Brief regering : Het verschil maken met strategisch en groen industriebeleid
29 826 Industriebeleid
Nr. 147 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 juli 2022
Hierbij bied ik u, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor
                  Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, de visie en uitvoeringsagenda voor
                  strategisch en groen industriebeleid van het kabinet aan. In deze brief ga ik ook
                  in op het SER-advies over reshoring van februari 20211 en het AIV-advies over Europese industriepolitiek van april 2022.2 Het kabinet verwelkomt de aanbevelingen van de SER en de AIV en neemt deze ter harte.
                  Daarom maken de appreciatie en beleidsvertaling van deze adviezen integraal onderdeel
                  uit van deze brief.3 Daarnaast geef ik invulling aan verschillende moties en toezeggingen met betrekking
                  tot behoud en versterking van de weerbaarheid van onze industrie en onze strategische
                  autonomie.4
Waarom is de industrie belangrijk?
Het belang van de industrie5 is groter dan ooit. Niet voor niets is het een belangrijke pijler van mijn beleid
                  als Minister van Economische Zaken en Klimaat. Het is een sector waarin ruim achthonderdduizend
                  mensen werkzaam zijn. En nog eens honderdduizenden mensen werken in bedrijven die
                  deze industrie ondersteunen. Daarmee is deze sector van ongekend belang voor ons land.
               
Een sector om trots op te zijn. Een sector die er mede voor heeft gezorgd dat ons
                  land er na de Tweede Wereldoorlog weer bovenop kwam. Waarin in de vorige eeuw het
                  geld is verdiend waarmee we de belangrijke voorzieningen hebben opgebouwd die inmiddels
                  zo kenmerkend voor Nederland zijn. Onze zorg, ons onderwijs, maar ook de infrastructuur
                  van ons land.
               
Het is ook de sector die ons een belangrijke plek heeft gegeven in de wereld.
Die keer op keer laat zien waarin wij, als klein land, voorop lopen. Onze voedingsmiddelen
                  gaan de wereld over. Onze raffinaderijen, chemie en metaalindustrie staan aan de basis
                  van een breed scala aan producten.
               
Van wasmiddelen tot medicijnen en van gereedschap tot verf. Nederlandse producten
                  staan in huishoudens in heel Europa – en ver daarbuiten – op de plank.
               
En ook nu loopt Nederland weer voorop, nu de industrie een belangrijke rol speelt
                  in de taak die op het gebied van verduurzaming voor ons ligt. Die ons klaar moet stomen
                  voor een schone toekomst, ook voor onze kinderen en kleinkinderen. En die ons, als
                  het bijvoorbeeld gaat om duurzame energie, maar ook om medicijnen en hulpmiddelen,
                  minder afhankelijk maakt van andere landen. Zeker in de wereld van vandaag, waarin
                  geopolitieke spanningen oplopen, is die weerbaarheid van steeds groter belang.
               
Denk bijvoorbeeld aan de microchipindustrie die door zijn vele toepassingen ook binnen
                  de gezondheidszorg, veiligheid en verduurzaming niet meer weg te denken is. Om die
                  publieke belangen goed te kunnen borgen, kijkt het kabinet kritisch naar de strategische
                  afhankelijkheden van dit soort producten. Wanneer slechts één of twee landen de gehele
                  productie domineren, kan dat tot te grote afhankelijkheid leiden. In deze tijd ontkomen
                  we er niet meer aan om daar goed over na te denken. Tegelijkertijd wil het kabinet
                  zoveel mogelijk openheid behouden om de vele voordelen van internationale samenwerking
                  te benutten. Dit evenwicht wordt in de EU «open strategische autonomie» genoemd.6
Te vaak lijkt het of onze industrie alleen maar onderdeel is van de problemen waar
                  ons land voor staat. Omdat de industrie bijdraagt aan de uitstoot van CO2. Haar effect heeft op onze leefomgeving. Of teveel gebruik zou maken van fiscale
                  voordelen waar te weinig tegenover staat. Maar wat mij betreft is zij juist een belangrijk
                  deel van de oplossing. Dag in dag uit laat ook de industrie zien hoe zij vooruit en
                  om zich heen kijkt. Wordt gewerkt aan nieuwe, schonere manieren van produceren en
                  technieken die ook mensen thuis in staat stellen schoner te leven.
               
Met de industrie kan Nederland het verschil maken bij de grote transities waar Nederland
                  en de EU voor staan. De industrie speelt een sleutelrol in de verduurzaming van het
                  energieverbruik en het circulair maken van het grondstoffengebruik. En de industrie
                  is de motor van onze innovatieve economie door het ontwikkelen en toepassen van digitale
                  en andere sleuteltechnologieën.7 We mogen trots zijn op de prominente positie die onze industrie wereldwijd inneemt.
                  Onze industrie is echter geen rustig bezit. Nederland concurreert met de hele wereld
                  om industriële activiteit. De recente zetelverplaatsing van Unilever, Shell en DSM
                  laat zien dat industriebedrijven zich altijd naar het buitenland kunnen verplaatsen.
                  Hoewel in deze gevallen de banen voor Nederlanders vooralsnog behouden blijven, vraagt
                  dit voor de komende periode wel alertheid.8 De internationale concurrentieslag vergt een inspanning van de industrie én de overheid.
                  Het kabinet zal daarom een actief industriebeleid voeren, gericht op vergroening en
                  ontwikkeling van de industrie.
               
Die concurrentie vraagt van ons dat wij zorgen voor een goed opgeleide beroepsbevolking.
                  Dat ons onderwijs aansluit op dat wat de industrie aan kennis en vaardigheden nodig
                  heeft. En dat wij ervoor zorgen dat mensen zich kunnen blijven ontwikkelen en flexibel
                  inzetbaar blijven in de snel veranderende technologie.
               
De flexibiliteit die onze industrie bijvoorbeeld recent tijdens de COVID-19-uitbraak
                  heeft laten zien, is van groot belang geweest om Nederlanders veilig te houden. Verschillende
                  Nederlandse bedrijven produceerden toen, naast hun kernactiviteit, ook (cruciale onderdelen
                  van) gecertificeerde mondmaskers voor de zorg. Aanvankelijk om aan het tekort van
                  medische mondmaskers in Nederland en Europa te voldoen. Maar hiermee ontstond ook
                  een nieuwe markt voor de specialistische filters in de mondmaskers. Een sterke industriële
                  basis die de mogelijkheid geeft om snel oplossingen te bieden voor acute uitdagingen,
                  en bij een afnemende vraag weer af te schalen en de reguliere productie te hervatten,
                  is een groot goed.
               
De Nederlandse economie is dus gebaat bij een sterke en adaptieve industrie. Zo verdient
                  Nederland voor wat betreft de goederenexport voor ongeveer de helft van zijn boterham
                  in het buitenland aan productie in de basis-, maak- en verwerkende industrie.9 Daarmee is bovendien een compleet ecosysteem van Nederlandse bedrijven verbonden,
                  mkb-bedrijven die direct goederen en diensten leveren of afnemen van de industrie.
                  De industrie is daarmee een van de belangrijkste motoren achter de economie en zorgt
                  voor bedrijvigheid en werkgelegenheid. Voor onze brede welvaart, inclusief de transitie
                  naar een duurzame economie, hebben we in Nederland voldoende verdiencapaciteit nodig
                  om dat te financieren. Met een sterke industrie is de economie bovendien meer gediversifieerd
                  en schokbestendig dan een economie die zich alleen op diensten richt.
               
Waarom en hoe moet de industrie zich aanpassen?
We staan voor een grote verbouwing van de Nederlandse industrie. Het kabinet wil dat
                  Nederland koploper wordt in het verduurzamen van de industrie en het realiseren van
                  de oplossingen die daarvoor nodig zijn, zoals technologische innovatie en een circulaire
                  economie. De problemen als gevolg van klimaatverandering en niet-circulair grondstoffengebruik
                  worden namelijk steeds urgenter. Dat geldt voor Nederland, maar ook voor de rest van
                  de wereld. Omdat de industrie in veel basisbehoeften voorziet, is het stoppen of verplaatsen
                  van vervuilende industrie geen bestendige oplossing. Industrie verduurzamen is dat
                  wel. En bovendien biedt dit ook kansen voor het toekomstig verdienvermogen van Nederland.
                  Investeren in innovatieve techniek heeft echter alleen zin als we ook een industrie
                  hebben waarmee we dat kunnen ontwikkelen. Aanpassing is ook nodig om internationale
                  concurrentie het hoofd te blijven bieden. Daarnaast vergen de oplopende mondiale geopolitieke
                  spanningen een weerbare industrie.
               
Een sterke Nederlandse industrie is dus belangrijk. Een industrie die zich inspant
                  en investeert om zich aan te passen aan de eisen van deze tijd, in het bijzonder verduurzaming.
                  Verduurzaming vergt dat de industrie nieuwe productiefaciliteiten opbouwt, bestaande
                  ombouwt en sommige producten afbouwt (zoals fossiele brandstof). Het kabinet stimuleert
                  bedrijven die deze omslag willen maken, maar formuleert ook normen voor circulariteit
                  en beprijst CO2-uitstoot. Het economisch proces zorgt er vervolgens voor dat bedrijven die de verduurzamingstransitie
                  niet willen of kunnen maken, op termijn zullen verdwijnen.
               
Bij de eisen van deze tijd hoort ook dat de industrie maatschappelijk verantwoord
                  onderneemt. Niet alleen hier in Nederland, maar overal ter wereld waar de industrie
                  opereert: bij de aankoop van grondstoffen tot de verkoop en het gebruik van de eindproducten.
                  Dat vergt een diepe kennis van, en verantwoordelijkheid voor, herkomst van grondstoffen
                  en eindproducten om een negatieve impact op mens en milieu te minimaliseren.
               
Om internationaal te concurreren zullen we ons nog meer blijvend moeten onderscheiden
                  door innovatie, met kennis én kunde. Het gaat daarbij niet alleen om investeren in
                  onderzoek en ontwikkeling, maar ook om opschalen en het sneller naar de markt brengen
                  van innovaties door nieuwe en bestaande spelers. Opschaling vergt een gerichte aanpak
                  die rekening houdt met de specifieke uitdagingen waar de verschillende industriële
                  waardeketens in Nederland voor staan. Hierbij passen nieuwe samenwerkingsvormen met
                  innovatiepartners in gelijkgestemde landen.
               
Nederland heeft een goede uitgangspositie dankzij onze cultuur van samenwerking binnen
                  innovatieve ecosystemen, onze handelsgeest, onze creativiteit, de hoge digitalisering
                  van onze economie en maatschappij, en de unieke positie van Nederland als knooppunt
                  van handelsstromen via de Noordzee, het Europese achterland en Schiphol. Nederland
                  is bovendien sterk in het implementeren van technische innovaties. Door slim gebruik
                  te maken van middelen en netwerken kunnen Nederlandse bedrijven vaak de beslissende
                  stap naar betere marktadaptatie zetten.
               
Wat gaat de overheid doen?
De hiervoor genoemde doelen en voorwaarden worden niet vanzelf gerealiseerd. Daar
                  is een actief industriebeleid voor nodig. Daarvoor zal het kabinet gebruik maken van
                  sturende instrumenten, in de vorm van stimuleren, normeren en beprijzen, om te bevorderen
                  dat de industrie de benodigde aanpassingen maakt. Voor het stimuleren van innovatie
                  en opschaling van (groene) technologie binnen de industrie heeft het kabinet miljarden
                  extra vrijgemaakt, in het bijzonder via middelen voor maatwerkafspraken voor CO2-reductie en innovatie in het mkb (3 miljard euro) en het Nationaal Groeifonds (in
                  totaal 20 miljard euro).
               
Bij inzet van stimulerende instrumenten zijn keuzes nodig. We kunnen namelijk niet
                  in alle takken van duurzame industrie goed zijn en niet in alle strategische sectoren
                  leidend zijn. Maar de keuze welke sectoren en waardeketens we stimuleren, wordt niet
                  alleen top-down gemaakt. De kwaliteit van de samenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen en
                  andere belanghebbenden is de unieke kracht van Nederland en blijft hierbij het uitgangspunt.
                  Een voorbeeld hiervan is het Nationaal Groeifonds. Hierbij worden keuzes gemaakt voor
                  grootschalige investering in specifieke waardeketens en technologieën die veelbelovend
                  zijn voor Nederland, zoals quantum, fotonica en groene plastics. Dit gebeurt via een
                  werkwijze waarbij initiatieven van kennisinstellingen en bedrijven de ruimte krijgen
                  en worden geselecteerd op basis van een transparant proces met advies van een onafhankelijke
                  commissie. Ook maatwerkafspraken voor CO2-reductie zijn een voorbeeld van actief industriebeleid in dialoog met de industrie.10
Daarnaast zal het kabinet nog meer inzetten op aansluiting op het EU-industriebeleid.
                  Door gewijzigde geopolitieke ontwikkelingen hebben we elkaar harder nodig dan ooit
                  en is dit beleid ook actiever geworden.11 Voor aansluiting is nodig dat Nederland adequaat investeert in Europese industriële
                  projecten, zoals ten aanzien van de chipindustrie. Dergelijke stimulerende maatregelen
                  zijn van belang om de strategische en veiligheidsbelangen van Nederland en de EU te
                  verdedigen. Ook beschermende maatregelen, zoals investeringstoetsing, zijn hiervoor
                  nodig. Verder benutten we de kracht van de interne markt en blijven we ons inzetten
                  voor een gelijk speelveld binnen en buiten de EU. Dat betreft onder meer Europese
                  regelgeving ten aanzien van IMVO. Daarnaast moet de overheid zelf voldoende kennis
                  en personele capaciteit organiseren om de actievere rol waar te kunnen maken in de
                  uitvoering.
               
Het kabinet moet de voorwaarden scheppen voor industriebedrijven om activiteiten te
                  ontplooien. Om de voorgaande doelen te bereiken, moet er ruimte zijn voor de industrie;
                  zowel letterlijk als figuurlijk. Letterlijk moet er fysieke ruimte zijn voor de industrie
                  in een land waar veel concurrentie is met andere belangrijke bestemmingen voor dezelfde
                  schaarse ruimte. Voor de basisindustrie heeft het kabinet al vijf clusters aangewezen
                  waar voldoende ruimte van bijzonder belang is voor de verduurzamingsopgave van de
                  industrie. Tegelijkertijd moet er ook rekening mee worden gehouden dat door de opgaven
                  waar we voor staan om de wereld schoner te maken, niet alles meer kan in Nederland
                  en dat dit ook bedrijven raakt. Het kabinet gaat in overleg met regionale overheden
                  om te komen tot optimale verdeling van de schaarse ruimte.
               
In figuurlijke zin is ruimte nodig in de vorm van voorspelbare en passende regelgeving,
                  die zowel innovatie de ruimte geeft als de veiligheid voor mens en milieu borgt. Ook
                  is ruimte in de vorm van toegang tot internationale markten op basis van een gelijk
                  speelveld essentieel. Verder moeten overheid en industrie zich meer inzetten voor
                  de beschikbaarheid van voldoende (technisch) personeel om deze ambities waar te maken.
                  Deze ruimte tot stand brengen, is een verantwoordelijkheid van de overheid als geheel,
                  van de betrokken ministeries en van lokale overheden.
               
Wat is het doel?
Wat dit kabinet betreft, blijft Nederland ook de komende decennia voorop lopen in
                     de wereld. Mede dankzij onze industrie. Dit is de taak van dit kabinet en van mij
                     als Minister. Mogelijkheden scheppen om onze industrie haar werk te laten doen. Werk
                     te bieden – direct en indirect – aan meer dan een miljoen mensen in ons land. Te blijven
                     zorgen dat onze producten de wereld blijven veroveren. In de sectoren waarin we al
                     bekend waren, maar ook in nieuwe sectoren zoals de creatieve industrie, duurzame producten
                     en high tech sleuteltechnologieën.
                  
Met onze fysieke positie in de wereld, met onze denkkracht en ons doorzettingsvermogen
                     hebben wij goud in handen. Dat zien wij dagelijks terug in onze industrie. In het
                     vervolg van deze brief leest u hoe ik ons industriebeleid in de komende jaren namens
                     het kabinet vorm geef.
                  
Figuur 1: Essentie Strategisch en Groen industriebeleid
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens
BIJLAGE: UITWERKING
                  
In deze bijlage werk ik uit welke doelen het kabinet stelt voor de ontwikkeling van
                     de industrie, met welke middelen het kabinet deze wil behalen, en onder welke voorwaarden.
                     Tot slot ga ik in op de uitvoering. De bijlage is dus als volgt opgebouwd:
                  
Deel I: Doelen
1. Waar doen we het voor?
Deel II: Middelen
2. Waarmee kan de Nederlandse industrie zich onderscheiden in de wereld?
3. Wat de industrie nodig heeft om kansen te benutten: het bredere bedrijvenbeleid
4. Hoe voert de overheid actief industriebeleid om te zorgen dat specifieke doelen gehaald
                              worden?
                           
Deel III: Voorwaarden
5. Aan welke voorwaarden moet de industrie voldoen?
Deel IV: Uitvoering
6. Uitvoering en vervolg
Bijlage
AIV advies «Slimme industriepolitiek: een opdracht voor Nederland in de EU»
DEEL I: DOELEN
                  
In dit deel wordt uitgewerkt welke doelen het industriebeleid nastreeft. In het volgende
                     deel komt aan de orde hoe het kabinet deze wil bereiken.
                  
1. Waar doen we het voor?
                  
a) Waarborgen van economische veiligheid en open strategische autonomie
                  
Doel: De (veiligheids)risico’s als gevolg van kwetsbaarheden van Nederland en de EU
                        in industriële sectoren – bijvoorbeeld risicovolle afhankelijkheid van één of enkele
                        landen – adequaat mitigeren en daarbij zoveel mogelijk openheid behouden.
                     
Uitwerking
• De industrie en in het bijzonder vitale economische processen binnen de industrie
                           zijn op proportionele wijze beschermd tegen veiligheidsdreigingen;
                        
• De positie van Nederland en de EU in strategische industriële sectoren en industriële
                           toeleveringsketens is geborgd;
                        
• De industrie draagt bij aan technologisch leiderschap van Nederland en de EU.
Toelichting
De industrie is nodig om te voldoen aan basale levensbehoeften en om cruciale posities
                     te bezetten in strategisch belangrijke waardeketens. We hebben de producten van de
                     industrie nodig om bijvoorbeeld ons te voeden, genezen, verplaatsen, communiceren,
                     ons land te verdedigen.
                  
In defensief opzicht dienen processen binnen de industrie die vitaal zijn voor de
                     nationale veiligheid beschermd te zijn tegen dreigingen. Dit gaat onder meer om bestendigheid
                     tegen cyberaanvallen, tegen economische spionage en ongewenste invloed via buitenlandse
                     investeringen. Verder wil het kabinet risicovolle afhankelijkheden vermijden. Deze
                     kunnen onder meer ontstaan wanneer grondstoffen of industriële producten raken aan
                     publieke belangen en we ervoor afhankelijk zijn van een klein aantal landen en er
                     geen alternatieven voor zijn.
                  
In offensief opzicht dienen we te werken aan een industrie die sleutelposities inneemt
                     binnen mondiale waardeketens, met name degene met hoge (verwachte) toegevoegde waarde.
                     Dit is belangrijk om evenwicht te bewaren in economische relaties met derde landen.
                     Nederland wil op het snijvlak van geopolitiek en economie een onmisbare partner blijven
                     voor gelijkgestemde landen binnen en buiten de EU.
                  
b) Een klimaatneutrale en circulaire industrie
                  
Doel: Nederland wordt in de wereld een koploper met verduurzaming van de industrie
Uitwerking
• 20 Megaton CO2-reductie door de industrie op jaarbasis per 2030, te realiseren door vergroening
                           van industriële activiteit hier en niet door verplaatsing naar elders;
                        
• Halvering van gebruik van primaire abiotische grondstoffen in 2030 en volledige circulariteit
                           in 2050.12
Toelichting
De industrie heeft een cruciale rol te spelen in de verduurzamingstransitie. Niet
                     alleen vanwege de CO2-uitstoot aan de industriële schoorsteen, maar ook doordat duurzame industriële producten
                     emissies reduceren in de rest van de economie, zoals in de transportsector. Daarnaast
                     kan de industrie een spilfunctie vervullen in de circulaire economie, bijvoorbeeld
                     voor grootschalig hergebruik van plastic. Het circulair maken van de economie draagt
                     bij aan CO2-reductie maar ook aan het terugdringen van milieuvervuiling, de biodiversiteitsopgave
                     en het vergroten van de leveringszekerheid van grondstoffen.
                  
Het kabinet kiest daarom voor groen industriebeleid, waarbij gelijktijdig wordt ingezet
                     op reductie van CO2-uitstoot en het zo veel mogelijk behouden van de basisindustrie voor Nederland, ook
                     als die energie-intensief is. Desalniettemin zal niet elk bedrijf de transitie naar
                     duurzame en circulaire productie kunnen of willen maken. Het economisch proces zorgt
                     ervoor dat dergelijke bedrijven op termijn zullen verdwijnen.
                  
Bovenstaande doelen voor CO2-reductie van de industrie zijn gebaseerd op het Coalitieakkoord. Het doel kan nog
                     worden aangescherpt als uit doorrekening van het PBL blijkt dat het doel van de Klimaatwet
                     (55% emissiereductie ten opzichte van 1990) niet in zicht is. Circulaire economie
                     doelen komen voort uit het Rijksbrede programma Nederland Circulair en zijn verankerd
                     in de maatschappelijke missies van het Missiegedreven Topsectoren en Innovatiebeleid.
                     Deze doelen zullen verder worden uitgewerkt in het nieuwe Nationaal Programma Circulaire
                     Economie.
                  
c) Diversificatie van de Nederlandse economie
                  
Doel: Nederland houdt een significante industriële basis als onderdeel van een gediversifieerde
                     economie
                  
Uitwerking
• De industriële productie blijft 10–15% van het Nederlandse BBP bedragen.
Toelichting
Momenteel levert de industrie een directe bijdrage aan het BBP van 12% (2020). Met
                     het indicatieve streefcijfer van 10–15% drukt het kabinet uit dat het een substantiële
                     industriële basis in Nederland wil behouden en maakt het deze doelstelling meetbaar.
                     Een hoger aandeel is niet uitgesloten maar acht het kabinet niet waarschijnlijk. Een
                     significante industriële basis komt ook andere sectoren, zoals diverse dienstensectoren,
                     ten goede, en is belangrijk voor de export. Deze doelstelling gaat behalve over de
                     hoogte van onze economische output ook over de schokbestendigheid van de Nederlandse
                     economie. Een van de krachten van de Nederlandse economie is dat deze divers is. De
                     toekomst is inherent onzeker, maar we weten dat door spreiding van onze economische
                     activiteiten we beter bestand zijn de tegen nieuwe schokken die ongetwijfeld nog gaan
                     komen in een snel veranderende wereld.
                  
Deze doelstelling betekent niet dat we aan elk industrieel bedrijf zullen vasthouden.
                     Het hoort bij een markteconomie dat industriële ondernemingen worden ingehaald door
                     innovatievere bedrijven en uiteindelijk failliet kunnen gaan. Op de lange termijn
                     komt het disciplinerende effect van de markt onze economie ten goede.13 Ook zullen markten verdwijnen of aanzienlijk kleiner worden als gevolg van de verduurzamingstransitie,
                     zoals raffinage voor fossiele brandstoffen en fossiele plastics. Dergelijke omslagen
                     zorgen voor nieuwe bedrijvigheid, terwijl een deel van de industriële ondernemingen
                     oude activiteiten geheel of gedeeltelijk zal beëindigen.
                  
DEEL II: MIDDELEN
                  
In het vorige deel is aan de orde gekomen welke doelen het kabinet in het industriebeleid
                     wil bereiken. In dit deel wordt geschetst hoe het kabinet dit wil doen.
                  
2. Waarmee kan de Nederlandse industrie zich onderscheiden in de wereld?
                  
De industrie moet voorgaande doelen realiseren in concurrentie met bedrijven over
                        de hele wereld. Succes is niet vanzelfsprekend. Om succesvol te zijn in het behalen
                        van de hiervoor beschreven doelen, is het nodig dat de Nederlandse industrie zich
                        continu blijft onderscheiden. De Nederlandse industrie kan gebruik maken van de volgende
                        sterke punten:
                     
• Onze (ondernemings)cultuur en menselijk kapitaal.
De industrie in Nederland kan zijn voordeel doen met de kwaliteiten van de Nederlandse
                              beroepsbevolking en (ondernemings)cultuur. Nederland onderscheidt zich in de wereld
                              door zijn handelsgeest14, hoogopgeleide beroepsbevolking15, hoge arbeidsproductiviteit16 en creatieve en ondernemende instelling.17
• Innovatie door nieuwe en bestaande spelers binnen hoogwaardige regionale en thematische
                                 ecosystemen.
Innovatie is een sleutel voor alle doelen van het industriebeleid. Nederland weet
                              met relatief beperkte investeringen in R&D hoogwaardige innovatie-ecosystemen te organiseren,
                              met zowel sterke kennisinstellingen als bedrijven.18 In een klein gebied zijn een groot aantal spelers van wereldniveau bij elkaar in
                              de verschillende regio’s in Nederland. Daarin is een belangrijke rol weggelegd voor
                              nieuwe spelers, die met innovatie en vernieuwing bestaande partijen uitdagen. Een
                              bijkomende kracht is dat Nederland ruime ervaring heeft met publiek-private samenwerking.
                              Dit krijgt gestalte via onder meer de Topsectoren en via consortia van bedrijven,
                              kennisinstellingen en overheden die zich richten op specifieke waardeketens, zoals
                              fotonica.
                           
• EU-samenwerking.
Het lidmaatschap van de EU is een bron van kracht voor onze industrie. Het biedt de
                              mogelijkheid om het nadeel van een kleine Nederlandse thuismarkt te ondervangen door
                              toegang tot een gigantische markt: de EU-interne markt. De EU biedt ook de schaal
                              die nodig is om ons samen met EU-partners teweer te stellen tegen geopolitieke spanningen
                              en om ons assertief op te kunnen stellen om een gelijk speelveld af te dwingen tegenover
                              derde landen. De EU is de laatste jaren actiever geworden op het gebied van (sectorspecifiek)
                              industriebeleid, onder meer via industriële allianties en de zogenaamde Important Projects of Common European Interest  (IPCEI’s).19 Nederland sluit daarbij op selectieve basis aan in ketens waar we een sterke technologische
                              positie hebben of kunnen krijgen, zoals microchips. Dit kan kansen voor bedrijven
                              bieden, indien Nederland dan ook volwaardig meedoet.
                           
• Digitalisering van producten en productieprocessen.
Nederland is één van de meest ontwikkelde digitale economieën van de EU.20 Digitalisering van producten draagt bij aan een hoogwaardig aanbod van de Nederlandse
                              industrie. Digitalisering van productieprocessen is een vorm van procesinnovatie die
                              de kans biedt om de productiviteit van de Nederlandse industrie te vergroten. En het
                              geeft een kans om ons concurrentievermogen ten opzichte van landen met lagere lonen
                              te versterken in een krappe arbeidsmarkt.
                           
• Gebruik maken van de positie van Nederland als internationaal knooppunt.
Een concurrentievoordeel van Nederland is de centrale plaats die Nederland inneemt
                              in wereldwijde netwerken dankzij onze ligging en de uitstekende infrastructuur, zowel
                              via het water (diepzeehavens en rivierverbindingen met Duitsland en andere EU-lidstaten),
                              over land, als door de lucht, en via digitale infrastructuur.21 Ook het internationale karakter van Nederland, zoals goede beheersing van het Engels,
                              maakt hier onderdeel van uit.
                           
Naast bovenstaande aspecten waar Nederland zich mee wil onderscheiden, zijn ook de
                     overige aspecten van een hoogwaardig vestigings- en ondernemingsklimaat van belang.
                     Hierop wordt nader ingegaan in de Kamerbrieven over het vestigings- en ondernemingsklimaat.22
3. Wat de industrie nodig heeft om kansen te benutten: het bredere bedrijvenbeleid
                  
Om de hiervoor beschreven doelen te behalen en daarbij de hiervoor beschreven kansen
                     te benutten, is in de eerste plaats de industrie zelf aan zet. Daarvoor is het wel
                     nodig dat de overheid de juiste voorwaarden schept om te zorgen dat de industrie dit
                     kan doen en waar nodig investeert en regie voert.
                  
a) Innovatie
                  
Doelen:
Uitgaven R&D stijgen tot 3% van het Bruto Binnenlands Product (BBP) (Lissabon-doelstelling),
                           zonder dat het private aandeel daalt.
                        
R&D uitgaven van de industrie stijgen naar 7% van de BBP-bijdrage van de industrie.
Knelpunten in de innovatieketen worden weggenomen en kansen worden optimaal benut.
Als opgemerkt beschikt Nederland over hoogwaardige industriële innovatie-ecosystemen.
                     Quantum Delta en Brainport Eindhoven zijn hier voorbeelden van. Niettemin zijn uitgaven
                     voor R&D in Nederland relatief laag, terwijl deze in opkomende landen, zoals China,
                     stijgen. Met Nederland vergelijkbare landen als België en Duitsland hebben aanzienlijk
                     hogere R&D uitgaven als percentage van hun BBP.23 Om op wereldniveau mee te blijven doen zal de industrie het juist meer dan ooit van
                     innovatie moeten hebben. Daarom zal het kabinet R&D extra stimuleren. Vervolgens is
                     het essentieel dat investeringen in onderzoek en ontwikkeling worden omgezet in toepassingen
                     met zo veel mogelijk maatschappelijke en economische impact («valorisatie»). Hier
                     zal kabinet regie op voeren.
                  
Stimuleren van R&D
Het kabinet zet in op verhoging van R&D investeringen van 2,3% (2020)24 tot 3% van het BBP. Specifiek voor de industrie streeft het kabinet naar een evenredige
                     bijdrage hieraan van de bedrijven in de sector industrie door stijging van de R&D
                     uitgaven van 5,6% tot 7% van de BBP-bijdrage (toegevoegde waarde) van de industrie.25 Het kabinet intensiveert de investeringen in kennisontwikkeling en onderzoek, ontwikkeling
                     en innovatie binnen het Nationaal Groeifonds (NGF) met EUR 6 miljard. Met name als
                     de innovaties en technologie dichter bij de markt staan, wordt er relatief meer private
                     cofinanciering verwacht in voorstellen. Het Nationaal Groeifonds zorgt dus voor een
                     hefboomwerking: publieke investeringen laten ook meer private investeringen loskomen.
                  
Deze intensivering komt bovenop de bestaande generieke en gerichte innovatie-instrumenten.
                        Daar blijft het kabinet, met regionale en EU-partners in investeren:
                     
• Fiscaal middels de Wet Bevordering Speur en Ontwikkelingswerk (budget: EUR 1.337 miljoen
                              in 2022) en de Innovatiebox (EUR 1.600 miljoen in 2020).
                           
• Subsidies binnen het Missiegedreven beleid: de Publiek-Private Samenwerking programmatoeslag
                              (PPS-toeslag) (budget: EUR 185 miljoen in 2022) en de MKB-innovatiestimulering Regio
                              en Topsectoren (EUR 40 miljoen euro in 2022).
                           
• Horizon Europe: in totaal wordt EUR 821 miljoen op jaarbasis uitgekeerd aan Nederlandse
                              bedrijven en kennisinstellingen (op basis van cijfers 2020, realisatie 2022 niet vooraf
                              bekend). Daarnaast maakt Nederland gebruik van andere EU fondsen zoals het Europees
                              Defensiefonds (EDF) en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO).
                           
• Daarnaast vinden investeringen in innovatie plaats via Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen
                              (ROMs): EUR 177 miljoen op jaarbasis voor innovatietrajecten (op basis van cijfers
                              2020, realisatie 2022 niet vooraf bekend).
                           
Knelpunten voor innovatie wegnemen en kansen optimaal benutten
Impactvolle innovatie vergt het doorlopen van de keten van kennisontwikkeling naar
                     toepassing en opschaling. Nederland heeft in veel kennisgebieden een sterke positie,
                     maar in niet alle gebieden lukt het om deze op te schalen tot evenredige economische
                     en maatschappelijke toepassingen.
                  
In het bijzonder gaat het om:
(1) De overdracht van kennis van kennisinstellingen naar bedrijven. Uit onderzoek blijkt
                              dat er verbeterpunten zijn waaronder: de prioriteit die kennisinstellingen geven aan
                              valorisatie, consistente en transparante regelingen voor overdracht van intellectueel
                              eigendom vanuit kennisinstellingen, de band tussen bedrijven (inclusief mkb) en kennisinstellingen,
                              en vroege-fase financiering voor kennisintensieve start-ups.26
(2) Knelpunten en kansen voor opschaling van overgedragen kennis. Hierbij gaat het onder
                              meer om de beschikbaarheid van financiering voor start-ups en scale-ups om door te
                              groeien. Ook ontbreekt het bij sommige hoogwaardige kennisgebieden aan bedrijven in
                              Nederland met voldoende schaal om de benodigde investeringen te doen.27 Verder ligt er een kans om vanuit de overheid meer aandacht te besteden aan het creëren
                              van markten voor nieuwe producten («marktcreatie»).
                           
Meer regie van de overheid is nodig om deze punten te adresseren:
(ad 1) Het kabinet zet in op het bevorderen van de start van kennisintensieve startups
                        vanuit kennisinstellingen en het bevorderen van kennisoverdracht van kennisinstellingen
                        naar bestaande bedrijven. In een separate Kamerbrief over Missiegedreven Topsectoren-
                        en Innovatiebeleid (Kamerstukken 33 009 en 32 637, nr. 70) zal het kabinet na de zomer ingaan op hoe de specifieke knelpunten op dit vlak zullen
                        worden geadresseerd.
                     
Verder zal het kabinet het gehele Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid (dat
                        breder is dan de industrie alleen) meer richten op de toepassing van nieuwe kennis.
                        Ook dit zal in voornoemde brief aan de orde komen.28 Verder zal het kabinet de PPS-toeslag herzien, mede in het licht van bovenstaande
                        knelpunten.
                     
(ad 2) Het Nationaal Groeifonds is vanwege de omvang van de beschikbare financiering
                        een belangrijk instrument voor opschaling van innovatieve toepassingen. EZK zal valorisatie
                        en opschaling stimuleren binnen Nationaal Groeifonds-projecten via guidance voor voorstellen
                        bij het Nationaal Groeifonds.
                     
Verder is onder het vorige kabinet Invest-NL opgericht met als functie om een bijdrage
                        te leveren aan de financieringsmogelijkheden voor onder meer de Nederlandse industrie,
                        hetgeen ten goede komt aan de mogelijkheden voor opschaling. EZK en Invest-NL hebben
                        dit jaar het Deep tech fund opgericht met een budget van EUR 250 miljoen voor investeringen
                        in high tech start-ups en scale-ups.
                     
De Topsectoren behouden een belangrijke rol in de publiek-private coördinatie binnen
                     het innovatie-ecosysteem. Voor de komende periode zal het kabinet de Topsectoren vragen
                     daarbij aandacht te hebben voor hele keten van innovatie, inclusief opschaling. Ook
                     zal het kabinet zelf meer aandacht besteden aan het aanjagen van marktcreatie29 via regelgeving en innovatieve aanbesteding. Hiertoe zal een interdepartementale
                     agenda voor marktontwikkeling worden opgesteld. Tot slot vergt opschaling een gerichte
                     aanpak die rekening houdt met de specifieke uitdagingen en kansen van elke industriële
                     sector. Hier zal het kabinet rekening mee houden in de uitwerking van het beleid.
                  
Op EU-niveau is het IPCEI-instrument bij uitstek geschikt voor valorisatie en opschaling.
                     Dit is het geval omdat het (onder voorwaarden) voorziet in een lichter staatssteunrechtelijk
                     kader voor zogeheten first industrial employment. Ook om deze reden is het belangrijk dat Nederland voldoende betrokken is bij IPCEI’s.
                     Het vorige kabinet heeft EUR 335 miljoen beschikbaar gemaakt voor IPCEI participatie
                     door Nederlandse bedrijven, welke bedragen de komende periode zullen worden gealloceerd.
                     Één route die in het vervolg mogelijk kan zijn voor financiering van IPCEI’s, is het
                     Nationaal Groeifonds. Ook zal per IPCEI worden bezien of deze gebruik kunnen maken
                     van andere voorhanden middelen die passen bij het onderwerp van de specifieke IPCEI.30
Passende regelgeving
Het kabinet wil dat zoveel mogelijk van de investeringen in innovatie wordt gedaan
                     door de markt. Hiervoor is het belangrijk dat de regelgeving die in Nederland geldt,
                     dit zoveel mogelijk faciliteert. Hiervoor is regelgeving nodig die consistent is in
                     de tijd en zo lange-termijn planning door private partijen mogelijk maakt. Daarnaast
                     gaat het om passende regelgeving die geen onnodige of disproportionele barrières voor
                     innovatie opwerpt. De themateams van de verschillende missies binnen het Missiegedreven
                     Topsectoren en Innovatiebeleid zullen gevraagd worden bij te dragen aan het in kaart
                     brengen van regelgeving die in dit licht aanpassing behoeft.
                  
Tabel 1: Overzicht van acties voor innovatie
Maatregel
Deadline
•
EUR 6 miljard extra investeringen in kennisontwikkeling en innovatie via Nationaal
                                 Groeifonds tot een totaal van EUR 20 miljard voor 5 jaar
                              
nvt
•
Instelling van een Deep tech fund van EZK en Invest-NL van EUR 250 miljoen voor investeringen
                                 in high tech industrie
                              
In uitvoering
•
Kamerbrief Missiegedreven Innovatiebeleid, waarin mede in zal worden ingegaan op maatregelen
                                 ten behoeve van valorisatie
                              
2022Q3–Q4
•
Opstellen interdepartementale agenda voor regie op marktontwikkeling via (EU) regelgeving
                                 en inkoop
                              
2023Q1
•
Guidance EZK voor Topsectoren voor aandacht voor opschaling en valorisatie
2022Q4
•
Guidance van EZK voor NGF-voorstellen gericht op onder meer valorisatie
2022Q4
•
Themateams van het missiegedreven innovatiebeleid richten op het wegnemen van barrières
                                 voor verduurzamings- en digitale transitie en innovatie
                              
2022Q4
b) Regie op fysieke ruimte voor de industrie
                  
Doelen:
Voldoende fysieke ruimte voor de industrie
Efficiënte allocatie van schaarse ruimte en infrastructuur die beschikbaar is voor
                        de industrie
                     
Ruimte is schaars in Nederland. Deze schaarste neemt toe door zowel private investeringsplannen
                     als maatschappelijke opgaven zoals woningbouw en de aanleg van energie-infrastructuur
                     en andere projecten om de klimaatdoelen te bereiken.31 Naast de schaarste aan fysieke ruimte is er ook schaarste aan ontwikkelruimte door
                     restricties vanwege stikstof, geluid en andere milieufactoren.
                  
Het is van belang dat er voldoende ruimte in Nederland beschikbaar is voor de industrie,
                     in het bijzonder in de vijf grote industriële clusters van Nederland32 (zie figuur 2). Ook voor de verwerkende en maakindustrie is ruimte nodig. Daarbij
                     moet de ruimte die voor de industrie beschikbaar is, zo efficiënt mogelijk worden
                     benut. De prioriteit dient daarbij te liggen bij in maatschappelijk en economisch
                     hoogwaardige industriële activiteit.
                  
Deze verschillende vormen van schaarste vragen om slim ruimtegebruik en goede afstemming
                     van belangen en behoeften zoals, naast de industrie, natuur, landbouw, mobiliteit
                     en wonen. Een integrale afweging tussen deze belangen bij het verdelen van de beschikbare
                     ruimte is noodzakelijk. Hier ligt een regierol voor de overheid. De bevoegdheden op
                     dit terrein worden vooral ingevuld door regionale overheden. De schaarste van ruimte
                     vergt echter van de overheid dat meer centrale regie plaatsvindt. Hiervoor is vooral
                     goede samenwerking tussen het Rijk en de regio vereist. Veelal op gebiedsniveau en
                     met waar mogelijk het combineren van functies. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
                     geeft hier al handvatten voor. In de Ruimtelijke ordeningsbrief worden de contouren
                     van deze samenwerking geschetst.33 Het Rijk gaat nader in overleg met provincies over de ruimtebehoefte van de industrie.
                     Daarnaast brengen Rijk en regionale overheden samen in kaart op welke locaties we
                     de bovenregionale vraag naar ruimte voor economische activiteit het beste kunnen clusteren.
                  
Ruimte is in het bijzonder van belang voor de verduurzaming van de industrie. Hiervoor
                     moeten nieuwe, groene fabrieksinstallaties worden gebouwd en nieuwe infrastructuur
                     worden aangelegd. De verzwaring van bestaande infrastructuur en aanleg van nieuwe
                     infrastructuur gaat niet vanzelf en daarom voert het kabinet hier regie op via het
                     Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK) dat wordt uitgevoerd binnen
                     het Programma Infrastructuur Duurzame Industrie van het Ministerie van EZK. Doel hierbij
                     is het verkleinen van doorlooptijden van infrastructuurprojecten, o.a. het slim clusteren
                     van projecten, het eerder starten met ruimtelijke procedures en het wegnemen van financiële
                     knelpunten. Het gaat hierbij onder andere om een waterstofbackbone, deltacorridor
                     en verzwaring van het elektriciteitsnet. Voor het behalen van de verduurzamingsdoelen
                     van de industrie is het essentieel dat deze projecten zo snel mogelijk worden gerealiseerd.
                  
Figuur 2: Totaalkaart Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK-projecten)1
1 Bron: MIEK projectenoverzicht 2021.
In de toekomst zal er naar verwachting ook een andere ruimtevraag ontstaan voor de
                     circulaire industrie om retourstromen duurzaam te kunnen verwerken. Dit vergt bijvoorbeeld
                     meer opslag, omdat minder goederen worden vernietigd of weggegooid. Een ander voorbeeld
                     zijn (binnen)havens op plekken die nu vaak al beschikbaar zijn, maar die die functie
                     dan wel moeten kunnen behouden, ook als er met milieucategorie-goederen wordt gewerkt.
                  
Tabel 2: Acties met betrekking tot ruimte en industrie
Maatregelen
Deadline
Het Rijk gaat in overleg met provincies om hun regierol met betrekking tot deze vraagstukken
                                 te versterken en samen te zoeken naar oplossingen.
                              
In uitvoering
Rijk en lokale overheden brengen samen in kaart op welke locaties we de bovenregionale
                                 vraag naar ruimte voor economische activiteit het beste kunnen clusteren.
                              
2022Q3
Programma Werklocaties
2022Q3
c) Regie op een gelijk speelveld en internationale markttoegang
                  
Doelen:
Nederlandse bedrijven, waaronder de industrie, hebben optimale toegang tot buitenlandse
                           markten.
                        
Mede op instigatie van Nederland stelt de EU zich op als een assertieve en effectieve
                        internationale speler bij het nastreven van een mondiaal gelijk speelveld voor EU-bedrijven.
                     
Toegang tot de EU-interne markt en internationale markten is van levensbelang voor
                     de Nederlandse industrie. Dit belang vergt de komende jaren extra aandacht door de
                     urgente transitievraagstukken en de geopolitieke spanningen in de wereld, wat tot
                     verschuivingen in handelsstromen en waardeketens leidt. Binnen de EU zal Nederland
                     consequent blijven pleiten voor het versterken van de interne markt, wat bijdraagt
                     aan de weerbaarheid en het concurrentievermogen van de EU. Daarnaast is een herijking
                     van de internationaliseringsagenda nodig, zodat we transities kunnen versnellen en
                     open strategische autonomie34 van Nederland met EU-partners kunnen versterken. Innovatiesamenwerking met buitenlandse
                     partners is hier een wezenlijk onderdeel van.
                  
Internationaal ondernemen
Het kabinet voert beleid om buitenlandse kennis, technologie en markten voor Nederlandse
                     bedrijven toegankelijk te maken. Dit wordt gefaciliteerd door het netwerk van EU handels-
                     en investeringsakkoorden. Bedrijven kunnen verder gebruik maken het postennetwerk,
                     het dienstenaanbod van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en het bijbehorende
                     handelsinstrumentarium, Invest International en exportkredietverzekeringen (Atradius
                     DSB).
                  
Voor komende periode zet het kabinet in op een betere koppeling van het nationale
                     en internationale beleid, door deze meer te sturen op de belangrijke transitievraagstukken:
                     verduurzaming en digitalisering.35 Daarbij gaat het kabinet binnen en buiten de EU meer innovatiesamenwerkingsovereenkomsten
                     met gelijkgestemde landen sluiten, zoals onder het vorige kabinet al met Duitsland
                     en India is gebeurd.
                  
Om onze innovaties beter te kunnen valoriseren, is het nodig om de internationale
                     handels-, innovatie- en investeringsagenda’s sterker te verbinden. Hiervoor moeten
                     afspraken tussen de regio en het Rijk, met EU-lidstaten, en een select aantal partnerlanden
                     buiten de EU worden gemaakt. Voortbouwend op de strategische meerjarige marktbewerkingsplannen
                     van de Topsectoren werkt het kabinet aan een gefocuste internationaliseringsagenda
                     die in het vierde kwartaal van dit jaar zal verschijnen.36 Om de jarenlange inspanningen voor de versterking van de R&D positie van Nederland
                     meer te laten renderen, zullen marktontwikkelingstrajecten worden geïdentificeerd
                     rond bewezen sterktes van Nederland waarvan het verdienpotentieel nog onvoldoende
                     wordt benut. Hierbij ligt de nadruk op initiatieven met een sterk privaat commitment
                     die met hulp van de overheid tot stand kunnen worden gebracht. Ook is speciale aandacht
                     voor publiek-private projecten die een impuls kunnen geven aan de verduurzamings-
                     en digitaliseringsopgave, en die de open strategische autonomie van de EU kunnen versterken.
                  
De Topsectoren worden gevraagd om een actievere rol te spelen in de opzet van internationale
                     proposities; inspelend op Europese programma’s en gebruikmakend van het beschikbare
                     internationale instrumentarium, kennis en capaciteit binnen het postennetwerk en bij
                     publiek-private internationale uitvoeringsorganisaties. In aanloop naar een nieuwe
                     EZK opdracht aan de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) zullen regionale
                     en nationale beleidsdoelstellingen op internationale handel en innovatie terrein nog
                     beter op elkaar worden afgestemd.37 De internationale prioriteiten van de Topsectoren vormen hier een belangrijke leidraad.
                     Hierbij past ook een goede koppeling met de nieuwe acquisitieagenda van de NFIA die
                     in het derde kwartaal van dit jaar naar de Kamer zal worden gestuurd.
                  
Internationaal gelijk speelveld
Het disciplinerende effect van concurrentie tussen bedrijven is essentieel om onze
                     industrie efficiënt en innovatief te houden. Maar deze concurrentie moet wel eerlijk
                     zijn. Om een mondiaal gelijker speelveld af te dwingen, dient de EU assertief gebruik
                     te maken van haar marktmacht. Gevoed door voorstellen van onder meer Nederland, heeft
                     de Commissie de afgelopen jaren aanvullende instrumenten gepresenteerd die hieraan
                     zullen bijdragen: de Verordening voor buitenlandse subsidies en het Internationaal
                     Aanbestedingsinstrument. Nederland steunt deze voorstellen en wil vaart maken met
                     de afrondingen en implementatie ervan.
                  
Ook binnen de EU kan het gelijke speelveld onder druk komen te staan wanneer de mededingings-
                     en staatssteunkaders versoepeld worden en sommige lidstaten meer staatssteun kunnen
                     en willen geven dan andere lidstaten. Actualisering van de steunkaders (de regels
                     waarbinnen lidstaten staatssteun mogen geven aan bedrijven) is nodig, met name in
                     het licht van technologische ontwikkelingen en de digitale en groene transitie. Een
                     subsidierace tussen lidstaten moet echter voorkomen worden.
                  
Op de interne markt heeft Nederland het gelijk speelveld deels zelf in de hand, door
                     terughoudend om te springen met de mogelijkheid om bij minimumharmonisatie aanvullende
                     voorschriften voor de Nederlandse industrie op te leggen. Ook bij aanbestedingen heeft
                     de overheid invloed op het gelijk speelveld. Het kabinet zal daarom bij de aanbesteding
                     van verduurzaming- en digitaliseringsprojecten IMVO-kaders gaan hanteren. Specifiek
                     op het gebied van verduurzaming zal het kabinet verkennen of in de kavelbesluiten
                     en tenders voor Wind op Zee en waterbouwtrajecten in de voorwaarden rekening kan worden
                     gehouden met innovatieve oplossingen die een wezenlijke bijdrage kunnen leveren aan
                     de vermindering van de CO2-uitstoot en stikstof, of bijvoorbeeld de verbetering van de economische veiligheid.
                     Dit om te voorkomen dat partijen die lagere normen hanteren of geen ketenverantwoordelijkheid
                     willen dragen, bedrijven uit Europa of gelijkgestemde landen uit de markt prijzen.
                  
Technische standaarden hebben grote impact op het concurrentievermogen en zijn de
                     laatste jaren meer onderdeel geworden van wereldwijde concurrentie tussen zowel staten
                     als bedrijven. Daarom heeft Nederland een Strategie voor technische standaarden ontwikkeld,
                     inclusief voor industriële standaarden.
                  
Tabel 3: Overzicht van acties voor internationaal ondernemen en een gelijk speelveld
Maatregel
Deadline
•
Uitbreiding EU-instrumentarium met een Verordening over buitenlandse subsidies en
                                 een Internationaal aanbestedingsinstrument
                              
Nader vast te stellen op basis van EU-besluitvorming
•
Implementatie Nederlandse strategie voor technische standaarden
In uitvoering
•
Internationaliseringsagenda van BZ en EZK opstellen
2022Q4
•
Gelijk speelveld maatregelen in aanbestedingsprocedures implementeren (IMVO) en verkennen
                                 (innovatie)
                              
2023Q1
d) Menselijk kapitaal
                  
Onze vaardige en hoogopgeleide beroepsbevolking is een bron van kracht voor Nederland.
                     Tegelijkertijd staat deze bron van kracht onder druk. In zijn algemeenheid heeft Nederland
                     nu te maken met een krappe arbeidsmarkt. De industrie heeft te kampen met een stijgend
                     tekort aan technisch geschoold personeel.
                  
Nederland heeft vergeleken met het buitenland relatief weinig technisch geschoolden
                     ten opzichte van de totale beroepsbevolking. De afgelopen jaren hebben voorgaande
                     kabinetten beleid gevoerd om dit aandeel omhoog te krijgen, in samenwerking met bedrijfsleven
                     en onderwijsinstellingen. Het Techniekpact, Level Lang Ontwikkelen en het MKB-actieplan
                     zijn hier een uiting van. In de periode van 2013 tot 2019 is het aantal afgestudeerde
                     technici per 1000 inwoners gestegen van 9,9 tot 13,6.
                  
De monitor Techniekpact laat zien dat het aantal openstaande vacatures voor technische
                     beroepen is gestegen tot 104.500 in 2021Q4. Op alle beroepsniveaus zijn de openstaande
                     vacatures ten opzichte van 2016 meer dan verdubbeld. Voor het hoogste beroepsniveau
                     zijn de vacatures verviervoudigd. Ook de geringe deelname van vrouwen binnen technische
                     studies is nog steeds een punt van aandacht.38
Zonder voldoende technisch personeel zijn investeringen in innovatie minder effectief
                     en komt de groene en digitale transitie in gevaar. Daarom werkt het kabinet aan een
                     aanvalsplan voor de techniek gericht op de klimaat- en energietransitie en digitalisering.
                     Hierover wordt uw Kamer binnenkort geïnformeerd.
                  
Tabel 4: Acties Menselijk kapitaal
Maatregel
Deadline
•
Aanvalsplan voor de techniek gericht op de klimaat- en energietransitie en digitalisering
2022Q3
•
Generieke aanpak arbeidsmarkt-krapte
In uitvoering1
X Noot
                        
1
Zie Kamerstuk 29 544, nr. 1115 van 24 juni 2022.
4. Hoe voert de overheid actief industriebeleid om te zorgen dat specifieke doelen
                     gehaald worden?
                  
In voorgaande paragraaf 1 zijn specifieke doelen geformuleerd op het gebied van open
                     strategische autonomie, verduurzaming en is een streefwaarde opgenomen voor het aandeel
                     van de industrie in de economie. In deze paragraaf wordt nader uiteengezet hoe de
                     overheid actief beleid zal voeren op de afzonderlijke doelen van open strategische
                     autonomie en verduurzaming van de industrie. Dit draagt tevens bij aan het concurrentievermogen
                     van de Nederlandse industrie en zo aan het behoud van een significante industriële
                     basis.
                  
a) Proactieve aansluiting bij verticaal EU-industriebeleid
                  
Doelen:
Nederland is een van de meest proactieve, invloedrijke en constructieve landen in
                           het EU-industriebeleid
                        
De Nederlandse industrie is goed aangesloten op verticaal EU-industriebeleid
Zoals de AIV heeft vastgesteld in zijn recente rapport, manifesteert de EU zich de
                     laatste jaren nadrukkelijker op het terrein van het industriebeleid.39 Dit geldt in bijzonder voor «verticaal industriebeleid», dat wil zeggen: actief industriebeleid
                     gericht op stimulering van specifieke ecosystemen40 en sectoren. Toenemend gebruik van industriële allianties, IPCEI’s, de EU Chips Act en de nieuwe EU-Ruimtevaartprogramma’s zijn hier voorbeelden van. De gebundelde economische
                     kracht van de EU-lidstaten stelt ons in staat om gewicht in de schaal te leggen in
                     de wereld. Dit is cruciaal voor zowel verduurzaming, digitalisering als open strategische
                     autonomie. In lijn met het AIV-advies zet het kabinet daarom in op een proactieve
                     aansluiting op verticaal EU-industriebeleid.
                  
Dit vergt investeringen die evenredig dienen te zijn aan het belang van de Nederlandse
                     economie en industrie in de EU. Het vorige kabinet heeft al geld vrij gemaakt voor
                     deelname aan diverse IPCEI’s voor een bedrag van in totaal EUR 335 miljoen. Zoals
                     de AIV opmerkt zijn dit echter relatief geringe bedragen vergeleken met wat sommige
                     lidstaten beschikbaar stellen, ook als we rekening houden met het verschil in omvang
                     tussen lidstaten.41 Dit dreigt tot achterstelling van Nederlandse bedrijven te leiden. Om dit te adresseren
                     is nodig dat een lange-termijn oplossing wordt gevonden voor adequate en tijdige financiering
                     van de Nederlandse deelname aan IPCEI’s. Als opgemerkt is één route die mogelijk kan
                     zijn voor financiering van IPCEI’s het Nationaal Groeifonds. Voor de volgende (derde)
                     financieringsronde van het Nationaal Groeifonds zal het kabinet kijken naar de mogelijkheid
                     om IPCEI’s via het Nationaal Groeifonds in te dienen. Vervolgens zal de balans worden
                     opgemaakt. Daarnaast zal het kabinet nog steeds, afhankelijk van het onderwerp van
                     de IPCEI, andere financieringsmogelijkheden in ogenschouw nemen.
                  
Deelname aan IPCEI’s is geen automatisme en Nederland wil gebruik van het instrument
                     ook beperken tot strategische ecosystemen en waardeketens waar de markt tekortschiet
                     en er een grote maatschappelijke uitdaging ligt. Zoals de AIV terecht stelt, zou onterecht
                     gebruik van IPCEI’s inbreuk maken op het gelijk speelveld, waarbij dit vooral ten
                     koste dreigt te gaan van kleinere lidstaten met minder middelen. In lijn met het AIV-advies
                     heeft het kabinet een afwegingskader opgesteld voor Nederlandse deelname aan het Europese
                     verticale industriebeleid en daarbinnen aan IPCEI’s (zie bijlage). Dit dient om de
                     wenselijkheid van Nederlandse deelname aan IPCEI’s consistent te beoordelen. In lijn
                     met het AIV-advies zal Nederland de principes van het afwegingskader proactief uitdragen
                     in EU-verband, om ertoe bij te dragen dat IPCEI-initiatieven alleen in gerechtvaardigde
                     gevallen gebruikt worden. Om de besluitvorming over Europees industriebeleid optimaal
                     te beïnvloeden zal het kabinet ook aansluiting zoeken bij de grote en middelgrote
                     lidstaten, zoals het gezamenlijke non-paper van Nederland en Spanje in het kader van open strategische autonomie.42
Daarnaast is het essentieel dat EU- en nationale overheden, bedrijven en kennisinstellingen
                        de opgave om te verduurzamen, te digitaliseren en te werken aan open strategische
                        autonomie onderling coördineren. Daarom ligt publiek-private samenwerking binnen het
                        EU-industriebeleid in de rede. Bij een proactieve aansluiting van Nederland op EU-industriebeleid
                        hoort dat Nederland hier actief aan deelneemt. Dit geldt onder meer voor het EU Industrial Forum waar de EU-brede coördinatie van voornoemde opgaven plaatsvindt. Het geldt ook voor
                        meer gerichte Industriële Allianties. Hierin komt een breed aantal belanghebbenden
                        uit één industrieel ecosysteem samen. Voorbeelden zijn de European Raw Materials Alliance
                        (ERMA) en de European Clean Hydrogen Alliance (ECHA).
                     
Nederland is voorstander van dergelijke Industriële Allianties. In de komende periode
                        zal het kabinet zich inspannen om de nationale activiteiten van de Topsectoren meer
                        te integreren met het Industrial Forum en de Industriële Allianties. Ook zal het kabinet
                        een high-level bijeenkomst organiseren waarbij overheid en bedrijfsleven de prioriteiten
                        voor de Nederland binnen de EU-industriepolitiek nader kunnen bespreken.
                     
Tabel 5: Overzicht acties voor aansluiting op verticaal EU industriebeleid
Maatregel
Deadline
•
Nederlandse participatie in IPCEI’s: IPCEI Micro-electronica 2 voor EUR 230 miljoen,
                                 IPCEI Cloud Infrastructuur en diensten voor EUR 70 miljoen en IPCEI Waterstof voor
                                 EUR 35 miljoen.
                              
In uitvoering
•
Voor de volgende (derde) financieringsronde van het NGF zal het kabinet kijken naar
                                 de mogelijkheid om IPCEIs via het NGF in te dienen, naast andere financieringsmogelijkheden.
                              
2023Q2
•
Topsectoren aansluiten op EU publiek private samenwerking via Industrial Forum, industriële
                                 ecosystemen, en de Industriële allianties.
                              
2023Q1
•
High-level bijeenkomst ten behoeve van strategische dialoog tussen bedrijfsleven en
                                 overheid over EU-industriebeleid
                              
2022Q4
•
Vaststelling afwegingskader Verticaal EU lndustriebeleid in het bijzonder voor deelname
                                 aan ICPEI’s
                              
Zie bijlage
•
Principes van afwegingskader Verticaal EU Industriebeleid actief uitdagen in de EU
n.t.b.
b) Specifiek beleid op verduurzaming: innovatie en opschaling door stimulering, beprijzing
                     en normering
                  
Succesvolle verduurzaming van de industrie in Nederland biedt export- en toepassingsmogelijkheden
                     wereldwijd, waarmee de potentiële bijdrage van Nederland aan het oplossen van het
                     mondiale klimaatprobleem verveelvoudigt. Hetzelfde geldt voor de bijdrage die de industrie
                     kan leveren aan een circulaire economie wereldwijd. Volgens McKinsey betekent de transitie
                     naar klimaatneutraliteit in 2050 de grootste reallocatie van kapitaal in de geschiedenis,
                     met een verschuiving van biljoenen dollars investeringen in hoogemissie- naar laagemissie
                     kapitaalgoederen (zoals machines). McKinsey wijst op elf hoog-potentie value pools die jaarlijks tussen de USD 9 en 12 biljoen aan opbrengsten kunnen genereren.43 Het gaat dan om de totale verduurzaming van waardeketens voor transport (land, zee
                     en lucht), gebouwen, elektriciteit opwek en opslag, watervoorziening, consumentenproducten
                     (elektronica, verpakkingen, textiel), landbouw (inclusief alternatieve eiwitten),
                     brandstoffen (bio en synfuels), waterstof (productie en transmissie), afvalhergebruik,
                     industriële producten (groen staal, chemicaliën, etc) en CO2-management (o.a. Carbon Capture and Utilisation, CCU).
                  
Uit een analyse door TNO in opdracht van EZK blijkt dat de Nederlandse wetenschap
                     en industrie de technische kennis en kunde in huis hebben om in een deel van deze
                     mondiale groeimarkten te voorzien.44 Onder meer op terreinen als circulaire grondstoffen en materialen (inclusief digitalisering
                     van ketenmanagement), groene energiedragers en leven met de zee (van offshore windproductie
                     en sea farming tot duurzame schepen op biobrandstoffen) liggen er kansen die goed aansluiten bij
                     datgene waar onze bedrijven goed in zijn. Waar de overeenkomsten liggen tussen groeimarkt
                     (vraag) en Nederlandse sterktes (aanbod) ligt de basis van een duurzame industriële
                     portfolio voor Nederland. Het doel van het kabinet is deze portfolio richting 2030
                     op te bouwen.
                  
De opbouw van een kansengerichte portfolio voor CO2 neutrale en circulaire industrie vergt langdurige samenwerking van uiteenlopende
                     bedrijven uit verschillende bedrijfstakken in consortia voor innovatie en opschaling.
                     Hierbij neemt het kabinet de regierol. Zoals geschetst in de Kamerbrief over Verduurzaming
                     van de industrie van 5 april 2022 (Kamerstukken 29 826 en 32 813, nr. 135), zet het kabinet bij het voeren van regie op de verduurzaming van de industrie in
                     op een combinatie van stimuleren, normeren en beprijzen. Als onderdeel hiervan heeft
                     het kabinet EUR 3 miljard vrijgemaakt voor bindende maatwerkafspraken met de industrie
                     voor CO2-reductie (inclusief het stimuleren van innovatie door het mkb). Om de kansen van
                     de verduurzamingstransitie te benutten is het essentieel om de verduurzaming op een
                     innovatieve manier te doen plaatsvinden. Hiertoe zal het kabinet de bestaande instrumenten
                     aanpassen en nieuwe instrumenten in het leven roepen.
                  
CO2-reductie
Voor efficiënte en effectieve CO2-reductie zijn innovatieve technieken nodig. Een groot deel van de publieke-private
                     middelen voor innovatie wordt daarom besteed aan de energietransitie en duurzaamheid.
                     De publiek-private partners van het Kennis en Innovatieconvenant (KIC) hebben hier
                     in 2.020 EUR 1,017 miljard aan uitgegeven op een totaal van circa EUR 4,9 miljard.45 Het kabinet blijft in de komende periode duurzame innovatie stimuleren via het KIC.
                  
Daarnaast is het Nationaal Groeifonds een bron van stimulering voor projecten verduurzaming
                     van de industrie. Tot nu toe is voor EUR 1,118 miljard toegekend aan projecten die
                     de verduurzaming van de industrie ten goede komen (zie box 1). Binnen de Missiegedreven
                     Onderzoek Ontwikkeling en Innovatie (MOOI) regeling is EUR 21 miljoen beschikbaar
                     voor de industrie.
                  
Box 1: NGF voorstellen die ten goede komen aan klimaatneutraliteit en circulariteit
                           van de industrie
GroenvermogenNL (EUR 838 miljoen, deels voorwaardelijk)
Dit project richt zich op de realisatie van groene waterstofprojecten door te investeren
                        in (i) klein- en grootschalige demonstratieprojecten, (ii) grootschalige pilotprojecten
                        en innovaties in de waardeketens chemie, vliegtuigbrandstoffen, staal en kunstmest
                        (iii) een R&D-programma en (iv) een human capital programma. Het doel van het voorstel
                        is om toepassingen van groene waterstof en groene chemie in o.a. de chemie, transport
                        en zware industrie versneld mogelijk te maken door innovatie en kostenreductie. Daarmee
                        kan het voorstel ook een waardevolle bijdrage leveren aan de overgang naar een CO2-neutrale samenleving. Uit groeifondsronde 1 werd in 2.021 EUR 338 miljoen beschikbaar
                        gesteld voor R&D, human capital en kleine demonstratieprojecten. In ronde 2 van het
                        groeifonds is nog eens EUR 500 miljoen beschikbaar gesteld voor de opschaling en toepassing
                        van technologie op industrieel relevante schaal. De budgetten zijn deels voorwaardelijk
                        beschikbaar gesteld.
                     
Duurzame MaterialenNL (circulaire plastics): EUR 220 miljoen voorwaardelijk toegekend
                           (ronde 2022)
Er worden demonstrators gebouwd en er zijn overkoepelende ontwikkelingsprogramma’s
                        en faciliteiten in zogenaamde dwarsverbanden. Het oordeel over het onderdeel circulaire
                        plastics is positief. Dit voorstel past binnen de pijler Versterken van onderzoeks-
                        en innovatie-ecosystemen van de Groeistrategie, omdat het bij materiaalinnovaties
                        knelpunten in de opschaling van laboratoriumschaal naar productie wegneemt. Ook sluit
                        dit voorstel aan op de pijler Transities benutten, omdat het nieuwe technologieën
                        ten behoeve van emissiereductie ontwikkelt en mogelijkheden ontsluit om materiaalstromen
                        circulair te maken.
                     
Cellulaire agricultuur: EUR 60 miljoen voorwaardelijk toegekend (ronde 2022)
Dit project gaat over de techniek voor het kweken van cellen zonder tussenkomst van
                        dieren om tot een dier- en planeetvriendelijker vlees- of melkproduct te komen. Het
                        project speelt daarmee in op de eiwittransitie. Hoewel de producten nog niet in de
                        schappen liggen, is er veelbelovende wetenschap en zijn de eerste bedrijven al actief.
                     
Daarnaast is er een aantal stimuleringsregelingen gericht op opschaling van groene
                     technologie, waarvan de SDE++ de grootste is. De SDE++ is een exploitatiesubsidie
                     die de onrendabele top vergoedt van projecten die CO2-uitstoot reduceren. Hiervoor is dit jaar EUR 13 miljard beschikbaar, onder meer voor
                     reductie van CO2-uitstoot bij productie door de industrie. De SDE++ werkt met openstellingsrondes
                     (tenders) waarin projecten met elkaar concurreren op kosteneffectiviteit (reductiekosten
                     in euro’s per ton CO2-eq). Onderzoek onder grote industriebedrijven laat zien dat bedrijven vooral op de
                     korte termijn voornemens zijn om CO2-reductie vooral via Carbon Capture and Storage (CCS) te doen plaatsvinden (figuur 3).
                  
Figuur 3: Geplande scope 1 emissiereductie tot en met 2030 per techniekoptie en verwacht
                        uitvoeringsjaar, in Mton CO2-eq.
                     
Bron: RVO, Klimaatmonitor 2021, op basis van bedrijfsinterviews
CCS is een kosteneffectieve techniek om de klimaatdoelen voor 2030 te halen. Op de
                     langere termijn zijn innovatieve technieken nodig waarmee de emissies naar netto nul
                     kunnen worden teruggebracht en fossiele grondstoffen vervangen zijn door biotische
                     en hergebruikte grondstoffen. Denk hierbij aan chemisch recycling, Carbon Capture and Utilisation (CCU) en toepassing van waterstof en elektriciteit in industriële productieprocessen.
                     Om deze technieken tijdig op grote schaal in te kunnen zetten is het van belang om
                     nu al meer innovatieve oplossingen op te schalen.46 Dit doet de kosten dalen en dat is van belang voor het concurrentievermogen van de
                     industrie. Om het voorgaande te realiseren, wordt de SDE++ stapsgewijs uitgebreid
                     met meer innovatieve technieken. Door te werken met schotten in de regeling zullen
                     innovatieve oplossingen niet concurreren met CCS-projecten.
                  
Op fiscaal gebied zijn de Energie Investeringsaftrek (EIA), Milieu Investeringsaftrek
                     (MIA), Willekeurige Afschrijving Milieu Investeringen (VAMIL) van belang om eigen
                     CO2-reducerende initiatieven van industriebedrijven te stimuleren. De regeling Topsector
                     energie industrie studies stimuleert specifiek de mkb-industrie om onderzoek te doen
                     naar verduurzamingsmogelijkheden.
                  
Daarnaast heeft het kabinet het voornemen om een aantal regelingen voor opschaling
                        van groene technologie voort te zetten uit te breiden, en in te voeren:
                     
• DEI+: voornemen om deze uit te bereiden. Circulaire, energie- en klimaatgerelateerde
                              innovaties die eerder op laboratorium- en pilotschaal zijn ontwikkeld kunnen met ondersteuning
                              van de DEI+ subsidie op industriële schaal worden gedemonstreerd. De DEI+ regeling
                              heeft bewezen een belangrijke rol te vervullen bij marktklaar maken van duurzame innovaties.
                              Het voornemen is om de DEI+ regeling uit te breiden, waardoor toepassing van nieuwe
                              klimaatneutrale- en circulaire technologie nog breder kan worden ondersteund.
                           
• Voornemen om de Versnelde Klimaatinvesteringen Industrie (VEKI) regeling voort te
                              zetten en te optimaliseren. Deze is beschikbaar voor projecten voor energiebesparing
                              en elektrificatie op basis van bewezen technologieën. Op korte termijn zal besloten
                              worden hoe deze regeling kan worden geoptimaliseerd.
                           
• Voornemen om Nationale Investeringsregeling Klimaatprojecten Industrie (NIKI) in te
                              voeren. Deze regeling maakt het mogelijk om innovatieve technieken zoals groene chemie
                              of elektrificatie, grootschalig uit te rollen in de industrie. Dit is aanvullend op
                              SDE++, die zich richt op bestaande bedrijven die nu CO2 uitstoten.
                           
De budgetten voor deze regelingen maken deel uit van de besluitvorming over het Klimaatfonds.
                     Voorts zal het kabinet maatwerkbeleid gaan voeren voor de grootste CO2-uitstoters in de industrie, als toegelicht in de brief over Verduurzaming van de
                     industrie van 5 april jl.47 In een separate Kamerbrief wordt nader uitgewerkt hoe het kabinet dit wil vormgeven.48
Een belangrijke stok achter de deur om CO2-reductie te waarborgen, in de industrie en daarbuiten, is beprijzing van het teveel
                     aan uitstoot via de CO2-heffing. Het kabinet zal de CO2-heffing aanscherpen. In het Belastingplan 2023 komt te staan hoe de aanscherping
                     van de heffing eruit komt te zien. Daarnaast zal het kabinet ook de fiscale vergroening
                     met betrekking tot de Energiebelasting en Opslag Duurzame Energie (EB/ODE) in het
                     coalitieakkoord uitvoeren. Om de effecten hiervan op energie- en uitstootintensieve
                     bedrijven te kunnen beoordelen, laat het kabinet momenteel effectmeting(en) uitvoeren.
                  
Ook de EU wordt gewerkt aan hogere beprijzing van fossiele energie-inputs en emissies
                     (naast bijmengverplichtingen voor groene waterstof en biobrandstoffen). Deze maatregelen
                     maken deel uit van het pakket Fit for 55% van de Europese Commissie, ter implementatie
                     van de Europese Green Deal. Zo wordt ook het emissiehandelsstelsel flink aangescherpt,
                     waardoor er rond 2040 geen gratis rechten meer uitgereikt worden aan elektriciteitsproducenten
                     en industrie. Om te voorkomen dat dit leidt tot een ongelijk speelveld is invoering
                     van de EU Carbon Border Adjustment Mechanism van groot belang.
                  
Circulaire industrie
De hiervoor genoemde acties voor reductie van CO2-uitstoot komen grotendeels ook ten goede aan circulariteit omdat zij bijdragen aan
                     reductie van verbruik van fossiele energiedragers. Voor een circulaire economie is
                     het echter essentieel dat niet alleen energiedragers, maar alle grondstoffen circulair
                     worden gebruikt. Ook voor het bereiken van een circulaire industrie is het nodig om
                     te innoveren en op te schalen. Het gaat hierbij om innovatie in de vorm van het reduceren
                     van materiaalgebruik in het ontwerp en het productieproces, hergebruik en reparatie
                     om materialen zo lang mogelijk en hoogwaardig mogelijk in de keten te houden, en recycling.
                     Om al deze aspecten te bewerkstelligen is essentieel dat hier al in de ontwerpfase
                     van nieuwe producten rekening mee wordt gehouden en dat bestaande producten opnieuw
                     worden ontworpen.
                  
De hiervoor genoemde innovatiemiddelen die zijn besteed aan duurzaamheid en de energietransitie
                     komen mede te goede aan circulair gebruik van grondstoffen. Onder het vorige kabinet
                     EUR 85 miljoen gecommitteerde innovatiesubsidies voor het circulair maken van de industrie
                     voor 2019–2020.49 Ook de hiervoor in box 1 beschreven Nationaal Groeifonds-projecten over circulaire
                     plastics en cellulaire agricultuur dragen bij aan onderzoek en ontwikkeling voor een
                     circulaire industrie. De voorgenomen uitbreiding van de DEI maakt ook meer demonstratieprojecten
                     voor circulaire technieken mogelijk.
                  
Bij circulariteit liggen grote kansen om door sterkere normering tot meer valorisatie
                     en opschaling van innovaties te komen. Omdat deze normen primair productstandaarden
                     betreffen, is EU-wetgeving de meest geëigende weg om impact te bereiken en tegelijkertijd
                     het gelijk speelveld te behouden. Het EU Circulaire Economie Actieprogramma van maart
                     2022 biedt hiervoor een goede basis. Kern van het actieplan is een voorstel voor een
                     verordening voor circulair ontwerp van een brede categorie van productgroepen (Ecodesign for
                        Sustainable Products Regulation50).
                  
Op nationaal niveau zal het kabinet dit jaar voor de circulaire opgave van de industrie
                     en de economie als geheel een nieuw Nationaal programma Circulaire Economie 2023–2030
                     opstellen. Naast een generieke inzet zal er specifieke inzet zijn op de meest impactvolle
                     productgroepen, inclusief productgroepen die behoren tot de maak- en basisindustrie.51 Voor deze productgroepen zullen routekaarten met effects- en circulariteitsdoelen
                     worden vastgelegd. Tot slot leent circulariteit zich voor marktcreatie, te coördineren
                     via een Agenda voor marktontwikkeling.
                  
Midden- en kleinbedrijf (mkb)
Ook het mkb moet bijdragen aan verduurzaming van de sector, maar deze bedrijven ervaren
                     knelpunten om aan de slag te gaan omdat voor hen vaak onduidelijk is wat er van hen
                     wordt verwacht en ze fgeen tijd en expertise hebben om dit uit te zoeken. Bovendien
                     zijn er problemen om de financiering rond te krijgen.
                  
Het kabinet zet sterk in op het ondersteunen van het mkb om te verduurzamen. Zo wordt
                     een ontzorgingsprogramma voor het mkb ontwikkeld als onderdeel van het Programma Verduurzaming
                     Gebouwde Omgeving. Zoals uiteengezet in de brief van 21 november 2021 (Kamerstukken
                     32 637 en 32 813, nr. 477) over ondersteuning van het mkb bij de klimaat- en energietransitie, kan het mkb
                     gebruik maken van subsidies als de ISDE om hun bedrijfspand te verduurzamen en de
                     SEBA voor de aanschaf van emissieloze bestelwagens. Daarnaast wordt voor goede informatievoorziening,
                     ondersteuning bij het nemen van maatregelen en toegang tot financiering gezorgd. Het
                     kabinet beziet de mogelijkheden om een groene module aan de regelingen toe te voegen
                     waarmee een hoger garantiepercentage geboden kan worden voor leningen om bedrijfspanden
                     energiezuiniger te maken en bedrijfsprocessen te verduurzamen. Financiering hiervan
                     loopt mee in de besluitvorming over het Klimaatfonds.
                  
Energie besparen is een van de goedkoopste manieren om CO2 te reduceren en is essentieel om de klimaatdoelen te bereiken. De energiebesparingsplicht
                     verplicht bedrijven om energiebesparingen met een terugverdientijd van minder dan
                     vijf jaar uit te voeren. De energiebesparingsplicht wordt in 2023 uitgebreid naar
                     ETS- en vergunningplichtige bedrijven. Dat betekent dat het kabinet, naast uitbreiding
                     van de doelgroep en het aantal maatregelen, de Erkende Maatregelenlijst zal aanpassen.
                     Hierdoor weten met name mkb-bedrijven welke maatregelen voor hen verplicht zijn. Het
                     kabinet zet ook extra middelen in voor toetsing en handhaving door het bevoegd gezag
                     (medeoverheden).
                  
Het (industriële) mkb maakt al veel gebruik van regelingen die innovatie en investeringen
                     in toepassing van duurzame technieken subsidiëren. Regelingen als de DEI en VEKI zijn
                     vaak overtekend (meer vraag dan er subsidie beschikbaar is). Door deze regelingen
                     uit te breiden voorziet het kabinet ook in een behoefte van deze bedrijven.
                  
Tabel 6: Overzicht van acties voor verduurzaming van de industrie
Maatregel
Deadline
Klimaat
•
Invoering fiscaal vergroeningspakket, waaronder aanscherping van de nationale CO2-heffing, aanpassing van tarieven in EB/ODE
•
Bindende maatwerkafspraken met de industrie voor CO2-reductie.
n.t.b.
•
Invoering van de NIKI
2023
•
Intensivering, continuering en uitbreiding generiek instrumentarium verduurzaming:
                                 (o.a.) DEI+, VEKI
                              
2022Q4
•
SDE++ uitbreiden met meer innovatieve technieken
2023
•
Maatregelen EU «Fit for 55»-pakket, inclusief carbon border adjustment mechanism en
                                 groene waterstofverplichting industrie
                              
EU-besluitvorming
•
Marktcreatie voor CO2-vrije producten via regelgeving te coördineren via een Agenda voor marktontwikkeling
2023Q1
Circulaire industrie
•
EU Circulair Economy Action Plan
In uitvoering
•
Nationaal programma Circulaire Economie
2022Q4
•
Marktcreatie voor circulaire producten via regelgeving en innovatieve aanbesteding
                                 te coördineren via een Agenda voor marktontwikkeling
                              
2023Q1
Mkb
•
Specifieke ondersteuningsmaatregelen bij verduurzaming
n.t.b.
c) Specifiek beleid voor economische veiligheid en open strategische autonomie: defensieve
                     en offensieve maatregelen
                  
Nederland en de EU worden geconfronteerd met toenemende geopolitieke spanningen die
                     raken aan ons verdienvermogen, maatschappelijke uitdagingen, en de nationale veiligheid.
                     Nederland streeft daarom in Europees verband naar bescherming van deze belangen met
                     behoud van zo veel mogelijk openheid.52 Hiervoor zijn defensieve en offensieve maatregelen nodig.
                  
In defensief opzicht heeft het vorige kabinet de afgelopen jaren nieuwe instrumenten
                     voorgesteld waarmee we kunnen reageren op acties van derde landen in de economische
                     sfeer die veiligheidsbelangen raken, zoals wetgeving om ongewenste overnames te voorkomen.
                     Ook zal het kabinet de strafbaarstelling van spionage moderniseren onder meer om (digitale)
                     diefstal van technologie beter te kunnen bestrijden. Het kabinet zal dit verder brengen
                     door de wetgevingstrajecten af te ronden en deze wetten uit te voeren.
                  
In offensief opzicht dienen we de komende jaren prioriteit te geven aan het versterken
                        van onze economische kracht. Daarbij dient ook oog te zijn voor risicovolle afhankelijkheden
                        van derde landen. Hier kan het nodig zijn om gericht sectoren en waardeketens te versterken.
                        Daarbij is het belangrijk om afhankelijkheden niet alleen per product te bezien, maar
                        ook of onze afhankelijkheden ten opzichte van andere landen wederzijds en in evenwicht
                        zijn. In lijn met het SER-advies over reshoring blijft de vrijheid en verantwoordelijkheid
                        van bedrijven om hun bedrijfsactiviteiten geografisch vorm te geven daarbij het uitgangspunt.53 Ingrijpen hierin door de overheid dient altijd onderbouwd te worden op basis van
                        publieke belangen.54
Om het inzicht in onze strategische afhankelijkheden te vergroten laten BZ en EZK
                        een geo-economische monitor ontwikkelen. De monitor geeft inzicht de afhankelijkheden
                        van Nederland voor goederen en diensten en onze relatieve kennispositie.
                     
Om ook in de toekomst onze belangen op het vlak van veiligheid, verdienvermogen en
                     maatschappelijke uitdagingen te kunnen verdedigen, is het belangrijk om toegang te
                     hebben en houden over cruciale technologieën en toepassingen. Dat vraagt om een slim
                     samenspel tussen het behoud van zo goed mogelijke toegang tot cruciale technologieën
                     en toepassingen wereldwijd enerzijds en versterken van technologische capaciteiten
                     binnen de EU anderzijds. Dit mag niet leiden tot ongerechtvaardigde marktverstoringen.
                     Daarbij is het van belang dat Nederland en de EU op een deel van de sleuteltechnologieën
                     en de gerelateerde industriële capaciteit wereldleider zijn («technologisch leiderschap»).
                     Technologisch leiderschap stelt Nederland en andere EU-lidstaten in staat om toegang
                     te houden tot technologie elders, maar ook om ons te kunnen verdedigen, spelregels
                     internationaal af te dwingen en de koers van technologische ontwikkeling mede te bepalen
                     volgens onze waarden.
                  
Samenwerking met EU-partners en andere bondgenoten is cruciaal om risicovolle afhankelijkheden
                     efficiënt en effectief te adresseren en wederzijdse afhankelijkheden op een verantwoorde
                     manier te laten voortbestaan. Het versterken van de samenwerking met de VS via de
                     EU-US Trade and Technology Council (TTC) is hiervan een voorbeeld. Hetzelfde geldt voor het voorstel van de Europese
                     Commissie voor een EU anti-dwang instrument om economische dwang tegen de EU en EU-lidstaten
                     te voorkomen.55
Diverse onderzoeken laten zien dat de afhankelijkheden van de EU op het vlak van kritieke
                     grondstoffen groot en geconcentreerd zijn.56 Kritieke grondstoffen zijn van cruciaal belang voor de industrie en de publieke belangen
                     die daarmee gepaard gaan. Grondstoffen staan nationaal en internationaal, in het bijzonder
                     in EU-verband, steeds hoger op de agenda en krijgen in toenemende mate een strategische
                     dimensie. Het kabinet vindt het belangrijk dat onze bedrijven toegang hebben tot grondstoffen
                     die nodig zijn om onze publieke belangen, bijvoorbeeld op het gebied van veiligheid
                     en verduurzaming, te kunnen borgen. Bedrijven hebben hierin zelf een belangrijke rol.57 Daarnaast is het nodig dat de overheid op tijd risicovolle afhankelijkheden of systeemrisico’s
                     als gevolg onvoldoende toegang tot grondstoffen signaleert en waar nodig maatregelen
                     neemt. Het kabinet komt daarom met een strategie voor de leveringszekerheid van kritieke
                     grondstoffen, aanvullend op het EU Raw Materials Action Plan.58
Stimulering van onderzoek en ontwikkeling
Er zijn geen geoormerkte investeringen in open strategische autonomie. Wel verschaffen
                     het Nationaal Groeifonds en het Deep tech fund, de participatie in IPCEIs, het ruimtevaartbeleid59, het EU Defensie fonds en de middelen voor veiligheid in het KIC vanuit het Ministerie
                     van Defensie, middelen die ten goede komen aan open strategische autonomie. Ook wordt
                     binnen het Missiegedreven Topsectoren en Innovatiebeleid een hernieuwde aanpak voor
                     de sleuteltechnologieën ontwikkeld welke meer gefocust is op het gedachtegoed van
                     open strategische autonomie.
                  
Box 2: Een aantal NGF projecten uit investeringsrondes 1 en 2 relevant voor open strategische
                           autonomie en industrie
NEXTGEN Hightech: EUR 450 miljoen voorwaardelijk toegekend
NEXTGEN Hightech ontwikkelt een nieuwe generatie high tech equipment binnen zes toepassingsdomeinen:
                        lasersatellietcommunicatie, biomedische productietechnologie, semiconductors, composieten,
                        energie en agrifood. Er wordt binnen het programma gestuurd op het verkrijgen van
                        belangrijke posities in internationale waardeketens. Daarop wordt geselecteerd, en
                        er zullen dus ook projecten afvallen.
                     
PhotonDelta: EUR 471 miljoen voorwaardelijk toegekend
PhotonDelta heeft het voornemen het Nederlandse ecosysteem voor geïntegreerde fotonica
                        naar Europees topniveau te tillen. Met een ontwerpbibliotheek voor toepassingen en
                        opschaling van de fotonische chipindustry naar een Europees zwaartepunt heeft het
                        de potentie voor een nieuwe hoogwaardige sector.
                     
QuantumDeltaNL: EUR 282 miljoen toegekend + reservering van EUR 333 miljoen
Het voorstel QuantumDeltaNL richt zich op het versterken van Nederlands quantum ecosysteem,
                        door te investeren in: (1) quantumcomputers, (2) quantumnetwerken en (3) quantumsensoren.
                        Quantum is een ontwikkelende technologie die disruptief kan zijn op het gebied van
                        rekenkracht en daarmee voor nieuwe verdienmodellen en oplossingen voor maatschappelijke
                        problemen kan zorgen. Door quantumtechnologie kunnen er in de toekomst mogelijk veel
                        veiligere netwerken en communicatie tot stand gebracht worden.
                     
Opschaling
Binnen het Nationaal Groeifonds wordt met de voorstellen QuantumDeltaNL, PhotonDelta
                     en NXTGEN Hightech in totaal EUR 1.536 miljoen geïnvesteerd rond projecten voor het
                     ontwikkelen van sleuteltechnologie van geopolitiek belang (zie box 2). Als opgemerkt,
                     participeert Nederland in diverse IPCEI’s. Deze komen allen de open strategische autonomie
                     van de EU ten goede.
                  
Specifiek voor de Nederlandse en EU defensie-industrie is van belang dat ingevolge
                     de hiervoor genoemde geopolitieke spanningen, in het bijzonder de oorlog in Oekraïne,
                     meer investeringen zullen worden gedaan op defensiegebied. Het kabinet zal het defensiebudget
                     laten toegroeien naar de NAVO-norm van 2% van het BBP. Het kabinet zal daarnaast de
                     samenwerking binnen Europa op het gebied van defensie zal intensiveren. Een vitale
                     Nederlandse Defensiesector is nodig om onze eigen veiligheid te kunnen beschermen
                     en een bijdrage te kunnen leveren aan de Europese veiligheid. Met nadere uitwerking
                     van de maatregelen uit de Defensie industrie Strategie (DIS) wordt invulling gegeven
                     aan het versterken, beschermen en (internationaal) positioneren van deze sector.
                  
De verhoging van de defensie-uitgaven alsmede de toegenomen aandacht voor veiligheid
                     binnen het innovatie-instrumentarium van EZK, biedt mogelijkheden de om de capaciteiten
                     binnen de sector te beschermen, te versterken en internationaal te positioneren. Bij
                     het aanspreken van de innovatie-instrumenten is ook oog voor producten en diensten
                     die dual-use van aard zijn. Gezien de geopolitieke context en veranderd dreigingsbeeld vraagt
                     dit om maatwerk naast het bestaande generieke beleid. Ook dit is een aspect van open
                     strategische autonomie.60 Daarnaast hebben innovaties op het gebied van Defensie niet alleen een veiligheidswaarde,
                     maar ook een economische waarde door de spin-off en spill-overs die deze innovaties
                     hebben naar andere sectoren.
                  
                     Tabel 7: Acties Economische veiligheid en open strategische autonomie die raken aan
                        de industrie
Maatregel
Deadline
Beschermingsmaatregelen («Protect»)
•
Afronden wetgevingstraject investeringstoets en implementatie door Bureau Toetsing
                                 Investeringen binnen EZK
                              
2022Q3/in uitvoering
•
Afronden wetgevingstraject investeringstoets defensie-industrie
2024Q2
•
Modernisering strafbaarstelling spionage
n.t.b.
•
Voorstel EU anti-dwanginstrument
Nader vast te stellen op basis van EU-besluitvorming
Stimuleringsmaatregelen («Promote»)
•
Grondstoffenstrategie voor leveringszekerheid van kritieke grondstoffen
n.t.b.
•
Een hernieuwde aanpak voor de sleuteltechnologieën binnen het Missiegedreven Topsectoren
                                 en Innovatiebeleid die meer gefocust is op het gedachtegoed van open strategische
                                 autonomie.
                              
2022Q3
•
Versterking van de Nederlandse en EU waardeketen voor halfgeleiders via Nederlandse
                                 participatie IPCEI micro-electronica 2 met budget van EUR 230 miljoen en de EU Chips
                                 Act. Daarnaast participatie in IPCEI Cloud Infrastructuur en diensten voor EUR 70 miljoen
                                 en IPCEI waterstof voor EUR 35 miljoen.
                              
In uitvoering
•
Strategische dialoog met EU en internationale partners over sensitieve industrie en
                                 wederzijdse afhankelijkheden, onder meer via EU-US Trade and Technology Council
                              
In uitvoering
•
Nadere uitwerking maatregelen Defensie industrie Strategie gericht op versterken,
                                 beschermen en internationaal positioneren van de sector
                              
2022/2023
d) Digitalisering
                  
Digitalisering van industriële productieprocessen is een instrument om de arbeidsproductiviteit,
                     verduurzaming en open strategische autonomie voor de toekomst veilig te stellen. Digitalisering
                     is een ontwikkeling die de industrie op verschillende manieren beïnvloedt. In de eerste
                     plaats via digitalisering van productieprocessen, zoals robotisering. Daarnaast via
                     digitalisering van producten: steeds meer producten uit de maakindustrie krijgen een
                     digitale component en raken verweven met digitale dienstverlening.
                  
Digitalisering is in eerste instantie een opgave voor de industrie zelf. Daarnaast
                     is er ook een stimulerende en coördinerende rol voor de overheid. Het stimuleren van
                     ontwikkeling van digitale technologie maakt onderdeel uit van het bredere innovatiebeleid.
                     Daarnaast is er een coördinerende en stimulerende rol voor de overheid om te zorgen
                     dat zoveel mogelijk industriële bedrijven hun productieprocessen digitaliseren zodat
                     zij productiever worden.61 Dit is het bijzonder in het belang van mkb-bedrijven, die minder middelen hebben
                     om zelf de digitale transitie door te maken. Tot slot is personeel met de juiste digitale
                     vaardigheden schaars binnen de industrie.
                  
Stimulering van onderzoek en ontwikkeling
Binnen het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid wordt 20% van de middelen
                     voor sleuteltechnologieën besteed aan digitalisering. Het Nationaal Groeifonds kent
                     verschillende projecten waarin R&D op het gebied van digitale technologie wordt ontwikkeld
                     (zie box 3).
                  
Box 3: NGF-projecten die raken aan digitalisering van de industrie
NEXTGEN High Tech – component Smart Industry met voorwaardelijke toekenning van 100 miljoen
                           (ronde 2022)
In dit – hiervoor reeds genoemde – voorstel zit een voorwaardelijke toekenning van
                        EUR 100 miljoen voor Smart Industry.
                     
Health-RI (22 miljoen + 47 miljoen gereserveerd (ronde 2021)
Het voorstel Health-RI investeert in (i) de ontwikkeling van een geïntegreerde, nationale
                        gezondheidsdata- en onderzoeksinfrastructuur, (ii) het wegnemen van sociale en organisatorische
                        belemmeringen door middel van een afsprakenstelsel, en (iii) een centraal punt voor
                        data-uitgifte. Het doel is om innovatie in de life sciences and health-sector te stimuleren
                        door data van Nederlandse ziekenhuizen en zorgorganisaties, kennisinstellingen, organisaties
                        in de publieke gezondheid, patiëntenorganisaties, gezondheidsfondsen en bedrijven
                        te standaardiseren en met elkaar te verbinden.
                     
* zie ook voorstellen Photondelta en QuantumDelta (al hiervoor genoemd)
Stimulering van opschaling
De valorisatie en opschaling van digitale producten wordt gestimuleerd door de al
                     eerder genoemde Nederlandse deelname aan IPCEI Microelectronica 2 voor EUR 230 miljoen
                     en IPCEI Cloud Infrastructure and Services voor EUR 70 miljoen. De hiervoor vermelde
                     Nationaal Groeifonds-projecten komen behalve aan R&D ook aan valorisatie en opschaling
                     ten goede.
                  
In antwoord op de hiervoor beschreven knelpunten op het gebied van digitalisering
                     van productieprocessen, heeft EZK in 2014 samen met FME, KMU, TNO, KVK en de ROM’s,
                     het Smart industry programma in het leven geroepen. Binnen dit kader zijn tientallen Smart Industry Fieldlabs in Nederland geopend. Dit zijn experimenteerlocaties verspreid door heel Nederland.
                     Het Smart Industry programma gaat nu een nieuwe fase in gericht op opschaling.62 Er ligt een ambitieuze agenda waarin activiteiten zijn gericht op digitalisering
                     van de ketens, van de fabrieken en voor de medewerkers.
                  
Het Europese instrument van de European Digital Innovation Hubs (EDIH’s) biedt een kans om het Smart industry programma te versterken. EDIH’s zijn regionale samenwerkingsverbanden die bedrijven
                     ondersteunen in hun digitaliseringsproces. Dit gebeurt via het bieden van testruimte,
                     begeleiding naar financiering indien een test succesvol is, het initiëren van netwerkactiviteiten
                     en het trainen en opleiden van medewerkers. Hiervoor is EUR 30 miljoen beschikbaar
                     vanuit de EU, EZK en PPS-verbanden van regionale overheden en bedrijven. Binnen het
                     Nationaal Groeifonds voorstel NEXTGEN Hightech is EUR 100 miljoen gereserveerd voor
                     Smart Industry. Ook dit programma biedt hiermee een grote kans om het Smart Industry
                     programma op te schalen.
                  
Tabel 8: Acties digitalisering
Maatregelen
Deadline
•
Nieuwe fase van het Smart Industry Programmaprogramma (Schaalsprong)
In uitvoering
•
Oprichting vijf European Digital Innovation Hubs (EDIHs) in Nederland
In uitvoering
•
Deelname IPCEI micro-electronica 2 met budget van EUR 230 miljoen en IPCEI Cloud Infrastructuur
                                 en diensten voor EUR 70 miljoen
                              
In uitvoering
•
NGF-toekenningen digitalisering voorstellen
In uitvoering
DEEL III: VOORWAARDEN WAAR DE INDUSTRIE AAN MOET VOLDOEN
                  
7. Voorwaarden: wederkerigheid en IMVO-standaarden
                  
a) Wederkerigheid
                  
Industriebeleid betekent dat de overheid soms gericht investeert in de industrie om
                     doelen te bereiken en op andere manieren de industrie faciliteert, zoals door allocatie
                     van schaarse ruimte. Maar dit betekent niet dat de overheid cadeaus uitdeelt aan bedrijven.
                     Tegenover elke investering zal een inspanning moeten staan die waarborgt dat de investering
                     in lijn is met het principe van wederkerigheid tussen overheid, bedrijfsleven en samenleving.
                     Hierbij gaat het onder meer om het langjarig blijven investeren in Nederland door
                     deze bedrijven, over mee-investeren in opleidingen, over goed werkgeverschap en over
                     de kwaliteit van de leefomgeving. Meer in het algemeen is essentieel dat alle belanghebbenden
                     in de samenleving delen in de voordelen van de digitale en duurzaamheidstransitie
                     («inclusiviteit»). Dit geldt onder meer voor werknemers, regio’s en mkb.
                  
b) IMVO
                  
Zoals aangekondigd in het coalitieakkoord bevordert het kabinet in de EU internationaal
                     maatschappelijk verantwoord ondernemen en voert nationale IMVO-wetgeving in die rekening
                     houdt met een gelijk speelveld met omringende landen en implementatie van mogelijke
                     EU-regelgeving.
                  
De Europese Commissie heeft in april 2021 de Corporate Sustainability Reporting Directive
                     (CSRD) voorgesteld. Op 21 juni jl. is een principe akkoord over de CSRD bereikt tussen
                     de Raad van de EU en het Europees Parlement. De CSRD zal volgens dit akkoord vanaf
                     2024 gefaseerd van kracht worden voor grote bedrijven en alle beursgenoteerde ondernemingen
                     (m.u.v. micro-ondernemingen). De CSRD verplicht bedrijven transparant te rapporteren
                     over duurzaamheidsaspecten die samenhangen met hun activiteiten, waaronder ook de
                     sociale aspecten zoals kinderarbeid of andere vormen van uitbuiting.
                  
Daarnaast heeft de Commissie in februari 2022 een voorstel gepresenteerd voor een
                     richtlijn voor gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen voor ondernemingen in de EU:
                     de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD). Het voorstel van de Commissie
                     heeft als doel te bevorderen dat ondernemingen bijdragen aan de eerbiediging van mensenrechten
                     en milieu in hun eigen activiteiten en via hun waardeketens. Het voorstel heeft betrekking
                     op ondernemingen die actief zijn op de Europese interne markt en is ten dele gebaseerd
                     op de internationale raamwerken op het gebied van IMVO, namelijk: de OESO-richtlijnen
                     voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on
                     Business and Human Rights (UNGP’s). Het toepassen van gepaste zorgvuldigheid zal volgens
                     het Commissievoorstel verplicht worden voor alle zeer grote bedrijven (>500 werknemers
                     en >EUR 150 miljoen netto-omzet), en voor grote bedrijven in bepaalde sectoren (>250
                     werknemers en >EUR 40 miljoen netto-omzet, waarvan minstens 50% gegenereerd in een
                     aantal sectoren met een hoog risico). Concreet betekent dit dat alle Europese bedrijven
                     die onder de richtlijn vallen negatieve gevolgen van hun activiteiten op het gebied
                     van mens en milieu in hun waardeketens dienen te identificeren en aanpakken, hier
                     transparant over moeten rapporteren en slachtoffers van misstanden toegang moeten
                     bieden tot herstel. Een BNC-fiche hierover is op 7 april jl. (Kamerstuk 22 112, nr. 3393) aan de Tweede Kamer gestuurd. Het kabinet heeft dit voorstel verwelkomd, en zet
                     in op coherentie met andere EU-maatregelen zoals de CSRD, en met de OESO-richtlijnen
                     en de UNGP’s.
                  
Zoals uiteengezet in de Kamerbrief met stand van zaken IMVO-wetgeving d.d. 27 mei
                     jl. (Kamerstuk 26 485, nr. 398) zal het nationale wetsvoorstel waarnaar het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk
                     35 788, nr. 77) verwijst rond de zomer van 2023 aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Het CSDDD-voorstel
                     van de Europese Commissie zal als basis dienen voor het nationale wetsvoorstel, dat
                     vooruitloopt op de implementatie van de toekomstige CSDDD. Het streven is om beide
                     voorstellen zoveel mogelijk parallel op te laten lopen.
                  
EZK past momenteel ook (I)MVO-standaarden toe op haar bedrijfsleveninstrumentarium.
                     Zo worden bedrijven geïnformeerd over risico’s voor mens en milieu wanneer zij bijvoorbeeld
                     een subsidie ontvangen voor de inkoop van zonnepanelen of een innovatietraject, en
                     geadviseerd en gestimuleerd om op een verantwoorde manier met deze risico’s om te
                     gaan door ze in kaart te brengen, te mitigeren en zo nodig waardeketens te verleggen
                     en/of toegang tot herstel te bieden. Op deze manier leren bedrijven hoe zij verantwoord
                     kunnen ondernemen in hun sector. Zoals toegezegd aan de Kamer loopt hiervoor tot eind
                     2022 bij EZK een pilot.63 De informatie hieruit zal gebruikt worden om de komende jaren (I)MVO proportioneel
                     te integreren in het gehele bedrijfsleven-instrumentarium.
                  
Tabel 9: Overzicht acties voor IMVO
Maatregelen
Deadline
•
Pilot om (I)MVO-standaarden toe te passen op het bedrijfsleveninstrumentarium van
                                 EZK
                              
Eind 2022. Jaren daaropvolgend om (I)MVO voorwaarden te stellen aan alle EZK-bedrijfsleveninstrumenten
•
Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD)
2024, graduele invoering
•
Richtlijn voor gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen voor ondernemingen in de EU (CSDDD)
Nader vast te stellen op basis van EU-besluitvorming
•
Invoeren nationale IMVO-wetgeving
Rond zomer 2023 wetsvoorstel naar Tweede Kamer. Wetgevingstraject zal zoveel mogelijk
                                 parallel lopen met de CSDDD.
                              
DEEL IV: UITVOERING
                  
8. Uitvoering en vervolg
                  
Informatiepositie
Om meer regie te kunnen voeren op de hiervoor genoemde doelen, dient de overheid over
                        meer en andere informatie te beschikken. Voor een deel gaat het erom nog meer door
                        andere lenzen naar de economie te kijken, zoals vanuit milieu-impact en geopolitiek.
                        Daarnaast is meer sectorspecifieke kennis nodig om te kunnen zorgen voor doordachte
                        interventies als onderdeel van een actief industriebeleid dat rekening houdt met de
                        specifieke kenmerken en uitdagingen van afzonderlijke sectoren.
                     
Het is noodzakelijk om een scherper beeld te krijgen van de strategische afhankelijkheden
                        van Nederland en de EU en de positie van Nederland en de EU in strategische waardeketens,
                        inclusief strategische knooppunten. Dit in aanvulling op de diverse onderzoeken die
                        al hebben plaatsgevonden en met de Kamer zijn gedeeld.
                     
Concreet is EZK bezig zijn informatiepositie op de volgende punten te versterken:
• dashboard verduurzaming industrie
• geoeconomische monitor
• kennis van industriële ecosystemen en sectoren, inclusief internationale benchmarking
• kennisopbouw circulariteit materialen
Ook is Nederland voorstander van verdere versterking van de informatiepositie van
                     de Europese Commissie, onder meer via een «Resilience Office» van de Europese Commissie dat informatie verzamelt over economische dwang door de
                     landen jegens lidstaten en EU bedrijven en een «Critical technologies observatory».
                  
Capaciteit
Succesvolle uitvoering van het strategisch industriebeleid vergt voldoende mankracht.
                     Daarom zal binnen EZK een team voor maatwerk worden opgericht voor de uitvoering van
                     maatwerk als onderdeel van groen industriebeleid. Ook de uitvoering van de handhaving
                     van nieuwe (EU-)regelgeving op gebied van circulair gebruik van grondstoffen vergt
                     mankracht voor handhaving.
                  
Vervolg
Het kabinet zal direct aan de slag gaan met het implementeren van de in deze brief
                     vervatte industriestrategie. Ik zal uw Kamer op de hoogte blijven houden van de voortgang
                     van het industriebeleid.
                  
Tabel 10: Acties voor uitvoering
Maatregel
Deadline
•
Oprichting team voor maatwerk verduurzaming industrie binnen EZK
In uitvoering
•
Geoeconomische monitor
2022Q4
•
Sectorale kennis EZK versterken in samenspraak met Topconsortia voor Kennis en Innovatie
                                 en Innovatie Attaché»s.
                              
2022Q4
•
Dashboard verduurzaming industrie
In uitvoering
Bijlage: AIV advies «Slimme industriepolitiek: een opdracht voor Nederland in de EU»
                  
Op 18 maart jl. heeft de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) het advies «Slimme
                        industriepolitiek: een opdracht voor Nederland in de EU» opgeleverd. Aan de basis
                        van dit rapport stonden een 3-tal door de Ministeries van Buitenlandse Zaken (BuZa)
                        en Economische Zaken en Klimaat (EZK) geformuleerde vragen:
                     
1. Hoe kan Nederland zich, gegeven de huidige kabinetsstandpunten, het beste positioneren
                              in het debat over industriebeleid in de EU, met welke boodschappen, dankzij welke
                              coalities van lidstaten en in welke «industriële allianties»?
                           
2. Hoe kan Nederland zich het beste verhouden tot internationale partners buiten de EU
                              in deze discussie, gezien het feit dat sommige van hen het streven naar «strategische
                              autonomie» opvatten als een beweging naar meer protectionisme?
                           
3. Adviseert de AIV, op grond van bovenstaande overwegingen, het kabinet tot een aanpassing
                              van de Nederlandse positie ten aanzien van het Europees industriebeleid, en zo ja,
                              op welke elementen en deelterreinen?
                           
Samenvatting AIV advies
In haar advies ziet de AIV een omslag bij het Europees industriebeleid van oorspronkelijk
                     vooral generiek en voorwaardenscheppend beleid naar een industriepolitiek met in toenemende
                     mate een verticaal karakter, waarbij overheden in de markt ingrijpen met stimulansen
                     en investeringen voor specifieke bedrijfstakken of industriële ecosystemen. Dit is
                     een uiting van de machtsstrijd tussen economische blokken. Industriepolitiek is een
                     vorm van «promote», maar helpt ook het denken over «protect», over defensieve maatregelen,
                     scherper te maken in die machtsstrijd. Deze omslag zal blijvend zijn en alhoewel deze
                     meerdere oorzaken heeft is deze met name geopolitiek gedreven. De AIV stelt dat grote
                     publieke Nederlandse belangen kwetsbaar kunnen worden en roept op tot urgentie.
                  
In haar aanbevelingen legt de AIV vooral nadruk op een belangrijk, relevant en zichtbaar
                     deel van het Europese industriebeleid of industriepolitiek, gerichte financiële steun
                     aan sectoren, zoals aan micro-elektronica en waterstof via IPCEIs.
                  
De AIV doet een tiental aanbevelingen rondom de Nederlandse positionering in de EU,
                     in verhouding tot internationale partners buiten de EU en roept op tot een aanpassing
                     van de Nederlandse positie ten aanzien van het Europese industriebeleid. Daarbij roept
                     zij ook op tot een meer constructieve houding van het kabinet bij onder andere het
                     geven van staatssteun. Hierdoor kan het kabinet proactief en aan de voorkant van het
                     Europese debat deelnemen.
                  
Opsomming aanbevelingen AIV (voor achtergrondinformatie verwijzen wij u graag naar
                        het betreffende rapport):
                     
De Nederlandse positionering in de EU
1. Kom in beweging. Een proactieve positionering van Nederland in het EU-industriebeleid
                              veronderstelt helder industriebeleid op nationaal niveau.
                           
2. Spreek in termen van Europese publieke belangen en sluit aan bij de geopolitieke wending
                              in het Europese debat.
                           
3. Breng rust en voorspelbaarheid in het EU-industriedebat met één gerichte ingreep:
                              een bindend Europees afwegingskader.
                           
4. Dring bij EU-partners aan op het strategische belang van economische schaal, kracht
                              en dynamiek ter wille van een blijvend goed functionerende interne markt en het Europese
                              concurrentievermogen.
                           
5. Zoek de bondgenoten in de EU niet alleen onder de kleine, op vrijhandel gerichte lidstaten
                              maar tevens onder de middelgrote lidstaten.
                           
6. Zoek bovendien meer aansluiting bij Berlijn en Parijs.
Verhouding tot internationale partners buiten de EU
7. Bepleit binnen de EU, waar nuttig, samenwerking met de VS, maar ook met bijvoorbeeld
                              ZuidKorea, Australië, Canada, het VK en de Maghreblanden, om ongewenste afhankelijkheid
                              in toeleveringsketens terug te dringen.
                           
Bijstelling van de Nederlandse inzet
8. Toon meer urgentie en ambitie ten aanzien van EU-maatregelen die specifieke industriële
                              ecosystemen versterken.
                           
9. Waarborg strategische oordeelskracht dankzij beter geïntegreerde nationale en Europese
                              besluitvorming.
                           
10. Neem in de nationale openbare arena duidelijker verantwoordelijkheid voor grote industriepolitieke
                              besluiten.
                           
Het afwegingskader genoemd in aanbeveling #3 is hierna opgenomen.
Afwegingskader Verticaal EU lndustriebeleid in het bijzonder voor deelname aan ICPEI’s
Afwegingskader Industriebeleid/ -politiek
Door beknopt antwoord te geven op de onderstaande vragen kan per terrein bepaald worden
                                 waar een actief verticaal industriebeleid initiatief nodig is en achterhaald worden
                                 of ook een IPCEI gewenst zou zijn.
                              
A.1. Is een actieve overheidsrol nodig?
1)
Aanleiding
Wat is de aanleiding?
Hier wordt beschreven wie een Europees industriebeleid/-politiek initiatief wil starten
                                    en waarom. Daarbij wordt ook aangegeven waarom het urgent en van belang is voor Nederland/andere
                                    lidstaat/Europa om hier ook naar te kijken.
2)
Hoe wezenlijk is het probleem?
Wat zijn de onderliggende problemen/uitdagingen achter de aanleiding?
[Niveau «paracetamol» of «levensbedreigend»?]
Hier wordt beschreven wat de onderliggende problemen en uitdagingen zijn die spelen
                                    in het (industriële) ecosysteem, of betrekking hebben op het behalen van de nationale
                                    en Europese beleidsdoelen en de aanleiding vormen voor het verkennen van de behoefte
                                    aan een actief industriebeleid/-politiek initiatief.
3)
Hoe gaan we het probleem oplossen?
Wat is het doel en de scope van het voorhanden industriebeleid/-politiek initiatief?
                                 Hoe wil het de onderliggende problemen helpen oplossen?
                              
Hier wordt aangeven wat het beleidsdoel is of wat de beleidsdoelen zijn van het industriebeleid/-politiek
                                    initiatief zoals gepresenteerd door de Europese Commissie of initiërende lidstaat.
                                    Wat wilt het initiatief oplossen of bijdragen aan de oplossing en waar wilt het op
                                    focussen? Ook wordt hier beschreven welke andere beleidsdoelen er zijn voor dit initiatief
                                    op deze beleidsterreinen.
4)
Ligt er een actieve taak voor de overheid?
Wat rechtvaardigt overheidsinterventie?
Hier wordt beschreven waarom actieve overheidsinterventie nodig en gerechtvaardigd
                                    zou zijn. Daarbij wordt aangegeven welk publiek belang de aanleiding vormt om in te
                                    grijpen en van welk markt- en/of transformatiefalen sprake is. Van belang is om in
                                    te gaan op de nuloptie: wat gebeurt er wanneer de overheid geen nieuw beleid maakt,
                                    wat zijn daarvan de effecten?
5)
Past het bij eerder vastgestelde nationale prioriteiten?
Hier wordt aangeven of het industriebeleids/-politieke initiatief past binnen de Nederlandse
                                    en nationale prioriteiten van andere lidstaten (voor NL bijvoorbeeld aansluiting op
                                    klimaatbeleid, op de missies uit het missiegedreven innovatiebeleid, op de sleuteltechnologieaanpak
                                    en/of de kennis & innovatieagenda’s of op andere prioriteiten of uit het CoalitieAkkoord).
A.2. Is Europese samenwerking nodig?
6)
Wat is toegevoegde waarde van Europa? Subsidiariteit: Is Europese samenwerking nodig?
Hier wordt beschreven waarom Europese samenwerking de meest doelmatige manier is om
                                    het beoogde doel te bereiken/knelpunten weg te nemen.
7)
Sluit het aan op Europese prioriteiten?
Sluit het industriebeleids/-politieke initiatief aan bij de EU prioriteiten en is
                                 er commitment van EU lidstaten?
                              
Hier wordt aangeven of het doel van het potentiële initiatief bijdraagt aan een van
                                    de doelstellingen van de Unie, zoals de commissiespeerpunten Klimaatneutraliteit,
                                    digitale transities en open strategische autonomie. Is er een gemeenschappelijk Europees
                                    belang? Sluit het industriebeleids/-politieke initiatief
                                 aan bij bestaande strategieën/roadmaps van de Commissie, zoals de Green Deal?
Daarbij wordt ook aangegeven of er onder de EU lidstaten veel steun is (uitgesproken)
                                    voor het industriebeleids/-politieke initiatief. 
B. 1. Is dit initiatief alleen mogelijk via IPCEI?
8)
Is de oplossing hoog-innovatief met grote Europese impact?
Betreft het industriebeleids/-politieke initiatief een IPCEI? Is de scope van de IPCEI
                                 bijzonder innovatief en heeft het een kwantitatief of kwalitatief grote reikwijdte?
                              
Een IPCEI wordt alleen toegekend aan: 1) R&D&I-projecten die bijzonder innovatief
                                    zijn; 2) aan projecten van industriële toepassing die de ontwikkeling van een nieuw
                                    product of dienst mogelijk maken, die een sterke R&D component hebben of de ontwikkeling
                                    van een fundamenteel innovatief productieproces mogelijk maken; 3) milieu, energie-
                                    of vervoer-, gezondheid- en digitaliseringsprojecten die van groot belang zijn voor
                                    de Unie; 4) als projecten binnen bovengenoemde categorieën kwantitatief of kwalitatief
                                    zeer belangrijk zijn (groot in omvang of reikwijdte met een aanzienlijk technologisch
                                    en financieel risico). Geef hier aan of het voorgestelde project hier binnen valt.
9)
Is staatssteun noodzakelijk?
Hier wordt onderbouwd aangegeven of staatssteun de meest doelmatige manier is om het
                                    beoogde doel te bereiken/knelpunten weg te nemen. Daarbij wordt beschreven waarom
                                    staatssteun vereist is om het doel te behalen en dezelfde doelen niet op een meer
                                    doelmatige wijze met andere instrumenten zoals wet- en regelgeving bereikt kunnen
                                    worden. Is er een aantoonbare funding gap? 
10)
Zijn er alternatieven?
Is er binnen bestaande EU staatssteunregels en beleidsprogramma’s geen redelijke mogelijkheid
                                 voor financiering en zijn er geen doelmatiger instrumenten of programma’s dan IPCEI?
                              
Hier wordt beschreven waarom het doel niet bereikt kan worden met financiering binnen
                                    de huidige EU staatssteunkaders of met alternatief instrumentarium dat nationaal of
                                    Europees voorhanden is, zoals bv. industrie allianties of programma’s zoals Horizon
                                    Europe.
Is IPCEI het beste instrument? Zijn er geen instrumenten die doeltreffender/effectiever
                                    zijn om de doelen te bereiken? 
B.2. Is Nederlandse/nationale deelname aan de IPCEI wenselijk?
11)
Wat is de verwachte impact van de IPCEI? Heeft deelname aan de IPCEI significante versterkende effecten op de brede welvaart,
                                 productiviteit of werkgelegenheid in NL of andere lidstaat zorgt voor bepaalde essentiële
                                 kennis?
                              
Hier wordt aangeven of de investeringen een positief effect hebben op de productiviteit
                                    nieuwe banen gaan creëren of een significante bijdrage levert aan kennis/capaciteiten
                                    die NL/andere lidstaat graag wilt hebben en wat de gevolgen zijn voor de brede welvaart
                                    in NL/andere lidstaat van deelname.
12)
Is het Nederlandse bedrijfsleven en die van andere lidstaten bereid te investeren?
Hier wordt aangeven of er binnen het NLse bedrijfsleven, en/of dat van andere lidstaten
                                    interesse is om deel te nemen.
13)
Zijn de voordelen groter dan de nadelen?
Wegen eventuele positieve aspecten van deelname op tegen de kosten en mogelijke negatieve
                                 externe effecten van op andere publieke belangen?
                              
Hier wordt aangeven of er ook negatieve effecten zitten aan wel/geen deelname. Denk
                                    aan kosten, complexiteit, te verwachten lange doorlooptijd, negatieve gevolgen milieu,
                                    diplomatieke gevolgen van geen deelname, zoals: Kunnen marktverstoringen vermeden
                                    worden? Komen de baten van de IPCEI bij meerdere en voldoende lidstaten terecht? Wordt
                                    de multilaterale orde niet nodeloos belast? Wegen de eventuele opbrengsten van deelname
                                    wel of niet op tegen deze eventuele kosten?
Concluderend:
A. Is een actieve overheidsrol nodig? /
Is Europese samenwerking nodig?
B. Is dit initiatief alleen mogelijk via IPCEI? /
Is NLse of nationale deelname aan de IPCEI wenselijk?
14)
Conclusie: Advies
Hier wordt aangeven wat het definitieve advies is over wel/geen Nederlandse/nationale
                                    deelname aan een Europees industriebeleids/-politiek initiatief en/of IPCEI en waar
                                    voor Nederland of andere lidstaat de focus dient te liggen.1
                                    
X Noot
                        
1
Daadwerkelijke deelname aan de IPCEI door Nederland hangt in geval van een positief
                           advies uiteraard nog af van de beschikbaarheid van de benodigde publieke middelen
                           en politieke besluitvorming dienaangaande.
                        
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat
