Brief regering : Stand van zaken stikstof en landelijk gebied
35 925 XIV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2022
Nr. 161 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR NATUUR EN STIKSTOF
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 juli 2022
Ik realiseer me dat de stikstofaanpak grote gevolgen heeft voor het landelijk gebied
en voor de levens van mensen, zeker voor boeren. Het kabinet heeft overweldigend veel
reacties gekregen op wat nu voorligt, ook van mensen die zich grote zorgen maken.
Ik ben me goed bewust dat dit impact heeft op bedrijfsniveau en op persoonlijk niveau.
Ik heb de pijn geproefd in de vele reacties van de afgelopen weken. Iets wat ik niet
onderschat. Tegelijkertijd verkeren vele ondernemers al te lang in onzekerheid over
de precieze opgave waar zij voor staan. Het is noodzakelijk dat we duidelijkheid bieden
en stappen zetten, juist om het landelijk gebied toekomstbestendig te maken en leefbaar
en werkbaar te houden. Dit is ook cruciaal voor de agrarische sector zelf.
Verder heb ik er vertrouwen in dat de agrarische sector deze stap ook kan maken. We
hebben de agrarische kennis in huis, met innovatieve bedrijven, kennisinstellingen
van wereldformaat en goed opgeleide ondernemende agrariërs. De Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit gaat de sector helpen om deze transitie te maken zodat
we ook de komende decennia een landbouwland blijven met bedrijven die horen tot de
beste van de wereld in balans met de natuur. Want ook in de toekomst is er volop ruimte
voor en noodzaak van agrarisch ondernemerschap in Nederland.
In deze brief informeert het kabinet de Tweede Kamer over kansen en samenwerking in
het stikstofdossier. Hierbij draait het om herstel en versterking van de natuur: de
basis van ons bestaan. Die gezondere en sterkere natuur is pas te realiseren als Nederland
de stikstofneerslag terugbrengt. Zo kan ons land ook economisch en maatschappelijk
weer verder.
Bedrijvigheid en natuurontwikkeling moeten elkaar gaan versterken. Het is in ieders
belang dat hier ook ruimte voor is. Het kabinet wil deze trend nu, dat wil zeggen
dit jaar en volgend jaar, een impuls geven.
Ik schets in deze brief, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
de samenwerking met medeoverheden en de te nemen stappen en de kansen en mogelijkheden
die zich voordoen om in 2022 en 2023 resultaten te boeken.
In het eerste deel van deze brief licht ik de voorstellen toe die provincies hebben
ingediend om de integrale gebiedsgerichte aanpak voor natuur (inclusief stikstof),
water en klimaat, versneld van start te laten gaan. Verder ga ik in op de situatie
van de PAS-melders en geef ik aan wat ik doe om hen te helpen. Het kabinet wil 504
miljoen euro naar voren halen uit het Transitiefonds voor de aanvragen van provincies.
Het kabinet stelt daarnaast 250 miljoen euro versneld beschikbaar om het legalisatieprogramma
voor de PAS-melders te versnellen, door de middelen uit de tweede tranche van de Landelijke
beëindigingsregeling veehouderij (Lbv) naar voren te halen. Waar de in deze brief
aangekondigde voorstellen al in 2022 tot uitgaven/verplichtingen zullen leiden, zal
ik hiervoor tijdig een Incidentele Suppletoire Begroting indienen bij de Tweede Kamer.
In het tweede deel van deze brief gaat het kabinet in op de wijze waarop het verder
wil gaan met de aangenomen moties die zijn ingediend tijdens het plenaire debat met
de Tweede Kamer op 23 juni jl. (Handelingen II 2021/22, nr. 96, Debat over het stikstofbeleid
en geeft het kabinet een nadere toelichting op een aantal onderwerpen uit de startnotitie
NPLG.
1. Versnellingsvoorstellen
Dit voorjaar is een uitvraag gedaan onder provincies, terreinbeheerders en waterschappen
voor versnellingsvoorstellen, vooruitlopend op de nog op te leveren gebiedsprogramma’s
zoals aangekondigd in de recente startnotitie NPLG. Er is een ambtelijke werkconferentie
georganiseerd op 22 april jl. om concrete projecten en voorstellen te inventariseren
en te bespreken, in gezamenlijkheid met de provincies, het Interprovinciaal Overleg
(IPO), de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), de Unie van Waterschappen (UvW),
en terreinbeheerders zoals Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer en enkele agrarische
collectieven. Diverse waterschappen hebben ook in regionale gebiedstafels op de werkconferentie
meegedacht en vervolgens voorstellen ingediend voor versnelling, in goed overleg en
via de provincies. Er zijn in totaal 90 voorstellen ingediend bij het Rijk.
Versnellingen moeten in de jaren 2022 en 2023 bijdragen aan de doelen in de integrale
gebiedsgerichte aanpak: natuur (inclusief stikstof), water en klimaat. Bij de beoordeling
van de versnellingsvoorstellen van de provincies door het Rijk zijn daarom vier criteria
gehanteerd:
• De maatregelen zijn no-regret;
• De maatregelen dragen doelmatig, duurzaam bij aan één of meer van de doelen van de
aanpak;
• De maatregelen leiden tot zo min mogelijk lock-in effecten;
• Draagvlak in de regio.
Beoordeeld is of bepaalde maatregelen – vooruitlopend op de gebiedsprogramma’s – in
2022 en 2023 uitgevoerd kunnen worden. Of dat waar mogelijk handelingsperspectief
geboden kan worden aan de landbouw, en of delen van de gebiedsprocessen naar voren
gehaald kunnen worden of verbeterd kunnen worden.
Er zal in het vervolgtraject ook nader worden bekeken of ruimte die vrijkomt uit de
versnellingsopties opgenomen kan worden in de stikstofbank. Hiermee wordt een start
gemaakt aan de uitvoering van de motie van het lid Boswijk c.s.1 Deze motie vraagt om een deel van de behaalde emissiereductie uit de versnellingsmaatregelen
die provincies in 2022 en 2023 treffen door middel van registratie via een stikstofbank
vrij te geven voor duurzame economie, bouw en landbouw en PAS-melders.
In de realisatie van de landelijke opgaven voor natuur, water en klimaat is het belangrijk
om snel grondmobiliteit en -flexibiliteit te creëren om ruimte te bieden aan het gebiedsproces.
Provincies hebben voorstellen voor grondaankoop en afwaardering ingediend. In een
aantal van deze voostellen zitten tevens belangrijke maatregelen om de doelstellingen
uit de Kader Richtlijn Water (KRW) te realiseren. Om uitvoering te kunnen geven aan
de voorstellen, is het van groot belang dat de grondbank, zoals genoemd in het coalitieakkoord,
operationeel wordt. Dit is overigens ook van belang voor de uitvoering van de door
de Tweede Kamer aangenomen motie van het lid Dik-Faber c.s.2 over het uitvoeren van een «pilot grondfonds stikstofaanpak». Ik streef er naar de
uitwerking van de grondbank zo spoedig mogelijk af te ronden.
De grote transitieopgave vergt daarnaast ook gezamenlijk leren. Ook om de gewenste
versnelling waar te maken. Dat is een van de redenen dat er een gezamenlijke Regieorganisatie
wordt opgericht door Rijk en provincies, waarover ik de Tweede Kamer later informeer.
Het gezamenlijk leren strekt zich uit naar alle betrokken partijen en het hierna genoemde
advies van Wageningen Economic Research onderstreept het belang van een nationale
regie hierop.
De provinciale voorstellen voor versnelling bevatten ook onderdelen die gericht zijn
op het gezamenlijk leren en op de transitie en innovatie van de landbouw. De voorstellen
geven hiermee een goede mix van maatregelen gericht op natuurherstel, opkoop, en innovatie
onder strikte voorwaarden. Het kabinet geeft hiermee ruimte in gebieden om de transitie
van de landbouw een aanzet te geven.
Beoordeling door WEcR en vervolgstappen door kabinet
Met het oog op de zorgvuldigheid heeft het kabinet een extern oordeel gevraagd over
de provinciale voorstellen die het kabinet nu al voor financiering vanuit het Transitiefonds
in aanmerking wil laten komen. Wageningen Economic Research (WEcR) heeft dit oordeel
gegeven. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en ik zijn op 5 juli
jl. geïnformeerd over hun advies Quick scan versnellings- en perspectiefmaatregelen transitie landbouw en landelijk
gebied. Het kabinet zal deze rapportage openbaar maken op www.aanpakstikstof.nl.
WEcR beoordeelt de voorstellen op hoofdlijnen als positief. Deze beoordeling bevestigt
het beeld van het kabinet dat het belangrijk en mogelijk is om te versnellen en volgende
stappen te zetten. Daarom wil het kabinet nu een grote stap vooruit zetten met het
starten van de integrale gebiedsprocessen op natuur, water en klimaat en de transitie
van de landbouw. Ten behoeve van de provinciale aanvragen wil het kabinet een bedrag
van 504 miljoen euro naar voren halen uit de middelen bestemd voor het Transitiefonds,
waarbij de bedragen die doorlopen naar 2024 (met een verwacht budgettair beslag van
181 miljoen euro) beoordeeld zullen worden naar de dan geldende criteria van het Transitiefonds.
Een deel van de voorstellen betreft innovaties op het boerenerf. Het kabinet vindt
innovatie op het boerenerf een belangrijk onderwerp waarop versnelling mogelijk en
nodig is. Het programma Innovatie op het Boerenerf draagt hier aan bij door het stimuleren
van kennisoverdracht naar de individuele landbouwpraktijk met focus op stikstofreductie,
kringlooplandbouw en verduurzaming landbouw.
Ook het advies van de Kwartiermaker dat ziet op het instellen van een landelijk regieorgaan
voor de versnelling van innovaties op het gebied van mestverwerking en stallen en
het aanstellen van een innovatiegezant (motie van het lid Lodders3) geeft daar invulling aan. Dit advies wordt op korte termijn afgerond en zal na het
zomerreces inclusief appreciatie aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
Zoals hierboven is aangegeven vindt het kabinet het bij deze voorstellen zeer van
belang dat er geen lock-in effecten optreden waardoor het gebiedsprogramma later bemoeilijkt
wordt. Daarnaast stelt het kabinet als voorwaarde dat deze voorstellen aantoonbaar
bijdragen aan de doelstellingen van de integrale aanpak. Na de zomer wil het kabinet
daarom met elke provincie individuele afspraken maken over het ter beschikking stellen
van deze middelen voor innovatie.
Legalisatie PAS-meldingen
De versnellingsvoorstellen van de provincies bevatten enkele voorstellen waarmee het
mogelijk is om meldingen versneld te legaliseren. Het kabinet wil de mogelijkheden
daarvoor vergroten en is blij met de proactieve houding van de provincies op dit onderwerp.
Dat sluit aan bij de urgentie en verantwoordelijkheid die het kabinet voelt om deze
problematiek zo snel als mogelijk op te lossen. Het kabinet wil alle provincies in
de gelegenheid stellen om maatwerk te leveren en te doen wat nodig is om de uitvoering
van het legalisatieprogramma te versnellen. Daartoe stelt het kabinet € 250 miljoen
beschikbaar door de middelen uit de tweede tranche van de Lbv naar voren te halen.
Ik verwacht dat de provincies in staat zijn om de eerste versnelde effecten vanaf
het begin van 2023 te kunnen realiseren. Ik zal de provincies nog nader informeren
over de randvoorwaarden hierbij. Hiermee beschouwt het kabinet de motie van het lid
Bisschop4 als uitgevoerd.
2. Uitvoering aangenomen moties NPLG en nadere toelichting bij enkele onderwerpen
uit de startnotitie NPLG
In het debat met de Tweede Kamer op donderdag 23 juni jl. is uitgebreid stilgestaan
bij de startnotitie NPLG. Deze startnotitie is de basis voor de opgaven in het landelijk
gebied en vormt het vetrekpunt voor Rijk en provincies om de gebiedsgerichte aanpak
vorm te geven.
Het kabinet gaat voortvarend aan de slag met de uitvoering van de 22 recent aangenomen
moties van de Tweede Kamer uit dit debat (stemming 28 juni jl. (Handelingen II 2021/22,
nr. 97, Stemmingen)) en moties uit eerdere debatten in het parlement. Deze moties
leveren een belangrijke bijdrage aan het vormgeven en uitvoeren van onder andere het
NPLG. De Tweede Kamer heeft in meerderheid aangegeven de ingeslagen richting om de
natuur te herstellen te steunen. Tegelijkertijd is er in het maatschappelijk debat
onder meer een sterke behoefte aan concreetheid waar het gaat over de evenredige bijdrage
van sectoren zoals industrie en mobiliteit (motie van het lid Van Campen c.s.5), de bijdrage van ketenpartijen (motie van het lid Thijssen c.s.6), het economisch perspectief op en de leefbaarheid van het platteland (motie van
de leden Koekkoek en Boswijk7), en de mogelijkheden tot maatwerk in de gebieden (motie van het lid Boswijk c.s.8). Een terechte wens die breed in de samenleving wordt gevoeld en ook door het kabinet
wordt gedeeld. Over de wijze van uitvoering van de moties, ingediend tijdens het debat
op 23 juni jl., zal ik de Tweede Kamer in oktober 2022 separaat informeren. In de
tussentijd worden deze geïmplementeerd in het beleid en meegenomen in brieven aan
de Kamer wanneer deze aan het onderwerp van de brief raken, zoals de brief over de
toekomst van de landbouw en het toekomstperspectief van de boeren.
Nadere toelichting bij enkele onderwerpen uit de startnotitie NPLG
In de maatschappij is veel gezegd en geschreven over de aanpak rondom de presentatie
van het NPLG en het debat hierover. De omvang van het programma en het technisch-inhoudelijk
karakter van de materie kunnen aanleiding geven tot vragen, en daarmee zorgen voor
onzekerheid bij gezinnen en bedrijven. Het kabinet hecht er daarom waarde aan om misverstanden,
waar mogelijk, weg te nemen en zo bij te dragen aan de nuance die dit debat nodig
heeft. Daarom heeft het kabinet, mede na de oproep van de Tweede Kamer (motie van
het lid Van Campen c.s.9) om een publieksvriendelijk dashboard, besloten deze in te gaan richten. Het kabinet
hoopt hierover zo spoedig mogelijk meer te kunnen delen. Daarnaast wil ik hieronder
op enkele punten afzonderlijk ingaan.
De kaart met richtinggevende emissiereductiedoelen
De kaart is een van de hulpmiddelen voor provincies om de gebiedsprocessen vorm te
geven. Deze kaart met richtinggevende emissiereductiedoelen is gebaseerd op algemene
uitgangspunten en is expliciet niet een blauwdruk die provincies één-op-één moeten
toepassen: provincies hebben de ruimte de stikstofreductie in deze gebieden vorm te
geven.
Daarbij geeft de kaart in het NPLG geen inzicht op bedrijfsniveau en gaat het bovendien
niet over de wijze waarop de doelen kunnen worden gehaald. De kaart is dus niet bedoeld om te kijken of te
beoordelen wat dit voor een individueel bedrijf betekent. Daarvoor zal het gebiedsproces
nodig zijn waarin de provincies binnen de nationale doelen alle ruimte hebben om de
aanpak invulling te geven. Daarvoor worden conform de motie van het lid Boswijk c.s.10 passende instrumenten uitgewerkt. Ik ondersteun de provincies verder om de beschikbare
data en modellen te gebruiken om te kijken wat verschillende beleidskeuzes voor effect
hebben op het realiseren van de natuur-, water- en klimaatdoelstellingen (ter invulling
van de motie van het lid Grinwis c.s.11). Het kabinet heeft ook actief bij de bancaire sector onder de aandacht gebracht
dat aan deze kaart geen inzicht op bedrijfsniveau kan worden toegerekend.
Grond
De aanpak in het NPLG is gericht op onder meer emissiereductie voor het halen van
de brede doelen op natuur, klimaat en water in de landbouw. Grond die in dit kader
door de overheid wordt gekocht is bestemd voor het halen van deze doelen en voor de
transitie van de landbouw waarbij, bijvoorbeeld met extensievere vormen van landbouw,
meer grond nodig is. Grond kan daarnaast ook worden gebruikt voor natuurherstel of
de aanleg van extra natuurareaal (niet zijnde Natura 2000). Het kabinet zal grond
die in het kader van het NPLG wordt verworven niet voor woningbouw of andere vormen
van bedrijvigheid gebruiken. Uiteraard staat het een eigenaar vrij om grond op eigen
initiatief hier wel voor te verkopen in overeenstemming met het bestemmingsplan in
een gemeente.
Kritische depositiewaarde en de relatie daarvan met (juridische) verplichtingen voor
natuur
Nederland heeft zich via de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) gecommitteerd aan belangrijke
verplichtingen om natuur te beschermen en te versterken. Het hoofddoel van de wet
is daarom ook het te allen tijde voorkomen van verslechtering van de natuur en uiteindelijk
een gezonde en veerkrachtige natuur, oftewel het in een gunstige staat van instandhouding
brengen van de natuur. Stikstof is een van de belangrijkste drukfactoren waardoor
de kwaliteit van de beschermde, stikstofgevoelige natuur onder druk staat.
Inzet op stikstofreductie is daarom een belangrijke pijler om te komen tot de realisatie
van het bovenliggende doel: het behalen van de natuurdoelen van gebieden die volgen
uit de VHR en daarmee toewerken naar een gezonde en veerkrachtige natuur. De kritische
depositiewaarde (KDW), de waarde waarboven stikstofdepositie een risico kan vormen
voor natuurkwaliteit, is reeds opgenomen in de wet.12 Vergunningverlening voor (nieuwe) activiteiten, of het nu gaat om PAS-melders, energieprojecten,
woningbouw of defensie, blijft vooralsnog lastig, omdat het verlenen van een vergunning
niet zondermeer mogelijk is als de activiteit bijdraagt aan de verdere overschrijding
van de kritische depositiewaarde op één of meer Natura 2000-gebieden.
Primair is de inzet van het kabinet het op orde brengen van de omgevingscondities
van een gebied in brede zin conform motie van het lid Boswijk c.s.13. Dit doel wordt verankerd door op landelijk niveau resultaatsverplichtende omgevingswaarden
te formuleren (mede op basis van de kritische depositiewaarde). Daarbij is per gebied
maatwerk mogelijk aan de hand van de regionale stikstofdoelen. Het wettelijk vastleggen
van deze omgevingswaarden, in combinatie met de daaraan gekoppelde stikstofbronmaatregelen,
verzekert dat de benodigde stikstofreductie tijdig en onontkoombaar gehaald wordt.
Het is belangrijk om ook in te zetten op het beperken van andere drukfactoren op de
natuur, zoals verdroging en verstoring. Van belang zijn ook de maatregelen die daarvoor
nodig zijn om deze drukfactoren aan te pakken en naar een gezonde natuur toe te werken,
bijvoorbeeld met het Programma Natuur en maatregelen zoals het verhogen van het waterpeil.
Met de natuurdoelanalyses, die worden getoetst door een onafhankelijke ecologische
autoriteit, wordt breed gekeken naar wat er nodig is voor een gezonde en veerkrachtige
natuur. Door in deze gebieden naast stikstofreductie in te zetten op aanvullende manieren
van natuurherstel, waaronder beheermaatregelen, kan het brede doel van een gunstige
staat van de instandhouding worden gehaald of dichterbij worden gebracht ondanks dat
de KDW in die gebieden wordt overschreden. Dit kan met name van belang zijn in gebieden
zoals het kust- en grensgebied, waar het verminderen van stikstofdepositie tot onder
de KDW een enorme opgave is door bijvoorbeeld stikstofdepositie vanuit het buitenland.
Het is daarom urgent dat Rijk en Provincies een forse inspanning leveren om gebiedspecifieke
ecologische data op orde te brengen en de ecologische analyses voor de gebiedsplannen
daarmee te onderbouwen. Dit zullen we jaarlijks monitoren om te zorgen dat dit effectief
ingezet kan worden.
Het kabinet is van plan om, conform het in wetsvoorstel voor het wijziging van de
omgevingswaarde van 2035 naar 2030 dat nu in voorbereiding is, ook de evaluatie van
het gebruik van de omgevingswaarde naar voren te halen. Op deze manier kan gekeken
worden of het sturen op bredere omgevingswaarden mogelijk is. Om dit mogelijk te maken
stuurt het kabinet op het actief ontwikkelen van nieuwe indicatoren en robuuste onderbouwing
hiervan. Hierbij kan de ecologische autoriteit een belangrijke rol spelen.
Wij blijven de komende tijd in gesprek met de hele keten, waaronder provincies, gemeenten,
natuur- en milieuorganisaties, boeren en organisaties, marktpartijen, zoals producenten
en supermarkten, banken, wetenschappelijke organisaties, PBL, VNO-NCW en Bouwend Nederland.
Ecologische autoriteit
Het kabinet toetst op de brede natuurdoelstelling (inclusief stikstofreductie), en
klimaat- en waterdoelstellingen. De leefbaarheid op het platteland is daarbij essentieel.
Met ecologische analyses stellen we vast wat nodig is om gebiedsgericht de opgaven
te halen. Een onafhankelijke ecologische autoriteit draagt zorg voor de wetenschappelijke
ecologische borging van deze analyses. Daarmee wordt dus ook geborgd dat de laatste
wetenschappelijke inzichten over de kwaliteit van de natuur in Natura 2000-gebieden
betrokken worden bij de gebiedsgerichte uitwerking van de aanpak. Daarbij gaat natuurherstel
om meer dan alleen stikstofmaatregelen om te komen tot een goede staat van instandhouding.
De Ecologische Autoriteit beoordeelt tevens de onder regie van de provincies op te
stellen NPLG-gebiedsprogramma’s, die ingaan op de maatregelen die nodig zijn om de
doelstellingen te bereiken.
De instelling van de Ecologische Autoriteit wordt op dit moment voorbereid. Zoals
hierboven aangegeven is onafhankelijkheid van de ecologische autoriteit een belangrijk
uitgangspunt en een randvoorwaarde voor het goed kunnen functioneren van die autoriteit.
De Ecologische Autoriteit is verantwoordelijk voor het toetsen, met het oog op de
huidige en beoogde kwaliteit van de beschermde natuur, of de essentiële ecologische
informatie aanwezig is voor de besluitvorming. En is verantwoordelijk voor het op
onafhankelijke wijze beoordelen van de wetenschappelijke onderbouwing op breed ecologisch
vlak van de informatie, die benodigd is voor het vaststellen van besluiten over natuurdoelanalyses
en gebiedsprogramma’s. Hiermee vervult de Ecologische Autoriteit een belangrijke rol
in het kader van de sturing op natuurkwaliteit in de breedte, waar het Planbureau
voor de Leefomgeving ook toe opgeroepen heeft. De instelling van de Ecologische Autoriteit
is vóór 1 oktober 2022 voorzien. Het kabinet treft voorbereidingen om de ecologische
autoriteit direct na besluitvorming operationeel te hebben, zodat deze direct aan
de slag kan. Voor de totstandkoming en beoordeling van het klimaatbeleid is de Klimaat-
en Energieverkenning van het Planbureau voor de Leefomgeving voor het kabinet leidend.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Met de publicatie van de richtinggevende stikstofdoelen zijn vragen ontstaan over
de status van de Natuurnetwerk Nederland-gebieden (NNN) op de kaart. Het kabinet vindt
het belangrijk te onderstrepen dat de wettelijke omgevingswaarde (74% onder de KDW
in 2035 met de ambitie deze te versnellen naar 2030) alleen toeziet op stikstofgevoelig
areaal binnen Natura 2000-gebieden en dus niet op gebieden die alleen de status van
op NNN-gebieden hebben. De NNN-gebieden zijn daarmee geen onderdeel van de omgevingswaarden
opgenomen in art. 1.12a Wet Natuurbescherming. Provincies hebben wel de taak om hier
de wezenlijke waarden en kenmerken van de natuur te beschermen. Bij het ontwikkelen
van de uitgangspunten van de aanpak is voor NNN-gebieden gekozen voor een hoge reductiefactor
vanuit het idee dat emissiereductie daar plaatsvindt waar natuur prioriteit krijgt.
Dit draagt er ook aan bij dat er in andere gebieden meer ruimte voor de landbouw ontstaat.
De uiteindelijke invulling van de reductieopgave in het NNN vergt echter maatwerk
in het gebiedsproces van de provincies, waar per gebied gekeken zal worden wat een
passende reductiedoelstelling is die aansluit bij de praktijk en de verscheidenheid
aan type gebieden in het netwerk. Hierbij kunnen de provincies rekening houden met
het agrarische gebruik in en rondom het NNN, op een manier die past bij het integrale
karakter van de gebiedsgerichte aanpak.
Sectordoelen
In de Regeling van Werkzaamheden van 5 juli 2022 (Handelingen II 2021/22, nr. 100,
Regeling van Werkzaamheden) heeft het lid Eerdmans (JA21) gevraagd om een brief over
de stikstofplannen waaraan wordt gewerkt voor sectoren zoals mobiliteit en industrie.
Ook de sectoren industrie en mobiliteit staan voor een zeer grote verduurzamingsopgave,
gezien de klimaat-, stikstof- en luchtkwaliteitsproblematiek. Op de verduurzaming
van deze sectoren wordt flink ingezet via onder andere het beleidsprogramma Klimaat
en Energie. Denk hierbij aan aangescherpte emissienormen, de nieuwe personenauto’s
die in 2030 emissievrij moeten zijn, en de maatwerkafspraken met de 10–20 grootste
industriële CO2-uitstoters waarover de Tweede Kamer separaat door collega-bewindspersonen wordt geïnformeerd.
Via deze en andere maatregelen wordt ook de uitstoot van stikstof gereduceerd. Besluitvorming
over maatregelen voor deze sectoren loopt voornamelijk mee met de timing van het klimaatbeleid.
Voor besluitvorming over sectordoelen op het vlak van stikstof zullen de geactualiseerde
prognoses uit de klimaat- en energieverkenning (KEV) 2022 worden benut, waartoe door
de Kamer verzocht is in motie van het lid Grinwis c.s.14. Voorzien is om de sectordoelen voor de industrie en de mobiliteit richtinggevend
vast te stellen begin 2023, en conform de motie van het lid Van Campen c.s.15 definitief op 1 juli 2023, wanneer ook de gebiedsdoelen definitief worden.
Conform mijn toezegging in het plenaire debat stikstof van 23 juni 2022 zal ik na
de zomer 2022 in afstemming met de betrokken bewindspersonen een brief sturen over
de uitgangspunten en het proces van totstandkoming van de sectordoelen, zoals toegezegd
aan het lid Klaver (GroenLinks).
Koplopers
Agrarische ondernemers die biologisch of natuurinclusief boeren of die anderszins
koploper zijn bij de reductie van stikstof, leveren op dit moment een positieve bijdrage
aan de gebiedsdoelen voor stikstof, natuur en water. Hun werkwijze draagt bij aan
de vermindering van stikstofuitstoot, verbetert de waterkwaliteit door verminderd
gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en mest en leidt tot meer biodiversiteit en
een betere bodemkwaliteit. De uitwerking van de opgaven in de gebiedsprocessen biedt
de ruimte om rekening te houden met agrarische ondernemers die al forse inspanningen
op dit vlak geleverd hebben. Hier zal het kabinet conform motie van het lid Tjeerd
De Groot c.s.16 zoveel mogelijk ruimte aan bieden.
3. Afsluitend
Met deze brief hoopt het kabinet samen met de provincies een stap voorwaarts te zetten,
onderweg naar het vormgeven van de gebiedsprogramma’s en met ruimte voor maatwerk
in gebieden, en daarbij rekening te houden met de richtinggevende doelen die het kabinet
onlangs heeft gepubliceerd. Dit doet het kabinet onder meer door:
– 504 miljoen euro uit het Transitiefonds naar voren te halen voor de aanvragen van
de provincies;
– Het versnellen van het legalisatieprogramma voor de PAS-melders;
– Aan de slag te gaan met de aangenomen moties van de Tweede Kamer.
Tegelijkertijd hecht het kabinet er groot belang aan om in het gesprek met de provincies,
de sectoren en de ondernemers de nuances in dit complexe dossier toe te lichten en
onjuistheden weg te nemen. Na de zomer zal ik bij elke provincie op bezoek gaan om
in gesprek te gaan over manieren om de provincies te ondersteunen bij het zetten van
de stappen die nodig zijn om ons landelijk gebied toekomstbestendig te maken en hun
regierol op zo’n goed mogelijke wijze te kunnen invullen.
In augustus 2022 zullen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en ik,
conform de motie van het lid Omtzigt c.s.17, een aantal bedrijven bezoeken tegen de Duitse grens, en mogelijk ook in Duitsland.
Het is onze ambitie om ook tijdens die bezoeken met veel partijen in gesprek te gaan.
De mogelijkheden om de verschillen tussen grensgebieden zo klein mogelijk te maken
zullen vervolgens met provinciale bestuurders en met de buurlanden worden besproken.
Tot slot wil ik nogmaals benadrukken dat ik heel goed besef hoe enorm de impact van
deze opgaven is en dat ik de bijbehorende emoties begrijp. Ik hoop dat we ondanks
de verschillende belangen en standpunten met elkaar het gesprek kunnen blijven voeren
over de oplossingen die nodig zijn om deze opgaven te realiseren.
Toelichting kader «beleidskeuzes uitgelegd».
De Tweede Kamer is geïnformeerd over een nieuwe werkwijze met betrekking tot onderbouwing
van beleidsvoorstellen met ingang van november 2021 (Kamerstuk 31 865, nr. 198). In deze brief is aangegeven dat over beleidsvoorstellen met significante financiële
gevolgen (20 mln. euro of meer in enig jaar) in een apart kader wordt ingegaan op
onder andere instrumenten, doelen, financiële gevolgen en de verwachte doeltreffendheid
en doelmatigheid. Om invulling te geven aan deze werkwijze is tot slot van deze brief
hieronder dit kader ingevuld.
Beleidskeuzes uitgelegd
Onderbouwing doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie (Art 3.1 Comptabiliteitswet)
1. Doel(en)
Welke doelen worden nagestreefd met het voorstel in termen van beoogde prestaties
en effecten?
Nederland heeft zich via de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) gecommitteerd aan belangrijke
verplichtingen ten aanzien van de staat van de natuur. Het hoofddoel van de wet is
daarom ook het te allen tijde voorkomen van verslechtering van de natuur en het uiteindelijk
in een gunstige staat van instandhouding brengen van de natuur. Stikstof is een van
de belangrijkste drukfactoren waardoor de kwaliteit van stikstofgevoelig Natura 2000-areaal
onder druk staat.
Inzet op stikstofreductie en het brengen van grote delen van het Natura 2000-areaal
onder de kritische depositiewaarde is daarom een belangrijke pijler om te komen tot
de realisatie van het bovenliggende doel: de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen
volgend uit de VHR en het in een gunstige staat van instandhouding brengen van de
natuur. De kritische depositiewaarde (KDW) is op dit moment reeds opgenomen in de
wet.1 Vergunningverlening voor (nieuwe) activiteiten, of het nu gaat om PAS-melders, energieprojecten,
woningbouw of defensie, blijft vooralsnog lastig, omdat het verlenen van een vergunning
niet zondermeer mogelijk is als de activiteit bijdraagt aan de verdere overschrijding
van de kritische depositiewaarde op één of meer Natura 2000-gebieden.
Versnellingen moeten in de jaren 2022 en 2023 bijdragen aan de doelen in de integrale
gebiedsgerichte aanpak: natuur (inclusief stikstof), water en klimaat. Beoordeeld
is of bepaalde maatregelen – vooruitlopend op de gebiedsprogramma’s – in 2022 en 2023
uitgevoerd kunnen worden. Of dat waar mogelijk handelingsperspectief geboden kan worden
aan de landbouw, en of delen van de gebiedsprocessen naar voren gehaald kunnen worden
of verbeterd kunnen worden. Er zal ook nader worden bekeken of ruimte die vrijkomt
uit de versnellingsopties opgenomen kan worden in de stikstofbank. De provinciale
voorstellen voor versnelling bevatten ook onderdelen die gericht zijn op het gezamenlijk
leren en op de transitie en innovatie van de landbouw. De voorstellen geven hiermee
een goede mix van maatregelen gericht op natuurherstel, opkoop, en innovatie onder
strikte voorwaarden. Het kabinet geeft hiermee ruimte in gebieden om de transitie
van de landbouw een aanzet te geven.
2. Beleidsinstrument(en)
Welke beleidsinstrumenten worden ingezet om deze doelen te realiseren?
Voor het grootste gedeelte zullen middelen via specifieke uitkeringen naar provincies
gaan ten behoeve van de ingediende voorstellen. Enkele voorstellen zullen via natuurorganisaties
lopen. In de voorstellen zijn diverse instrumenten opgevoerd. Voorbeelden zijn subsidieregelingen
voor opkoop van bedrijven, investeringen in aankoop van gronden voor natuurherstel
of het realiseren van extra natuurareaal of subsidies voor voorstellen die innovatie
op het boerenerf tot doel hebben.
3. A. Financiële gevolgen voor het Rijk
Welke financiële gevolgen heeft het voorstel voor de Rijksbegroting?
Vooruitlopend op de instellingswet Transitiefonds wordt voor de versnellingsvoorstellen
wordt in 2022 229 mln naar voren gehaald uit de middelen bedoeld voor het transitiefonds.
Voor 2023 betreft dit 275 mln. Voor de versnelde legalisering van PAS-melders wordt
een bedrag van 250 mln. naar voren gehaald uit de Lbv.
B. Financiële gevolgen voor maatschappelijke sectoren
Welke financiële gevolgen heeft het voorstel voor maatschappelijke sectoren (als van
toepassing)?
De effecten voor de sectoren kunnen nog niet precies worden aangegeven. Er worden
verschillende projecten gestart waarbij in het geval van subsidies sprake zal zijn
van een eigen bijdrage. Dit is niet precies aan te geven.
4. Nagestreefde doeltreffendheid
Op welke wijze en in welke mate wordt verwacht dat het beleidsinstrumentarium gaat
bijdragen aan de beoogde prestaties en effecten? (beknopte beleidstheorie)
In het externe oordeel van Wageningen Economic Research is aangegeven dat het merendeel
van de provinciale voorstellen een duidelijke en directe bijdrage leveren aan de versnelling
van het doelbereik van de transitie in het landelijke gebied. Voor een beperkt deel
van de voorstellen is er een aannemelijke bijdrage aan de versnelling van het doelbereik
van de transitie en is de waarschijnlijkheid van het doelbereik nog te verhogen door
verdere uitwerking van de interventielogica en monitoring & evaluatie. Voor een kwart
van de voorstellen geeft WecR aan dat er kansen zijn voor leren tussen provincies
met een belangrijke bijdrage aan het bieden van perspectief. Voor deze voorstellen
vindt het kabinet het zeer van belang dat er geen lock-in effecten optreden waardoor
het gebiedsprogramma later bemoeilijkt wordt. Daarnaast stelt het kabinet als voorwaarde
dat deze voorstellen aantoonbaar stikstofreductie opleveren.
5. Nagestreefde doelmatigheid
Waarom is het voorgestelde instrumentarium een efficiënte manier om de beoogde prestaties
en effecten te bereiken?
Primair is de inzet van het kabinet het op orde brengen van de omgevingscondities
van een gebied in brede zin conform motie van het lid Boswijk c.s. Dit doel wordt
verankerd door op landelijk niveau resultaatsverplichtende omgevingswaarden te formuleren
(mede op basis van de kritische depositiewaarde). Daarbij is per gebied maatwerk mogelijk
aan de hand van de regionale stikstofdoelen. Het wettelijk vastleggen van deze omgevingswaarden,
in combinatie met de daaraan gekoppelde stikstofbronmaatregelen, verzekert dat de
benodigde stikstofreductie tijdig en onontkoombaar gehaald wordt. Het is belangrijk
om ook in te zetten op het beperken van andere drukfactoren op de natuur, zoals verdroging
en verstoring. Van belang zijn ook de maatregelen die daarvoor nodig zijn om deze
drukfactoren aan te pakken en naar een gezonde natuur toe te werken, bijvoorbeeld
met het Programma Natuur en maatregelen zoals het verhogen van het waterpeil. Met
de natuurdoelanalyses, die worden getoetst door een onafhankelijke ecologische autoriteit,
wordt breed gekeken naar wat er nodig is voor een gezonde en veerkrachtige natuur.
Door in deze gebieden naast stikstofreductie in te zetten op aanvullende manieren
van natuurherstel, waaronder beheermaatregelen, kan het brede doel van een gunstige
staat van de instandhouding worden gehaald of dichterbij worden gebracht ondanks dat
de KDW in die gebieden wordt overschreden. Dit kan met name van belang zijn in gebieden
zoals het kust- en grensgebied, waar het verminderen van stikstofdepositie tot onder
de KDW een enorme opgave is door bijvoorbeeld stikstofdepositie vanuit het buitenland.
Het is daarom urgent dat Rijk en Provincies een forse inspanning leveren om gebiedspecifieke
ecologische data op orde te brengen en de ecologische analyses voor de gebiedsplannen
daarmee te onderbouwen. Dit zullen we jaarlijks monitoren om te zorgen dat dit effectief
ingezet kan worden.
6. Evaluatieparagraaf
Hoe wordt het voorstel gemonitord en geëvalueerd?
Het kabinet is voornemens om conform het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel tot
wijziging van de omgevingswaarde van 2035 naar 2030, ook de evaluatie van het gebruik
van de omgevingswaarde naar voren te halen. Op deze manier kan gekeken worden of het
sturen op bredere omgevingswaarden mogelijk is. Om dit mogelijk te maken stuurt het
kabinet op het actief ontwikkelen van nieuwe indicatoren en robuuste onderbouwing
hiervan, hierbij kan de ecologische autoriteit een belangrijke rol spelen.
Het kabinet toetst op de brede natuurdoelstelling (inclusief stikstofreductie), en
klimaat- en waterdoelstellingen. De leefbaarheid op het platteland is daarbij essentieel.
De onafhankelijke ecologische autoriteit beoordeelt de doelstellingen per gebied en
de onderbouwing van de maatregelen voor natuur en water om deze doelen te halen. Daarbij
gaat natuurherstel om meer dan alleen stikstofmaatregelen om te komen tot een goede
staat van instandhouding. De doelen, organisatie en werkwijze van de ecologische autoriteit
worden op dit moment uitgewerkt.
X Noot
1
Het kabinet komt zo snel mogelijk, conform motie van de leden Tjeerd de Groot en Van
Campen (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 106) met een wetsvoorstel om de doelstellingen in de wet stikstofreductie en natuurverbetering
van 2035 naar 2030 te versnellen.
De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof