Brief regering : Reactie op verzoek commissie over de impasse in de jeugdzorg
31 839 Jeugdzorg
Nr. 919
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 januari 2023
Op 23 december jl. heeft de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
mij het verzoek gedaan hen te informeren over de lopende gesprekken over de Hervormingsagenda
Jeugd, met daarin opgenomen de knelpunten, de planning en hoe de gesprekken recht
getrokken kunnen worden. Er is geen sprake van een impasse; wel blijkt meer tijd nodig
te zijn voor een zorgvuldige afronding. De gesprekken met betrokken partijen worden
de komende weken vervolgd.
De jeugdzorg kan en moet veel beter, zowel vanwege inhoudelijke uitdagingen als de
financiële houdbaarheid. Dat vinden alle betrokken partijen. Kwetsbare kinderen en
hun ouders krijgen te vaak niet de juiste zorg op de juiste plek. Jeugdigen en hun
ouders moeten voor jeugdhulp laagdrempelig en dicht bij huis terecht kunnen bij stevige
lokale teams die ook zelf hulp bieden. Daarbij is het van belang dat er oog is voor
de brede situatie van het gezin waarin de jeugdige opgroeit; niet elke hulpvraag behoeft
een zorgantwoord. Met beperkte mensen en middelen moeten scherpe keuzes worden gemaakt
over wie in aanmerking komt voor professionele jeugdhulp en wie niet, en over welke
hulp effectief is en welke niet. Tegelijkertijd moeten kwetsbare jeugdigen kunnen
rekenen op tijdige en passende hulp; de beschikbaarheid hiervan moet beter en de wachtlijsten
korter. Dat vraagt om regionale samenwerking en landelijke contractering van specialistische
zorg. Aangezien hulp zo veel mogelijk vanuit bestaande relaties moet plaatsvinden,
is het gewenst de gesloten residentiële jeugdhulp zo veel mogelijk af te bouwen. Bovendien
moet de meeste tijd en aandacht uitgaan naar het daadwerkelijk verlenen van jeugdzorg.
Dat vraagt om eenvoudigere uitvoering en inkoop, minder administratieve lasten en
de aanpak van negatieve effecten van marktwerking. Ten slotte geven de beschikbare
data onvoldoende inzicht in het functioneren van het stelsel; uniforme data en goede
monitoring zijn nodig.
Bovenstaande vormt de inhoudelijke kern van de Hervormingsagenda. Daarover bestaat
overeenstemming. De maatregelen die op de verschillende terreinen moeten worden genomen
dragen ook bij aan de personele en financiële houdbaarheid van het jeugdstelsel. Dat
is nodig omdat het beroep op de jeugdzorg sterk gestegen is. Waar begin deze eeuw
1 op de 27 jeugdigen jeugdhulp ontving, zijn dat nu 1 op de 7,5 jeugdigen. In de periode
van 2015 tot 2021 bedraagt de stijging 21%. Bovendien is in diezelfde periode de gemiddelde
trajectduur gestegen. We zien ook een stijging in vraag en aanbod van individuele
ambulante hulp: er zijn 1.500 nieuwe jeugdzorgaanbieders bijgekomen. Zorgprofessionals
werken hard en doen goed werk. Tegelijkertijd bestaan er veel vacatures, zijn het
verzuim en het verloop hoog en is het moeilijk goed gekwalificeerd personeel te behouden
en aan te trekken. Dat betekent dat passende hulp niet altijd geboden kan worden.
Bovendien is er een grens aan het beroep dat de (jeugd)zorg op de arbeidsmarkt kan
doen; in andere (publieke) sectoren zijn mensen ook nodig.
Ook de financiële houdbaarheid vraagt om maatregelen. Als de keuzes niet gemaakt worden,
dan bepaalt de schaarste waar er gaten vallen en vallen jeugdigen die echt zijn aangewezen
op goede jeugdzorg tussen wal en schip. In de eerste twee jaren na de decentralisatie
waren de uitgaven door gemeenten aan jeugdzorg vergelijkbaar met de door het Rijk
beschikbaar gestelde middelen. In de jaren 2017–2019 heeft zich echter een forse stijging
voorgedaan. Waar de uitgaven in 2015 ongeveer € 3,6 miljard bedroegen, was dit in
2019 opgelopen tot € 5,5 miljard (een stijging van 50%). In aanvulling op de middelen
en het accres in het Gemeentefonds, heeft het Rijk in de jaren 2019–2021 extra middelen
beschikbaar gesteld van € 1,6 miljard (exclusief extra middelen voor jeugd en welzijn
in coronatijd). Conform het advies van de Commissie van Wijzen1 heeft het Rijk nog eens ruim € 3 miljard beschikbaar gesteld voor de jaren 2022–2023.
Tegen deze achtergrond voelen alle betrokken partijen de urgentie om spoedig tot een
Hervormingsagenda te komen en deze voortvarend ter hand te nemen in de komende jaren.
De invulling van de Hervormingsagenda is in een vergevorderd stadium; er zijn echter
nog enkele laatste noten te kraken. De belangrijkste betreft de financieel bestuurlijke
afspraken tussen het Rijk en gemeenten. Het Rijk en de VNG hebben tijdens het bestuurlijk
overleg op 22 december jl. de conclusie getrokken dat meer tijd nodig is om tot passende
financiële afspraken te komen. Er is in het bijzonder nog een nader gesprek nodig
over hoe de verantwoordelijkheden en risico’s verdeeld moeten worden in het geval
dat de afgesproken hervormingen niet leiden tot de gewenste besparingen. Hierover
wil ik heldere en evenwichtige afspraken maken met gemeenten, die recht doen aan de
rolverdeling binnen het stelsel en waarbij alle betrokken partijen worden gestimuleerd
de Hervormingsagenda succesvol tot uitvoering te brengen.
Het Rijk en de VNG hebben daarom afgesproken om samen verder te werken aan een oplossing
en deze vervolgens bestuurlijk te bekrachtigen. Daarnaast is in januari een nader
gesprek nodig tussen partijen over de laatste inhoudelijke punten van de Hervormingsagenda.
Het gaat dan om de specifieke invulling van de afspraken over de inkoop en organisatie
van de specialistische jeugdzorg op regionaal en landelijk niveau. Daarover is ook
een wetsvoorstel in voorbereiding.
De Hervormingsagenda is een belangrijk koersdocument voor de noodzakelijke maatregelen
in de jeugdzorg voor de middellange termijn. Dat wil niet zeggen dat er ondertussen
niet doorgewerkt wordt aan de diverse (acute) uitdagingen zoals het af- en ombouw
van de huidige gesloten jeugdhulp accommodaties naar
regionaal georganiseerde kleinschalige voorzieningen en de aanpak van wachttijden.
Dit heb ik uitgebreid uiteengezet in mijn brief over de stand van zaken jeugdhulp2 en eerder in mijn brief over de toekomstige jeugdzorg.3
Ook zijn met gemeenten, bij het uitkomen van het advies van de Commissie van Wijzen
in juni 2021, reeds afspraken gemaakt over diverse te nemen maatregelen in het kader
van de aanvullende middelen à € 1,6 miljard die in 2022 beschikbaar zijn gesteld (o.a.
standaardisatie contractering, tariefdifferentiatie, brede invoering POH-jeugd GGZ).
De VNG heeft zich, namens alle gemeenten, toen gecommitteerd dat een besparing van
€ 214 mln in 2022 wordt gerealiseerd door de invulling van de betreffende set van
maatregelen binnen bestaande wetgeving, uitgaande van tabel 1 in de uitspraak van
de Commissie van Wijzen. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd in juni 2021.4 Deze besparingen zijn dus niet afhankelijk van de Hervormingsagenda. Voor 2023 zijn
aanvullende middelen à € 1,4 miljard overgemaakt aan gemeenten met als tegenhanger
dat de maatregelen aan gemeentelijke kant een oploop hebben tot een bedrag van € 374
miljoen. Hiermee gaven gemeenten zelf invulling aan de ruimte die zij hebben om zaken
op te pakken, eventueel vooruitlopend op wetgeving. Het kabinet vindt dan ook dat
de vertraging van de Hervormingsagenda geen effect heeft voor de reeds gemaakte afspraken
over extra Rijksbijdragen en maatregelen voor 2022–2023.
Met deze brief heb ik de toezegging5 afgedaan dat het streven is de Hervormingsagenda voor het eind van 2022 gereed te
hebben en u hierover te informeren. Op basis van de toezegging uit mijn brief van
22 december jl. (Kamerstuk 31 839, nr. 917)zal ik u na de gesprekken met gemeenten, aanbieders, professionals en cliënten informeren
over de aankomende ontwikkelingen rondom de Hervormingsagenda.
Gelet op het feit dat de Eerste Kamer de behandeling van en de stemming over de Ontwerpbegroting
2023 van het Ministerie van VWS (Kamerstuk 36 200 XVI) uitgesteld tot na een debat over de jeugdzorg op 24 januari, deel ik een afschrift
van deze brief met de Eerste Kamer. Totdat er door de Eerste Kamer is ingestemd kan
het Ministerie van VWS geen verplichtingen aangaan voor nieuw beleid (ook niet ten
aanzien van gemeenten). Hierover bent u op 23 december jl. nader geïnformeerd (Kamerstuk
36 200 XVI, nr. 196).
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M. van Ooijen
Indieners
-
Indiener
M. van Ooijen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport