Brief regering : Het verschil maken met strategisch en groen industriebeleid
29 826 Industriebeleid
Nr. 147 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 juli 2022
Hierbij bied ik u, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, de visie en uitvoeringsagenda voor
strategisch en groen industriebeleid van het kabinet aan. In deze brief ga ik ook
in op het SER-advies over reshoring van februari 20211 en het AIV-advies over Europese industriepolitiek van april 2022.2 Het kabinet verwelkomt de aanbevelingen van de SER en de AIV en neemt deze ter harte.
Daarom maken de appreciatie en beleidsvertaling van deze adviezen integraal onderdeel
uit van deze brief.3 Daarnaast geef ik invulling aan verschillende moties en toezeggingen met betrekking
tot behoud en versterking van de weerbaarheid van onze industrie en onze strategische
autonomie.4
Waarom is de industrie belangrijk?
Het belang van de industrie5 is groter dan ooit. Niet voor niets is het een belangrijke pijler van mijn beleid
als Minister van Economische Zaken en Klimaat. Het is een sector waarin ruim achthonderdduizend
mensen werkzaam zijn. En nog eens honderdduizenden mensen werken in bedrijven die
deze industrie ondersteunen. Daarmee is deze sector van ongekend belang voor ons land.
Een sector om trots op te zijn. Een sector die er mede voor heeft gezorgd dat ons
land er na de Tweede Wereldoorlog weer bovenop kwam. Waarin in de vorige eeuw het
geld is verdiend waarmee we de belangrijke voorzieningen hebben opgebouwd die inmiddels
zo kenmerkend voor Nederland zijn. Onze zorg, ons onderwijs, maar ook de infrastructuur
van ons land.
Het is ook de sector die ons een belangrijke plek heeft gegeven in de wereld.
Die keer op keer laat zien waarin wij, als klein land, voorop lopen. Onze voedingsmiddelen
gaan de wereld over. Onze raffinaderijen, chemie en metaalindustrie staan aan de basis
van een breed scala aan producten.
Van wasmiddelen tot medicijnen en van gereedschap tot verf. Nederlandse producten
staan in huishoudens in heel Europa – en ver daarbuiten – op de plank.
En ook nu loopt Nederland weer voorop, nu de industrie een belangrijke rol speelt
in de taak die op het gebied van verduurzaming voor ons ligt. Die ons klaar moet stomen
voor een schone toekomst, ook voor onze kinderen en kleinkinderen. En die ons, als
het bijvoorbeeld gaat om duurzame energie, maar ook om medicijnen en hulpmiddelen,
minder afhankelijk maakt van andere landen. Zeker in de wereld van vandaag, waarin
geopolitieke spanningen oplopen, is die weerbaarheid van steeds groter belang.
Denk bijvoorbeeld aan de microchipindustrie die door zijn vele toepassingen ook binnen
de gezondheidszorg, veiligheid en verduurzaming niet meer weg te denken is. Om die
publieke belangen goed te kunnen borgen, kijkt het kabinet kritisch naar de strategische
afhankelijkheden van dit soort producten. Wanneer slechts één of twee landen de gehele
productie domineren, kan dat tot te grote afhankelijkheid leiden. In deze tijd ontkomen
we er niet meer aan om daar goed over na te denken. Tegelijkertijd wil het kabinet
zoveel mogelijk openheid behouden om de vele voordelen van internationale samenwerking
te benutten. Dit evenwicht wordt in de EU «open strategische autonomie» genoemd.6
Te vaak lijkt het of onze industrie alleen maar onderdeel is van de problemen waar
ons land voor staat. Omdat de industrie bijdraagt aan de uitstoot van CO2. Haar effect heeft op onze leefomgeving. Of teveel gebruik zou maken van fiscale
voordelen waar te weinig tegenover staat. Maar wat mij betreft is zij juist een belangrijk
deel van de oplossing. Dag in dag uit laat ook de industrie zien hoe zij vooruit en
om zich heen kijkt. Wordt gewerkt aan nieuwe, schonere manieren van produceren en
technieken die ook mensen thuis in staat stellen schoner te leven.
Met de industrie kan Nederland het verschil maken bij de grote transities waar Nederland
en de EU voor staan. De industrie speelt een sleutelrol in de verduurzaming van het
energieverbruik en het circulair maken van het grondstoffengebruik. En de industrie
is de motor van onze innovatieve economie door het ontwikkelen en toepassen van digitale
en andere sleuteltechnologieën.7 We mogen trots zijn op de prominente positie die onze industrie wereldwijd inneemt.
Onze industrie is echter geen rustig bezit. Nederland concurreert met de hele wereld
om industriële activiteit. De recente zetelverplaatsing van Unilever, Shell en DSM
laat zien dat industriebedrijven zich altijd naar het buitenland kunnen verplaatsen.
Hoewel in deze gevallen de banen voor Nederlanders vooralsnog behouden blijven, vraagt
dit voor de komende periode wel alertheid.8 De internationale concurrentieslag vergt een inspanning van de industrie én de overheid.
Het kabinet zal daarom een actief industriebeleid voeren, gericht op vergroening en
ontwikkeling van de industrie.
Die concurrentie vraagt van ons dat wij zorgen voor een goed opgeleide beroepsbevolking.
Dat ons onderwijs aansluit op dat wat de industrie aan kennis en vaardigheden nodig
heeft. En dat wij ervoor zorgen dat mensen zich kunnen blijven ontwikkelen en flexibel
inzetbaar blijven in de snel veranderende technologie.
De flexibiliteit die onze industrie bijvoorbeeld recent tijdens de COVID-19-uitbraak
heeft laten zien, is van groot belang geweest om Nederlanders veilig te houden. Verschillende
Nederlandse bedrijven produceerden toen, naast hun kernactiviteit, ook (cruciale onderdelen
van) gecertificeerde mondmaskers voor de zorg. Aanvankelijk om aan het tekort van
medische mondmaskers in Nederland en Europa te voldoen. Maar hiermee ontstond ook
een nieuwe markt voor de specialistische filters in de mondmaskers. Een sterke industriële
basis die de mogelijkheid geeft om snel oplossingen te bieden voor acute uitdagingen,
en bij een afnemende vraag weer af te schalen en de reguliere productie te hervatten,
is een groot goed.
De Nederlandse economie is dus gebaat bij een sterke en adaptieve industrie. Zo verdient
Nederland voor wat betreft de goederenexport voor ongeveer de helft van zijn boterham
in het buitenland aan productie in de basis-, maak- en verwerkende industrie.9 Daarmee is bovendien een compleet ecosysteem van Nederlandse bedrijven verbonden,
mkb-bedrijven die direct goederen en diensten leveren of afnemen van de industrie.
De industrie is daarmee een van de belangrijkste motoren achter de economie en zorgt
voor bedrijvigheid en werkgelegenheid. Voor onze brede welvaart, inclusief de transitie
naar een duurzame economie, hebben we in Nederland voldoende verdiencapaciteit nodig
om dat te financieren. Met een sterke industrie is de economie bovendien meer gediversifieerd
en schokbestendig dan een economie die zich alleen op diensten richt.
Waarom en hoe moet de industrie zich aanpassen?
We staan voor een grote verbouwing van de Nederlandse industrie. Het kabinet wil dat
Nederland koploper wordt in het verduurzamen van de industrie en het realiseren van
de oplossingen die daarvoor nodig zijn, zoals technologische innovatie en een circulaire
economie. De problemen als gevolg van klimaatverandering en niet-circulair grondstoffengebruik
worden namelijk steeds urgenter. Dat geldt voor Nederland, maar ook voor de rest van
de wereld. Omdat de industrie in veel basisbehoeften voorziet, is het stoppen of verplaatsen
van vervuilende industrie geen bestendige oplossing. Industrie verduurzamen is dat
wel. En bovendien biedt dit ook kansen voor het toekomstig verdienvermogen van Nederland.
Investeren in innovatieve techniek heeft echter alleen zin als we ook een industrie
hebben waarmee we dat kunnen ontwikkelen. Aanpassing is ook nodig om internationale
concurrentie het hoofd te blijven bieden. Daarnaast vergen de oplopende mondiale geopolitieke
spanningen een weerbare industrie.
Een sterke Nederlandse industrie is dus belangrijk. Een industrie die zich inspant
en investeert om zich aan te passen aan de eisen van deze tijd, in het bijzonder verduurzaming.
Verduurzaming vergt dat de industrie nieuwe productiefaciliteiten opbouwt, bestaande
ombouwt en sommige producten afbouwt (zoals fossiele brandstof). Het kabinet stimuleert
bedrijven die deze omslag willen maken, maar formuleert ook normen voor circulariteit
en beprijst CO2-uitstoot. Het economisch proces zorgt er vervolgens voor dat bedrijven die de verduurzamingstransitie
niet willen of kunnen maken, op termijn zullen verdwijnen.
Bij de eisen van deze tijd hoort ook dat de industrie maatschappelijk verantwoord
onderneemt. Niet alleen hier in Nederland, maar overal ter wereld waar de industrie
opereert: bij de aankoop van grondstoffen tot de verkoop en het gebruik van de eindproducten.
Dat vergt een diepe kennis van, en verantwoordelijkheid voor, herkomst van grondstoffen
en eindproducten om een negatieve impact op mens en milieu te minimaliseren.
Om internationaal te concurreren zullen we ons nog meer blijvend moeten onderscheiden
door innovatie, met kennis én kunde. Het gaat daarbij niet alleen om investeren in
onderzoek en ontwikkeling, maar ook om opschalen en het sneller naar de markt brengen
van innovaties door nieuwe en bestaande spelers. Opschaling vergt een gerichte aanpak
die rekening houdt met de specifieke uitdagingen waar de verschillende industriële
waardeketens in Nederland voor staan. Hierbij passen nieuwe samenwerkingsvormen met
innovatiepartners in gelijkgestemde landen.
Nederland heeft een goede uitgangspositie dankzij onze cultuur van samenwerking binnen
innovatieve ecosystemen, onze handelsgeest, onze creativiteit, de hoge digitalisering
van onze economie en maatschappij, en de unieke positie van Nederland als knooppunt
van handelsstromen via de Noordzee, het Europese achterland en Schiphol. Nederland
is bovendien sterk in het implementeren van technische innovaties. Door slim gebruik
te maken van middelen en netwerken kunnen Nederlandse bedrijven vaak de beslissende
stap naar betere marktadaptatie zetten.
Wat gaat de overheid doen?
De hiervoor genoemde doelen en voorwaarden worden niet vanzelf gerealiseerd. Daar
is een actief industriebeleid voor nodig. Daarvoor zal het kabinet gebruik maken van
sturende instrumenten, in de vorm van stimuleren, normeren en beprijzen, om te bevorderen
dat de industrie de benodigde aanpassingen maakt. Voor het stimuleren van innovatie
en opschaling van (groene) technologie binnen de industrie heeft het kabinet miljarden
extra vrijgemaakt, in het bijzonder via middelen voor maatwerkafspraken voor CO2-reductie en innovatie in het mkb (3 miljard euro) en het Nationaal Groeifonds (in
totaal 20 miljard euro).
Bij inzet van stimulerende instrumenten zijn keuzes nodig. We kunnen namelijk niet
in alle takken van duurzame industrie goed zijn en niet in alle strategische sectoren
leidend zijn. Maar de keuze welke sectoren en waardeketens we stimuleren, wordt niet
alleen top-down gemaakt. De kwaliteit van de samenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen en
andere belanghebbenden is de unieke kracht van Nederland en blijft hierbij het uitgangspunt.
Een voorbeeld hiervan is het Nationaal Groeifonds. Hierbij worden keuzes gemaakt voor
grootschalige investering in specifieke waardeketens en technologieën die veelbelovend
zijn voor Nederland, zoals quantum, fotonica en groene plastics. Dit gebeurt via een
werkwijze waarbij initiatieven van kennisinstellingen en bedrijven de ruimte krijgen
en worden geselecteerd op basis van een transparant proces met advies van een onafhankelijke
commissie. Ook maatwerkafspraken voor CO2-reductie zijn een voorbeeld van actief industriebeleid in dialoog met de industrie.10
Daarnaast zal het kabinet nog meer inzetten op aansluiting op het EU-industriebeleid.
Door gewijzigde geopolitieke ontwikkelingen hebben we elkaar harder nodig dan ooit
en is dit beleid ook actiever geworden.11 Voor aansluiting is nodig dat Nederland adequaat investeert in Europese industriële
projecten, zoals ten aanzien van de chipindustrie. Dergelijke stimulerende maatregelen
zijn van belang om de strategische en veiligheidsbelangen van Nederland en de EU te
verdedigen. Ook beschermende maatregelen, zoals investeringstoetsing, zijn hiervoor
nodig. Verder benutten we de kracht van de interne markt en blijven we ons inzetten
voor een gelijk speelveld binnen en buiten de EU. Dat betreft onder meer Europese
regelgeving ten aanzien van IMVO. Daarnaast moet de overheid zelf voldoende kennis
en personele capaciteit organiseren om de actievere rol waar te kunnen maken in de
uitvoering.
Het kabinet moet de voorwaarden scheppen voor industriebedrijven om activiteiten te
ontplooien. Om de voorgaande doelen te bereiken, moet er ruimte zijn voor de industrie;
zowel letterlijk als figuurlijk. Letterlijk moet er fysieke ruimte zijn voor de industrie
in een land waar veel concurrentie is met andere belangrijke bestemmingen voor dezelfde
schaarse ruimte. Voor de basisindustrie heeft het kabinet al vijf clusters aangewezen
waar voldoende ruimte van bijzonder belang is voor de verduurzamingsopgave van de
industrie. Tegelijkertijd moet er ook rekening mee worden gehouden dat door de opgaven
waar we voor staan om de wereld schoner te maken, niet alles meer kan in Nederland
en dat dit ook bedrijven raakt. Het kabinet gaat in overleg met regionale overheden
om te komen tot optimale verdeling van de schaarse ruimte.
In figuurlijke zin is ruimte nodig in de vorm van voorspelbare en passende regelgeving,
die zowel innovatie de ruimte geeft als de veiligheid voor mens en milieu borgt. Ook
is ruimte in de vorm van toegang tot internationale markten op basis van een gelijk
speelveld essentieel. Verder moeten overheid en industrie zich meer inzetten voor
de beschikbaarheid van voldoende (technisch) personeel om deze ambities waar te maken.
Deze ruimte tot stand brengen, is een verantwoordelijkheid van de overheid als geheel,
van de betrokken ministeries en van lokale overheden.
Wat is het doel?
Wat dit kabinet betreft, blijft Nederland ook de komende decennia voorop lopen in
de wereld. Mede dankzij onze industrie. Dit is de taak van dit kabinet en van mij
als Minister. Mogelijkheden scheppen om onze industrie haar werk te laten doen. Werk
te bieden – direct en indirect – aan meer dan een miljoen mensen in ons land. Te blijven
zorgen dat onze producten de wereld blijven veroveren. In de sectoren waarin we al
bekend waren, maar ook in nieuwe sectoren zoals de creatieve industrie, duurzame producten
en high tech sleuteltechnologieën.
Met onze fysieke positie in de wereld, met onze denkkracht en ons doorzettingsvermogen
hebben wij goud in handen. Dat zien wij dagelijks terug in onze industrie. In het
vervolg van deze brief leest u hoe ik ons industriebeleid in de komende jaren namens
het kabinet vorm geef.
Figuur 1: Essentie Strategisch en Groen industriebeleid
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens
BIJLAGE: UITWERKING
In deze bijlage werk ik uit welke doelen het kabinet stelt voor de ontwikkeling van
de industrie, met welke middelen het kabinet deze wil behalen, en onder welke voorwaarden.
Tot slot ga ik in op de uitvoering. De bijlage is dus als volgt opgebouwd:
Deel I: Doelen
1. Waar doen we het voor?
Deel II: Middelen
2. Waarmee kan de Nederlandse industrie zich onderscheiden in de wereld?
3. Wat de industrie nodig heeft om kansen te benutten: het bredere bedrijvenbeleid
4. Hoe voert de overheid actief industriebeleid om te zorgen dat specifieke doelen gehaald
worden?
Deel III: Voorwaarden
5. Aan welke voorwaarden moet de industrie voldoen?
Deel IV: Uitvoering
6. Uitvoering en vervolg
Bijlage
AIV advies «Slimme industriepolitiek: een opdracht voor Nederland in de EU»
DEEL I: DOELEN
In dit deel wordt uitgewerkt welke doelen het industriebeleid nastreeft. In het volgende
deel komt aan de orde hoe het kabinet deze wil bereiken.
1. Waar doen we het voor?
a) Waarborgen van economische veiligheid en open strategische autonomie
Doel: De (veiligheids)risico’s als gevolg van kwetsbaarheden van Nederland en de EU
in industriële sectoren – bijvoorbeeld risicovolle afhankelijkheid van één of enkele
landen – adequaat mitigeren en daarbij zoveel mogelijk openheid behouden.
Uitwerking
• De industrie en in het bijzonder vitale economische processen binnen de industrie
zijn op proportionele wijze beschermd tegen veiligheidsdreigingen;
• De positie van Nederland en de EU in strategische industriële sectoren en industriële
toeleveringsketens is geborgd;
• De industrie draagt bij aan technologisch leiderschap van Nederland en de EU.
Toelichting
De industrie is nodig om te voldoen aan basale levensbehoeften en om cruciale posities
te bezetten in strategisch belangrijke waardeketens. We hebben de producten van de
industrie nodig om bijvoorbeeld ons te voeden, genezen, verplaatsen, communiceren,
ons land te verdedigen.
In defensief opzicht dienen processen binnen de industrie die vitaal zijn voor de
nationale veiligheid beschermd te zijn tegen dreigingen. Dit gaat onder meer om bestendigheid
tegen cyberaanvallen, tegen economische spionage en ongewenste invloed via buitenlandse
investeringen. Verder wil het kabinet risicovolle afhankelijkheden vermijden. Deze
kunnen onder meer ontstaan wanneer grondstoffen of industriële producten raken aan
publieke belangen en we ervoor afhankelijk zijn van een klein aantal landen en er
geen alternatieven voor zijn.
In offensief opzicht dienen we te werken aan een industrie die sleutelposities inneemt
binnen mondiale waardeketens, met name degene met hoge (verwachte) toegevoegde waarde.
Dit is belangrijk om evenwicht te bewaren in economische relaties met derde landen.
Nederland wil op het snijvlak van geopolitiek en economie een onmisbare partner blijven
voor gelijkgestemde landen binnen en buiten de EU.
b) Een klimaatneutrale en circulaire industrie
Doel: Nederland wordt in de wereld een koploper met verduurzaming van de industrie
Uitwerking
• 20 Megaton CO2-reductie door de industrie op jaarbasis per 2030, te realiseren door vergroening
van industriële activiteit hier en niet door verplaatsing naar elders;
• Halvering van gebruik van primaire abiotische grondstoffen in 2030 en volledige circulariteit
in 2050.12
Toelichting
De industrie heeft een cruciale rol te spelen in de verduurzamingstransitie. Niet
alleen vanwege de CO2-uitstoot aan de industriële schoorsteen, maar ook doordat duurzame industriële producten
emissies reduceren in de rest van de economie, zoals in de transportsector. Daarnaast
kan de industrie een spilfunctie vervullen in de circulaire economie, bijvoorbeeld
voor grootschalig hergebruik van plastic. Het circulair maken van de economie draagt
bij aan CO2-reductie maar ook aan het terugdringen van milieuvervuiling, de biodiversiteitsopgave
en het vergroten van de leveringszekerheid van grondstoffen.
Het kabinet kiest daarom voor groen industriebeleid, waarbij gelijktijdig wordt ingezet
op reductie van CO2-uitstoot en het zo veel mogelijk behouden van de basisindustrie voor Nederland, ook
als die energie-intensief is. Desalniettemin zal niet elk bedrijf de transitie naar
duurzame en circulaire productie kunnen of willen maken. Het economisch proces zorgt
ervoor dat dergelijke bedrijven op termijn zullen verdwijnen.
Bovenstaande doelen voor CO2-reductie van de industrie zijn gebaseerd op het Coalitieakkoord. Het doel kan nog
worden aangescherpt als uit doorrekening van het PBL blijkt dat het doel van de Klimaatwet
(55% emissiereductie ten opzichte van 1990) niet in zicht is. Circulaire economie
doelen komen voort uit het Rijksbrede programma Nederland Circulair en zijn verankerd
in de maatschappelijke missies van het Missiegedreven Topsectoren en Innovatiebeleid.
Deze doelen zullen verder worden uitgewerkt in het nieuwe Nationaal Programma Circulaire
Economie.
c) Diversificatie van de Nederlandse economie
Doel: Nederland houdt een significante industriële basis als onderdeel van een gediversifieerde
economie
Uitwerking
• De industriële productie blijft 10–15% van het Nederlandse BBP bedragen.
Toelichting
Momenteel levert de industrie een directe bijdrage aan het BBP van 12% (2020). Met
het indicatieve streefcijfer van 10–15% drukt het kabinet uit dat het een substantiële
industriële basis in Nederland wil behouden en maakt het deze doelstelling meetbaar.
Een hoger aandeel is niet uitgesloten maar acht het kabinet niet waarschijnlijk. Een
significante industriële basis komt ook andere sectoren, zoals diverse dienstensectoren,
ten goede, en is belangrijk voor de export. Deze doelstelling gaat behalve over de
hoogte van onze economische output ook over de schokbestendigheid van de Nederlandse
economie. Een van de krachten van de Nederlandse economie is dat deze divers is. De
toekomst is inherent onzeker, maar we weten dat door spreiding van onze economische
activiteiten we beter bestand zijn de tegen nieuwe schokken die ongetwijfeld nog gaan
komen in een snel veranderende wereld.
Deze doelstelling betekent niet dat we aan elk industrieel bedrijf zullen vasthouden.
Het hoort bij een markteconomie dat industriële ondernemingen worden ingehaald door
innovatievere bedrijven en uiteindelijk failliet kunnen gaan. Op de lange termijn
komt het disciplinerende effect van de markt onze economie ten goede.13 Ook zullen markten verdwijnen of aanzienlijk kleiner worden als gevolg van de verduurzamingstransitie,
zoals raffinage voor fossiele brandstoffen en fossiele plastics. Dergelijke omslagen
zorgen voor nieuwe bedrijvigheid, terwijl een deel van de industriële ondernemingen
oude activiteiten geheel of gedeeltelijk zal beëindigen.
DEEL II: MIDDELEN
In het vorige deel is aan de orde gekomen welke doelen het kabinet in het industriebeleid
wil bereiken. In dit deel wordt geschetst hoe het kabinet dit wil doen.
2. Waarmee kan de Nederlandse industrie zich onderscheiden in de wereld?
De industrie moet voorgaande doelen realiseren in concurrentie met bedrijven over
de hele wereld. Succes is niet vanzelfsprekend. Om succesvol te zijn in het behalen
van de hiervoor beschreven doelen, is het nodig dat de Nederlandse industrie zich
continu blijft onderscheiden. De Nederlandse industrie kan gebruik maken van de volgende
sterke punten:
• Onze (ondernemings)cultuur en menselijk kapitaal.
De industrie in Nederland kan zijn voordeel doen met de kwaliteiten van de Nederlandse
beroepsbevolking en (ondernemings)cultuur. Nederland onderscheidt zich in de wereld
door zijn handelsgeest14, hoogopgeleide beroepsbevolking15, hoge arbeidsproductiviteit16 en creatieve en ondernemende instelling.17
• Innovatie door nieuwe en bestaande spelers binnen hoogwaardige regionale en thematische
ecosystemen.
Innovatie is een sleutel voor alle doelen van het industriebeleid. Nederland weet
met relatief beperkte investeringen in R&D hoogwaardige innovatie-ecosystemen te organiseren,
met zowel sterke kennisinstellingen als bedrijven.18 In een klein gebied zijn een groot aantal spelers van wereldniveau bij elkaar in
de verschillende regio’s in Nederland. Daarin is een belangrijke rol weggelegd voor
nieuwe spelers, die met innovatie en vernieuwing bestaande partijen uitdagen. Een
bijkomende kracht is dat Nederland ruime ervaring heeft met publiek-private samenwerking.
Dit krijgt gestalte via onder meer de Topsectoren en via consortia van bedrijven,
kennisinstellingen en overheden die zich richten op specifieke waardeketens, zoals
fotonica.
• EU-samenwerking.
Het lidmaatschap van de EU is een bron van kracht voor onze industrie. Het biedt de
mogelijkheid om het nadeel van een kleine Nederlandse thuismarkt te ondervangen door
toegang tot een gigantische markt: de EU-interne markt. De EU biedt ook de schaal
die nodig is om ons samen met EU-partners teweer te stellen tegen geopolitieke spanningen
en om ons assertief op te kunnen stellen om een gelijk speelveld af te dwingen tegenover
derde landen. De EU is de laatste jaren actiever geworden op het gebied van (sectorspecifiek)
industriebeleid, onder meer via industriële allianties en de zogenaamde Important Projects of Common European Interest (IPCEI’s).19 Nederland sluit daarbij op selectieve basis aan in ketens waar we een sterke technologische
positie hebben of kunnen krijgen, zoals microchips. Dit kan kansen voor bedrijven
bieden, indien Nederland dan ook volwaardig meedoet.
• Digitalisering van producten en productieprocessen.
Nederland is één van de meest ontwikkelde digitale economieën van de EU.20 Digitalisering van producten draagt bij aan een hoogwaardig aanbod van de Nederlandse
industrie. Digitalisering van productieprocessen is een vorm van procesinnovatie die
de kans biedt om de productiviteit van de Nederlandse industrie te vergroten. En het
geeft een kans om ons concurrentievermogen ten opzichte van landen met lagere lonen
te versterken in een krappe arbeidsmarkt.
• Gebruik maken van de positie van Nederland als internationaal knooppunt.
Een concurrentievoordeel van Nederland is de centrale plaats die Nederland inneemt
in wereldwijde netwerken dankzij onze ligging en de uitstekende infrastructuur, zowel
via het water (diepzeehavens en rivierverbindingen met Duitsland en andere EU-lidstaten),
over land, als door de lucht, en via digitale infrastructuur.21 Ook het internationale karakter van Nederland, zoals goede beheersing van het Engels,
maakt hier onderdeel van uit.
Naast bovenstaande aspecten waar Nederland zich mee wil onderscheiden, zijn ook de
overige aspecten van een hoogwaardig vestigings- en ondernemingsklimaat van belang.
Hierop wordt nader ingegaan in de Kamerbrieven over het vestigings- en ondernemingsklimaat.22
3. Wat de industrie nodig heeft om kansen te benutten: het bredere bedrijvenbeleid
Om de hiervoor beschreven doelen te behalen en daarbij de hiervoor beschreven kansen
te benutten, is in de eerste plaats de industrie zelf aan zet. Daarvoor is het wel
nodig dat de overheid de juiste voorwaarden schept om te zorgen dat de industrie dit
kan doen en waar nodig investeert en regie voert.
a) Innovatie
Doelen:
Uitgaven R&D stijgen tot 3% van het Bruto Binnenlands Product (BBP) (Lissabon-doelstelling),
zonder dat het private aandeel daalt.
R&D uitgaven van de industrie stijgen naar 7% van de BBP-bijdrage van de industrie.
Knelpunten in de innovatieketen worden weggenomen en kansen worden optimaal benut.
Als opgemerkt beschikt Nederland over hoogwaardige industriële innovatie-ecosystemen.
Quantum Delta en Brainport Eindhoven zijn hier voorbeelden van. Niettemin zijn uitgaven
voor R&D in Nederland relatief laag, terwijl deze in opkomende landen, zoals China,
stijgen. Met Nederland vergelijkbare landen als België en Duitsland hebben aanzienlijk
hogere R&D uitgaven als percentage van hun BBP.23 Om op wereldniveau mee te blijven doen zal de industrie het juist meer dan ooit van
innovatie moeten hebben. Daarom zal het kabinet R&D extra stimuleren. Vervolgens is
het essentieel dat investeringen in onderzoek en ontwikkeling worden omgezet in toepassingen
met zo veel mogelijk maatschappelijke en economische impact («valorisatie»). Hier
zal kabinet regie op voeren.
Stimuleren van R&D
Het kabinet zet in op verhoging van R&D investeringen van 2,3% (2020)24 tot 3% van het BBP. Specifiek voor de industrie streeft het kabinet naar een evenredige
bijdrage hieraan van de bedrijven in de sector industrie door stijging van de R&D
uitgaven van 5,6% tot 7% van de BBP-bijdrage (toegevoegde waarde) van de industrie.25 Het kabinet intensiveert de investeringen in kennisontwikkeling en onderzoek, ontwikkeling
en innovatie binnen het Nationaal Groeifonds (NGF) met EUR 6 miljard. Met name als
de innovaties en technologie dichter bij de markt staan, wordt er relatief meer private
cofinanciering verwacht in voorstellen. Het Nationaal Groeifonds zorgt dus voor een
hefboomwerking: publieke investeringen laten ook meer private investeringen loskomen.
Deze intensivering komt bovenop de bestaande generieke en gerichte innovatie-instrumenten.
Daar blijft het kabinet, met regionale en EU-partners in investeren:
• Fiscaal middels de Wet Bevordering Speur en Ontwikkelingswerk (budget: EUR 1.337 miljoen
in 2022) en de Innovatiebox (EUR 1.600 miljoen in 2020).
• Subsidies binnen het Missiegedreven beleid: de Publiek-Private Samenwerking programmatoeslag
(PPS-toeslag) (budget: EUR 185 miljoen in 2022) en de MKB-innovatiestimulering Regio
en Topsectoren (EUR 40 miljoen euro in 2022).
• Horizon Europe: in totaal wordt EUR 821 miljoen op jaarbasis uitgekeerd aan Nederlandse
bedrijven en kennisinstellingen (op basis van cijfers 2020, realisatie 2022 niet vooraf
bekend). Daarnaast maakt Nederland gebruik van andere EU fondsen zoals het Europees
Defensiefonds (EDF) en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO).
• Daarnaast vinden investeringen in innovatie plaats via Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen
(ROMs): EUR 177 miljoen op jaarbasis voor innovatietrajecten (op basis van cijfers
2020, realisatie 2022 niet vooraf bekend).
Knelpunten voor innovatie wegnemen en kansen optimaal benutten
Impactvolle innovatie vergt het doorlopen van de keten van kennisontwikkeling naar
toepassing en opschaling. Nederland heeft in veel kennisgebieden een sterke positie,
maar in niet alle gebieden lukt het om deze op te schalen tot evenredige economische
en maatschappelijke toepassingen.
In het bijzonder gaat het om:
(1) De overdracht van kennis van kennisinstellingen naar bedrijven. Uit onderzoek blijkt
dat er verbeterpunten zijn waaronder: de prioriteit die kennisinstellingen geven aan
valorisatie, consistente en transparante regelingen voor overdracht van intellectueel
eigendom vanuit kennisinstellingen, de band tussen bedrijven (inclusief mkb) en kennisinstellingen,
en vroege-fase financiering voor kennisintensieve start-ups.26
(2) Knelpunten en kansen voor opschaling van overgedragen kennis. Hierbij gaat het onder
meer om de beschikbaarheid van financiering voor start-ups en scale-ups om door te
groeien. Ook ontbreekt het bij sommige hoogwaardige kennisgebieden aan bedrijven in
Nederland met voldoende schaal om de benodigde investeringen te doen.27 Verder ligt er een kans om vanuit de overheid meer aandacht te besteden aan het creëren
van markten voor nieuwe producten («marktcreatie»).
Meer regie van de overheid is nodig om deze punten te adresseren:
(ad 1) Het kabinet zet in op het bevorderen van de start van kennisintensieve startups
vanuit kennisinstellingen en het bevorderen van kennisoverdracht van kennisinstellingen
naar bestaande bedrijven. In een separate Kamerbrief over Missiegedreven Topsectoren-
en Innovatiebeleid (Kamerstukken 33 009 en 32 637, nr. 70) zal het kabinet na de zomer ingaan op hoe de specifieke knelpunten op dit vlak zullen
worden geadresseerd.
Verder zal het kabinet het gehele Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid (dat
breder is dan de industrie alleen) meer richten op de toepassing van nieuwe kennis.
Ook dit zal in voornoemde brief aan de orde komen.28 Verder zal het kabinet de PPS-toeslag herzien, mede in het licht van bovenstaande
knelpunten.
(ad 2) Het Nationaal Groeifonds is vanwege de omvang van de beschikbare financiering
een belangrijk instrument voor opschaling van innovatieve toepassingen. EZK zal valorisatie
en opschaling stimuleren binnen Nationaal Groeifonds-projecten via guidance voor voorstellen
bij het Nationaal Groeifonds.
Verder is onder het vorige kabinet Invest-NL opgericht met als functie om een bijdrage
te leveren aan de financieringsmogelijkheden voor onder meer de Nederlandse industrie,
hetgeen ten goede komt aan de mogelijkheden voor opschaling. EZK en Invest-NL hebben
dit jaar het Deep tech fund opgericht met een budget van EUR 250 miljoen voor investeringen
in high tech start-ups en scale-ups.
De Topsectoren behouden een belangrijke rol in de publiek-private coördinatie binnen
het innovatie-ecosysteem. Voor de komende periode zal het kabinet de Topsectoren vragen
daarbij aandacht te hebben voor hele keten van innovatie, inclusief opschaling. Ook
zal het kabinet zelf meer aandacht besteden aan het aanjagen van marktcreatie29 via regelgeving en innovatieve aanbesteding. Hiertoe zal een interdepartementale
agenda voor marktontwikkeling worden opgesteld. Tot slot vergt opschaling een gerichte
aanpak die rekening houdt met de specifieke uitdagingen en kansen van elke industriële
sector. Hier zal het kabinet rekening mee houden in de uitwerking van het beleid.
Op EU-niveau is het IPCEI-instrument bij uitstek geschikt voor valorisatie en opschaling.
Dit is het geval omdat het (onder voorwaarden) voorziet in een lichter staatssteunrechtelijk
kader voor zogeheten first industrial employment. Ook om deze reden is het belangrijk dat Nederland voldoende betrokken is bij IPCEI’s.
Het vorige kabinet heeft EUR 335 miljoen beschikbaar gemaakt voor IPCEI participatie
door Nederlandse bedrijven, welke bedragen de komende periode zullen worden gealloceerd.
Één route die in het vervolg mogelijk kan zijn voor financiering van IPCEI’s, is het
Nationaal Groeifonds. Ook zal per IPCEI worden bezien of deze gebruik kunnen maken
van andere voorhanden middelen die passen bij het onderwerp van de specifieke IPCEI.30
Passende regelgeving
Het kabinet wil dat zoveel mogelijk van de investeringen in innovatie wordt gedaan
door de markt. Hiervoor is het belangrijk dat de regelgeving die in Nederland geldt,
dit zoveel mogelijk faciliteert. Hiervoor is regelgeving nodig die consistent is in
de tijd en zo lange-termijn planning door private partijen mogelijk maakt. Daarnaast
gaat het om passende regelgeving die geen onnodige of disproportionele barrières voor
innovatie opwerpt. De themateams van de verschillende missies binnen het Missiegedreven
Topsectoren en Innovatiebeleid zullen gevraagd worden bij te dragen aan het in kaart
brengen van regelgeving die in dit licht aanpassing behoeft.
Tabel 1: Overzicht van acties voor innovatie
Maatregel
Deadline
•
EUR 6 miljard extra investeringen in kennisontwikkeling en innovatie via Nationaal
Groeifonds tot een totaal van EUR 20 miljard voor 5 jaar
nvt
•
Instelling van een Deep tech fund van EZK en Invest-NL van EUR 250 miljoen voor investeringen
in high tech industrie
In uitvoering
•
Kamerbrief Missiegedreven Innovatiebeleid, waarin mede in zal worden ingegaan op maatregelen
ten behoeve van valorisatie
2022Q3–Q4
•
Opstellen interdepartementale agenda voor regie op marktontwikkeling via (EU) regelgeving
en inkoop
2023Q1
•
Guidance EZK voor Topsectoren voor aandacht voor opschaling en valorisatie
2022Q4
•
Guidance van EZK voor NGF-voorstellen gericht op onder meer valorisatie
2022Q4
•
Themateams van het missiegedreven innovatiebeleid richten op het wegnemen van barrières
voor verduurzamings- en digitale transitie en innovatie
2022Q4
b) Regie op fysieke ruimte voor de industrie
Doelen:
Voldoende fysieke ruimte voor de industrie
Efficiënte allocatie van schaarse ruimte en infrastructuur die beschikbaar is voor
de industrie
Ruimte is schaars in Nederland. Deze schaarste neemt toe door zowel private investeringsplannen
als maatschappelijke opgaven zoals woningbouw en de aanleg van energie-infrastructuur
en andere projecten om de klimaatdoelen te bereiken.31 Naast de schaarste aan fysieke ruimte is er ook schaarste aan ontwikkelruimte door
restricties vanwege stikstof, geluid en andere milieufactoren.
Het is van belang dat er voldoende ruimte in Nederland beschikbaar is voor de industrie,
in het bijzonder in de vijf grote industriële clusters van Nederland32 (zie figuur 2). Ook voor de verwerkende en maakindustrie is ruimte nodig. Daarbij
moet de ruimte die voor de industrie beschikbaar is, zo efficiënt mogelijk worden
benut. De prioriteit dient daarbij te liggen bij in maatschappelijk en economisch
hoogwaardige industriële activiteit.
Deze verschillende vormen van schaarste vragen om slim ruimtegebruik en goede afstemming
van belangen en behoeften zoals, naast de industrie, natuur, landbouw, mobiliteit
en wonen. Een integrale afweging tussen deze belangen bij het verdelen van de beschikbare
ruimte is noodzakelijk. Hier ligt een regierol voor de overheid. De bevoegdheden op
dit terrein worden vooral ingevuld door regionale overheden. De schaarste van ruimte
vergt echter van de overheid dat meer centrale regie plaatsvindt. Hiervoor is vooral
goede samenwerking tussen het Rijk en de regio vereist. Veelal op gebiedsniveau en
met waar mogelijk het combineren van functies. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
geeft hier al handvatten voor. In de Ruimtelijke ordeningsbrief worden de contouren
van deze samenwerking geschetst.33 Het Rijk gaat nader in overleg met provincies over de ruimtebehoefte van de industrie.
Daarnaast brengen Rijk en regionale overheden samen in kaart op welke locaties we
de bovenregionale vraag naar ruimte voor economische activiteit het beste kunnen clusteren.
Ruimte is in het bijzonder van belang voor de verduurzaming van de industrie. Hiervoor
moeten nieuwe, groene fabrieksinstallaties worden gebouwd en nieuwe infrastructuur
worden aangelegd. De verzwaring van bestaande infrastructuur en aanleg van nieuwe
infrastructuur gaat niet vanzelf en daarom voert het kabinet hier regie op via het
Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK) dat wordt uitgevoerd binnen
het Programma Infrastructuur Duurzame Industrie van het Ministerie van EZK. Doel hierbij
is het verkleinen van doorlooptijden van infrastructuurprojecten, o.a. het slim clusteren
van projecten, het eerder starten met ruimtelijke procedures en het wegnemen van financiële
knelpunten. Het gaat hierbij onder andere om een waterstofbackbone, deltacorridor
en verzwaring van het elektriciteitsnet. Voor het behalen van de verduurzamingsdoelen
van de industrie is het essentieel dat deze projecten zo snel mogelijk worden gerealiseerd.
Figuur 2: Totaalkaart Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK-projecten)1
1 Bron: MIEK projectenoverzicht 2021.
In de toekomst zal er naar verwachting ook een andere ruimtevraag ontstaan voor de
circulaire industrie om retourstromen duurzaam te kunnen verwerken. Dit vergt bijvoorbeeld
meer opslag, omdat minder goederen worden vernietigd of weggegooid. Een ander voorbeeld
zijn (binnen)havens op plekken die nu vaak al beschikbaar zijn, maar die die functie
dan wel moeten kunnen behouden, ook als er met milieucategorie-goederen wordt gewerkt.
Tabel 2: Acties met betrekking tot ruimte en industrie
Maatregelen
Deadline
Het Rijk gaat in overleg met provincies om hun regierol met betrekking tot deze vraagstukken
te versterken en samen te zoeken naar oplossingen.
In uitvoering
Rijk en lokale overheden brengen samen in kaart op welke locaties we de bovenregionale
vraag naar ruimte voor economische activiteit het beste kunnen clusteren.
2022Q3
Programma Werklocaties
2022Q3
c) Regie op een gelijk speelveld en internationale markttoegang
Doelen:
Nederlandse bedrijven, waaronder de industrie, hebben optimale toegang tot buitenlandse
markten.
Mede op instigatie van Nederland stelt de EU zich op als een assertieve en effectieve
internationale speler bij het nastreven van een mondiaal gelijk speelveld voor EU-bedrijven.
Toegang tot de EU-interne markt en internationale markten is van levensbelang voor
de Nederlandse industrie. Dit belang vergt de komende jaren extra aandacht door de
urgente transitievraagstukken en de geopolitieke spanningen in de wereld, wat tot
verschuivingen in handelsstromen en waardeketens leidt. Binnen de EU zal Nederland
consequent blijven pleiten voor het versterken van de interne markt, wat bijdraagt
aan de weerbaarheid en het concurrentievermogen van de EU. Daarnaast is een herijking
van de internationaliseringsagenda nodig, zodat we transities kunnen versnellen en
open strategische autonomie34 van Nederland met EU-partners kunnen versterken. Innovatiesamenwerking met buitenlandse
partners is hier een wezenlijk onderdeel van.
Internationaal ondernemen
Het kabinet voert beleid om buitenlandse kennis, technologie en markten voor Nederlandse
bedrijven toegankelijk te maken. Dit wordt gefaciliteerd door het netwerk van EU handels-
en investeringsakkoorden. Bedrijven kunnen verder gebruik maken het postennetwerk,
het dienstenaanbod van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en het bijbehorende
handelsinstrumentarium, Invest International en exportkredietverzekeringen (Atradius
DSB).
Voor komende periode zet het kabinet in op een betere koppeling van het nationale
en internationale beleid, door deze meer te sturen op de belangrijke transitievraagstukken:
verduurzaming en digitalisering.35 Daarbij gaat het kabinet binnen en buiten de EU meer innovatiesamenwerkingsovereenkomsten
met gelijkgestemde landen sluiten, zoals onder het vorige kabinet al met Duitsland
en India is gebeurd.
Om onze innovaties beter te kunnen valoriseren, is het nodig om de internationale
handels-, innovatie- en investeringsagenda’s sterker te verbinden. Hiervoor moeten
afspraken tussen de regio en het Rijk, met EU-lidstaten, en een select aantal partnerlanden
buiten de EU worden gemaakt. Voortbouwend op de strategische meerjarige marktbewerkingsplannen
van de Topsectoren werkt het kabinet aan een gefocuste internationaliseringsagenda
die in het vierde kwartaal van dit jaar zal verschijnen.36 Om de jarenlange inspanningen voor de versterking van de R&D positie van Nederland
meer te laten renderen, zullen marktontwikkelingstrajecten worden geïdentificeerd
rond bewezen sterktes van Nederland waarvan het verdienpotentieel nog onvoldoende
wordt benut. Hierbij ligt de nadruk op initiatieven met een sterk privaat commitment
die met hulp van de overheid tot stand kunnen worden gebracht. Ook is speciale aandacht
voor publiek-private projecten die een impuls kunnen geven aan de verduurzamings-
en digitaliseringsopgave, en die de open strategische autonomie van de EU kunnen versterken.
De Topsectoren worden gevraagd om een actievere rol te spelen in de opzet van internationale
proposities; inspelend op Europese programma’s en gebruikmakend van het beschikbare
internationale instrumentarium, kennis en capaciteit binnen het postennetwerk en bij
publiek-private internationale uitvoeringsorganisaties. In aanloop naar een nieuwe
EZK opdracht aan de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) zullen regionale
en nationale beleidsdoelstellingen op internationale handel en innovatie terrein nog
beter op elkaar worden afgestemd.37 De internationale prioriteiten van de Topsectoren vormen hier een belangrijke leidraad.
Hierbij past ook een goede koppeling met de nieuwe acquisitieagenda van de NFIA die
in het derde kwartaal van dit jaar naar de Kamer zal worden gestuurd.
Internationaal gelijk speelveld
Het disciplinerende effect van concurrentie tussen bedrijven is essentieel om onze
industrie efficiënt en innovatief te houden. Maar deze concurrentie moet wel eerlijk
zijn. Om een mondiaal gelijker speelveld af te dwingen, dient de EU assertief gebruik
te maken van haar marktmacht. Gevoed door voorstellen van onder meer Nederland, heeft
de Commissie de afgelopen jaren aanvullende instrumenten gepresenteerd die hieraan
zullen bijdragen: de Verordening voor buitenlandse subsidies en het Internationaal
Aanbestedingsinstrument. Nederland steunt deze voorstellen en wil vaart maken met
de afrondingen en implementatie ervan.
Ook binnen de EU kan het gelijke speelveld onder druk komen te staan wanneer de mededingings-
en staatssteunkaders versoepeld worden en sommige lidstaten meer staatssteun kunnen
en willen geven dan andere lidstaten. Actualisering van de steunkaders (de regels
waarbinnen lidstaten staatssteun mogen geven aan bedrijven) is nodig, met name in
het licht van technologische ontwikkelingen en de digitale en groene transitie. Een
subsidierace tussen lidstaten moet echter voorkomen worden.
Op de interne markt heeft Nederland het gelijk speelveld deels zelf in de hand, door
terughoudend om te springen met de mogelijkheid om bij minimumharmonisatie aanvullende
voorschriften voor de Nederlandse industrie op te leggen. Ook bij aanbestedingen heeft
de overheid invloed op het gelijk speelveld. Het kabinet zal daarom bij de aanbesteding
van verduurzaming- en digitaliseringsprojecten IMVO-kaders gaan hanteren. Specifiek
op het gebied van verduurzaming zal het kabinet verkennen of in de kavelbesluiten
en tenders voor Wind op Zee en waterbouwtrajecten in de voorwaarden rekening kan worden
gehouden met innovatieve oplossingen die een wezenlijke bijdrage kunnen leveren aan
de vermindering van de CO2-uitstoot en stikstof, of bijvoorbeeld de verbetering van de economische veiligheid.
Dit om te voorkomen dat partijen die lagere normen hanteren of geen ketenverantwoordelijkheid
willen dragen, bedrijven uit Europa of gelijkgestemde landen uit de markt prijzen.
Technische standaarden hebben grote impact op het concurrentievermogen en zijn de
laatste jaren meer onderdeel geworden van wereldwijde concurrentie tussen zowel staten
als bedrijven. Daarom heeft Nederland een Strategie voor technische standaarden ontwikkeld,
inclusief voor industriële standaarden.
Tabel 3: Overzicht van acties voor internationaal ondernemen en een gelijk speelveld
Maatregel
Deadline
•
Uitbreiding EU-instrumentarium met een Verordening over buitenlandse subsidies en
een Internationaal aanbestedingsinstrument
Nader vast te stellen op basis van EU-besluitvorming
•
Implementatie Nederlandse strategie voor technische standaarden
In uitvoering
•
Internationaliseringsagenda van BZ en EZK opstellen
2022Q4
•
Gelijk speelveld maatregelen in aanbestedingsprocedures implementeren (IMVO) en verkennen
(innovatie)
2023Q1
d) Menselijk kapitaal
Onze vaardige en hoogopgeleide beroepsbevolking is een bron van kracht voor Nederland.
Tegelijkertijd staat deze bron van kracht onder druk. In zijn algemeenheid heeft Nederland
nu te maken met een krappe arbeidsmarkt. De industrie heeft te kampen met een stijgend
tekort aan technisch geschoold personeel.
Nederland heeft vergeleken met het buitenland relatief weinig technisch geschoolden
ten opzichte van de totale beroepsbevolking. De afgelopen jaren hebben voorgaande
kabinetten beleid gevoerd om dit aandeel omhoog te krijgen, in samenwerking met bedrijfsleven
en onderwijsinstellingen. Het Techniekpact, Level Lang Ontwikkelen en het MKB-actieplan
zijn hier een uiting van. In de periode van 2013 tot 2019 is het aantal afgestudeerde
technici per 1000 inwoners gestegen van 9,9 tot 13,6.
De monitor Techniekpact laat zien dat het aantal openstaande vacatures voor technische
beroepen is gestegen tot 104.500 in 2021Q4. Op alle beroepsniveaus zijn de openstaande
vacatures ten opzichte van 2016 meer dan verdubbeld. Voor het hoogste beroepsniveau
zijn de vacatures verviervoudigd. Ook de geringe deelname van vrouwen binnen technische
studies is nog steeds een punt van aandacht.38
Zonder voldoende technisch personeel zijn investeringen in innovatie minder effectief
en komt de groene en digitale transitie in gevaar. Daarom werkt het kabinet aan een
aanvalsplan voor de techniek gericht op de klimaat- en energietransitie en digitalisering.
Hierover wordt uw Kamer binnenkort geïnformeerd.
Tabel 4: Acties Menselijk kapitaal
Maatregel
Deadline
•
Aanvalsplan voor de techniek gericht op de klimaat- en energietransitie en digitalisering
2022Q3
•
Generieke aanpak arbeidsmarkt-krapte
In uitvoering1
X Noot
1
Zie Kamerstuk 29 544, nr. 1115 van 24 juni 2022.
4. Hoe voert de overheid actief industriebeleid om te zorgen dat specifieke doelen
gehaald worden?
In voorgaande paragraaf 1 zijn specifieke doelen geformuleerd op het gebied van open
strategische autonomie, verduurzaming en is een streefwaarde opgenomen voor het aandeel
van de industrie in de economie. In deze paragraaf wordt nader uiteengezet hoe de
overheid actief beleid zal voeren op de afzonderlijke doelen van open strategische
autonomie en verduurzaming van de industrie. Dit draagt tevens bij aan het concurrentievermogen
van de Nederlandse industrie en zo aan het behoud van een significante industriële
basis.
a) Proactieve aansluiting bij verticaal EU-industriebeleid
Doelen:
Nederland is een van de meest proactieve, invloedrijke en constructieve landen in
het EU-industriebeleid
De Nederlandse industrie is goed aangesloten op verticaal EU-industriebeleid
Zoals de AIV heeft vastgesteld in zijn recente rapport, manifesteert de EU zich de
laatste jaren nadrukkelijker op het terrein van het industriebeleid.39 Dit geldt in bijzonder voor «verticaal industriebeleid», dat wil zeggen: actief industriebeleid
gericht op stimulering van specifieke ecosystemen40 en sectoren. Toenemend gebruik van industriële allianties, IPCEI’s, de EU Chips Act en de nieuwe EU-Ruimtevaartprogramma’s zijn hier voorbeelden van. De gebundelde economische
kracht van de EU-lidstaten stelt ons in staat om gewicht in de schaal te leggen in
de wereld. Dit is cruciaal voor zowel verduurzaming, digitalisering als open strategische
autonomie. In lijn met het AIV-advies zet het kabinet daarom in op een proactieve
aansluiting op verticaal EU-industriebeleid.
Dit vergt investeringen die evenredig dienen te zijn aan het belang van de Nederlandse
economie en industrie in de EU. Het vorige kabinet heeft al geld vrij gemaakt voor
deelname aan diverse IPCEI’s voor een bedrag van in totaal EUR 335 miljoen. Zoals
de AIV opmerkt zijn dit echter relatief geringe bedragen vergeleken met wat sommige
lidstaten beschikbaar stellen, ook als we rekening houden met het verschil in omvang
tussen lidstaten.41 Dit dreigt tot achterstelling van Nederlandse bedrijven te leiden. Om dit te adresseren
is nodig dat een lange-termijn oplossing wordt gevonden voor adequate en tijdige financiering
van de Nederlandse deelname aan IPCEI’s. Als opgemerkt is één route die mogelijk kan
zijn voor financiering van IPCEI’s het Nationaal Groeifonds. Voor de volgende (derde)
financieringsronde van het Nationaal Groeifonds zal het kabinet kijken naar de mogelijkheid
om IPCEI’s via het Nationaal Groeifonds in te dienen. Vervolgens zal de balans worden
opgemaakt. Daarnaast zal het kabinet nog steeds, afhankelijk van het onderwerp van
de IPCEI, andere financieringsmogelijkheden in ogenschouw nemen.
Deelname aan IPCEI’s is geen automatisme en Nederland wil gebruik van het instrument
ook beperken tot strategische ecosystemen en waardeketens waar de markt tekortschiet
en er een grote maatschappelijke uitdaging ligt. Zoals de AIV terecht stelt, zou onterecht
gebruik van IPCEI’s inbreuk maken op het gelijk speelveld, waarbij dit vooral ten
koste dreigt te gaan van kleinere lidstaten met minder middelen. In lijn met het AIV-advies
heeft het kabinet een afwegingskader opgesteld voor Nederlandse deelname aan het Europese
verticale industriebeleid en daarbinnen aan IPCEI’s (zie bijlage). Dit dient om de
wenselijkheid van Nederlandse deelname aan IPCEI’s consistent te beoordelen. In lijn
met het AIV-advies zal Nederland de principes van het afwegingskader proactief uitdragen
in EU-verband, om ertoe bij te dragen dat IPCEI-initiatieven alleen in gerechtvaardigde
gevallen gebruikt worden. Om de besluitvorming over Europees industriebeleid optimaal
te beïnvloeden zal het kabinet ook aansluiting zoeken bij de grote en middelgrote
lidstaten, zoals het gezamenlijke non-paper van Nederland en Spanje in het kader van open strategische autonomie.42
Daarnaast is het essentieel dat EU- en nationale overheden, bedrijven en kennisinstellingen
de opgave om te verduurzamen, te digitaliseren en te werken aan open strategische
autonomie onderling coördineren. Daarom ligt publiek-private samenwerking binnen het
EU-industriebeleid in de rede. Bij een proactieve aansluiting van Nederland op EU-industriebeleid
hoort dat Nederland hier actief aan deelneemt. Dit geldt onder meer voor het EU Industrial Forum waar de EU-brede coördinatie van voornoemde opgaven plaatsvindt. Het geldt ook voor
meer gerichte Industriële Allianties. Hierin komt een breed aantal belanghebbenden
uit één industrieel ecosysteem samen. Voorbeelden zijn de European Raw Materials Alliance
(ERMA) en de European Clean Hydrogen Alliance (ECHA).
Nederland is voorstander van dergelijke Industriële Allianties. In de komende periode
zal het kabinet zich inspannen om de nationale activiteiten van de Topsectoren meer
te integreren met het Industrial Forum en de Industriële Allianties. Ook zal het kabinet
een high-level bijeenkomst organiseren waarbij overheid en bedrijfsleven de prioriteiten
voor de Nederland binnen de EU-industriepolitiek nader kunnen bespreken.
Tabel 5: Overzicht acties voor aansluiting op verticaal EU industriebeleid
Maatregel
Deadline
•
Nederlandse participatie in IPCEI’s: IPCEI Micro-electronica 2 voor EUR 230 miljoen,
IPCEI Cloud Infrastructuur en diensten voor EUR 70 miljoen en IPCEI Waterstof voor
EUR 35 miljoen.
In uitvoering
•
Voor de volgende (derde) financieringsronde van het NGF zal het kabinet kijken naar
de mogelijkheid om IPCEIs via het NGF in te dienen, naast andere financieringsmogelijkheden.
2023Q2
•
Topsectoren aansluiten op EU publiek private samenwerking via Industrial Forum, industriële
ecosystemen, en de Industriële allianties.
2023Q1
•
High-level bijeenkomst ten behoeve van strategische dialoog tussen bedrijfsleven en
overheid over EU-industriebeleid
2022Q4
•
Vaststelling afwegingskader Verticaal EU lndustriebeleid in het bijzonder voor deelname
aan ICPEI’s
Zie bijlage
•
Principes van afwegingskader Verticaal EU Industriebeleid actief uitdagen in de EU
n.t.b.
b) Specifiek beleid op verduurzaming: innovatie en opschaling door stimulering, beprijzing
en normering
Succesvolle verduurzaming van de industrie in Nederland biedt export- en toepassingsmogelijkheden
wereldwijd, waarmee de potentiële bijdrage van Nederland aan het oplossen van het
mondiale klimaatprobleem verveelvoudigt. Hetzelfde geldt voor de bijdrage die de industrie
kan leveren aan een circulaire economie wereldwijd. Volgens McKinsey betekent de transitie
naar klimaatneutraliteit in 2050 de grootste reallocatie van kapitaal in de geschiedenis,
met een verschuiving van biljoenen dollars investeringen in hoogemissie- naar laagemissie
kapitaalgoederen (zoals machines). McKinsey wijst op elf hoog-potentie value pools die jaarlijks tussen de USD 9 en 12 biljoen aan opbrengsten kunnen genereren.43 Het gaat dan om de totale verduurzaming van waardeketens voor transport (land, zee
en lucht), gebouwen, elektriciteit opwek en opslag, watervoorziening, consumentenproducten
(elektronica, verpakkingen, textiel), landbouw (inclusief alternatieve eiwitten),
brandstoffen (bio en synfuels), waterstof (productie en transmissie), afvalhergebruik,
industriële producten (groen staal, chemicaliën, etc) en CO2-management (o.a. Carbon Capture and Utilisation, CCU).
Uit een analyse door TNO in opdracht van EZK blijkt dat de Nederlandse wetenschap
en industrie de technische kennis en kunde in huis hebben om in een deel van deze
mondiale groeimarkten te voorzien.44 Onder meer op terreinen als circulaire grondstoffen en materialen (inclusief digitalisering
van ketenmanagement), groene energiedragers en leven met de zee (van offshore windproductie
en sea farming tot duurzame schepen op biobrandstoffen) liggen er kansen die goed aansluiten bij
datgene waar onze bedrijven goed in zijn. Waar de overeenkomsten liggen tussen groeimarkt
(vraag) en Nederlandse sterktes (aanbod) ligt de basis van een duurzame industriële
portfolio voor Nederland. Het doel van het kabinet is deze portfolio richting 2030
op te bouwen.
De opbouw van een kansengerichte portfolio voor CO2 neutrale en circulaire industrie vergt langdurige samenwerking van uiteenlopende
bedrijven uit verschillende bedrijfstakken in consortia voor innovatie en opschaling.
Hierbij neemt het kabinet de regierol. Zoals geschetst in de Kamerbrief over Verduurzaming
van de industrie van 5 april 2022 (Kamerstukken 29 826 en 32 813, nr. 135), zet het kabinet bij het voeren van regie op de verduurzaming van de industrie in
op een combinatie van stimuleren, normeren en beprijzen. Als onderdeel hiervan heeft
het kabinet EUR 3 miljard vrijgemaakt voor bindende maatwerkafspraken met de industrie
voor CO2-reductie (inclusief het stimuleren van innovatie door het mkb). Om de kansen van
de verduurzamingstransitie te benutten is het essentieel om de verduurzaming op een
innovatieve manier te doen plaatsvinden. Hiertoe zal het kabinet de bestaande instrumenten
aanpassen en nieuwe instrumenten in het leven roepen.
CO2-reductie
Voor efficiënte en effectieve CO2-reductie zijn innovatieve technieken nodig. Een groot deel van de publieke-private
middelen voor innovatie wordt daarom besteed aan de energietransitie en duurzaamheid.
De publiek-private partners van het Kennis en Innovatieconvenant (KIC) hebben hier
in 2.020 EUR 1,017 miljard aan uitgegeven op een totaal van circa EUR 4,9 miljard.45 Het kabinet blijft in de komende periode duurzame innovatie stimuleren via het KIC.
Daarnaast is het Nationaal Groeifonds een bron van stimulering voor projecten verduurzaming
van de industrie. Tot nu toe is voor EUR 1,118 miljard toegekend aan projecten die
de verduurzaming van de industrie ten goede komen (zie box 1). Binnen de Missiegedreven
Onderzoek Ontwikkeling en Innovatie (MOOI) regeling is EUR 21 miljoen beschikbaar
voor de industrie.
Box 1: NGF voorstellen die ten goede komen aan klimaatneutraliteit en circulariteit
van de industrie
GroenvermogenNL (EUR 838 miljoen, deels voorwaardelijk)
Dit project richt zich op de realisatie van groene waterstofprojecten door te investeren
in (i) klein- en grootschalige demonstratieprojecten, (ii) grootschalige pilotprojecten
en innovaties in de waardeketens chemie, vliegtuigbrandstoffen, staal en kunstmest
(iii) een R&D-programma en (iv) een human capital programma. Het doel van het voorstel
is om toepassingen van groene waterstof en groene chemie in o.a. de chemie, transport
en zware industrie versneld mogelijk te maken door innovatie en kostenreductie. Daarmee
kan het voorstel ook een waardevolle bijdrage leveren aan de overgang naar een CO2-neutrale samenleving. Uit groeifondsronde 1 werd in 2.021 EUR 338 miljoen beschikbaar
gesteld voor R&D, human capital en kleine demonstratieprojecten. In ronde 2 van het
groeifonds is nog eens EUR 500 miljoen beschikbaar gesteld voor de opschaling en toepassing
van technologie op industrieel relevante schaal. De budgetten zijn deels voorwaardelijk
beschikbaar gesteld.
Duurzame MaterialenNL (circulaire plastics): EUR 220 miljoen voorwaardelijk toegekend
(ronde 2022)
Er worden demonstrators gebouwd en er zijn overkoepelende ontwikkelingsprogramma’s
en faciliteiten in zogenaamde dwarsverbanden. Het oordeel over het onderdeel circulaire
plastics is positief. Dit voorstel past binnen de pijler Versterken van onderzoeks-
en innovatie-ecosystemen van de Groeistrategie, omdat het bij materiaalinnovaties
knelpunten in de opschaling van laboratoriumschaal naar productie wegneemt. Ook sluit
dit voorstel aan op de pijler Transities benutten, omdat het nieuwe technologieën
ten behoeve van emissiereductie ontwikkelt en mogelijkheden ontsluit om materiaalstromen
circulair te maken.
Cellulaire agricultuur: EUR 60 miljoen voorwaardelijk toegekend (ronde 2022)
Dit project gaat over de techniek voor het kweken van cellen zonder tussenkomst van
dieren om tot een dier- en planeetvriendelijker vlees- of melkproduct te komen. Het
project speelt daarmee in op de eiwittransitie. Hoewel de producten nog niet in de
schappen liggen, is er veelbelovende wetenschap en zijn de eerste bedrijven al actief.
Daarnaast is er een aantal stimuleringsregelingen gericht op opschaling van groene
technologie, waarvan de SDE++ de grootste is. De SDE++ is een exploitatiesubsidie
die de onrendabele top vergoedt van projecten die CO2-uitstoot reduceren. Hiervoor is dit jaar EUR 13 miljard beschikbaar, onder meer voor
reductie van CO2-uitstoot bij productie door de industrie. De SDE++ werkt met openstellingsrondes
(tenders) waarin projecten met elkaar concurreren op kosteneffectiviteit (reductiekosten
in euro’s per ton CO2-eq). Onderzoek onder grote industriebedrijven laat zien dat bedrijven vooral op de
korte termijn voornemens zijn om CO2-reductie vooral via Carbon Capture and Storage (CCS) te doen plaatsvinden (figuur 3).
Figuur 3: Geplande scope 1 emissiereductie tot en met 2030 per techniekoptie en verwacht
uitvoeringsjaar, in Mton CO2-eq.
Bron: RVO, Klimaatmonitor 2021, op basis van bedrijfsinterviews
CCS is een kosteneffectieve techniek om de klimaatdoelen voor 2030 te halen. Op de
langere termijn zijn innovatieve technieken nodig waarmee de emissies naar netto nul
kunnen worden teruggebracht en fossiele grondstoffen vervangen zijn door biotische
en hergebruikte grondstoffen. Denk hierbij aan chemisch recycling, Carbon Capture and Utilisation (CCU) en toepassing van waterstof en elektriciteit in industriële productieprocessen.
Om deze technieken tijdig op grote schaal in te kunnen zetten is het van belang om
nu al meer innovatieve oplossingen op te schalen.46 Dit doet de kosten dalen en dat is van belang voor het concurrentievermogen van de
industrie. Om het voorgaande te realiseren, wordt de SDE++ stapsgewijs uitgebreid
met meer innovatieve technieken. Door te werken met schotten in de regeling zullen
innovatieve oplossingen niet concurreren met CCS-projecten.
Op fiscaal gebied zijn de Energie Investeringsaftrek (EIA), Milieu Investeringsaftrek
(MIA), Willekeurige Afschrijving Milieu Investeringen (VAMIL) van belang om eigen
CO2-reducerende initiatieven van industriebedrijven te stimuleren. De regeling Topsector
energie industrie studies stimuleert specifiek de mkb-industrie om onderzoek te doen
naar verduurzamingsmogelijkheden.
Daarnaast heeft het kabinet het voornemen om een aantal regelingen voor opschaling
van groene technologie voort te zetten uit te breiden, en in te voeren:
• DEI+: voornemen om deze uit te bereiden. Circulaire, energie- en klimaatgerelateerde
innovaties die eerder op laboratorium- en pilotschaal zijn ontwikkeld kunnen met ondersteuning
van de DEI+ subsidie op industriële schaal worden gedemonstreerd. De DEI+ regeling
heeft bewezen een belangrijke rol te vervullen bij marktklaar maken van duurzame innovaties.
Het voornemen is om de DEI+ regeling uit te breiden, waardoor toepassing van nieuwe
klimaatneutrale- en circulaire technologie nog breder kan worden ondersteund.
• Voornemen om de Versnelde Klimaatinvesteringen Industrie (VEKI) regeling voort te
zetten en te optimaliseren. Deze is beschikbaar voor projecten voor energiebesparing
en elektrificatie op basis van bewezen technologieën. Op korte termijn zal besloten
worden hoe deze regeling kan worden geoptimaliseerd.
• Voornemen om Nationale Investeringsregeling Klimaatprojecten Industrie (NIKI) in te
voeren. Deze regeling maakt het mogelijk om innovatieve technieken zoals groene chemie
of elektrificatie, grootschalig uit te rollen in de industrie. Dit is aanvullend op
SDE++, die zich richt op bestaande bedrijven die nu CO2 uitstoten.
De budgetten voor deze regelingen maken deel uit van de besluitvorming over het Klimaatfonds.
Voorts zal het kabinet maatwerkbeleid gaan voeren voor de grootste CO2-uitstoters in de industrie, als toegelicht in de brief over Verduurzaming van de
industrie van 5 april jl.47 In een separate Kamerbrief wordt nader uitgewerkt hoe het kabinet dit wil vormgeven.48
Een belangrijke stok achter de deur om CO2-reductie te waarborgen, in de industrie en daarbuiten, is beprijzing van het teveel
aan uitstoot via de CO2-heffing. Het kabinet zal de CO2-heffing aanscherpen. In het Belastingplan 2023 komt te staan hoe de aanscherping
van de heffing eruit komt te zien. Daarnaast zal het kabinet ook de fiscale vergroening
met betrekking tot de Energiebelasting en Opslag Duurzame Energie (EB/ODE) in het
coalitieakkoord uitvoeren. Om de effecten hiervan op energie- en uitstootintensieve
bedrijven te kunnen beoordelen, laat het kabinet momenteel effectmeting(en) uitvoeren.
Ook de EU wordt gewerkt aan hogere beprijzing van fossiele energie-inputs en emissies
(naast bijmengverplichtingen voor groene waterstof en biobrandstoffen). Deze maatregelen
maken deel uit van het pakket Fit for 55% van de Europese Commissie, ter implementatie
van de Europese Green Deal. Zo wordt ook het emissiehandelsstelsel flink aangescherpt,
waardoor er rond 2040 geen gratis rechten meer uitgereikt worden aan elektriciteitsproducenten
en industrie. Om te voorkomen dat dit leidt tot een ongelijk speelveld is invoering
van de EU Carbon Border Adjustment Mechanism van groot belang.
Circulaire industrie
De hiervoor genoemde acties voor reductie van CO2-uitstoot komen grotendeels ook ten goede aan circulariteit omdat zij bijdragen aan
reductie van verbruik van fossiele energiedragers. Voor een circulaire economie is
het echter essentieel dat niet alleen energiedragers, maar alle grondstoffen circulair
worden gebruikt. Ook voor het bereiken van een circulaire industrie is het nodig om
te innoveren en op te schalen. Het gaat hierbij om innovatie in de vorm van het reduceren
van materiaalgebruik in het ontwerp en het productieproces, hergebruik en reparatie
om materialen zo lang mogelijk en hoogwaardig mogelijk in de keten te houden, en recycling.
Om al deze aspecten te bewerkstelligen is essentieel dat hier al in de ontwerpfase
van nieuwe producten rekening mee wordt gehouden en dat bestaande producten opnieuw
worden ontworpen.
De hiervoor genoemde innovatiemiddelen die zijn besteed aan duurzaamheid en de energietransitie
komen mede te goede aan circulair gebruik van grondstoffen. Onder het vorige kabinet
EUR 85 miljoen gecommitteerde innovatiesubsidies voor het circulair maken van de industrie
voor 2019–2020.49 Ook de hiervoor in box 1 beschreven Nationaal Groeifonds-projecten over circulaire
plastics en cellulaire agricultuur dragen bij aan onderzoek en ontwikkeling voor een
circulaire industrie. De voorgenomen uitbreiding van de DEI maakt ook meer demonstratieprojecten
voor circulaire technieken mogelijk.
Bij circulariteit liggen grote kansen om door sterkere normering tot meer valorisatie
en opschaling van innovaties te komen. Omdat deze normen primair productstandaarden
betreffen, is EU-wetgeving de meest geëigende weg om impact te bereiken en tegelijkertijd
het gelijk speelveld te behouden. Het EU Circulaire Economie Actieprogramma van maart
2022 biedt hiervoor een goede basis. Kern van het actieplan is een voorstel voor een
verordening voor circulair ontwerp van een brede categorie van productgroepen (Ecodesign for
Sustainable Products Regulation50).
Op nationaal niveau zal het kabinet dit jaar voor de circulaire opgave van de industrie
en de economie als geheel een nieuw Nationaal programma Circulaire Economie 2023–2030
opstellen. Naast een generieke inzet zal er specifieke inzet zijn op de meest impactvolle
productgroepen, inclusief productgroepen die behoren tot de maak- en basisindustrie.51 Voor deze productgroepen zullen routekaarten met effects- en circulariteitsdoelen
worden vastgelegd. Tot slot leent circulariteit zich voor marktcreatie, te coördineren
via een Agenda voor marktontwikkeling.
Midden- en kleinbedrijf (mkb)
Ook het mkb moet bijdragen aan verduurzaming van de sector, maar deze bedrijven ervaren
knelpunten om aan de slag te gaan omdat voor hen vaak onduidelijk is wat er van hen
wordt verwacht en ze fgeen tijd en expertise hebben om dit uit te zoeken. Bovendien
zijn er problemen om de financiering rond te krijgen.
Het kabinet zet sterk in op het ondersteunen van het mkb om te verduurzamen. Zo wordt
een ontzorgingsprogramma voor het mkb ontwikkeld als onderdeel van het Programma Verduurzaming
Gebouwde Omgeving. Zoals uiteengezet in de brief van 21 november 2021 (Kamerstukken
32 637 en 32 813, nr. 477) over ondersteuning van het mkb bij de klimaat- en energietransitie, kan het mkb
gebruik maken van subsidies als de ISDE om hun bedrijfspand te verduurzamen en de
SEBA voor de aanschaf van emissieloze bestelwagens. Daarnaast wordt voor goede informatievoorziening,
ondersteuning bij het nemen van maatregelen en toegang tot financiering gezorgd. Het
kabinet beziet de mogelijkheden om een groene module aan de regelingen toe te voegen
waarmee een hoger garantiepercentage geboden kan worden voor leningen om bedrijfspanden
energiezuiniger te maken en bedrijfsprocessen te verduurzamen. Financiering hiervan
loopt mee in de besluitvorming over het Klimaatfonds.
Energie besparen is een van de goedkoopste manieren om CO2 te reduceren en is essentieel om de klimaatdoelen te bereiken. De energiebesparingsplicht
verplicht bedrijven om energiebesparingen met een terugverdientijd van minder dan
vijf jaar uit te voeren. De energiebesparingsplicht wordt in 2023 uitgebreid naar
ETS- en vergunningplichtige bedrijven. Dat betekent dat het kabinet, naast uitbreiding
van de doelgroep en het aantal maatregelen, de Erkende Maatregelenlijst zal aanpassen.
Hierdoor weten met name mkb-bedrijven welke maatregelen voor hen verplicht zijn. Het
kabinet zet ook extra middelen in voor toetsing en handhaving door het bevoegd gezag
(medeoverheden).
Het (industriële) mkb maakt al veel gebruik van regelingen die innovatie en investeringen
in toepassing van duurzame technieken subsidiëren. Regelingen als de DEI en VEKI zijn
vaak overtekend (meer vraag dan er subsidie beschikbaar is). Door deze regelingen
uit te breiden voorziet het kabinet ook in een behoefte van deze bedrijven.
Tabel 6: Overzicht van acties voor verduurzaming van de industrie
Maatregel
Deadline
Klimaat
•
Invoering fiscaal vergroeningspakket, waaronder aanscherping van de nationale CO2-heffing, aanpassing van tarieven in EB/ODE
•
Bindende maatwerkafspraken met de industrie voor CO2-reductie.
n.t.b.
•
Invoering van de NIKI
2023
•
Intensivering, continuering en uitbreiding generiek instrumentarium verduurzaming:
(o.a.) DEI+, VEKI
2022Q4
•
SDE++ uitbreiden met meer innovatieve technieken
2023
•
Maatregelen EU «Fit for 55»-pakket, inclusief carbon border adjustment mechanism en
groene waterstofverplichting industrie
EU-besluitvorming
•
Marktcreatie voor CO2-vrije producten via regelgeving te coördineren via een Agenda voor marktontwikkeling
2023Q1
Circulaire industrie
•
EU Circulair Economy Action Plan
In uitvoering
•
Nationaal programma Circulaire Economie
2022Q4
•
Marktcreatie voor circulaire producten via regelgeving en innovatieve aanbesteding
te coördineren via een Agenda voor marktontwikkeling
2023Q1
Mkb
•
Specifieke ondersteuningsmaatregelen bij verduurzaming
n.t.b.
c) Specifiek beleid voor economische veiligheid en open strategische autonomie: defensieve
en offensieve maatregelen
Nederland en de EU worden geconfronteerd met toenemende geopolitieke spanningen die
raken aan ons verdienvermogen, maatschappelijke uitdagingen, en de nationale veiligheid.
Nederland streeft daarom in Europees verband naar bescherming van deze belangen met
behoud van zo veel mogelijk openheid.52 Hiervoor zijn defensieve en offensieve maatregelen nodig.
In defensief opzicht heeft het vorige kabinet de afgelopen jaren nieuwe instrumenten
voorgesteld waarmee we kunnen reageren op acties van derde landen in de economische
sfeer die veiligheidsbelangen raken, zoals wetgeving om ongewenste overnames te voorkomen.
Ook zal het kabinet de strafbaarstelling van spionage moderniseren onder meer om (digitale)
diefstal van technologie beter te kunnen bestrijden. Het kabinet zal dit verder brengen
door de wetgevingstrajecten af te ronden en deze wetten uit te voeren.
In offensief opzicht dienen we de komende jaren prioriteit te geven aan het versterken
van onze economische kracht. Daarbij dient ook oog te zijn voor risicovolle afhankelijkheden
van derde landen. Hier kan het nodig zijn om gericht sectoren en waardeketens te versterken.
Daarbij is het belangrijk om afhankelijkheden niet alleen per product te bezien, maar
ook of onze afhankelijkheden ten opzichte van andere landen wederzijds en in evenwicht
zijn. In lijn met het SER-advies over reshoring blijft de vrijheid en verantwoordelijkheid
van bedrijven om hun bedrijfsactiviteiten geografisch vorm te geven daarbij het uitgangspunt.53 Ingrijpen hierin door de overheid dient altijd onderbouwd te worden op basis van
publieke belangen.54
Om het inzicht in onze strategische afhankelijkheden te vergroten laten BZ en EZK
een geo-economische monitor ontwikkelen. De monitor geeft inzicht de afhankelijkheden
van Nederland voor goederen en diensten en onze relatieve kennispositie.
Om ook in de toekomst onze belangen op het vlak van veiligheid, verdienvermogen en
maatschappelijke uitdagingen te kunnen verdedigen, is het belangrijk om toegang te
hebben en houden over cruciale technologieën en toepassingen. Dat vraagt om een slim
samenspel tussen het behoud van zo goed mogelijke toegang tot cruciale technologieën
en toepassingen wereldwijd enerzijds en versterken van technologische capaciteiten
binnen de EU anderzijds. Dit mag niet leiden tot ongerechtvaardigde marktverstoringen.
Daarbij is het van belang dat Nederland en de EU op een deel van de sleuteltechnologieën
en de gerelateerde industriële capaciteit wereldleider zijn («technologisch leiderschap»).
Technologisch leiderschap stelt Nederland en andere EU-lidstaten in staat om toegang
te houden tot technologie elders, maar ook om ons te kunnen verdedigen, spelregels
internationaal af te dwingen en de koers van technologische ontwikkeling mede te bepalen
volgens onze waarden.
Samenwerking met EU-partners en andere bondgenoten is cruciaal om risicovolle afhankelijkheden
efficiënt en effectief te adresseren en wederzijdse afhankelijkheden op een verantwoorde
manier te laten voortbestaan. Het versterken van de samenwerking met de VS via de
EU-US Trade and Technology Council (TTC) is hiervan een voorbeeld. Hetzelfde geldt voor het voorstel van de Europese
Commissie voor een EU anti-dwang instrument om economische dwang tegen de EU en EU-lidstaten
te voorkomen.55
Diverse onderzoeken laten zien dat de afhankelijkheden van de EU op het vlak van kritieke
grondstoffen groot en geconcentreerd zijn.56 Kritieke grondstoffen zijn van cruciaal belang voor de industrie en de publieke belangen
die daarmee gepaard gaan. Grondstoffen staan nationaal en internationaal, in het bijzonder
in EU-verband, steeds hoger op de agenda en krijgen in toenemende mate een strategische
dimensie. Het kabinet vindt het belangrijk dat onze bedrijven toegang hebben tot grondstoffen
die nodig zijn om onze publieke belangen, bijvoorbeeld op het gebied van veiligheid
en verduurzaming, te kunnen borgen. Bedrijven hebben hierin zelf een belangrijke rol.57 Daarnaast is het nodig dat de overheid op tijd risicovolle afhankelijkheden of systeemrisico’s
als gevolg onvoldoende toegang tot grondstoffen signaleert en waar nodig maatregelen
neemt. Het kabinet komt daarom met een strategie voor de leveringszekerheid van kritieke
grondstoffen, aanvullend op het EU Raw Materials Action Plan.58
Stimulering van onderzoek en ontwikkeling
Er zijn geen geoormerkte investeringen in open strategische autonomie. Wel verschaffen
het Nationaal Groeifonds en het Deep tech fund, de participatie in IPCEIs, het ruimtevaartbeleid59, het EU Defensie fonds en de middelen voor veiligheid in het KIC vanuit het Ministerie
van Defensie, middelen die ten goede komen aan open strategische autonomie. Ook wordt
binnen het Missiegedreven Topsectoren en Innovatiebeleid een hernieuwde aanpak voor
de sleuteltechnologieën ontwikkeld welke meer gefocust is op het gedachtegoed van
open strategische autonomie.
Box 2: Een aantal NGF projecten uit investeringsrondes 1 en 2 relevant voor open strategische
autonomie en industrie
NEXTGEN Hightech: EUR 450 miljoen voorwaardelijk toegekend
NEXTGEN Hightech ontwikkelt een nieuwe generatie high tech equipment binnen zes toepassingsdomeinen:
lasersatellietcommunicatie, biomedische productietechnologie, semiconductors, composieten,
energie en agrifood. Er wordt binnen het programma gestuurd op het verkrijgen van
belangrijke posities in internationale waardeketens. Daarop wordt geselecteerd, en
er zullen dus ook projecten afvallen.
PhotonDelta: EUR 471 miljoen voorwaardelijk toegekend
PhotonDelta heeft het voornemen het Nederlandse ecosysteem voor geïntegreerde fotonica
naar Europees topniveau te tillen. Met een ontwerpbibliotheek voor toepassingen en
opschaling van de fotonische chipindustry naar een Europees zwaartepunt heeft het
de potentie voor een nieuwe hoogwaardige sector.
QuantumDeltaNL: EUR 282 miljoen toegekend + reservering van EUR 333 miljoen
Het voorstel QuantumDeltaNL richt zich op het versterken van Nederlands quantum ecosysteem,
door te investeren in: (1) quantumcomputers, (2) quantumnetwerken en (3) quantumsensoren.
Quantum is een ontwikkelende technologie die disruptief kan zijn op het gebied van
rekenkracht en daarmee voor nieuwe verdienmodellen en oplossingen voor maatschappelijke
problemen kan zorgen. Door quantumtechnologie kunnen er in de toekomst mogelijk veel
veiligere netwerken en communicatie tot stand gebracht worden.
Opschaling
Binnen het Nationaal Groeifonds wordt met de voorstellen QuantumDeltaNL, PhotonDelta
en NXTGEN Hightech in totaal EUR 1.536 miljoen geïnvesteerd rond projecten voor het
ontwikkelen van sleuteltechnologie van geopolitiek belang (zie box 2). Als opgemerkt,
participeert Nederland in diverse IPCEI’s. Deze komen allen de open strategische autonomie
van de EU ten goede.
Specifiek voor de Nederlandse en EU defensie-industrie is van belang dat ingevolge
de hiervoor genoemde geopolitieke spanningen, in het bijzonder de oorlog in Oekraïne,
meer investeringen zullen worden gedaan op defensiegebied. Het kabinet zal het defensiebudget
laten toegroeien naar de NAVO-norm van 2% van het BBP. Het kabinet zal daarnaast de
samenwerking binnen Europa op het gebied van defensie zal intensiveren. Een vitale
Nederlandse Defensiesector is nodig om onze eigen veiligheid te kunnen beschermen
en een bijdrage te kunnen leveren aan de Europese veiligheid. Met nadere uitwerking
van de maatregelen uit de Defensie industrie Strategie (DIS) wordt invulling gegeven
aan het versterken, beschermen en (internationaal) positioneren van deze sector.
De verhoging van de defensie-uitgaven alsmede de toegenomen aandacht voor veiligheid
binnen het innovatie-instrumentarium van EZK, biedt mogelijkheden de om de capaciteiten
binnen de sector te beschermen, te versterken en internationaal te positioneren. Bij
het aanspreken van de innovatie-instrumenten is ook oog voor producten en diensten
die dual-use van aard zijn. Gezien de geopolitieke context en veranderd dreigingsbeeld vraagt
dit om maatwerk naast het bestaande generieke beleid. Ook dit is een aspect van open
strategische autonomie.60 Daarnaast hebben innovaties op het gebied van Defensie niet alleen een veiligheidswaarde,
maar ook een economische waarde door de spin-off en spill-overs die deze innovaties
hebben naar andere sectoren.
Tabel 7: Acties Economische veiligheid en open strategische autonomie die raken aan
de industrie
Maatregel
Deadline
Beschermingsmaatregelen («Protect»)
•
Afronden wetgevingstraject investeringstoets en implementatie door Bureau Toetsing
Investeringen binnen EZK
2022Q3/in uitvoering
•
Afronden wetgevingstraject investeringstoets defensie-industrie
2024Q2
•
Modernisering strafbaarstelling spionage
n.t.b.
•
Voorstel EU anti-dwanginstrument
Nader vast te stellen op basis van EU-besluitvorming
Stimuleringsmaatregelen («Promote»)
•
Grondstoffenstrategie voor leveringszekerheid van kritieke grondstoffen
n.t.b.
•
Een hernieuwde aanpak voor de sleuteltechnologieën binnen het Missiegedreven Topsectoren
en Innovatiebeleid die meer gefocust is op het gedachtegoed van open strategische
autonomie.
2022Q3
•
Versterking van de Nederlandse en EU waardeketen voor halfgeleiders via Nederlandse
participatie IPCEI micro-electronica 2 met budget van EUR 230 miljoen en de EU Chips
Act. Daarnaast participatie in IPCEI Cloud Infrastructuur en diensten voor EUR 70 miljoen
en IPCEI waterstof voor EUR 35 miljoen.
In uitvoering
•
Strategische dialoog met EU en internationale partners over sensitieve industrie en
wederzijdse afhankelijkheden, onder meer via EU-US Trade and Technology Council
In uitvoering
•
Nadere uitwerking maatregelen Defensie industrie Strategie gericht op versterken,
beschermen en internationaal positioneren van de sector
2022/2023
d) Digitalisering
Digitalisering van industriële productieprocessen is een instrument om de arbeidsproductiviteit,
verduurzaming en open strategische autonomie voor de toekomst veilig te stellen. Digitalisering
is een ontwikkeling die de industrie op verschillende manieren beïnvloedt. In de eerste
plaats via digitalisering van productieprocessen, zoals robotisering. Daarnaast via
digitalisering van producten: steeds meer producten uit de maakindustrie krijgen een
digitale component en raken verweven met digitale dienstverlening.
Digitalisering is in eerste instantie een opgave voor de industrie zelf. Daarnaast
is er ook een stimulerende en coördinerende rol voor de overheid. Het stimuleren van
ontwikkeling van digitale technologie maakt onderdeel uit van het bredere innovatiebeleid.
Daarnaast is er een coördinerende en stimulerende rol voor de overheid om te zorgen
dat zoveel mogelijk industriële bedrijven hun productieprocessen digitaliseren zodat
zij productiever worden.61 Dit is het bijzonder in het belang van mkb-bedrijven, die minder middelen hebben
om zelf de digitale transitie door te maken. Tot slot is personeel met de juiste digitale
vaardigheden schaars binnen de industrie.
Stimulering van onderzoek en ontwikkeling
Binnen het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid wordt 20% van de middelen
voor sleuteltechnologieën besteed aan digitalisering. Het Nationaal Groeifonds kent
verschillende projecten waarin R&D op het gebied van digitale technologie wordt ontwikkeld
(zie box 3).
Box 3: NGF-projecten die raken aan digitalisering van de industrie
NEXTGEN High Tech – component Smart Industry met voorwaardelijke toekenning van 100 miljoen
(ronde 2022)
In dit – hiervoor reeds genoemde – voorstel zit een voorwaardelijke toekenning van
EUR 100 miljoen voor Smart Industry.
Health-RI (22 miljoen + 47 miljoen gereserveerd (ronde 2021)
Het voorstel Health-RI investeert in (i) de ontwikkeling van een geïntegreerde, nationale
gezondheidsdata- en onderzoeksinfrastructuur, (ii) het wegnemen van sociale en organisatorische
belemmeringen door middel van een afsprakenstelsel, en (iii) een centraal punt voor
data-uitgifte. Het doel is om innovatie in de life sciences and health-sector te stimuleren
door data van Nederlandse ziekenhuizen en zorgorganisaties, kennisinstellingen, organisaties
in de publieke gezondheid, patiëntenorganisaties, gezondheidsfondsen en bedrijven
te standaardiseren en met elkaar te verbinden.
* zie ook voorstellen Photondelta en QuantumDelta (al hiervoor genoemd)
Stimulering van opschaling
De valorisatie en opschaling van digitale producten wordt gestimuleerd door de al
eerder genoemde Nederlandse deelname aan IPCEI Microelectronica 2 voor EUR 230 miljoen
en IPCEI Cloud Infrastructure and Services voor EUR 70 miljoen. De hiervoor vermelde
Nationaal Groeifonds-projecten komen behalve aan R&D ook aan valorisatie en opschaling
ten goede.
In antwoord op de hiervoor beschreven knelpunten op het gebied van digitalisering
van productieprocessen, heeft EZK in 2014 samen met FME, KMU, TNO, KVK en de ROM’s,
het Smart industry programma in het leven geroepen. Binnen dit kader zijn tientallen Smart Industry Fieldlabs in Nederland geopend. Dit zijn experimenteerlocaties verspreid door heel Nederland.
Het Smart Industry programma gaat nu een nieuwe fase in gericht op opschaling.62 Er ligt een ambitieuze agenda waarin activiteiten zijn gericht op digitalisering
van de ketens, van de fabrieken en voor de medewerkers.
Het Europese instrument van de European Digital Innovation Hubs (EDIH’s) biedt een kans om het Smart industry programma te versterken. EDIH’s zijn regionale samenwerkingsverbanden die bedrijven
ondersteunen in hun digitaliseringsproces. Dit gebeurt via het bieden van testruimte,
begeleiding naar financiering indien een test succesvol is, het initiëren van netwerkactiviteiten
en het trainen en opleiden van medewerkers. Hiervoor is EUR 30 miljoen beschikbaar
vanuit de EU, EZK en PPS-verbanden van regionale overheden en bedrijven. Binnen het
Nationaal Groeifonds voorstel NEXTGEN Hightech is EUR 100 miljoen gereserveerd voor
Smart Industry. Ook dit programma biedt hiermee een grote kans om het Smart Industry
programma op te schalen.
Tabel 8: Acties digitalisering
Maatregelen
Deadline
•
Nieuwe fase van het Smart Industry Programmaprogramma (Schaalsprong)
In uitvoering
•
Oprichting vijf European Digital Innovation Hubs (EDIHs) in Nederland
In uitvoering
•
Deelname IPCEI micro-electronica 2 met budget van EUR 230 miljoen en IPCEI Cloud Infrastructuur
en diensten voor EUR 70 miljoen
In uitvoering
•
NGF-toekenningen digitalisering voorstellen
In uitvoering
DEEL III: VOORWAARDEN WAAR DE INDUSTRIE AAN MOET VOLDOEN
7. Voorwaarden: wederkerigheid en IMVO-standaarden
a) Wederkerigheid
Industriebeleid betekent dat de overheid soms gericht investeert in de industrie om
doelen te bereiken en op andere manieren de industrie faciliteert, zoals door allocatie
van schaarse ruimte. Maar dit betekent niet dat de overheid cadeaus uitdeelt aan bedrijven.
Tegenover elke investering zal een inspanning moeten staan die waarborgt dat de investering
in lijn is met het principe van wederkerigheid tussen overheid, bedrijfsleven en samenleving.
Hierbij gaat het onder meer om het langjarig blijven investeren in Nederland door
deze bedrijven, over mee-investeren in opleidingen, over goed werkgeverschap en over
de kwaliteit van de leefomgeving. Meer in het algemeen is essentieel dat alle belanghebbenden
in de samenleving delen in de voordelen van de digitale en duurzaamheidstransitie
(«inclusiviteit»). Dit geldt onder meer voor werknemers, regio’s en mkb.
b) IMVO
Zoals aangekondigd in het coalitieakkoord bevordert het kabinet in de EU internationaal
maatschappelijk verantwoord ondernemen en voert nationale IMVO-wetgeving in die rekening
houdt met een gelijk speelveld met omringende landen en implementatie van mogelijke
EU-regelgeving.
De Europese Commissie heeft in april 2021 de Corporate Sustainability Reporting Directive
(CSRD) voorgesteld. Op 21 juni jl. is een principe akkoord over de CSRD bereikt tussen
de Raad van de EU en het Europees Parlement. De CSRD zal volgens dit akkoord vanaf
2024 gefaseerd van kracht worden voor grote bedrijven en alle beursgenoteerde ondernemingen
(m.u.v. micro-ondernemingen). De CSRD verplicht bedrijven transparant te rapporteren
over duurzaamheidsaspecten die samenhangen met hun activiteiten, waaronder ook de
sociale aspecten zoals kinderarbeid of andere vormen van uitbuiting.
Daarnaast heeft de Commissie in februari 2022 een voorstel gepresenteerd voor een
richtlijn voor gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen voor ondernemingen in de EU:
de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD). Het voorstel van de Commissie
heeft als doel te bevorderen dat ondernemingen bijdragen aan de eerbiediging van mensenrechten
en milieu in hun eigen activiteiten en via hun waardeketens. Het voorstel heeft betrekking
op ondernemingen die actief zijn op de Europese interne markt en is ten dele gebaseerd
op de internationale raamwerken op het gebied van IMVO, namelijk: de OESO-richtlijnen
voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on
Business and Human Rights (UNGP’s). Het toepassen van gepaste zorgvuldigheid zal volgens
het Commissievoorstel verplicht worden voor alle zeer grote bedrijven (>500 werknemers
en >EUR 150 miljoen netto-omzet), en voor grote bedrijven in bepaalde sectoren (>250
werknemers en >EUR 40 miljoen netto-omzet, waarvan minstens 50% gegenereerd in een
aantal sectoren met een hoog risico). Concreet betekent dit dat alle Europese bedrijven
die onder de richtlijn vallen negatieve gevolgen van hun activiteiten op het gebied
van mens en milieu in hun waardeketens dienen te identificeren en aanpakken, hier
transparant over moeten rapporteren en slachtoffers van misstanden toegang moeten
bieden tot herstel. Een BNC-fiche hierover is op 7 april jl. (Kamerstuk 22 112, nr. 3393) aan de Tweede Kamer gestuurd. Het kabinet heeft dit voorstel verwelkomd, en zet
in op coherentie met andere EU-maatregelen zoals de CSRD, en met de OESO-richtlijnen
en de UNGP’s.
Zoals uiteengezet in de Kamerbrief met stand van zaken IMVO-wetgeving d.d. 27 mei
jl. (Kamerstuk 26 485, nr. 398) zal het nationale wetsvoorstel waarnaar het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk
35 788, nr. 77) verwijst rond de zomer van 2023 aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Het CSDDD-voorstel
van de Europese Commissie zal als basis dienen voor het nationale wetsvoorstel, dat
vooruitloopt op de implementatie van de toekomstige CSDDD. Het streven is om beide
voorstellen zoveel mogelijk parallel op te laten lopen.
EZK past momenteel ook (I)MVO-standaarden toe op haar bedrijfsleveninstrumentarium.
Zo worden bedrijven geïnformeerd over risico’s voor mens en milieu wanneer zij bijvoorbeeld
een subsidie ontvangen voor de inkoop van zonnepanelen of een innovatietraject, en
geadviseerd en gestimuleerd om op een verantwoorde manier met deze risico’s om te
gaan door ze in kaart te brengen, te mitigeren en zo nodig waardeketens te verleggen
en/of toegang tot herstel te bieden. Op deze manier leren bedrijven hoe zij verantwoord
kunnen ondernemen in hun sector. Zoals toegezegd aan de Kamer loopt hiervoor tot eind
2022 bij EZK een pilot.63 De informatie hieruit zal gebruikt worden om de komende jaren (I)MVO proportioneel
te integreren in het gehele bedrijfsleven-instrumentarium.
Tabel 9: Overzicht acties voor IMVO
Maatregelen
Deadline
•
Pilot om (I)MVO-standaarden toe te passen op het bedrijfsleveninstrumentarium van
EZK
Eind 2022. Jaren daaropvolgend om (I)MVO voorwaarden te stellen aan alle EZK-bedrijfsleveninstrumenten
•
Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD)
2024, graduele invoering
•
Richtlijn voor gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen voor ondernemingen in de EU (CSDDD)
Nader vast te stellen op basis van EU-besluitvorming
•
Invoeren nationale IMVO-wetgeving
Rond zomer 2023 wetsvoorstel naar Tweede Kamer. Wetgevingstraject zal zoveel mogelijk
parallel lopen met de CSDDD.
DEEL IV: UITVOERING
8. Uitvoering en vervolg
Informatiepositie
Om meer regie te kunnen voeren op de hiervoor genoemde doelen, dient de overheid over
meer en andere informatie te beschikken. Voor een deel gaat het erom nog meer door
andere lenzen naar de economie te kijken, zoals vanuit milieu-impact en geopolitiek.
Daarnaast is meer sectorspecifieke kennis nodig om te kunnen zorgen voor doordachte
interventies als onderdeel van een actief industriebeleid dat rekening houdt met de
specifieke kenmerken en uitdagingen van afzonderlijke sectoren.
Het is noodzakelijk om een scherper beeld te krijgen van de strategische afhankelijkheden
van Nederland en de EU en de positie van Nederland en de EU in strategische waardeketens,
inclusief strategische knooppunten. Dit in aanvulling op de diverse onderzoeken die
al hebben plaatsgevonden en met de Kamer zijn gedeeld.
Concreet is EZK bezig zijn informatiepositie op de volgende punten te versterken:
• dashboard verduurzaming industrie
• geoeconomische monitor
• kennis van industriële ecosystemen en sectoren, inclusief internationale benchmarking
• kennisopbouw circulariteit materialen
Ook is Nederland voorstander van verdere versterking van de informatiepositie van
de Europese Commissie, onder meer via een «Resilience Office» van de Europese Commissie dat informatie verzamelt over economische dwang door de
landen jegens lidstaten en EU bedrijven en een «Critical technologies observatory».
Capaciteit
Succesvolle uitvoering van het strategisch industriebeleid vergt voldoende mankracht.
Daarom zal binnen EZK een team voor maatwerk worden opgericht voor de uitvoering van
maatwerk als onderdeel van groen industriebeleid. Ook de uitvoering van de handhaving
van nieuwe (EU-)regelgeving op gebied van circulair gebruik van grondstoffen vergt
mankracht voor handhaving.
Vervolg
Het kabinet zal direct aan de slag gaan met het implementeren van de in deze brief
vervatte industriestrategie. Ik zal uw Kamer op de hoogte blijven houden van de voortgang
van het industriebeleid.
Tabel 10: Acties voor uitvoering
Maatregel
Deadline
•
Oprichting team voor maatwerk verduurzaming industrie binnen EZK
In uitvoering
•
Geoeconomische monitor
2022Q4
•
Sectorale kennis EZK versterken in samenspraak met Topconsortia voor Kennis en Innovatie
en Innovatie Attaché»s.
2022Q4
•
Dashboard verduurzaming industrie
In uitvoering
Bijlage: AIV advies «Slimme industriepolitiek: een opdracht voor Nederland in de EU»
Op 18 maart jl. heeft de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) het advies «Slimme
industriepolitiek: een opdracht voor Nederland in de EU» opgeleverd. Aan de basis
van dit rapport stonden een 3-tal door de Ministeries van Buitenlandse Zaken (BuZa)
en Economische Zaken en Klimaat (EZK) geformuleerde vragen:
1. Hoe kan Nederland zich, gegeven de huidige kabinetsstandpunten, het beste positioneren
in het debat over industriebeleid in de EU, met welke boodschappen, dankzij welke
coalities van lidstaten en in welke «industriële allianties»?
2. Hoe kan Nederland zich het beste verhouden tot internationale partners buiten de EU
in deze discussie, gezien het feit dat sommige van hen het streven naar «strategische
autonomie» opvatten als een beweging naar meer protectionisme?
3. Adviseert de AIV, op grond van bovenstaande overwegingen, het kabinet tot een aanpassing
van de Nederlandse positie ten aanzien van het Europees industriebeleid, en zo ja,
op welke elementen en deelterreinen?
Samenvatting AIV advies
In haar advies ziet de AIV een omslag bij het Europees industriebeleid van oorspronkelijk
vooral generiek en voorwaardenscheppend beleid naar een industriepolitiek met in toenemende
mate een verticaal karakter, waarbij overheden in de markt ingrijpen met stimulansen
en investeringen voor specifieke bedrijfstakken of industriële ecosystemen. Dit is
een uiting van de machtsstrijd tussen economische blokken. Industriepolitiek is een
vorm van «promote», maar helpt ook het denken over «protect», over defensieve maatregelen,
scherper te maken in die machtsstrijd. Deze omslag zal blijvend zijn en alhoewel deze
meerdere oorzaken heeft is deze met name geopolitiek gedreven. De AIV stelt dat grote
publieke Nederlandse belangen kwetsbaar kunnen worden en roept op tot urgentie.
In haar aanbevelingen legt de AIV vooral nadruk op een belangrijk, relevant en zichtbaar
deel van het Europese industriebeleid of industriepolitiek, gerichte financiële steun
aan sectoren, zoals aan micro-elektronica en waterstof via IPCEIs.
De AIV doet een tiental aanbevelingen rondom de Nederlandse positionering in de EU,
in verhouding tot internationale partners buiten de EU en roept op tot een aanpassing
van de Nederlandse positie ten aanzien van het Europese industriebeleid. Daarbij roept
zij ook op tot een meer constructieve houding van het kabinet bij onder andere het
geven van staatssteun. Hierdoor kan het kabinet proactief en aan de voorkant van het
Europese debat deelnemen.
Opsomming aanbevelingen AIV (voor achtergrondinformatie verwijzen wij u graag naar
het betreffende rapport):
De Nederlandse positionering in de EU
1. Kom in beweging. Een proactieve positionering van Nederland in het EU-industriebeleid
veronderstelt helder industriebeleid op nationaal niveau.
2. Spreek in termen van Europese publieke belangen en sluit aan bij de geopolitieke wending
in het Europese debat.
3. Breng rust en voorspelbaarheid in het EU-industriedebat met één gerichte ingreep:
een bindend Europees afwegingskader.
4. Dring bij EU-partners aan op het strategische belang van economische schaal, kracht
en dynamiek ter wille van een blijvend goed functionerende interne markt en het Europese
concurrentievermogen.
5. Zoek de bondgenoten in de EU niet alleen onder de kleine, op vrijhandel gerichte lidstaten
maar tevens onder de middelgrote lidstaten.
6. Zoek bovendien meer aansluiting bij Berlijn en Parijs.
Verhouding tot internationale partners buiten de EU
7. Bepleit binnen de EU, waar nuttig, samenwerking met de VS, maar ook met bijvoorbeeld
ZuidKorea, Australië, Canada, het VK en de Maghreblanden, om ongewenste afhankelijkheid
in toeleveringsketens terug te dringen.
Bijstelling van de Nederlandse inzet
8. Toon meer urgentie en ambitie ten aanzien van EU-maatregelen die specifieke industriële
ecosystemen versterken.
9. Waarborg strategische oordeelskracht dankzij beter geïntegreerde nationale en Europese
besluitvorming.
10. Neem in de nationale openbare arena duidelijker verantwoordelijkheid voor grote industriepolitieke
besluiten.
Het afwegingskader genoemd in aanbeveling #3 is hierna opgenomen.
Afwegingskader Verticaal EU lndustriebeleid in het bijzonder voor deelname aan ICPEI’s
Afwegingskader Industriebeleid/ -politiek
Door beknopt antwoord te geven op de onderstaande vragen kan per terrein bepaald worden
waar een actief verticaal industriebeleid initiatief nodig is en achterhaald worden
of ook een IPCEI gewenst zou zijn.
A.1. Is een actieve overheidsrol nodig?
1)
Aanleiding
Wat is de aanleiding?
Hier wordt beschreven wie een Europees industriebeleid/-politiek initiatief wil starten
en waarom. Daarbij wordt ook aangegeven waarom het urgent en van belang is voor Nederland/andere
lidstaat/Europa om hier ook naar te kijken.
2)
Hoe wezenlijk is het probleem?
Wat zijn de onderliggende problemen/uitdagingen achter de aanleiding?
[Niveau «paracetamol» of «levensbedreigend»?]
Hier wordt beschreven wat de onderliggende problemen en uitdagingen zijn die spelen
in het (industriële) ecosysteem, of betrekking hebben op het behalen van de nationale
en Europese beleidsdoelen en de aanleiding vormen voor het verkennen van de behoefte
aan een actief industriebeleid/-politiek initiatief.
3)
Hoe gaan we het probleem oplossen?
Wat is het doel en de scope van het voorhanden industriebeleid/-politiek initiatief?
Hoe wil het de onderliggende problemen helpen oplossen?
Hier wordt aangeven wat het beleidsdoel is of wat de beleidsdoelen zijn van het industriebeleid/-politiek
initiatief zoals gepresenteerd door de Europese Commissie of initiërende lidstaat.
Wat wilt het initiatief oplossen of bijdragen aan de oplossing en waar wilt het op
focussen? Ook wordt hier beschreven welke andere beleidsdoelen er zijn voor dit initiatief
op deze beleidsterreinen.
4)
Ligt er een actieve taak voor de overheid?
Wat rechtvaardigt overheidsinterventie?
Hier wordt beschreven waarom actieve overheidsinterventie nodig en gerechtvaardigd
zou zijn. Daarbij wordt aangegeven welk publiek belang de aanleiding vormt om in te
grijpen en van welk markt- en/of transformatiefalen sprake is. Van belang is om in
te gaan op de nuloptie: wat gebeurt er wanneer de overheid geen nieuw beleid maakt,
wat zijn daarvan de effecten?
5)
Past het bij eerder vastgestelde nationale prioriteiten?
Hier wordt aangeven of het industriebeleids/-politieke initiatief past binnen de Nederlandse
en nationale prioriteiten van andere lidstaten (voor NL bijvoorbeeld aansluiting op
klimaatbeleid, op de missies uit het missiegedreven innovatiebeleid, op de sleuteltechnologieaanpak
en/of de kennis & innovatieagenda’s of op andere prioriteiten of uit het CoalitieAkkoord).
A.2. Is Europese samenwerking nodig?
6)
Wat is toegevoegde waarde van Europa? Subsidiariteit: Is Europese samenwerking nodig?
Hier wordt beschreven waarom Europese samenwerking de meest doelmatige manier is om
het beoogde doel te bereiken/knelpunten weg te nemen.
7)
Sluit het aan op Europese prioriteiten?
Sluit het industriebeleids/-politieke initiatief aan bij de EU prioriteiten en is
er commitment van EU lidstaten?
Hier wordt aangeven of het doel van het potentiële initiatief bijdraagt aan een van
de doelstellingen van de Unie, zoals de commissiespeerpunten Klimaatneutraliteit,
digitale transities en open strategische autonomie. Is er een gemeenschappelijk Europees
belang? Sluit het industriebeleids/-politieke initiatief
aan bij bestaande strategieën/roadmaps van de Commissie, zoals de Green Deal?
Daarbij wordt ook aangegeven of er onder de EU lidstaten veel steun is (uitgesproken)
voor het industriebeleids/-politieke initiatief.
B. 1. Is dit initiatief alleen mogelijk via IPCEI?
8)
Is de oplossing hoog-innovatief met grote Europese impact?
Betreft het industriebeleids/-politieke initiatief een IPCEI? Is de scope van de IPCEI
bijzonder innovatief en heeft het een kwantitatief of kwalitatief grote reikwijdte?
Een IPCEI wordt alleen toegekend aan: 1) R&D&I-projecten die bijzonder innovatief
zijn; 2) aan projecten van industriële toepassing die de ontwikkeling van een nieuw
product of dienst mogelijk maken, die een sterke R&D component hebben of de ontwikkeling
van een fundamenteel innovatief productieproces mogelijk maken; 3) milieu, energie-
of vervoer-, gezondheid- en digitaliseringsprojecten die van groot belang zijn voor
de Unie; 4) als projecten binnen bovengenoemde categorieën kwantitatief of kwalitatief
zeer belangrijk zijn (groot in omvang of reikwijdte met een aanzienlijk technologisch
en financieel risico). Geef hier aan of het voorgestelde project hier binnen valt.
9)
Is staatssteun noodzakelijk?
Hier wordt onderbouwd aangegeven of staatssteun de meest doelmatige manier is om het
beoogde doel te bereiken/knelpunten weg te nemen. Daarbij wordt beschreven waarom
staatssteun vereist is om het doel te behalen en dezelfde doelen niet op een meer
doelmatige wijze met andere instrumenten zoals wet- en regelgeving bereikt kunnen
worden. Is er een aantoonbare funding gap?
10)
Zijn er alternatieven?
Is er binnen bestaande EU staatssteunregels en beleidsprogramma’s geen redelijke mogelijkheid
voor financiering en zijn er geen doelmatiger instrumenten of programma’s dan IPCEI?
Hier wordt beschreven waarom het doel niet bereikt kan worden met financiering binnen
de huidige EU staatssteunkaders of met alternatief instrumentarium dat nationaal of
Europees voorhanden is, zoals bv. industrie allianties of programma’s zoals Horizon
Europe.
Is IPCEI het beste instrument? Zijn er geen instrumenten die doeltreffender/effectiever
zijn om de doelen te bereiken?
B.2. Is Nederlandse/nationale deelname aan de IPCEI wenselijk?
11)
Wat is de verwachte impact van de IPCEI? Heeft deelname aan de IPCEI significante versterkende effecten op de brede welvaart,
productiviteit of werkgelegenheid in NL of andere lidstaat zorgt voor bepaalde essentiële
kennis?
Hier wordt aangeven of de investeringen een positief effect hebben op de productiviteit
nieuwe banen gaan creëren of een significante bijdrage levert aan kennis/capaciteiten
die NL/andere lidstaat graag wilt hebben en wat de gevolgen zijn voor de brede welvaart
in NL/andere lidstaat van deelname.
12)
Is het Nederlandse bedrijfsleven en die van andere lidstaten bereid te investeren?
Hier wordt aangeven of er binnen het NLse bedrijfsleven, en/of dat van andere lidstaten
interesse is om deel te nemen.
13)
Zijn de voordelen groter dan de nadelen?
Wegen eventuele positieve aspecten van deelname op tegen de kosten en mogelijke negatieve
externe effecten van op andere publieke belangen?
Hier wordt aangeven of er ook negatieve effecten zitten aan wel/geen deelname. Denk
aan kosten, complexiteit, te verwachten lange doorlooptijd, negatieve gevolgen milieu,
diplomatieke gevolgen van geen deelname, zoals: Kunnen marktverstoringen vermeden
worden? Komen de baten van de IPCEI bij meerdere en voldoende lidstaten terecht? Wordt
de multilaterale orde niet nodeloos belast? Wegen de eventuele opbrengsten van deelname
wel of niet op tegen deze eventuele kosten?
Concluderend:
A. Is een actieve overheidsrol nodig? /
Is Europese samenwerking nodig?
B. Is dit initiatief alleen mogelijk via IPCEI? /
Is NLse of nationale deelname aan de IPCEI wenselijk?
14)
Conclusie: Advies
Hier wordt aangeven wat het definitieve advies is over wel/geen Nederlandse/nationale
deelname aan een Europees industriebeleids/-politiek initiatief en/of IPCEI en waar
voor Nederland of andere lidstaat de focus dient te liggen.1
X Noot
1
Daadwerkelijke deelname aan de IPCEI door Nederland hangt in geval van een positief
advies uiteraard nog af van de beschikbaarheid van de benodigde publieke middelen
en politieke besluitvorming dienaangaande.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat