kan de overheid ondersteunen
en tegelijkertijd de kosten voor deelname van bedrijven aan sectorovereenkomsten verlagen.
Dekkingsgraad en deelname MKB en grote bedrijven
• Een andere wens van de stakeholders is om de deelname van bedrijven en sectoren te
vergroten. Dat is ook mijn ambitie. Bij het aanjagen van nieuwe initiatieven streef
ik naar een hoge dekkingsgraad in sectoren, en deelname van zowel mkb als grote bedrijven.
Voorbeelden zijn (publieke) promotie in de sector samen met brancheverenigingen, en
voorlichting over sectorale samenwerking via o.a. het subsidieloket van de RVO;
• Brancheverenigingen spelen een verbindende rol in sectoren en kunnen als penvoerder
optreden namens een sectoraal samenwerkingsverband onder de voorwaarde dat voldoende
bedrijven in hun achterban zijn aangesloten en actief meedoen.
• De overheid ondersteunt brancheverenigingen in het verleiden tot deelname aan samenwerkingsverbanden.
Ik wil stimuleren dat sectorale samenwerkingsverbanden zo worden vormgegeven dat leden
met een verschillende IMVO-volwassenheid daarin kunnen meedraaien.
Onafhankelijke uitvoerders van sectorale samenwerking
• Twee organisaties heb ik op het oog voor de uitvoering. De SER kan het onderhandelen
en uitvoeren van sectorale initiatieven begeleiden zoals hij dit nu al doet bij de
nog lopende IMVO-convenanten.
• RVO kan zich dan volledig richten op het uitvoeren van het Subsidiebeleidskader en
de ontwikkeling van tools en richtsnoeren. De budgettaire voorwaarden in het subsidiebeleidskader
worden beperkt tot het meest noodzakelijke zodat het aantrekkelijk blijft voor partijen
om een aanvraag in te dienen.
• Beide uitvoerders kunnen de synergie opzoeken in het optimaal ondersteunen van sectoren.
Duurzame financiering maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven
• Vanwege de aanvullende wensen van stakeholders, kan de overheid minder samenwerkingsverbanden
financieren dan eerder voorzien, dit betreft ongeveer vier samenwerkingsverbanden.
Voor wat betreft de financiële bijdrage per samenwerkingsverband ben ik voornemens
dezelfde verdeling als bij de huidige convenanten aan te houden. De overheid draagt
47% bij, de SER 20% en de sector 33%. En wil ik initiatieven met een looptijd van
5 jaar financieren.1
• Maatschappelijke organisaties kunnen voor deelname aan samenwerkingsverbanden zelfstandig
financiële ondersteuning aanvragen via de RVO.
Relatie sectorale samenwerking en wetgeving
• Toezichthouders zijn het erover eens dat bij toekomstige wetgeving een sectoraal samenwerkingsverband
een rol kan spelen in het toezichtsregime;
• Bij het bepalen onder welke criteria een sectoraal samenwerkingsverband een rol kan
spelen in het toezichtsregime zijn verschillende gradaties mogelijk, zoals het aanduiden
van een samenwerkingsverband als best practice of het erkennen van een samenwerkingsverband;
• Echter, het is voor een toezichthouder op dit moment ongewenst om, voordat wetgeving
van kracht is, aan te geven onder welke criteria een sectoraal samenwerkingsverband
een rol kan spelen in het toezichtsregime en de gradaties die een toezichthouder daarbij
wil hanteren.
• Het onderzoek is op dit punt om die reden nog niet afgerond. Wetgeving is nog in ontwikkeling
waardoor ik op dit onderdeel nog geen volledige beoordeling kan maken. Het streven
van het Spaanse Voorzitterschap is om eind dit jaar een politiek akkoord te bereiken.
Zodra er een politiek akkoord is zal ik uw Kamer informeren over de rol die sectorale
samenwerking heeft gekregen in (het toezicht van) de richtlijn. Vervolgens hebben
lidstaten twee jaar de tijd om de Richtlijn te implementeren. Ik zal uw Kamer over
de voortgang hiervan, inclusief het vormgeven van de toezichtstrategie, voor de zomer
van 2024 informeren.
In mijn gesprekken met stakeholders en de achterban raadpleging bij VNO-NCW/MKB-Nederland
zijn nog andere punten ingebracht die ik bij het vormgeven van sectorale samenwerking
wil meenemen:
• Het gepaste zorgvuldigheidsproces conform de OESO-richtlijnen vormt het uitgangspunt.
Alle zes stappen van gepaste zorgvuldigheid worden uitgewerkt in samenwerkingsverbanden;
• Het criterium van een goed gerichte sectorale, sociale dialoog conform motie van het
lid Van den Hul c.s (Kamerstuk 26 485, nr. 340) wordt meegenomen;
• Het bieden van handelingsperspectief en het werken aan impact staat voorop bij bedrijven.
Ook willen zij dat de overlegstructuur tot een minimum wordt beperkt. Dat ondersteun
ik van harte;
• Er wordt rekening gehouden met de ontwikkeling van wetgeving en hoe bedrijven in voorbereiding
daarop ondersteund kunnen worden;
• Een samenwerkingsverband zet in op monitoring van de voortgang van individuele bedrijven
op gepaste zorgvuldigheid als ook op collectieve activiteiten;
• Coherentie met gelijksoortige instrumenten, bijvoorbeeld op het vlak van ontwikkelingssamenwerking.
Vervolgproces
Met de SER en RVO zal gewerkt worden aan de verdere vormgeving van sectorale samenwerking
binnen de hierboven gestelde kaders. Mijn doel is de nieuwe vorm van sectorale samenwerking
in Q1 van 2024 gereed te hebben. Uiteraard blijf ik ook daarna met de SER, RVO en
de andere stakeholders in gesprek over eventuele verdere verbeteringen in de toekomst
en hoe we het bereik van sectorale samenwerking kunnen vergroten. Verder zal ik het
vraagstuk over hoe sectorale samenwerkingsverbanden kunnen meewegen in het toezichtregime,
en aan welke criteria een samenwerkingsverband moet voldoen om een rol te spelen in
de toezichtstrategie, verder ter hand nemen.
Monitoringsonderzoek naleving OESO-richtlijnen
Tenslotte wil ik ingaan op mijn toezegging in het BHOS-jaarverslag over 2022 (Kamerstuk
36 360 V, nr. 1) over de stand van zaken van het monitoringsonderzoek naleving OESO-richtlijnen.
De oorspronkelijke 90%-doelstelling loopt in 2023 af en zal dit jaar voor het laatst
in de huidige vorm gemonitord worden. Het vooruitzicht van IMVO-wetgeving is aanleiding
geweest om de opzet van het montoringsonderzoek aan te passen. Dit aangepaste monitoringsonderzoek
zal, voor de groep Nederlandse bedrijven die onder Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) vallen, inzicht geven in hoeverre de zes stappen van gepaste zorgvuldigheid
nageleefd worden door deze bedrijven. Zo zal dit monitoringsonderzoek fungeren als
0-meting voor de huidige brede beleidsmix op het gebied van IMVO. Naar verwachting
zijn de resultaten begin 2024 beschikbaar.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.N.A.J. Schreinemacher
Indieners
-
Indiener
E.N.A.J. Schreinemacher, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking