Brief regering : Onderzoek inkoopfaciliteit beursfondsen
36 410 Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën
Nr. 77
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 september 2023
De fiscale behandeling van de inkoop van aandelen staat al enige tijd in de belangstelling
bij verschillende leden van uw Kamer.
Tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen van 6 oktober 2022 (Handelingen II 2022/23,
nr. 9, item 11) is door de Kamerleden Van Weyenberg en Nijboer een motie ingediend.1 In deze op 11 oktober 2022 (Handelingen II 2022/23, nr. 10, item 13) aangenomen motie verzoeken de indieners de regering om de fiscale behandeling van
de inkoop van eigen aandelen kritisch tegen het licht te houden en de Kamer hierover
te informeren. Met deze brief voldoe ik aan dit verzoek van uw Kamer.
Gelet op de media-aandacht rondom het onderwerp aandeleninkoop door beursfondsen2, heb ik de aangenomen motie opgevat als een onderzoek naar de zogenoemde inkoopfaciliteit
voor beursfondsen in artikel 4c van de Wet op de dividendbelasting 1965 (Wet DB 1965).
In deze brief zet ik mijn bevindingen naar aanleiding van dit onderzoek uiteen. Dit
onderzoek omvat de rechtshistorische achtergrond van de inkoopfaciliteit en plaatst
de Nederlandse inkoopfaciliteit in breder perspectief door input vanuit de praktijk
te combineren met een beperkt rechtsvergelijkend onderzoek. Deze input is verkregen
door Eumedion, VNO-NCW en de Vereniging van Effectenbezitters (VEB)uit te nodigen
om hun zienswijze met ons te delen.
Voordat ik inhoudelijk zal ingaan op de inkoopfaciliteit, wil ik aandacht besteden
aan een relevante recente ontwikkeling. Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen
van 21 september 2023 (Handelingen II 2023/24, nr. 3, Algemene Politieke Beschouwingen
en Stemmingen) hebben de leden Klaver c.s. een motie ingediend, die op dezelfde dag
is aangenomen.3 In de motie wordt opgemerkt dat de voorstellen uit de motie bij amendement gedekt
zullen worden met het belasten van de inkoop van eigen aandelen. Uit de motie blijkt
niet op welk type aandeleninkoop het amendement zal zien. Zoals ik hierna uiteen zal
zetten, zijn er naast de inkoopfaciliteit andere vormen van aandeleninkoop die om
specifieke redenen vrijgesteld zijn van dividendbelasting. Het onderzoek in deze brief
is, gelet op de motie van 6 oktober 2022, beperkt tot de inkoopfaciliteit voor beursfondsen.
Deze brief is verder als volgt opgebouwd. Eerst zal ik in algemene zin ingaan op de
fiscale behandeling van de inkoop van eigen aandelen (paragraaf 1), gevolgd door de fiscale behandeling van specifiek de inkoop van eigen beursaandelen
(paragraaf 2). Ik beperk me daarbij met name tot de fiscale behandeling in de dividendbelasting.
Daarna behandel ik de (economische) redenen die worden aangevoerd ter rechtvaardiging
van aandeleninkoopprogramma’s (paragraaf 3). Vervolgens zal ik ingaan op de totstandkoming van de inkoopfaciliteit (paragraaf 4). Daarna zal ik een samenvatting geven van het rechtsvergelijkend onderzoek en de
zienswijzen van Eumedion, VNO-NCW en de VEB (paragraaf 5 en 6). Ik sluit af met een samenvatting van mijn bevindingen (paragraaf 7).
1. Wat zijn de fiscale gevolgen van de inkoop van eigen aandelen?
Dividendbelasting wordt, kort gezegd, geheven van aandeelhouders over de opbrengsten
(ook wel: dividenden) die zij behalen uit aandelen in een vennootschap die in Nederland
is gevestigd. De dividendbelasting wordt ingehouden door de in Nederland gevestigde
vennootschap (in de dividendbelasting daarom «inhoudingsplichtige» genoemd). De inhoudingsplichtige draagt de verschuldigde dividendbelasting af aan
de Belastingdienst. De inhoudingsplichtige fungeert dus in feite als een doorgeefluik,
zonder dat de dividendbelasting op hem drukt. De dividendbelasting komt daarmee voor
rekening van de aandeelhouder (die als «belastingplichtige» voor de Wet DB 1965 kwalificeert). Het bedrag dat de aandeelhouder daadwerkelijk
ontvangt, is door de ingehouden dividendbelasting lager dan het toegekende (bruto)
dividend, omdat de inhoudingsplichtige hierop 15% dividendbelasting in mindering heeft
gebracht.
Dividenden zijn bij in Nederland woonachtige aandeelhouders ook belast met inkomstenbelasting
(natuurlijke personen) of met vennootschapsbelasting (lichamen). De dividendbelasting
fungeert in dit geval als een voorheffing die kan worden verrekend met de verschuldigde
inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting. Hiermee wordt dubbele belastingheffing
over het dividend voorkomen. Bij buitenlandse aandeelhouders met een portfoliobelang
(5% of minder) ligt dit anders. Buitenlandse aandeelhouders zijn voor de ontvangen
dividenden niet onderworpen aan Nederlandse inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting.
Bij buitenlandse aandeelhouders zal de dividendbelasting daarom vanuit Nederlands
perspectief bezien als eindheffing fungeren. Dat neemt overigens niet weg dat aandeelhouders
in hun woon- of vestigingsland de in Nederland geheven dividendbelasting in voorkomende
gevallen mogelijk ook kunnen verrekenen met de aldaar verschuldigde belasting over
het dividend. Binnenlandse en buitenlandse pensioenfondsen kunnen over het algemeen
de geheven dividendbelasting terugvragen.
De inkoop van eigen aandelen door een vennootschap wordt voor de dividendbelasting
aangemerkt als een dividend omdat bij de inkoop winstreserves van de vennootschap
aan de aandeelhouder toekomen. Contante dividenden en inkoop van aandelen wordt in
die zin voor de dividendbelasting dan ook gelijk behandeld. Bij de inkoop van aandelen
is dividendbelasting niet verschuldigd over de gehele inkoopprijs, maar over het verschil
tussen de inkoopprijs van de aandelen en het gemiddelde op de desbetreffende aandelen
gestorte kapitaal («dividenddeel»). Over dit dividenddeel wordt 15% dividendbelasting
geheven. Een uitzondering geldt voor de inkoop van aandelen ter tijdelijke belegging.
Bij aandelen die ter tijdelijke belegging worden ingekocht, is er geen dividendbelasting
verschuldigd.4
2. Hoe wordt de inkoop van eigen beursaandelen behandeld in de dividendbelasting?
Ook de inkoop van eigen aandelen door beursfondsen, die niet ter tijdelijke belegging
zijn ingekocht, is volgens de hiervoor beschreven hoofdregel belast met dividendbelasting.
De inkoop van beursaandelen verschilt echter van de inkoop van niet-beursgenoteerde
aandelen. De aandeelhouder zal bij de inkoop van zijn aandeel via de beurs de prijs
willen ontvangen die hij bij verkoop aan een willekeurige derde ook zou ontvangen.
Dit betekent dat de aandeelhouder geen genoegen zal nemen met een koopprijs die door
de heffing van dividendbelasting lager is dan bij een verkoop van het aandeel aan
een willekeurige derde. Dit heeft in de praktijk tot gevolg dat het inkopende beursfonds
de 15% dividendbelasting voor zijn rekening zal moeten nemen, waardoor het beursfonds
een hoger bedrag moet betalen dan het bedrag dat het aandeel volgens de beurs waard
is. Voor de verrekening van de geheven dividendbelasting als voorheffing in de inkomstenbelasting
of vennootschapsbelasting of teruggaaf van de geheven dividendbelasting is vereist
dat de dividendbelasting is geheven of ten laste is gekomen van de betreffende belastingplichtige.
Het feit dat een beursfonds de verschuldigde dividendbelasting voor eigen rekening
neemt, betekent in de praktijk dat de geheven dividendbelasting niet als voorheffing
verrekend kan worden. Dit komt omdat de belastingplichtige (de aandeelhouder) bij
een beursfonds niet bekend is doordat de inkoop van aandelen vaak door een bank wordt
gedaan. De dividendbelasting vormen zodoende directe kosten die niet verrekend of
teruggevraagd kunnen worden en dus de waarde van de beursvennootschap verminderen.
Het voorgaande kan worden toegelicht aan de hand van het volgende voorbeeld, waarbij
ervan wordt uitgegaan dat de inkoopfaciliteit niet van toepassing is.
Voorbeeld
Een beursvennootschap wenst aandelen op de beurs in te kopen voor een bedrag van € 20.000,
een marktconforme prijs.
Dividendbelasting is verschuldigd over het dividenddeel (het verschil tussen de inkoopprijs
van de aandelen en het gemiddelde op de desbetreffende aandelen gestorte kapitaal).
Stel dat het dividenddeel € 10.000 is. Dan zou de beursvennootschap € 1.500 aan dividendbelasting
moeten inhouden en afdragen. Rekening houdend met deze dividendbelasting, zou de beursvennootschap
dus € 18.500 kunnen betalen voor de aandelen.
De verkopende partij verkoopt zijn aandelen op de beurs, niet wetende dat dit aan
de beursvennootschap zelf is. De verkopende aandeelhouder weet dus niet dat er ter
zake van de transactie dividendbelasting is ingehouden en zal de dividendbelasting
dus ook niet kunnen verrekenen dan wel kunnen verzoeken om een teruggave. Daarnaast
zal hij de verkoopprijs van € 18.500 niet accepteren, omdat hij zijn aandelen aan
een willekeurige derde voor € 20.000 kan verkopen. Met andere woorden, als de prijs
niet marktconform is zou de inkoop niet kunnen plaatsvinden.
Dit heeft tot gevolg dat de beursvennootschap de (netto)prijs van € 20.000 moet bieden
en de dividendbelasting voor zijn eigen rekening moet nemen. De dividendbelasting
wordt in dat geval als volgt berekend («brutering»): 10.000 x 100/(100–15) * 15% =
€ 1.765. Voor toepassing van de dividendbelasting is de veronderstelde («bruto»-)inkoopprijs
dan € 21.765, het dividenddeel € 11.765, en de dividendbelasting 15% van het dividenddeel:
€ 1.765.
Deze problematiek is eigen aan de inkoop van aandelen van beursvennootschappen en
speelt geen rol bij andere vennootschappen. Bij de inkoop van aandelen door vennootschappen
waarvan de aandeelhouder wel bekend is (niet-beursgenoteerde vennootschappen), kan
wel dividendbelasting worden ingehouden. In dat geval komt de dividendbelasting over
de inkoop van aandelen ten laste van de aandeelhouder en kan die aandeelhouder, in
beginsel die dividendbelasting verrekenen (in de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting).
De dividendbelasting fungeert in dit geval als voorheffing.
3. Welke redenen worden aangevoerd ter rechtvaardiging van aandeleninkoopprogramma’s?
In het Nederlandse beursgenoteerde bedrijfsleven wordt het gebruik van aandeleninkoopprogramma’s
steeds populairder. VNO-NCW heeft opgemerkt dat ongeveer de helft van de in Nederland
gevestigde beursfondsen een aandeleninkoopprogramma heeft. Daarnaast blijkt uit een
artikel van het Financieel Dagblad dat de 25 grootste Nederlandse beursfondsen in
2021 voor een bedrag van € 27,3 miljard aan aandelen hebben ingekocht.5 Uit dit artikel blijkt niet in hoeverre daarbij gebruik is gemaakt van de inkoopfaciliteit
in de dividendbelasting. Het genoemde bedrag geeft derhalve slechts aan wat de omvang
is van de aandeleninkoop maar specificeert niet welk deel door toepassing van de inkoopfaciliteit
vrijgesteld is voor de dividendbelasting. Deze omvang is ook niet bekend bij de Belastingdienst
omdat deze informatie niet in alle gevallen hoeft te worden opgegeven door de beursfondsen.
In het kader van het onderzoek dat ten grondslag ligt aan deze brief, zijn de eerdergenoemde
drie organisaties gevraagd naar de redenen voor het opzetten van een aandeleninkoopprogramma.
De organisaties merken op dat aan het besluit om aandelen in te kopen verschillende
bedrijfseconomische overwegingen ten grondslag kunnen liggen. Zo wordt de inkoop van
aandelen door beursfondsen als een belangrijk strategisch instrument gezien op het
gebied van het kapitaalallocatiebeleid. Nadat beursfondsen de aanwezige bedrijfswinsten
hebben benut om investeringen te doen of om hun eigen balans te versterken, kunnen
zij overtollige kasposities gebruiken om de eigenaren van het beursfonds (deze aandeelhouders
zijn vaak pensioenfondsen, beleggingsfondsen en verzekeringsmaatschappijen) te belonen.
Overtollige kasposities kunnen namelijk niet onbeperkt worden geherinvesteerd. Het
belonen van de aandeelhouders kan door middel van een uitkering van dividend of door
de inkoop van aandelen. In de praktijk maken de meeste beursfondsen gebruik van een
combinatie van beide vormen van distributie. Daarbij streven beursfondsen ernaar om
een consistent dividendbeleid te voeren. De organisaties merken op dat beleggers waarde
hechten aan een stabiele dividenduitkering die in de loop der jaren groeit. Omdat
inkoop van aandelen veelal ad hoc kan plaatsvinden zonder regelmatig terugkerend karakter,
wordt aandeleninkoop als een middel ingezet om het dividendbeleid daadwerkelijk consistent
te houden. Een eenmalige verhoging van dividend past minder goed bij een consistent
dividendbeleid.
Daarnaast merken de organisaties op dat door middel van de inkoop van aandelen (positieve)
invloed kan worden uitgeoefend op de waardeontwikkeling van de aandelen en daarmee
de koers van aandelen kan worden beheerst. Dit kan een beursfonds bijvoorbeeld doen
door het aantal uitstaande aandelen te verminderen. Dit heeft tot gevolg dat de winst
per aandeel zal stijgen zonder dat de totale omvang van dividenduitkeringen toeneemt.
Het inkopen van aandelen heeft volgens deze organisaties ook een signaalfunctie. Een
beursfonds dat een inkoopprogramma aankondigt, zegt daarmee vertrouwen te hebben in
de waardeontwikkeling van zijn aandelen. Dit is met name relevant in de gevallen dat
het beursfonds van oordeel is dat er sprake is van onderwaardering van het beursfonds,
dat wil zeggen dat de beurswaarde van het beursfonds lager is dan de daadwerkelijke
onderliggende reële waarde. Aandeleninkoopprogramma’s kunnen als gevolg hebben dat
(potentiële) beleggers het beursfonds als een aantrekkelijke beleggingsmogelijkheid
beschouwen waardoor de waarde van het aandeel stijgt. Daarentegen resulteert volgens
de organisaties het aanhouden van onnodig grote kasposities vaak in relatief lage
waarderingen. Voor beleggers kan dit een signaal zijn dat het beursfonds inefficiënt
omgaat met het kapitaal. Het beursfonds kan in die situaties kwetsbaar zijn voor een
vijandige overname.
Volgens de organisaties worden aandeleninkoopprogramma’s ook gebruikt om het effect
van een zogenoemd stockdividend te neutraliseren. Een stockdividend is een dividend
in de vorm van een aandeel. Door het inkopen van aandelen wordt het aantal uitstaande
aandelen weer verminderd.
Tegelijkertijd zijn er ook kritische geluiden te horen over de omvang van de inkoopprogramma’s
die sommige beursfondsen hanteren.6 Daarbij wordt de vraag gesteld of beursfondsen niet te veel geld uitgeven aan aandeleninkoop
en daardoor onvoldoende financiering overhouden voor verduurzaming of voor investeringen.
Dit speelt met name een rol als de winst per aandeel als prestatiemaatstaf in het
bonusbeleid van bestuurders geldt. Hierdoor zijn beursfondsen wellicht eerder geneigd
om te besluiten om aandeleninkoopprogramma’s op te zetten. Als tegenargument merken
de geraadpleegde organisaties op dat de aandeelhouders, zoals pensioenfondsen, doorgaans
beter in staat zijn om het overtollig kapitaal efficiënt te beleggen dan het beursfonds
zelf. Aandeelhouders kunnen het kapitaal namelijk investeren in andere bedrijven die
het kapitaal beter kunnen gebruiken voor investeringsdoelen, zoals verduurzaming.
Aandeleninkoop stelt aandeelhouders daartoe in staat. Een ander argument is hierin
gelegen dat de liquiditeiten gebruikt kunnen worden om de werkende mens meer mee te
laten profiteren van de gemaakt winst (winstdeling).
4. Waarom is de inkoopfaciliteit ingevoerd?
De Raad van State heeft eind jaren 90 van de vorige eeuw de dividendbelasting over
de inkoop van beursaandelen als een aanmerkelijk knelpunt aangemerkt, mede omdat beursfondsen
de inkoop van aandelen als een belangrijk strategisch instrument zien. Het college
heeft daarom geadviseerd een oplossing te geven voor het knelpunt dat beursfondsen
bij inkoop van eigen beursaandelen de dividendbelasting (gebruteerd) voor eigen rekening
moeten nemen.7 Het kabinet was van mening dat het ontbreken van een regeling voor de inkoop van
aandelen de performance van Nederlandse beursgenoteerde vennootschappen ten opzichte
van buitenlandse concurrenten nadelig kan beïnvloeden. Daarom heeft het kabinet gezocht
naar een maatregel waarbij belastingvrije inkoop van aandelen bij beursfondsen in
zijn algemeenheid kan worden toegestaan, zonder dat dit volledig ten koste gaat van
de jaarlijkse opbrengst van dividendbelasting.
Sinds 2001 is de inkoopfaciliteit als maatregel in de Wet DB 1965 opgenomen. Om te
voorkomen dat de uitdeling van contant dividend structureel voor een deel wordt vervangen
door een onbelaste inkoop van aandelen is een aantal voorwaarden gesteld voor toepassing
van de inkoopfaciliteit en geldt tevens een maximum. Het uitgangspunt hierbij is dat
de belastingvrije inkoop van aandelen niet ten koste mag gaan van de uitdeling van
regulier dividend. De belangrijkste voorwaarde is dat er in het jaar van inkoop ook
een contant dividend wordt uitgekeerd waarover wel dividendbelasting wordt geheven.
Dit contant dividend moet minimaal gelijk zijn aan het gemiddelde bedrag aan dividend
in contanten die in vijf voorafgaande kalenderjaren zijn uitgekeerd. Daarnaast mag
het totale bedrag van de inkoop in een kalenderjaar niet hoger zijn dan twintig keer
het bedrag van het gemiddeld uitgekeerde dividend in contanten in de vijf voorafgaande
kalenderjaren, verminderd met de bedragen van inkoop waarop de inkoopfaciliteit van
toepassing was in de vier voorafgaande kalenderjaren.
5. Hoe wordt de inkoop van eigen aandelen in andere landen fiscaal behandeld?
Wereldwijd hebben beursfondsen inkoopprogramma’s opgenomen als onderdeel van hun dividendbeleid.
Vanuit internationaal (concurrerend) oogpunt is het dus relevant de fiscale regimes
die door verschillende landen worden gehanteerd met betrekking tot de inkoop van aandelen
door beursfondsen te vergelijken met de Nederlandse fiscale behandeling van inkoop
van aandelen.
Deze vergelijking wijst uit dat de inkoop van aandelen in de regel als een reguliere
vervreemding van aandelen wordt aangemerkt. Dit heeft tot gevolg dat er in beginsel
op de rechtshandeling in het buitenland geen dividendbelasting wordt geheven. Dit
is bijvoorbeeld het geval in Duitsland. Er zijn ook landen die een vergelijkbare regeling
als Nederland kennen. In België wordt bij de aandeleninkoop in beginsel ook dividendbelasting
geheven. België kent echter een ruime vrijstelling voor beursfondsen. Het Verenigd
Koninkrijk kent bijvoorbeeld helemaal geen dividendbelasting, waardoor dividendbelasting
in het geheel geen rol speelt bij de inkoop van aandelen. De Verenigde Staten, waar
de inkoop van aandelen op zeer grote schaal plaatsvindt, heeft vanaf 2023 een belasting
van 1% op de waarde van de inkopen van aandelen ingevoerd om het gebruik enigszins
te temperen. Hierbij kan wel worden opgemerkt dat de heffing in de Verenigde Staten
anders is vormgegeven. In Nederland wordt dividendbelasting geheven over het dividenddeel:
de inkooprijs van de aandelen minus het gemiddelde op deze aandelen gestorte kapitaal.
In de Verenigde Staten wordt geheven over de gehele inkoopprijs van de aandelen.
Gelet op de fiscale behandeling van de inkoop van aandelen in andere landen, zou de
afschaffing van de inkoopfaciliteit in Nederland ertoe kunnen leiden dat beursfondsen
uitwijken naar andere landen.
6. Wat is het belang van de inkoopfaciliteit voor de praktijk?
Voor het onderhavige onderzoek zijn Eumedion, VNO-NCW en VEB ook gevraagd naar het
belang van de inkoopfaciliteit voor de praktijk. Deze organisaties merken unaniem
op dat de inkoopfaciliteit in het algemeen effectief is. Naar hun mening voldoet de
inkoopfaciliteit aan de doelstelling, namelijk het faciliteren dat beursvennootschappen
niet tegen fiscale belemmeringen aanlopen bij de inkoop van aandelen die om bedrijfseconomische
redenen plaatsvindt. Wel worden er (al sinds de invoering van de inkoopfaciliteit
in 2001) door de praktijk steeds knelpunten bij toepassing van de inkoopfaciliteit
naar voren gebracht. Dit heeft een aantal keer geleid tot een versoepeling van de
voorwaarden. Maar nog steeds blijkt uit de reacties van de drie organisaties dat de
voorwaarden die aan de toepassing van de inkoopfaciliteit worden gesteld ertoe leiden
dat in sommige gevallen moeilijk aan de faciliteit kan worden voldaan.
Als knellende factor wordt bijvoorbeeld ervaren de voorwaarde dat een beursfonds een
minimumbedrag aan dividenden in de vorm van contanten moet uitkeren. Een veel gehoorde
wens is dat naast het contant dividend ook het dividend in aandelen (stockdividend)
mag meetellen om over de drempel van het gemiddeld contant dividend te komen. Daarbij
wordt de alles-of-niets benadering van de regeling als knellend ervaren. Indien namelijk
niet aan de voorwaarde van het doen van een minimumbedrag aan dividenduitkeringen
wordt voldaan, valt de inkoop van eigen aandelen in een jaar geheel buiten de regeling.
Ook wordt opgemerkt dat het door complexiteit van de regeling soms moeilijk is om
vooraf in te schatten of wordt voldaan aan de voorwaarden van de inkoopfaciliteit.
Op de vraag wat de gevolgen kunnen zijn van de afschaffing van de inkoopfaciliteit
merken Eumedion, VNO-NCW en VEB op dat de inkoop van aandelen zonder inkoopfaciliteit
resulteert in brutering en daarmee tot kosten die ten laste komen van het beursfonds,
en dus de waarde van het bedrijf drukt. Als gevolg hiervan is de verwachting dat de
Nederlandse beursfondsen op zoek gaan naar alternatieven voor de huidige inkoopprogramma’s.
Een alternatief dat wordt genoemd is dat op een andere manier de beschikbare winst
wordt uitgekeerd aan de aandeelhouders. Als voorbeelden worden genoemd een kapitaalteruggave
of een (super)dividend. Een kapitaalteruggave kan onder omstandigheden onbelast, zonder
inhouding van dividendbelasting, plaatsvinden. De reden daarvoor is dat een kapitaalteruggave
geen uitkering van winstreserves is, maar een teruggave van eerder door de aandeelhouders
gestort kapitaal.
Een superdividend is een eenmalige uitkering dat kan passen binnen het kapitaalallocatiebeleid
van een beursfonds. Op een dergelijke uitkering dient dividendbelasting te worden
ingehouden en afgedragen, die vervolgens in principe verrekenbaar is met de inkomsten-
of vennootschapsbelasting bij de aandeelhouders.8 Hoewel een dividenduitkering op zich een goed alternatief is voor een beursfonds
om overtollige kasposities terug te brengen naar de investeerders, kent het niet alle
in paragraaf 3 genoemde bedrijfseconomische voordelen van inkoop van aandelen.
Een ander alternatief dat door de organisaties wordt genoemd is dat beursfondsen Nederland
zullen verlaten als de inkoopfaciliteit wordt afgeschaft. Het afschaffen van de inkoopfaciliteit
heeft immers tot gevolg dat een inkoop van aandelen in Nederland kostbaarder wordt
in vergelijking met andere landen. Dat heeft een waardedrukkend effect op de aandelen
en kan een prikkel vormen voor beursfondsen om Nederland te verlaten en zich te verplaatsen
naar een land met een vergelijkbare inkoopfaciliteit of waar in zijn geheel geen dividendbelasting
wordt geheven. Ook het invoeren van een nieuwe heffing (tegen een laag tarief), zoals
de Verenigde Staten heeft gedaan, kan leiden tot gedragseffecten omdat in omringende
landen de inkoop van eigen aandelen fiscaal gunstiger wordt behandeld. Kortom, een
afschaffing van de inkoopfaciliteit voor beursfondsen, zou volgens Eumedion, VNO-NCW
en VEB een verslechtering van de Nederlandse concurrentiepositie tot gevolg kunnen
hebben.
7. Samenvatting van mijn bevindingen
Ik kan mijn bevindingen op basis van het onderzoek naar de inkoopfaciliteit voor beursfondsen
in de dividendbelasting als volgt samenvatten:
• Voor het opzetten van aandeleninkoopprogramma’s bestaan verschillende bedrijfseconomische
redenen, waaronder het voeren van een consistent dividendbeleid en het waarborgen
van de waardeontwikkeling van aandelen.
• De inkoop van aandelen is in beginsel belast in de dividendbelasting. Deze dividendbelasting
is een (voor)heffing ten laste van de aandeelhouder die deze in de meeste gevallen
kan verrekenen.
• Voor de inkoop van beursgenoteerde aandelen bevat de Wet DB 1965 een specifieke faciliteit
(de inkoopfaciliteit), omdat bij inkoop van eigen aandelen via de beurs de dividendbelasting
niet ten laste van de aandeelhouder kan worden ingehouden en zonder de inkoopfaciliteit
dus voor rekening van de inkopende beursvennootschap zou komen.
• De verwachting is dat bij het vervallen van de inkoopfaciliteit slechts een zeer klein
deel van de inkoop van aandelen zal worden voortgezet als aandeleninkoop, door het
fiscaal ongunstige effect van brutering zonder mogelijkheid van verrekening.
• De inkoopfaciliteit is in 2001 ingevoerd om te voorkomen dat de Nederlandse behandeling
van de inkoop van eigen aandelen de performance van Nederlandse beursgenoteerde vennootschappen
ten opzichte van buitenlandse concurrenten nadelig zou beïnvloeden. De inkoop van
eigen aandelen wordt in omringende landen namelijk in de meeste gevallen op een soortgelijke
wijze behandeld of is in zijn geheel niet belast in de dividendbelasting. Deze omstandigheden
zijn niet gewijzigd.
• Toepassing van de inkoopfaciliteit kan alleen onder strenge voorwaarden. De belangrijkste
voorwaarde is dat het beursfonds, naast het inkopen van aandelen, ook contante dividenduitkeringen
moet doen waarover dividendbelasting wordt ingehouden, zodat dit niet ten koste gaat
van de reguliere opbrengst van dividendbelasting.
• Het volledig afschaffen van de inkoopfaciliteit zou een belemmerende werking hebben
op het kapitaalallocatiebeleid van het Nederlandse beursgenoteerde bedrijfsleven.
Dit komt doordat het belasten van inkoopprogramma’s in de dividendbelasting een (te)
dure aangelegenheid is doordat beursfondsen de heffing in de meeste gevallen gebruteerd
voor eigen rekening moeten nemen.
• Een heffing van dividendbelasting over de inkoop van eigen aandelen, zonder faciliteit,
heeft mogelijk gevolgen voor waardering van de Nederlandse beursfondsen in vergelijking
met buitenlandse beursgenoteerde bedrijven. Dit schaadt de Nederlandse internationale
concurrentiepositie.
Hoogachtend,
De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, M.L.A. van Rij
Indieners
-
Indiener
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën