Brief regering : Verzamelbrief Wet inburgering 2021
32 824 Integratiebeleid
Nr. 376
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 september 2022
De Wet inburgering 2021 (Wi2021) (Kamerstuk 35 483) is op 1 januari jl. in werking getreden. Het maatschappelijk doel van de wet is
dat inburgeringsplichtigen zo snel mogelijk meedoen in Nederland, het liefst via betaald
werk. Zo beoogt de wet bij te dragen aan de integratie en participatie van nieuwkomers
in Nederland. Een goed werkend inburgeringsstelsel geeft nieuwkomers een stevige basis
om hun leven in Nederland vorm te geven. De wet is neergezet als lerend, adaptief
stelsel, waarin ruimte is om te leren van de uitvoering en aanpassingen in de regelgeving
tijdig en relatief snel doorgevoerd kunnen worden.
Om het adaptieve stelsel te bewerkstelligen en te kunnen leren van de uitvoering is
het belangrijk de werking van de wet goed te monitoren en te evalueren. Graag informeer
ik uw Kamer middels deze brief hoe en aan de hand van welke informatie ik de werking
van de Wi2021 volg. Daarnaast is er in de uitvoering van de wet een aantal aandachtspunten
opgetreden waarvan ik uw Kamer graag op de hoogte breng, namelijk: de stand van zaken
omtrent de leerbaarheidstoets; het tekort aan NT2-docenten; en een wijziging van het
Besluit inburgering 2021 met betrekking tot de specifieke uitkering voor inburgering.
Ik zie dat de gemeenten actief met de nieuwe wet en de dienstverlening van start zijn
gegaan en ik informeer uw Kamer dit najaar na het ophalen van de eerste ervaringen
graag middels de uitvoeringsbrief inburgering over deze eerste ervaringen met het
nieuwe stelsel.
1. Informatievoorziening onder de Wi2021
Een groot deel van het beleid van de Wi2021 is vastgelegd in lagere regelgeving. Als
blijkt dat het beleid niet werkt zoals dat bij de totstandkoming van de Wi2021 is
voorzien, is het hierdoor mogelijk om zo nodig relatief snel aanpassingen door te
voeren. Om vorm te geven aan dit lerende inburgeringsstelsel, werk ik op dit moment
samen met onze uitvoeringspartners aan het opzetten van een structuur om informatie
en signalen over de uitvoering te verzamelen. Hierbij informeer ik uw Kamer welke
gegevens en informatie ik verzamel om de werking van de Wi2021 te kunnen volgen, zoals
ik in het schriftelijk overleg van 24 maart 2022 heb aangekondigd1. Dit gebeurt niet alleen om de ketenpartners in staat te stellen te leren en zo nodig
verbeteringen door te voeren de uitvoering of de wet- en regelgeving, maar ook om
uw Kamer te informeren en om, na verloop van tijd, de doeltreffendheid en doelmatigheid
van de wet te kunnen vaststellen.
Binnen het inburgeringsstelsel zijn de ketenpartners gezamenlijk verantwoordelijk
voor het bereiken van de doelstellingen die in de Wi2021 zijn geformuleerd. Gemeenten
hebben de regierol in de uitvoering en de vrijheid om taken, binnen de gestelde wettelijke
regels, naar eigen inzicht in te vullen en uit te voeren. Het college van burgemeester
en wethouders legt verantwoording af aan de gemeenteraad over het gevoerde beleid
en de bereikte resultaten. Gemeenten kunnen ervoor kiezen om zelf ook evaluaties uit
te voeren naar de lokale uitvoering van de inburgeringswet en daaruit lering te trekken.
Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid vorm ik een landelijk beeld over het functioneren
van het stelsel dat ik verkrijg via de onderstaande informatiebronnen.
Informatiebronnen
De gegevens en informatie die worden verzameld om de werking van de Wet inburgering
2021 te kunnen volgen zijn afkomstig uit vier informatiebronnen:
A. Ervaringen en signalen van inburgeraars zelf en van uitvoeringspartners (gemeenten,
DUO, COA, aanbieders);
B. Managementinformatie;
C. De Statistiek Wet inburgering van het CBS;
D. Onderzoeken in het kader van het monitoring- en evaluatieplan Wi2021.
A. Ervaringen en signalen van inburgeraars en uitvoeringspartners
Een belangrijke bron van informatie over de werking van het stelsel zijn de ervaringen
en signalen van inburgeraars en uitvoeringspartners. De gemeenten, die een belangrijke
regierol hebben, zijn hierin een belangrijke partij. Wanneer knelpunten in de uitvoering
ontstaan, worden deze op de eerste plaats opgepakt door de betrokken gemeenten en
uitvoeringsorganisaties binnen de beleidsruimte die zij daartoe hebben gekregen. Binnen
die ruimte kunnen zij verbeteringen doorvoeren in de uitvoering zonder dat daarvoor
wet- en regelgeving op landelijk niveau aangepast hoeft te worden. Het lerend stelsel
ondersteunt dit proces, onder andere door het verbinden van partners en het delen
van good practices. Zo behouden gemeenten de regie over de uitvoering van de wet en leren ze samen met
hun partners met en van elkaar. Dit zorgt ervoor dat gemeenten optimaal zijn toegerust
om de wet goed uit te voeren, de verschillen tussen gemeenten beperkt te houden en
de doelstellingen van de wet te realiseren.
Om gemeenten en hun lokale uitvoeringspartners bij dit leerproces te ondersteunen,
faciliteert Divosa voor 2022 en 2023 het leren in de uitvoering. Vanaf de zomer van
2022 zijn Communities of Practice (CoP’s) opgericht in verschillende regio’s in het
land. Binnen een CoP leren uitvoerende partners met en van elkaar van de ervaringen
in de praktijk. Daarnaast wordt een landelijk coördinatiepunt CoP’s ingericht. Via
dit landelijk coördinatiepunt worden de signalen en ervaringen die binnen de CoP’s
aan de orde komen landelijk gedeeld, zowel met andere gemeenten als met alle ketenpartners.
Een adaptief en lerend inburgeringsstelsel vraagt inzet en betrokkenheid van alle
ketenpartners, die zijn betrokken bij de uitvoering ervan. Ook andere, niet gemeentelijke,
landelijke uitvoeringspartners en inburgeraars zelf kunnen signalen delen met betrekking
tot de werking van het stelsel. Dit ondersteunt het leren over de praktijk en de uitvoering
van het stelsel, en helpt daarnaast bij het herkennen van stelselproblematiek. De
manier waarop in de inburgeringsketen de betrokken partijen omgaan met signalen wordt
vastgelegd in een (landelijk) Ketenplan inburgering dat in gezamenlijkheid door de
ketenpartners is opgesteld en dat in het najaar wordt afgerond.
Op dit moment ben ik ook aan de slag met de voorbereidingen voor een bijeenkomst met
een aantal gemeenten om met hen de eerste ervaringen met de nieuwe wet te bespreken.
Deze bijeenkomst is gepland in het najaar van 2022, als opvolging van de toezegging
die op 22 november 2021 is gedaan aan Kamerlid Belhaj2. Ik zal uw Kamer middels de uitvoeringsbrief inburgering informeren over de uitkomsten
van deze bijeenkomst.
B. Managementinformatie
Ik heb DUO gevraagd om periodiek managementinformatie te leveren. De meeste managementinformatie
wordt minimaal elk kwartaal geleverd en biedt daarmee een actueel beeld van ontwikkelingen
met betrekking tot de Wi2021. Het gaat om geaggregeerde informatie op landelijk niveau
over onder meer de stromen inburgeraars en de processtappen die zij doorlopen:
• Hoeveel asielmigranten en gezinsmigranten stromen in?
• Hoeveel persoonlijke plannen inburgering en participatie (PIP’s) zijn er vastgesteld?
• Wat zijn de uitslagen van de leerbaarheidstoets?
• Hoe is de verdeling over de drie leerroutes?
• Hoeveel inburgeraars worden vrijgesteld of ontheven van de inburgeringsplicht en hoeveel
inburgeraars voldoen aan de inburgeringsplicht?
• Hoeveel leningen zijn er aangevraagd en toegekend?
Ik gebruik deze managementinformatie om relevante ontwikkelingen met betrekking tot
de Wi2021 te volgen en waar dit aan de orde is uw Kamer hierover te kunnen informeren.
Managementinformatie is actueel, maar betreft alleen globale, kwantitatieve informatie
die daarmee vooral een signalerende functie heeft. Indien bepaalde cijfers vragen
oproepen, kan het nodig zijn om aanvullende informatie op te vragen of om hiernaar
onderzoek te laten uitvoeren.
C. Statistiek Wet inburgering van het CBS
Ik heb het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) de opdracht gegeven om ten behoeve
van de monitoring en evaluatie van de Wi2021 een statistiek in te richten met kwantitatieve
gegevens op het niveau van individuele inburgeraars. Gemeenten, DUO, COA, Nuffic en
SBB leveren hiervoor periodiek gegevens aan het CBS.
Het gaat om de volgende categorieën van gegevens:
1. Gegevens van DUO over de inburgeringsplicht (vaststelling, termijn, vrijstelling,
ontheffing en voldaan aan), de resultaten van de afgenomen examens, de handhaving
door DUO en de verstrekte leningen. Deze gegevens zijn onder meer nodig om zicht te
krijgen op de mate waarin de doelen van de wet gerealiseerd worden.
2. Gegevens van gemeenten over de trajecten die inburgeringsplichtigen volgen, zoals
over de deelname aan de brede intake, de vaststelling van het PIP, de gevolgde leerroute
en gegevens over de handhaving door gemeenten. Deze gegevens zijn nodig om zicht te
krijgen op de wijze waarop de uitvoering van de wet heeft bijgedragen aan de realisatie
van de doelen.
3. Gegevens over de inburgeringsplichtigen zoals onder meer woonplaats, leeftijd, geslacht,
land van herkomst, verblijfsdoel en behaalde diploma’s en opleidingsniveau in het
land van herkomst. Deze gegevens zijn nodig om zicht te krijgen op verschillen in
het doelbereik tussen groepen inburgeringsplichtigen. Voor deze gegevens kan grotendeels
gebruik gemaakt worden van bestaande statistieken van het CBS.
4. Gegevens over de arbeidsparticipatie en deelname aan onderwijs uit bestaande statistieken
van het CBS. Deze gegevens zijn nodig om zicht te krijgen op de mate waarin het maatschappelijk
doel van de wet gerealiseerd wordt: alle inburgeringsplichtigen doen snel en volwaardig
mee in de Nederlandse maatschappij, liefst via betaald werk.
Eén keer per jaar koppelt het CBS al deze gegevens aan elkaar, voert analyses uit
en publiceert de geaggregeerde gegevens op een (openbaar) dashboard. Nieuwe gegevens
worden jaarlijks gepubliceerd in de zomer na het jaar waarop de gegevens betrekking
hebben. De eerste keer is in juli 2023. Het is niet mogelijk om tussentijds cijfers
uit de Statistiek Wet Inburgering te publiceren.
Deze statistiek geeft onder meer inzicht in de voortgang in het doelbereik voor verschillende
groepen inburgeraars. Zo kan bijvoorbeeld ook de arbeidsparticipatie van vrouwelijke
inburgeringsplichtigen gevolgd worden. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen
gezinsmigranten en nareizigers. Een nadere duiding zal meegenomen worden in het jaarlijkse
monitorrapport, conform mijn toezegging in het commissiedebat Inburgering en Integratie
van 6 juli 20223.
D. Onderzoeken in het kader van het monitoring- en evaluatieplan Wi2021
Het monitoring- en evaluatieplan (M&E-plan) is samen met de ketenpartners opgesteld
en in december 2020 vastgesteld. Uw Kamer is hierover geïnformeerd met de brief van
17 december 20204. Bij deze brief stuur ik u als bijlage de meest actuele versie van het M&E-plan.
Het gaat om een globaal plan dat gaandeweg verder ingevuld en geconcretiseerd wordt.
Het M&E-plan vervult de functie om op landelijk niveau informatie te verzamelen over
de werking, het doelbereik, de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de wet. De
onderzoeken die in het kader van het M&E-plan worden uitgevoerd, zullen inzichten
en lessen opleveren over enerzijds de wet- en regelgeving en anderzijds de uitvoering
van de wet. De basis voor het M&E-plan is gevormd door de beleidstheorie die ten grondslag
ligt aan de Wi20215. De kern van de beleidstheorie is de veronderstelling dat voor de realisatie van
de doelen van de wet een inburgeringsstelsel nodig is dat een tijdige start en de
snelheid van de inburgering borgt, dat uitgaat van maatwerk en dualiteit (oftewel
het combineren van het leren van de taal en participatie) en dat bovendien kwaliteit
garandeert.
In het M&E-plan is voorzien in de volgende deelonderzoeken:
• Een onderzoek naar de ervaringen van de inburgeraars zelf met inburgering. Hierin
staan twee hoofdvragen centraal. Ten eerste, werkt de Wet inburgering 2021 vanuit
het perspectief van de inburgeraar zoals de wetgever heeft beoogd? En ten tweede,
in hoeverre blijft er voor de inburgeraars die onder de Wet inburgering 2013 vallen
voldoende geschikt aanbod beschikbaar en krijgen zij voldoende ondersteuning bij hun
inburgering? Ik bereid op dit moment samen met de ketenpartners de aanbesteding van
dit onderzoek voor. De start van dit onderzoek is gepland in de eerste helft van 2023
en er zijn vier metingen gepland.
• De ruggengraat van het M&E-plan wordt gevormd door de jaarlijkse monitor die bestaat
uit een kwantitatief en een kwalitatief deel. De kwantitatieve monitor is een jaarrapport
op basis van gegevens uit de Statistiek Wet inburgering. Daarnaast zal jaarlijks een
kwalitatief onderzoek uitgevoerd worden waarin de CBS-cijfers geduid worden en onderdelen
of aspecten van de wet onderzocht worden die op dat moment actueel zijn. De eerste
monitorrapporten worden in de tweede helft van 2023 gepubliceerd.
• Drie jaar na inwerkingtreding van de wet wordt een tussenevaluatie uitgevoerd en na
vijf jaar de wetsevaluatie. Deze evaluaties geven inzicht in de werking, het doelbereik,
de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de wet. Deze evaluaties bestaan uit het
monitoronderzoek van dat jaar, aangevuld met een synthese van alle op dat moment uitgevoerde
deelonderzoeken. Zoals ik heb toegezegd in de uitvoeringsbrief van 4 juli 20226 zal in de tussenevaluatie ook het functioneren van het toezichtstelsel onderzocht
worden.
• Conform de bestuurlijke afspraken tussen het Ministerie van SZW en de VNG zal na drie
jaar het onderzoek naar de betaalbaarheid van het stelsel worden uitgevoerd evenals
een onderzoek naar de werking van de leerbaarheidstoets als onderdeel van de brede
intake.
• Verder wordt een monitor naar de marktwerking uitgevoerd, die in mei 2022 is gestart.
In de periode tot en met 2027 zijn vijf rapportages gepland, waarvan de eerste rapportage
in het najaar van 2022 gepubliceerd zal worden.
• Dualiteit, het combineren van het leren van de taal en participeren, is een belangrijk
onderdeel van de nieuwe wet. Daarom wordt ook hiernaar een deelonderzoek uitgezet.
In de onderstaande tabel is de planning van alle rapportages van het M&E-plan opgenomen.
Alle onderzoeksrapporten zullen met uw Kamer gedeeld worden. De jaarlijkse monitorrapporten,
de tussenevaluatie en de wetsevaluatie worden ook met de Eerste Kamer gedeeld, conform
de toezegging aan de Eerste Kamer tijdens de wetsbehandeling op 20 december 20207.
Planning rapportages deelonderzoeken M&E-plan
1 Zie ook de kop leerbaarheidstoets; deze evaluatie wordt naar voren gehaald en u wordt
nog geïnformeerd over de nieuwe planning.
2. Stand van zaken leerbaarheidstoets
Sinds de inwerkingtreding van de Wi2021 wordt, als integraal onderdeel van de brede
intake, de leerbaarheidstoets afgenomen. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de begeleiding
bij de afname van deze leerbaarheidstoets. De leerbaarheidstoets geeft antwoord op
de vraag of de B1-route (incl. afschaalmogelijkheid naar A2) mogelijk is binnen de
inburgeringstermijn van drie jaar.
Signalen over de leerbaarheidstoets
Mijn ministerie heeft de afgelopen periode veel signalen ontvangen, onder andere van
gemeenten en taalaanbieders, over de leerbaarheidstoets. Veel berichten gaan over
de uitkomsten van de leerbaarheidstoets. Deze zouden niet altijd aansluiten bij het
beeld van klant- en casemanagers in de gemeenten. De uitkomsten zouden vaak aangeven
dat de B1-route (incl. afschaalmogelijkheid) «niet haalbaar» is. De eerste beschikbare
monitoringsinformatie laat een vergelijkbaar beeld zien. Op dit moment heeft 39% (peildatum
1 september 2022) van de inburgeringsplichtigen die de leerbaarheidstoets heeft afgelegd
de uitkomst «niet haalbaar» ontvangen. Dit sluit beslist niet aan bij de verwachting
dat 15% van de asielstatushouders, en 3% van de gezins- en overige migranten een advies
voor de Z-route zou krijgen.
De signalen met betrekking tot het instrument van de leerbaarheidstoets in combinatie
met deze monitoringsinformatie hebben aanleiding gegeven om de afgelopen zomer te
gebruiken om extra signalen bij uitvoeringspartners op te halen voor extra achtergrondinformatie
en duiding. Hieruit blijkt dat er een aantal factoren in de uitvoering van de leerbaarheidstoets
voorkomen, die een negatieve invloed zouden kunnen hebben op de uitkomst van de toets.
Samen met de ketenpartners wordt daarom zo veel mogelijk nog voor het eind van dit
jaar ingezet op (de realisatie van) de volgende verbeteracties die landelijk worden
uitgerold:
1. Technische verbeteracties: er wordt o.a. bezien op welke manier (abusievelijk) vroegtijdig
afsluiten van de leerbaarheidstoets door inburgeraars kan worden voorkomen en er wordt
bezien of het selecteren van het (goede) antwoord vereenvoudigd kan worden.
2. Inhoudelijke verbeteracties: er wordt o.a. een extra test uitgevoerd door de ontwikkelaar
van de toets om uit te sluiten dat met de leerbaarheidstoets digitale vaardigheden
worden gemeten. Daarnaast wordt op basis van een psychometrische analyse gekeken of
bepaalde opgaven onvoldoende functioneren. Ook wordt in overleg met DUO bezien hoe
en op welke termijn de concrete scores voor de leerbaarheidstoets kunnen worden gecommuniceerd,
zodat deze informatie ook gebruikt kan worden bij de afweging voor een leerroute.
3. Communicatie richting gemeenten: er wordt aanvullende informatie beschikbaar gesteld
voor gemeenten. Deze informatie draagt eraan bij dat gemeenten adequate voorbereidingen
treffen voor de afname van de toets en dat inburgeraars nog beter en vollediger kunnen
worden geïnformeerd over de leerbaarheidstoets en de rol van deze toets binnen het
gehele inburgeringsproces.
Tot slot ben ik voornemens het evaluatieonderzoek over de leerbaarheidstoets naar
voren te halen. Dit onderzoek zou oorspronkelijk drie jaar na inwerkingtreding van
de Wi2021 worden gestart. De huidige signalen geven echter stevige aanleiding om dit
onderzoek naar voren te trekken. Daarbij vind ik het van belang dat er voldoende rust
en ruimte wordt gegeven aan bovenstaande verbeteracties die samen met de betrokken
ketenpartners worden gestart.
Voor de zomer van 2023 informeer ik u weer over de stand van zaken over de leerbaarheidstoets,
de effecten van de bovengenoemde verbeteracties en de planning van het evaluatieonderzoek.
De uitkomst van de leerbaarheidstoets is één van de aspecten die de gemeente in ogenschouw
neemt bij het bepalen van de juiste leerroute. Het blijft uiterst belangrijk dat gemeenten
de uitkomst van de toets bezien in het licht van alle andere relevante informatie
die tijdens de brede intake wordt opgehaald.
3. Tekort NT2-docenten
In het commissiedebat van 6 juli 2022 heeft het lid Maatoug (GroenLinks) aandacht
gevraagd voor signalen dat er wachtlijsten ontstaan voor (taal)cursussen voor inburgeraars
die onder de Wi2013 vallen8. In mijn reactie heb ik aangegeven dat deze signalen mij bekend zijn en worden onderzocht.
Inmiddels zijn de resultaten bekend van de enquête van Blik op Werk onder aanbieders
van inburgeringscursussen. Ruim de helft van de aanbieders heeft aan de enquête deelgenomen.
Ongeveer 46% van de respondenten zegt een wachtlijst te hebben. Inburgeraars die onder
de Wi2013 vallen, wachten gemiddeld 7,5 weken voordat ze kunnen starten met het volgen
van onderwijs.
Een belangrijke oorzaak hiervan is een tekort aan Nederlands als tweede taal-docenten
(NT2). Meer dan tachtig procent van de respondenten geeft aan moeite te hebben met
het aantrekken van bevoegde NT2-docenten. Daarbij verwacht ruim 84 procent van de
respondenten dat zij het aankomende jaar nieuwe gecertificeerde NT2-docenten aan moeten
trekken. Dit komt hoofdzakelijk door een toename van het aantal groepen onder de nieuwe
wet en door vertrekkende docenten.
Gezien de ernst van de signalen ben ik samen met de vertegenwoordigers van taalscholen,
Blik op Werk en VNG al gestart met een verkenning naar mogelijke oplossingen voor
de korte en langere termijn. Meer informatie is nodig om een volledig beeld te krijgen.
In de marktmonitor zijn vragen over dit punt opgenomen; de resultaten daarvan komen
in het najaar. Ik verwacht uw Kamer nader te kunnen informeren in de uitvoeringsbrief
inburgering van december aanstaande.
4. Specifieke uitkering inburgering 2023 en wijziging Besluit inburgering 2021
Elk jaar ontvangen de gemeenten een specifieke uitkering (SPUK) voor de kosten van
voorzieningen die bijdragen aan het voldoen aan de inburgeringsplicht onder de Wi2021.
De beschikkingen voor deze SPUK worden jaarlijks uiterlijk op 1 oktober aan de gemeenten
verstuurd. In het Besluit inburgering 2021 (het Besluit) staan de totstandkoming en
berekening van de SPUK verder uitgewerkt.
Gebleken is dat de systematiek met betrekking tot de berekening van de SPUK in het
Besluit op een aantal punten nog onvolkomenheden kent. Enerzijds houdt het besluit
onvoldoende rekening met de stelselovergang van de Wi2013 naar de Wi2021, waardoor
in de voorlopige beschikkingen ten onrechte inburgeringsplichtigen worden meegeteld
die nog onder de Wi2013 vallen. Daarnaast is gebleken dat de berekeningssystematiek
in het besluit, uitgaande van een bepaalde huisvestingsnorm, niet aansluit bij het
moment in de begrotingscyclus waarop het budget van de SPUK inburgering in de begroting
van het Ministerie van SZW voor 2023 wordt vastgesteld. Op dit moment is de prognose
van de instroom van inburgeringsplichtige statushouders in 2023 aanzienlijk hoger
dan toen het budget in de begroting werd vastgesteld. Dit heeft als gevolg dat door
vasthouden aan de berekeningswijze zoals nu vastgelegd in het besluit ten aanzien
van de voorlopige beschikkingen, het bedrag in de begroting zou overstijgen waardoor
het uitkeren van de SPUK niet mogelijk zou zijn. Actuele prognoses van het aantal
inburgeraars kunnen volgend jaar in de SZW-begroting worden verwerkt.
Ik ben voornemens deze onvolkomenheden voor de bepaling van de voorlopige beschikkingen
voor 2023 op korte termijn te herstellen door middel van een wijziging van het Besluit
inburgering 2021. De wijziging zorgt ervoor dat voor uitkeringsjaar 2023 ook kan worden
vastgehouden aan de berekeningswijze in de begroting van SZW, zonder afbreuk te doen
aan de feitelijk benodigde, definitieve financiering. Hierdoor wordt het budget in
de begroting voor 2023 niet overschreden en kan aan de gemeenten uitgekeerd worden.
Conform de bekostigingssystematiek wordt de uitkering aan gemeenten over 2023 na afloop
van het jaar, in 2024, definitief vastgesteld op grond van het werkelijke aantal inburgeringsplichtigen.
Wanneer het aantal inburgeraars hoger of lager uitvalt dan bij de voorlopige beschikking
werd verwacht dan leidt dit tot een verrekening met gemeenten. Gelet op de recente
fors hogere prognose voor volgend jaar leidt dit er naar verwachting toe dat gemeenten
in 2023 een groter deel van de inburgeringskosten voor 2023 dienen voor te schieten
dan gebruikelijk. Daarom is met de VNG afgestemd dat de gemeenten worden geïnformeerd
via de genoemde beschikkingen. Voor een structurele oplossing worden de knelpunten
in overleg met de VNG en waar nodig andere departementen geïnventariseerd en volgt
later mogelijk een herziening van het besluit.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
C.E.G. van Gennip
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid