Brief regering : Actuele ontwikkelingen in het jeugdbeleid
31 839 Jeugdzorg
Nr. 784
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN DE MINISTER
VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 juni 2021
Wanneer kinderen en ouders hulp nodig hebben is het van belang dat goede hulp tijdig
beschikbaar is. Kinderen verdienen het namelijk om gezond en veilig op te groeien.
Tijdens het commissiedebat van 22 juni bespreken wij het jeugdbeleid met uw Kamer.
In aanloop naar dit commissiedebat Jeugd informeren wij u hierbij over een aantal
actuele ontwikkelingen in het jeugdbeleid. Hiertoe zijn de zesde voortgangsrapportage
van het programma Zorg voor de Jeugd en de CBS-cijfers over 2020 bijgevoegd bij deze
brief. Daarnaast informeren wij u over de ontwikkelingen van De Hoenderloo Groep,
de stand van zaken rond de jeugdbescherming, de stand van zaken rond moties over de
transformatie naar kleinschaligheid en gaan wij in op openstaande moties en toezeggingen.
De afgelopen tijd hebben wij uw Kamer over verschillende ontwikkelingen in het jeugdbeleid
geïnformeerd. Uw Kamer is op 2 februari1 en 13 april2 geïnformeerd over de wijze waarop via het Jeugdpakket (€ 58,5 mln) en het Steunpakket
Welzijn Jeugd (€ 40 mln)3 het sociaal en het mentaal welzijn van kinderen, jongeren en jongvolwassenen op korte
termijn wordt versterkt. Voor het zomerreces wordt uw Kamer nader geïnformeerd over
de wijze waarop het kabinet invulling wil geven aan de motie Ploumen om jeugdigen
perspectief te bieden op de (middel)lange termijn.4
Tevens is er voor dit jaar € 613 mln beschikbaar gesteld om acute problemen in de
jeugdzorg (deels het gevolg van de coronapandemie) aan te pakken, bovenop de eerder
toegezegde € 300 mln. Uw Kamer is hier op 22 april jl. over geïnformeerd per brief.5 Zoals in de brief aangegeven worden de middelen onder andere ingezet om de crisiscapaciteit
van de jeugd-ggz uit te breiden en wachtlijsten aan te pakken. Vervolgens heeft uw
Kamer op 23 april het rapport van de stuurgroep «maatregelen financiële beheersbaarheid
Jeugdwet» ontvangen.6
Daarnaast is uw Kamer op 28 mei per brief geïnformeerd over de stand van zaken in
de jeugd-ggz, de inzet van de extra middelen, de bovenregionale expertisecentra en de inzet rondom eetstoornissen.7
Over de extra middelen (€ 1,314 miljard bovenop de eerder toegezegde € 300 mln.) die
het kabinet voor 2022 ter beschikking stelt aan gemeenten voor de tekorten vanwege
de jeugdzorg en de op te stellen Hervormingsagenda voor een structureel houdbaarder jeugdstelsel verwijzen we u naar onze brief
van 3 juni jl.8 Voor alle betrokken partijen ligt hier een stevige opgave.
Hoofdpunten van deze brief:
− De stuurgroep Zorg voor de Jeugd heeft de zesde voortgangsrapportage van het programma
Zorg voor de Jeugd opgesteld (par 1.).
− De voorlopige CBS-cijfers over 2020 laten een daling in het jeugdhulpgebruik zien
(par. 2).
− De moties en toezeggingen uit het debat over De Hoenderloo Groep zijn in uitvoering
(par. 3).
− Er zijn verschillende ontwikkelingen in de jeugdbescherming. Er loopt een consultatieronde
voor het toekomstscenario jeugdbescherming (par. 4).
− De lopende moties en toezeggingen zijn in uitvoering (par. 5 en 6).
1. Voortgang programma Zorg voor de Jeugd
Bijgevoegd treft u de zesde voortgangsrapportage van het programma Zorg voor de Jeugd
aan9. Het programma rapporteert halfjaarlijks over de voortgang. Deze mei-rapportage geeft
inzicht in de inspanningen, resultaten en vervolgacties van de actielijnen, maar geeft
ook inzicht in de jaarlijkse effectmeting (op basis van de CBS-cijfers). De stuurgroep
Zorg voor de Jeugd10 constateert – ondanks de coronacrisis – voorzichtig positieve ontwikkelingen richting
de transformatiedoelen van de Jeugdwet en de doelen van het programma. Zo geven professionals
een positiever beeld van hun werk, vinden jeugdigen en gezinnen vaker dat ze goed
geholpen worden en daalt het aantal uithuisplaatsingen bij ondertoezichtstelling in
de jeugdbescherming. De voortgangsrapportage laat zien dat het programma het afgelopen
half jaar concrete output heeft opgeleverd in de vorm van websites, leernetwerken, ondersteuningstrajecten,
bijeenkomsten, rapporten, richtlijnen, etc. Tegelijkertijd constateert de stuurgroep
dat de effecten, de outcome, van het programma op de daadwerkelijke zorg voor jeugdigen en gezinnen beperkt merkbaar
zijn. De transformatie van de jeugdhulp is nog in volle gang. De coronacrisis is daarbij
een vertragende factor. De opdracht van het programma Zorg voor de Jeugd loopt dit
jaar af. De komende maanden gaan betrokken partijen met elkaar na hoe de positieve
bewegingen de komende jaren doorgezet en versterkt kunnen worden en knelpunten in
uitvoering, randvoorwaarden en het stelsel aangepakt kunnen worden. Ook de eerder
genoemde Hervormingsagenda gaat hier op in.
2. CBS-cijfers jeugdhulpgebruik, jeugdbescherming en jeugdreclassering 2020
Bij deze brief treft u de voorlopige CBS-cijfers11 over jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering van 2020 aan12. Uit de CBS-cijfers blijkt:
– In 2020 ontvingen 429.200 jongeren jeugdhulp, zo’n 14.300 minder dan in 2019. Dalingen zijn voornamelijk waarneembaar in:
○ Gesloten jeugdhulp (-19,8%)
○ Ambulante jeugdhulp geleverd door het wijkteam (-5,2%)
○ Ambulante hulp op locatie (-5,1%)
– In 2020 hadden zo’n 41.100 jongeren te maken met een jeugdbeschermingstraject. Dat is ongeveer hetzelfde aantal als in 2019.
– In 2020 hadden 8.500 jongeren te maken met jeugdreclassering. In 2019 waren dit 9.100 jongeren.
– Jeugdhulpgebruik verschilt sterk per gemeente: het jeugdhulpgebruik varieert per gemeente van zo’n 5–6% van alle jeugdigen tot zo’n
17–18%.
– Trajectduur jeugdhulp neemt toe: de duur van de afgesloten trajecten is in 2020 toegenomen naar gemiddeld 413 dagen.
In 2019 was dit 385 dagen.
– Minder herhaald beroep: 23% van alle jongeren die in 2020 een jeugdhulptraject startten had in de afgelopen
vijf voorgaande jaren ook een jeugdhulptraject. In 2019 betrof dit 28,5%.
– Minder crisisplaatsingen: bij ongeveer 4,1% van de 247.000 jeugdhulptrajecten die in 2020 zijn gestart was
sprake van crisis. Dit is een lichte daling ten opzichte van 2019.
Vanwege de coronacrisis ligt het daadwerkelijke jeugdhulpgebruik waarschijnlijk lager
dan de cijfers aangeven. Om jeugdhulpaanbieders financieel te steunen en daarmee de
zorgcontinuïteit in het jeugdzorglandschap te borgen, mochten aanbieders in 2020 declaraties
inleveren waar geen direct geleverde zorg tegenover stond. Deze «instandhoudingsdeclaraties»
zijn niet uit de data te filteren. Uit de cijfers blijkt dat er in 2020 minder jeugdhulptrajecten
zijn gestart dan in 2019. De grootste daling is waarneembaar in de maanden april en
mei. Voor een compleet overzicht van alle feiten en cijfers verwijzen wij u naar de
bijgevoegde rapportages van het CBS. Ook geeft de voortgangsrapportage Zorg voor de
Jeugd (zie bijlagen en par. 1) een nadere duiding van deze cijfers.
Nadere onderzoeken beleidsinformatie Jeugd (bijgevoegd)
Om de CBS-cijfers nader te duiden worden regelmatig nadere onderzoeken uitgevoerd.
Deze onderzoeken gaan na hoe specifieke verschillen tussen gemeenten verklaard kunnen
worden. De praktijkvariatie is aanzienlijk en daarmee is er veel ruimte voor leren
en verbeteren. De afgelopen tijd zijn de volgende nadere onderzoeken uitgevoerd:
a) Nader onderzoek naar ambulante jeugdhulp geleverd door wijkteams (uitgevoerd door
van Bostelen Advies)13.
Uit dit onderzoek blijkt dat de afname van jeugdhulp geleverd door wijkteams mede
het gevolg is van verbeterde registratie. Zo werd voorheen bijvoorbeeld regievoering
(regie/monitoring op de uitvoering van een hulptraject) als jeugdhulp geregistreerd.
De onderzoekers adviseren om te onderzoeken of gemeenten de gevraagde informatie betrouwbaar
aan kunnen leveren en/of de uitvraag aan te passen op wat gemeenten aan kunnen leveren.
a) Nader onderzoek naar de borging van beleidsinformatie in ICT-systemen van grote jeugdhulpaanbieders
(uitgevoerd door Significant)14.
b) Dit onderzoek toont aan dat niet eenduidig door professionals wordt geregistreerd
of er sprake is van crisis. Uit het onderzoek blijkt ook dat er niet kan worden achterhaald
hoeveel zorg gedurende de coronacrisis wel is vergoed maar niet is geleverd. Waarschijnlijk
is er met name in de eerste helft van 2020 minder zorg geleverd dan de cijfers aangeven.
c) Nader onderzoek naar jongerenwerk (uitgevoerd door Youth Spot HvA)15.
Dit onderzoek toont aan dat jongerenwerk een toegevoegde waarde kan hebben. Jongerenwerk
kan helpen om het vertrouwen van jongeren in formele hulp te verbeteren, om gemotiveerd
te raken om problemen serieus aan te pakken en om hulp te aanvaarden. Jongerenwerk
helpt jongeren om betekenisvolle relaties met andere jongeren aan te gaan, zelfstandigheid
verder te ontwikkelen en om positief gedrag vol te houden.
d) Nader onderzoek naar blue zones (uitgevoerd door Garage2020)16.
Uit dit onderzoek blijkt dat gemeenten die minder (wijkgerichte) jeugdzorg bieden
dan voorspeld meer specialistische jeugdhulp bieden, zoals uithuisplaatsingen en jeugdhulp
in het gedwongen kader. Andersom blijkt dat gemeenten die meer (wijkgerichte) jeugdhulp
bieden dan voorspeld minder specialistische jeugdhulp inzetten.
e) Evaluatie naar nadere onderzoeken beleidsinformatie Jeugd (uitgevoerd door AEF)17.
Uit de evaluatie blijkt dat de nadere onderzoeken een goed onderscheid maken tussen
niet- en wel beïnvloedbare factoren, waardoor de nadere onderzoeken gemeenten gerichte
adviezen bieden. Aan de andere kant constateert de evaluatie dat de resultaten van
nadere onderzoeken nog te weinig worden gebruikt.
Wij zullen de resultaten van de nadere onderzoeken betrekken bij het opstellen van
de genoemde Hervormingsagenda. Wij zullen met de betrokken partners nagaan hoe we
de onderzoeksresultaten meenemen in dit proces.
3. Stand van zaken uitvoering moties en toezeggingen De Hoenderloo Groep
Op 21 april 2021 heeft met uw Kamer overleg plaatsgevonden over de sluiting van De
Hoenderloo Groep (DHG) (Handelingen II 2020/21, nr. 71, item 3). De aanleiding voor dat overleg waren zorgen of alle jongeren die op de dag van
sluiting nog niet klaar waren met hun behandeling wel een passende en duurzame vervolgplek
hadden gekregen. De Staatssecretaris van VWS heeft uw Kamer toegezegd dat het Ondersteuningsteam
Zorg voor de Jeugd (OZJ) navraag gaat doen bij alle jongeren en hun ouders of dit
het geval is geweest. Het OZJ is deze navraag inmiddels gestart. Met het OZJ is afgesproken
dat als blijkt dat de plek niet passend is, het OZJ binnen twee weken met de jongere
en zijn of haar ouder(s) gaat kijken wat andere mogelijkheden zijn in samenwerking
met de zorgaanbieder waar de jongere nu verblijft. Zoals toegezegd in het overleg
zullen wij over de uitkomsten de Kamer informeren. Dat gebeurt uiterlijk in september.
Hiermee voeren wij tevens de motie van het lid Kwint c.s. uit.18
Het OZJ vraagt bij de jongeren en hun ouder(s) ook na of zij zich veilig hebben gevoeld
om melding te doen bij Pluryn, de huidige zorgaanbieder, het AKJ, de IGJ of de Inspectie
voor het Onderwijs (IvhO), zoals gevraagd in de motie van de leden Ceder en Westerveld.19 De uitkomsten zullen wij met de genoemde instanties bespreken, zoals gevraagd in
deze motie.
In het overleg op 21 april 2021 heeft de Staatssecretaris van VWS desgevraagd bevestigd
dat er een onafhankelijk onderzoek plaats zou vinden over de sluiting van DHG. Dit
onderzoek is begin dit jaar reeds gestart in opdracht van de gemeente Utrecht en Pluryn.
Het Verwey-Jonker Instituut voert dit uit. Het heeft tot doel naar aanleiding van
de sluiting van DHG lessen te trekken voor de toekomst. De opdrachtgevers hebben aangegeven
deze lessen breed te willen delen. De leden Simons c.s. hebben gevraagd om de geleerde
lessen om te zetten in aanpassingen van het jeugdzorgbeleid.20 Mede op basis van de uitkomsten van het lopende onderzoek willen wij bezien welke
aanbevelingen er zijn met het oog op vergelijkbare sluitingen. Hierover zal de Kamer
voor 1 januari 2022 geïnformeerd worden.
Aan de motie van de leden Westerveld en Simons wordt invulling gegeven door het Draaiboek
Continuïteit Jeugdhulp, dat gezamenlijk wordt ontwikkeld door de VNG, de Branches
Gespecialiseerde Zorg voor Jeugd (BGZJ), de Jeugdautoriteit en de ministeries van
VWS en JenV in het kader van het convenant Bevorderen continuïteit jeugdhulp.21 Dit draaiboek beschrijft welke stappen aanbieders en gemeenten nemen bij (dreigende)
discontinuïteit van zorg, al naar gelang de ernst van de situatie. Wij zijn met partijen
in gesprek om het waarborgen van de belangen van jeugdigen en hun ouders of wettelijke
verzorgers hier in op te nemen. We streven ernaar dit convenant, inclusief het genoemde
draaiboek, deze zomer te ondertekenen.
De leden Simons en Kuiken hebben gevraagd om het advies van de Jeugdsprong serieus
te beoordelen.22 Op 17 mei 2021 heeft de denktank Jeugdsprong haar manifest gelanceerd. Naar aanleiding
van dit manifest heeft de Staatssecretaris van VWS de voorzitter, de FNV en de stichting
Beroepseer gesproken op 1 juni 2021. Een groot aantal punten in het advies is in lijn
met het kabinetsbeleid. Bijvoorbeeld het vereenvoudigen van de jeugdbeschermingsketen,
het organiseren van een betere toegang tot passende jeugdhulp voor jeugdigen en gezinnen,
het inzetten van een POH GGZ en een sterke toegang. Ook het uitgangspunt «it takes
a village to raise a child» is onderdeel van het huidige beleid: investeren in preventie
en vroegsignalering is belangrijk om de druk op de specialistische hulp te verminderen.
Als het gaat om de wijze van realiseren van de ambities uit het manifest, komt deze
echter niet altijd overeen met de decentrale inrichting van het stelsel. De wijze
van organisatie uit het manifest lijkt zich te richten op meer landelijke kaders en
verplichtingen. Zo wordt in het manifest voorgesteld dat gemeenten verplicht een private
organisatie inrichten voor de toegang en om de (hoog)specialistische hulp door het
Rijk te laten organiseren. Met de denktank Jeugdsprong is afgesproken dat hij het
Ministerie van VWS de komende tijd kritisch zal volgen en scherp zal houden met zijn
tussentijdse bevindingen. Het is aan het nieuwe kabinet om keuzes te maken ten aanzien
van de inrichting van het stelsel, ook in navolging van het rapport van de werkgroep
«maatregelen financiële beheersbaarheid Jeugdwet» en de Commissie van Wijzen met bijbehorende
Hervormingsagenda.
In het onderzoek ketenbreed leren wordt een groep kinderen onderzocht met vergelijkbare
hulpverleningsgeschiedenissen als die in De Hoenderloo Groep zaten. De uitkomsten
van dit onderzoek dragen eraan bij dat kinderen en gezinnen in de toekomst eerder
betere werkzame ondersteuning en/of zorg krijgen. Inmiddels zijn 10 ketenbreed leren
(KL) onderzoeken bij Jeugdbescherming West van start gegaan. Hierbij gaat het ook
om een vergelijkbare doelgroep. Er zijn nog niet specifiek kinderen in het onderzoek
opgenomen die in de Hoenderloo Groep hebben verbleven. We gaan na of dit praktisch
mogelijk is en of dit meerwaarde heeft. Hiermee geven we uitvoering aan de motie van
de leden Peters en Kuiken.23
Zoals tijdens het debat op 21 april jl. toegezegd heeft de Staatssecretaris van VWS
de IGJ gevraagd of zij het beeld «afname dwang in jeugdhulp en toename dwang in GGZ»
uit toezicht herkennen. De IGJ heeft laten weten dit beeld niet te herkennen. Het
beeld over dwang in de jeugd-GGZ is stabiel; de IGJ heeft geen signalen dat er sprake
is van een significante toe- of afname. De IGJ ziet in haar toezicht dat de jeugdhulp,
in het bijzonder de gesloten jeugdhulp, hard werkt om de dwang te verminderen en verwacht
derhalve op termijn een afname. Specifiek voor eetstoornissen doet in opdracht van
VWS het Amsterdam UMC een onderzoek naar de frequentie van dwangvoedingen.
4. Jeugdbescherming
De jeugdbeschermingsketen staat voor verschillende uitdagingen. Zo moeten de wachttijden
voor kinderen en gezinnen en het verloop van het personeel in de jeugdbeschermingsketen
omlaag, moeten partners in de jeugdbeschermingsketen meer gaan samenwerken en dient
het klacht- en tuchtrecht te worden gestroomlijnd. Binnen de keten wordt hard gewerkt
om te waarborgen dat tijdig de gepaste jeugdhulp en jeugdbescherming wordt ingezet.
Naast acties op korte termijn is het nodig om de jeugdbescherming structureel te verbeteren.
Arbeidsmarkt
Recent was er in de media aandacht voor het signaal dat veel medewerkers in de jeugdbescherming
de hoge werkdruk niet meer aan kunnen en het werkveld verlaten. Een zorgelijk signaal
dat onze aandacht heeft en waar we, samen met betrokken organisaties, al verschillende
verbeteracties hebben lopen. De arbeidsmarktproblematiek in de jeugdbescherming kent
verschillende oorzaken. Vanuit de sector wordt aangegeven dat dit te maken heeft met
relatief meer kinderen en gezinnen waar sprake is van ernstige en meerdere problemen,
toenemende agressie en geweld naar jeugdbeschermers en de moeite die jeugdbeschermers
hebben om passende jeugdhulp te organiseren. Daarmee is dit vraagstuk ook complex
in de oplossing, die naast korte termijn oplossingen ook om structurele verbeteringen
vraagt. Met de hervormingsagenda en de vereenvoudiging van de jeugdbeschermingsketen werken we aan structurele,
lange termijn oplossingen. Op de korte termijn wordt met de extra middelen ingezet
op verlenging van de doorbraakaanpak en op het aanpakken van de wachtlijsten. Jeugdbeschermers
die nu veel tijd kwijt zijn met het zoeken van passende jeugdhulp worden hiermee ontlast.
Daarnaast zijn er verschillende initiatieven gaande zoals de arbeidsmarkttafel; een
initiatief van de vakbonden FNV en CNV en Jeugdzorg Nederland, ondersteund door VWS
en JenV. Hier worden concrete projecten uitgevoerd gericht op onder meer zorgvuldig
inwerken en behouden van medewerkers en agressievrij werken. Ook de initiatieven rond
klacht- en tuchtrecht (zie hieronder) en verminderen administratieve lasten dragen
bij aan ontlasting van jeugdbeschermers. De vraag is of dit genoeg is. Daarom willen
wij met alle betrokken partijen de komende tijd specifiek voor de jeugdbescherming
verkennen waar nog extra mogelijkheden zijn om de arbeidsmarktproblematiek aan te
pakken. Bijvoorbeeld rond de vraag hoe de druk op jeugdbeschermers kan worden verminderd
door bepaalde, meer ondersteunende, taken te laten uitvoeren door (nog) niet-SKJ-geregistreerde
professionals. Uiteraard wordt hierbij rekening gehouden met de norm voor verantwoorde
werktoedeling. In het najaar informeert de Minister voor Rechtsbescherming uw kamer
over deze verkenning en mogelijke vervolgstappen om de arbeidsproblematiek aan te
pakken.
Daarnaast blijft het belangrijk dat de arbeidsmarktproblematiek, die per regio kan
verschillen, op regionaal niveau wordt aangepakt. Daar zien we ook al goede voorbeelden
van.
Klacht en tucht
Klacht- en tuchtprocedures zijn inherent aan de jeugdbeschermingsketen en vormen een
belangrijke rechtswaarborg voor ouders en cliënten. Tegelijkertijd is ook gebleken
dat het huidige klachtsysteem niet altijd even helder is voor ouders en jeugdigen,
dat een stapeling aan klachten zorgt voor onnodige werkbelasting van professionals
en dat er ruimte is voor een meer efficiënte en effectieve inrichting van de huidige
klachtprocedures. Dit volgt ook uit de meerdere onderzoeksrapporten die de afgelopen
periode zijn verschenen over het klacht- en tuchtrecht. Het meest recente rapport
is van het AKJ dat in mei 2021 is opgeleverd.24 Het rapport gaat over de formele en informele klachtenprocedures bij de RvdK, VT
en GI’s en geeft 50 concrete aanbevelingen voor verbetering. Op 18 mei jl. heeft JenV,
in samenwerking met VWS, een expertbijeenkomst georganiseerd om de bevindingen uit
de onderzoeksrapporten te bespreken en een vervolg te geven aan de al eerder ingezette
stroomlijning van het klacht- en tuchtrecht. Een aantal partijen heeft ook al stappen
hierin gezet. Zo is het SKJ bezig met de aanscherping van de ontvankelijkheidscriteria
voor behandeling van een tuchtrechtelijke klacht en beziet JB West hoe hun huidige
klachtenprocedure verbeterd kan worden. Een andere concrete actie is het ontwikkelen
van een praatplaat die het voor cliënten inzichtelijk maakt welke stappen het beste
genomen kunnen worden wanneer ze een klacht hebben. Samen met de betrokken stakeholders
zal verdere uitwerking van de verbeterpunten ter hand worden genomen. Bijvoorbeeld
verbetering van de communicatie naar ouders waarmee veel klachten voorkomen kunnen
worden maar ook betere begeleiding op het moment dat ouders een klacht overwegen.
We zijn in gesprek met AKJ over welke rol zij hier verder in kunnen vervullen. Hiermee
is tegemoet gekomen aan de motie van de leden Tielen en Peters en de motie van de
leden Peters en Wörsdörfer.25
Doorbraakaanpak
In het najaar van 2020 hebben de inspecties IGJ en IJenV26 in de voortgangsrapportage «Kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd» zorgen geuit
dat er op korte termijn onvoldoende verbeteringen waren in de uitvoering van de jeugdbescherming
en de jeugdreclassering. Op verzoek van de inspecties zijn gemeenten, GI’s, lokale
teams en aanbieders in december 2020 gestart met een doorbraakaanpak voor kinderen
met een gerechtelijke maatregel. Het OZJ ondersteunt hierbij. De eerste resultaten
van de aanpak zijn zichtbaar: de aanpak is in alle regio’s daadwerkelijk gestart,
de samenwerking tussen de partijen is versterkt en (door)ontwikkeld en een aantal
partijen heeft lessen getrokken en/of succesfactoren geïdentificeerd die bijdragen
aan het sneller oplossen van toekomstige casussen. Een aantal factoren heeft invloed
op de doorbraakaanpak, zoals de regionale context en een goede aansluiting op passende
jeugdhulp. De inspecties toetsen momenteel het effect van de doorbraakaanpak in de
regio’s en zullen in de zomer een oordeel hierover geven. Met de inzet van extra middelen
voor acute problemen in de jeugdzorg wordt ook de komende tijd geïnvesteerd in de
continuering en borging van de doorbraakaanpak.
Toekomstscenario
Het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming is op 30 maart 2021 aan uw Kamer toegezonden.27 De gezamenlijke ambitie van Rijk en VNG is om kinderen en gezinnen die hulp en bescherming
nodig hebben dat ook passend en tijdig te bieden. Het scenario biedt daartoe een perspectief.
Kern van het scenario is dat wordt overgestapt van een kindgerichte benadering naar
een gezinsgerichte benadering en dat de functionaliteiten van Veilig Thuis (VT), de
Gecertificeerde Instellingen (GI’s) en de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) worden
samengebracht in een regionaal team met expertise op veiligheidsvraagstukken. De bedoeling
is dat de professionals van het lokale (wijk)team gaan optrekken met de professionals
van het regionaal veiligheidsteam om zo sneller hulp te kunnen bieden, de situatie
voor kind en gezin niet (verder) te laten escaleren en de risico’s op Voor onveiligheid
en de schadelijke effecten hiervan te beperken of duurzaam te stoppen.
Het toekomstscenario presenteert een blik op de toekomst. Aan het toekomstscenario
is een plan van aanpak voor de vervolgstappen toegevoegd. Het toekomstscenario vraagt
nog om een zorgvuldige uitwerking en daarmee ook om tijd. Wij zijn voortvarend aan
de slag gegaan. Met de vertegenwoordigers van bestaande pilots Jeugdbescherming zijn
gesprekken gaande over doorontwikkeling van hun werkwijzen, in lijn met het toekomstscenario.
Na de zomer nodigen wij ook vertegenwoordigers van initiatieven elders in het land
uit, zodat ook zij een kans krijgen om het scenario in de praktijk te beproeven en
stappen te zetten naar een nieuwe manier van werken. Naar de pilots loopt onderzoek
en monitoring, om te leren van de praktijk en daaruit conclusies te trekken voor de
inrichting van het stelsel.
Tot 21 juni 2021 loopt een brede consultatieronde, waaronder een internetconsultatie.
Diverse partijen vanuit verschillende hoeken (wetenschap, professionals, gemeenten,
ouders, jeugdigen, instellingen, rechtspraak, volwassenhulpverlening en bracheorganisaties)
nemen aan deze consultatie deel.
Het doel hiervan is om een zo breed mogelijk palet aan partijen kennis te laten maken
met het scenario en om hun zienswijzen en ideeën op te halen. De Raad voor Sanctietoepassing
en Jeugd (RSJ) zal in de zomer van 2021 een advies uitbrengen over de effectiviteit
van het scenario vanuit cliëntperspectief.
Ook de verbinding van de jeugdstrafrechtketen met het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming
is van belang. Het gesprek met de jeugdstrafrechtketen is gaande, zoals aangegeven
in de aan uw Kamer verstuurde brief van 30 maart 2021.
Over de uitkomsten van zowel de consultatie als de advisering informeren wij uw Kamer
in het najaar van 2021. Wij zullen op basis daarvan bezien of, en zo ja hoe, het toekomstscenario
bijstelling of aanpassing behoeft. Besluitvorming over het scenario is aan een volgend
kabinet.
Met het toezenden van het toekomstscenario aan uw Kamer hebben wij uitvoering gegeven
aan de motie van de leden Peters en Kuiken om de overlap van taken in de jeugdbeschermingsketen
te onderzoeken en te komen tot een voorstel voor vereenvoudiging door verregaande
samenwerking/fusie en hierover periodiek te rapporteren.28 Tevens beantwoorden wij de motie van het lid Peters c.s. om de pilots jeugdbescherming
uit te breiden en op basis daarvan te komen tot een systeemverandering en de motie
van het lid Peters over een uitgewerkt plan waarmee de jeugdbeschermingsketen eenvoudiger
en transparanter wordt.29 Tot slot komen wij tegemoet aan de motie van het lid Van Beukering – Huijbregts om
onafhankelijke deskundigen te betrekken bij de inrichting van de nieuwe jeugdbeschermingsketen.30
5. Transformatie naar kleinschaligheid
Eén van de doelstellingen uit het programma Zorg voor de Jeugd is dat als kinderen
uit huis geplaatst moeten worden zij zo thuis mogelijk kunnen blijven opgroeien. Bij
voorkeur gebeurt dat in een pleeggezin of een gezinshuis. Als zij problemen hebben
die de draagkracht van pleeggezinnen of gezinshuizen te boven gaat is plaatsing in
de residentiële jeugdhulp geboden. Maar ook dan willen we dat het verblijf zo kleinschalig
en gezinsachtig mogelijk is.31 Een kleinschalig verblijf als vorm van open of gesloten residentiele jeugdhulp onderscheidt
zich van een gezinshuis, omdat de jeugdhulpprofessionals niet zelf in het kleinschalig
verblijf wonen. Het grote verschil met een residentiële leefgroep is de kleine schaal
van de groep en het team, die een gezinsachtige opvoedingsomgeving creëert. De Kamer
heeft in verschillende moties gevraagd om regie te nemen op deze ontwikkeling naar
kleinschaligheid (motie Peters c.s., motie Wörsdörfer en Voordewind, motie Peters
c.s.32). Dat is in de afgelopen periode gebeurd langs een inhoudelijke en een financieel-bestuurlijke
lijn.
Het NJI heeft samen met veldpartijen een rapport gepubliceerd over wat nu bekend is
over de mogelijkheden van kleinschalig verblijf.33 Het is gebaseerd op kennis uit de wetenschappelijke literatuur, de ervaringen van
kinderen en jongeren, en de praktijkervaringen van organisaties met drie verschillende
vormen van kleinschalig verblijf.34 Het geeft daarmee een inhoudelijke houvast voor betrokken partijen om te komen tot
kleinschalige voorzieningen, waarbij opgemerkt dient te worden dat kleinschalig verblijf
in de jeugdhulp sterk in ontwikkeling is en er nog vragen zijn over bijvoorbeeld de
kwaliteit en effectiviteit, de organisatie en de financierbaarheid. Het volgen van
deze ontwikkeling door onderzoek is van groot belang.
Daarnaast heeft het kabinet aan de elf coördinerende gemeenten gesloten jeugdhulp
in 2020 via een specifieke uitkering € 33,5 mln. uitgekeerd voor de vastgoedtransitie
van de gesloten jeugdhulp.35 Deze middelen beogen een impuls te geven aan een breed onderschreven ontwikkeling
van af- en ombouw van grootschalige voorzieningen naar meer kleinschalige gezinsachtige
voorzieningen. Gemeenten hebben afspraken gemaakt over een landelijke coördinatie
door de VNG om een zorgvuldige transitie te borgen, rekening houdend met de landelijke
functie van sommige accommodaties gesloten jeugdhulp. In de loop van dit jaar stellen
alle betrokken gemeenten een bovenregionaal plan vast na overleg met de betrokken
regio’s en aanbieders. Over de voortgang informeren wij u met de volgende voortgangsbrief.
In navolging van de impuls voor de gesloten jeugdhulp heeft het kabinet in 2021 ook
€ 50 mln. beschikbaar gesteld voor een vergelijkbare transitie van de open driemilieusvoorzieningen.
De komende maanden werken wij met gemeenten en aanbieders een regeling uit vergelijkbaar
met de specifieke uitkering voor de gesloten jeugdhulp.
De overgang naar een meer kleinschalig georganiseerde (gesloten) residentiële jeugdhulp
vraagt ook een andere manier van werken. In bovengenoemde publicatie spreekt het NJI
van een passend vakmanschap. Essentiële vaardigheden zijn het aangaan en onderhouden
van een therapeutische alliantie met de jongeren en hun omgeving, het stimuleren van
groei, ontwikkeling en competentiebeleving van kinderen en jongeren en het zo weinig
mogelijk inperken van autonomie van de jongeren. Deze aandacht voor vakmanschap komt
ook terug in de ideeën van het Consortium kleinschaligheid met wie wij nog in gesprek
zijn over mogelijke ondersteuning. Dat doen wij in overleg met aanbieders, gemeenten
en het Ministerie van OCW.
Daarnaast is het zo dat jeugdhulpaanbieders verantwoordelijk zijn voor het blijvend
investeren in de kennis en vaardigheden van hun medewerkers. Het creëren van een lerende
omgeving krijgt in de eerste plaats op de werkvloer zelf vorm. Om dit te faciliteren
is dit voorjaar het Platform Vakmanschap gestart om het leren van elkaar verder te
ondersteunen.36 Het platform is samen met professionals, beroepsverenigingen, brancheverenigingen
en het NJi opgebouwd en faciliteert kennisuitwisseling en -toepassing tussen jeugdprofessionals
en organisaties, over functies en vakdisciplines heen. Daarmee wordt tegemoet gekomen
aan de motie van de leden Westerveld en Wörsdörfer om speciale aandacht te besteden
aan de vaardigheden van zorgverleners.37
Er vindt onderzoek plaats naar het aantal kleinschalige voorzieningen, zoals gevraagd
door de Kamer. Hiermee geven we uitvoering aan de motie Peters en Kuiken.38 De uitkomst ontvangt de Kamer uiterlijk voor 1 januari 2022. Gezinshuizen blijven
buiten dit onderzoek, omdat het NJi hier een inventarisatie naar heeft laten uitvoeren.
Het afgelopen jaar heeft de daling van het aantal plaatsingen in de gesloten jeugdhulp
zich voortgezet. Wij zijn in overleg met de sector om dit te bestendigen met als uitgangspunt
dat een jeugdige alleen in een gesloten jeugdhulpinstelling geplaatst wordt als er
geen ander alternatief is.
De sector onderzoekt in pilots (systemische) oplossingsrichtingen op basis van een
wetenschappelijk onderbouwd overzicht van de knelpunten die maken dat jongeren in
de jeugdzorgplus terecht komen en dat jongeren niet snel uitstromen (het project «JeugdhulpPlus
Thuis»).
6. Moties en toezeggingen
– Motie van Beukering-Huijbregts/Voordewind over het compenseren van jeugdzorginstellingen
voor de vennootschapsbelasting39
De motie vraagt om samen met jeugdzorgaanbieders te onderzoeken op welke manier jeugdzorginstellingen
gecompenseerd kunnen worden voor de vennootschapsbelasting. Bij de inbreng van de
motie heeft de Staatssecretaris van VWS aangegeven dat de afspraak is dat de sector
eerst de impact in kaart brengt, voordat de vraag over compensatie aan de orde kan
komen. Inmiddels hebben wij van Jeugdzorg Nederland een brief ontvangen waarin zij
onder meer aangeven de impactanalyse niet te kunnen maken. Bovendien lijkt zo’n analyse
op dit moment geen representatief beeld te geven. Jeugdzorg Nederland beschrijft in
de brief verder twee mogelijke oplossingen. Die oplossingen worden op dit moment nog
nader onderzocht en op korte termijn besproken met Jeugdzorg Nederland. Over de uitkomsten
informeren wij u op een later moment.
– Motie Wörsdörfer c.s. over een kader voor scherpere keuzes over wat onder jeugdhulp
wordt verstaan40
Zoals de Kamer eerder is toegezegd, heeft het kabinet de aanpak van verschillende
gemeenten laten onderzoeken die aangeven dat ze erin slagen om scherpe keuzes te maken
bij de invulling van de jeugdhulpplicht. Het Verwey-Jonker Instituut heeft in samenwerking
met de vakgroep Bestuurskunde van de Radboud universiteit een case-study verricht
in 5 gemeenten. Uw Kamer heeft dit rapport ontvangen op 23 april jl., tegelijkertijd
met het rapport van de Stuurgroep maatregelen financiële beheersbaarheid Jeugdwet.41 In de op te stellen Hervormingsagenda voor een beter houdbaar jeugdstelsel op de lange termijn worden maatregelen
uitgewerkt die bijdragen aan het maken van scherpere keuzes over wat onder jeugdhulp
moet worden verstaan. Daarbij wordt het perspectief van gemeenten, aanbieders, ouders
en jongeren betrokken.
– Motie Peters c.s. over de aanpak van leerproblemen zoals dyslexie via samenwerkingsverbanden
onderwijs42
De Kamer is bij brief van 8 maart jl.43 geïnformeerd over de uitvoering van deze motie. Zoals in de brief aangegeven worden,
samen met de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (BVOM), stappen
gezet langs twee lijnen: 1) we brengen in kaart wat de juridische, financiële en uitvoeringsconsequenties
zijn als de middelen die gemeenten beschikbaar hebben voor gespecialiseerde zorg aan
kinderen met Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED) worden overgeheveld naar het onderwijs,
en 2) we zetten ondertussen steviger in op verbetering van de samenwerking tussen
gemeenten en het onderwijsveld op het gebied van dyslexie. Door de coronacrisis kunnen
we de uitvoering van deze motie helaas minder voortvarend oppakken dan gewenst. We
informeren uw Kamer zo spoedig mogelijk over de uitkomsten.
– Motie Kuiken/Westerveld over expliciet informeren naar geweld in de jeugdzorg44
Op 11 februari jl.45 heeft uw Kamer een schriftelijke reactie ontvangen op deze motie. In deze reactie
is aangegeven dat wij de motie interpreteren als een verzoek om kennis, informatie
en expertise over geweld in de jeugdzorg beschikbaar te maken. Omdat het Centraal
Informatie- en Expertisepunt (CIE) van het Trimbos al bezig is met het verstrekken
van kennis, informatie en expertise over geweld in de jeugdzorg, leek een onderzoek
niet van praktisch toegevoegde waarde. Het CIE is opgericht om slachtoffers van geweld
in de jeugdzorg te ondersteunen bij het vinden van de juiste hulp en om kennis en
expertise te bieden aan professionals in de eerste lijn (huisartsen, POH-ers, bedrijfsartsen,
wijkverpleegkundigen etc.). Daartoe zal er een «open kennisdossier» worden geplaatst
op de website van het CIE. Het CIE zal daarin voorzien in kennis over en, naar aanleiding
van ervaringsverhalen, het leren herkennen van signalen die kunnen duiden op een verleden
van geweld in de jeugdzorg en kennis over de mogelijkheden voor behandeling. Geweld
bespreekbaar maken en hoe professionals daarover met cliënten in gesprek kunnen gaan
maakt daarvan onderdeel uit. Een gedeelte van dit open kennisdossier is inmiddels
online.46 Het tweede gedeelte van het kennisdossier volgt later deze zomer. Binnenkort zal
het CIE een telefoon- en chatlijn aanbieden waar slachtoffers die hulp zoeken gebruik
van kunnen maken. Hulpverleners in de eerste lijn die na het lezen van het dossier
nog vragen hebben kunnen ook via de telefoon en chatlijn contact opnemen met het CIE.
– Motie Westerveld over richtlijnen over de vergoedingen voor pleegouders47
Momenteel loopt er onderzoek naar het gebruik van bijzondere kosten en de tarieven
die pleegzorgaanbieders en gemeenten/regio’s hanteren. Het onderzoek gaat na welke
zaken er momenteel wel/niet uit de bijzondere kosten vergoed worden (en waarom wel/niet)
en voor welk bedrag deze zaken worden vergoed. Op basis van de onderzoeksresultaten
zal met betrokken partijen zoals de VNG, Jeugdzorg Nederland en de Nederlandse Vereniging
voor Pleeggezinnen (NVP) worden nagegaan hoe huidige richtlijnen aangepast en/of beter
ingezet kunnen worden. Wij verwachten het onderzoek na het zomerreces naar uw Kamer
te kunnen sturen.
– Motie Peters c.s. over structureel in dialoog gaan met lotgenoten48
Naar aanleiding van het rapport van commissie De Winter hebben de afgelopen periode
verschillende (online) bijeenkomsten plaatsgevonden met lotgenotenorganisaties, branches
en ministeries. De laatste rondetafelbijeenkomst vond plaats in maart jl. en de eerstvolgende vindt na de zomer plaats.
De BGZJ denkt, in overleg met VWS en JenV, en in afstemming met lotgenoten(organisaties),
na over hoe komende rondetafelbijeenkomsten het beste kunnen worden vormgegeven.
Ook bij andere trajecten, zoals bijvoorbeeld bij de oprichting van het CIE, en het
onderzoek naar de veiligheidsbeleving in jeugdzorg met verblijf, worden lotgenoten
betrokken.
– Motie Wörsdörfer c.s. over betere kennis en kunde van raadsleden over jeugdzorg49
Voor gemeenteraden is het van belang beter zicht te krijgen op de mogelijkheden die
er zijn om hun kaderstellende en controlerende rollen waar te maken als het gaat om
jeugdhulp. Het AEF rapport «stelsel in groei»50 laat zien dat keuzes van gemeenten in beleid, inkoop en uitvoering verschil kunnen
maken. Kennis en training kunnen daarbij helpen. Het kabinet ondersteunt, in samenwerking
met de VNG, gemeenten met het samenwerkingsprogramma Democratie in Actie (DiA).51 De Vereniging voor Raadsleden is als partner betrokken bij de programmering en uitvoering.
Zoals aangeven in de Kamerbrief van 22 maart jl.52 worden gemeenteraden binnen het programma DiA getraind om hun kaderstellende en controlerende
rollen goed in te vullen. Dat geldt ook voor regionale samenwerking en de rol van
de gemeenteraad daarin.
De Minister van BZK werkt in samenspraak met de beroepsverenigingen van het decentraal
bestuur aan een agenda voor de versterking van de positie van raden (en staten). Tot
slot heeft de Minister van BZK een wetsvoorstel versterking decentrale rekenkamers
bij uw Kamer ingediend.53 Dit wetsvoorstel voorziet onder andere in een versterking van de positie van de onafhankelijke
rekenkamer door haar onderzoeksbevoegdheden uit te breiden in bijvoorbeeld inkoop-
en contractrelaties binnen het sociaal domein.
– Motie van Beukering-Huijbregts/Wörsdörfer over ondersteuning van gemeenten bij problemen
met de zorgcontinuïteit54
Aan deze motie wordt invulling gegeven met het «Draaiboek Continuïteit Jeugdhulp»,
dat gezamenlijk wordt ontwikkeld door de VNG, de BGZJ, de Jeugdautoriteit en de ministeries
van VWS en JenV in het kader van het convenant «bevorderen continuïteit jeugdhulp».
Dit draaiboek beschrijft welke stappen aanbieders en gemeenten nemen bij (dreigende)
discontinuïteit van zorg, al naar gelang de ernst van de situatie. Stakeholdermanagement en -communicatie zijn hier een vast onderdeel van. We streven ernaar dit
convenant, inclusief het genoemde draaiboek, deze zomer te ondertekenen.
– Motie Voordewind c.s. over in het convenant met de VNG en BGZJ borgen dat de Jeugdautoriteit
stevige bevoegdheden krijgt55
Deze motie wordt afgedaan met de ondertekening van het convenant Bevorderen continuïteit
jeugdhulp (zie ook bovenstaande). Om de Jeugdautoriteit in staat te stellen om de
risico’s op zorgcontinuïteit en de financiële positie van aanbieders goed te kunnen
monitoren en signaleren, maken de partijen in dit convenant afspraken die de informatiepositie van de Jeugdautoriteit versterken. Daarnaast maken partijen afspraken over
de rol van de Jeugdautoriteit in het eerder genoemde «Draaiboek Continuïteit Jeugdhulp».
Zoals aangegeven streven we ernaar dit convenant deze zomer te ondertekenen.
– Motie Van Gerven/Westerveld over niet-gescheiden uithuisplaatsing van broers en
zussen wettelijk verankeren56
Op uw verzoek is verkend wat op nationaal en internationaal niveau met betrekking
tot het samen plaatsen van broers en zussen (brusjes) is geregeld en wat de mogelijke
varianten zijn om dit wettelijk te verankeren. Daarnaast is het WODC-onderzoek naar
het samen plaatsen van brusjes inmiddels gestart. Zodra dit onderzoek is afgerond
(najaar 2021), zullen wij met de betrokken brancheorganisaties in gesprek gaan over
de implicaties van een mogelijk wettelijke verankering. Wij zullen uw Kamer hierover
informeren.
– Motie Bisschop over een actievere toets op zorgvuldigheid en rechtmatigheid bij
maatregelen van de kinderbescherming57
Ter uitvoering van deze motie heeft de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) schriftelijk
zijn visie gegeven. De Raad onderschrijft de constatering in de motie dat tijd en
geld factoren zijn die de rechtsbescherming van ouders en kinderen in de jeugdbescherming
onder druk zetten. Een goede rechtsbescherming begint in jeugdzaken bij een tijdige
en passende voorbereiding en uitvoering van de maatregelen. De in de hele jeugdbeschermingsketen
reeds lang bestaande structurele problemen van tekort aan (gekwalificeerde) medewerkers,
wachtlijsten en ontbreken van beschikbare hulp en diagnostiek maken dat de rechtsbescherming
niet altijd optimaal kan zijn. De Rechtspraak krijgt te maken met zwaardere, tijdrovende
zaken en incomplete dossiers, als ook met kwesties die met spoed moeten worden opgelost
omdat de problemen te lang zijn blijven liggen. Dit klemt temeer omdat sommige gerechten
een structureel tekort aan jeugdrechters hebben, aldus de Rvdr.
De Minister voor Rechtsbescherming herkent de geschetste problematiek en onderschrijft
dat de problemen binnen de jeugdbeschermingsketen ook effect hebben op de Rechtspraak.
De problematiek heeft zijn aandacht. Er is extra geld beschikbaar gemaakt om de problemen
binnen de jeugdzorg aan te pakken. Dit zal (op termijn) ook binnen de Rechtspraak
effect gaan sorteren. Daarbij heeft het kabinet in 2019 structureel extra middelen
voor de Rechtspraak beschikbaar gesteld.
Waar de motie benoemt dat een actievere toets op zorgvuldigheid en rechtmatigheid
een leerpunt is uit het bestuursrecht, heeft de Rvdr laten weten dat een bestuursrechter
voornamelijk «marginaal» toetst, terwijl in het civiele (jeugd)recht «vol» wordt getoetst.
Volgens de Rvdr dient dit zo te blijven. Wat betreft bewijsvoering, weging van feiten
en vooronderzoek biedt het bestuursrecht geen voordelen ten opzichte van het civiel
recht. Een civielrechtelijke volle toetsing biedt de rechter de meeste ruimte om de
beste beslissing voor het kind te nemen. De Minister voor Rechtsbescherming onderschrijft
dit. Zoals hij u bij brief van 29 april 2020 naar aanleiding van een door het Nederlands
Jeugdinstituut (NJi) uitgevoerde verkenning heeft laten weten, vindt hij het in het
belang van het kind dat een rechter alle feiten, meningen en interpretaties kan wegen,
zowel inhoudelijk als op rechtmatigheid.58
59 De Minister voor Rechtsbescherming heeft daarbij te kennen gegeven de inzichten die
uit de verkenning van het NJi naar voren komen te betrekken bij de voornemens om te
komen tot een effectievere en eenvoudigere jeugdbeschermingsketen.
– Onderzoek inzicht in uitgaven ambulante jeugdhulp (bijgevoegd) en analyse achterblijven
uitstroom
Naar aanleiding van een toezegging60 van de Minister van VWS heeft onderzoeksbureau Significant onderzoek gedaan bij twee
gemeenten om meer inzicht te krijgen in de uitgaven naar ambulante jeugdhulp (zie
bijlage)61. Dit onderzoek was niet bedoeld om algemene conclusies uit te trekken, maar geeft
een verdere verdieping op het al verrichte onderzoek van KPMG «inzicht in besteding
jeugdhulpmiddelen».62
Het onderzoek geeft inzicht in de bestedingen aan ambulante jeugdhulp, de ontwikkelingen
hierin en een duiding van de ontwikkelingen voor de twee onderzochte gemeenten. In
de ene gemeente is er een duidelijke toename in het aantal cliënten en de uitgaven,
waarvan de toename van jeugdhulp in de vorm van begeleiding het meeste opvalt. In
de andere gemeente is de ontwikkeling van de jeugdhulp min of meer gelijk gebleven.
Daarnaast is ook gekeken naar welke aanbieders verantwoordelijk zijn voor deze ontwikkeling
en is een aantal hypotheses getoetst bij deze twee gemeenten. Er is bijvoorbeeld gekeken
of er substitutie heeft plaatsgevonden van zwaardere naar lichtere vormen van ambulante
jeugdhulp. In de onderzochte gemeenten zijn daar geen aanwijzingen voor gevonden.
Ook zijn er geen aanwijzingen gevonden dat de zorg voor kinderen met de meeste problemen
in de verdringing komt door extra uitgaven aan lichte hulpvormen, zoals huiswerkbegeleiding.
De onderzoekers zijn in het onderzoek ook lichte vormen van jeugdhulp tegengekomen.
Echter, de financiële omvang hiervan is zeer beperkt.
Naar aanleiding van het onderzoek «Stelsel in groei» van AEF hebben we ten aanzien
van de constatering dat de groei van het aantal kinderen in jeugdzorg vooral voortkomt
uit een achterblijvende uitstroom nadere analyses laten doen. Deze analyses zijn bijgevoegd
bij deze brief. In de nadere analyses is gekeken naar verschillen in de ontwikkeling
van de in- en uitstroom van groepen kinderen met verschillende kenmerken en naar verschillende
jeugdhulpcategorieën. Er is onder andere gekeken naar leeftijd, geslacht, gezinssamenstelling
(eenouderhuishoudens), migratieachtergrond en inkomenspositie (o.a. bijstand).
In algemene zin valt op dat de groei van het aantal kinderen vooral veroorzaakt lijkt
te worden door achterblijvende uitstroom in de categorieën «jeugdhulp zonder verblijf».
De instroom is daar min of meer stabiel, terwijl de uitstroom zo’n 10.000 à 15.000
per jaar achterblijft. De instroom in «jeugdhulp met verblijf» daalt. Maar doordat
de uitstroom eveneens achterblijft lijkt dit niet direct te leiden tot minder kinderen
die in jeugdhulp met verblijf verblijven.
Bij veel kenmerken is er geen of weinig verschil in ontwikkeling waarneembaar. Bij
kinderen die uit een bijstandsgezin komen en bij kinderen uit een eenouderhuishouden
is er wel een afwijkende ontwikkeling zichtbaar, met name bij jeugdhulp met verblijf.
De uitstroom uit jeugdhulp met verblijf voor kinderen uit een bijstandsgezin of uit een eenouderhuishouden blijft achter
op de instroom. Bij kinderen uit niet-bijstandsgezinnen en bij kinderen uit tweeouderhuishoudens
is de ontwikkeling tegenovergesteld. De uitstroom uit jeugdhulp met verblijf is daar
juist gelijk of hoger dan de instroom.
Daarnaast valt op dat de instroom in jeugdhulp zonder verblijf van kinderen uit een bijstandsgezin afneemt, terwijl dit voor kinderen uit een niet-bijstandsgezin
juist toeneemt.
Tot slot laat de nadere analyse zien dat, wanneer naar inkomensklassen wordt gekeken,
er weinig tot geen afwijkende ontwikkelingen in instroom en uitstroom zichtbaar is.
Er valt wel te constateren dat er weinig verschil is in het aantal kinderen per inkomensklasse
dat jeugdhulp zonder verblijf ontvangt. Dit ligt bij alle inkomensklassen min of meer
gelijk (bij de hoogste inkomens iets lager), terwijl deze verschillen in aantallen
juist groot zijn bij jeugdhulp met verblijf (relatief meer jeugdhulp met verblijf
bij lagere inkomens).
– Onderzoek ziekteverzuim in het onderwijs
Zoals toegezegd bij brief van 24 februari jl.63 informeren wij u mede namens de Minister voor BVOM dat het onderzoek naar ziekteverzuim
in het onderwijs recent is afgerond en met de voortgangsrapportage voor de jeugd wordt
gepubliceerd (zie voortgangsrapportage). Dit onderzoek biedt inzicht in de omvang
en aard van het ziekteverzuim en kortdurend ongeoorloofd verzuim in het primair onderwijs,
voortgezet onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. Ook geeft het informatie
over het beleid van scholen bij verzuim. Het onderzoek bevat een aantal conclusies
en aanbevelingen voor een groot aantal partijen, zowel landelijk als lokaal, ter verbetering
van de verzuimaanpak. Na overleg met deze partijen en in afstemming met het veld (inclusief
ouders en leerlingen) zal in het najaar een beleidsreactie aan uw Kamer worden toegestuurd.
– Toezegging gesprek met het AKJ over het zien van een vertrouwenspersoon
Het AKJ gaat – sinds juni 2020 – net zoals voor de coronacrisis wekelijks fysiek langs
bij alle jongeren in de gesloten jeugdhulpinstellingen, tenzij dit vanwege een coronabesmetting
of quarantainemaatregelen niet mogelijk is. De vertrouwenspersoon stemt voorafgaand
aan het bezoek af of er op de groepen besmettingen of andere situaties zijn waardoor
een bezoek niet mogelijk is. Wanneer dit het geval is dan belt de vertrouwenspersoon
via beeld met alle jongeren. Ditzelfde geldt voor de open residentiele groepen en
gezinshuizen. Bij de open groepen komt de vertrouwenspersoon standaard om de week
langs en in de gezinshuizen 4 keer per jaar. Indien de jeugdigen of de jeugdhulpverleners
dat vragen, dan komt de vertrouwenspersoon tussendoor extra.
– Toezegging nagaan bij Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) of ervaringsdeskundigen
mee kunnen op inspectie
Sinds begin dit jaar gebruikt de IGJ een nieuw toetsingskader, het JIJ-kader.64 Bij de ontwikkeling hiervan is mede gekeken naar het rapport van de Commissie de
Winter. Een toetsingskader wordt door de inspectie gebruikt tijdens inspecties om
informatie op te halen, en als basis voor de rapportage. In dit JIJ-kader neemt het
perspectief van jeugdigen en ouders een belangrijke plek in. Dit kader is mede tot
stand gekomen met inbreng van jeugdigen en belangenorganisaties. Ook zijn de adviezen
van de Raad voor Kinderen over de uit te vragen onderwerpen en de manier om contact
te leggen met jeugdigen gebruikt. Door gebruik van het JIJ-kader wordt niet alleen
met jeugdigen, maar ook met hun ouders gesproken. Aan hen wordt gevraagd of zij zich
geholpen, ondersteund en gehoord voelen en of zij voldoende ruimte ervaren om regie
te voeren. Aan de zorgaanbieders wordt gevraagd welke verbetermaatregelen zij nemen
op basis van de conclusies en aanbevelingen van de inspectie. Daarbij moet de zorgaanbieder
ook aangeven wat de jeugdigen en hun ouders gaan merken van de verbetermaatregelen.
Hierdoor is het voor de jeugdigen en ouders mogelijk om de verbetermaatregelen te
volgen en de zorgaanbieder te bevragen. Het JIJ-kader wordt momenteel geïmplementeerd.
Daarnaast gaat de IGJ na hoe zij ervaringsdeskundigheid nog meer een plek kan geven:
tijdens en na inspectiebezoeken én bij het vormgeven van het toezicht om te zorgen
dat de juiste vragen worden gesteld en de juiste informatie boven tafel komt. Daarover
hebben zij o.a. contact gehad met diverse lotgenotenorganisaties, de Nationale Jeugdraad
en het OZJ.
– Toezegging update over toegang voor jeugd met levenslange en levensbrede beperking
Als vervolg op het rapport Toegang voor jeugd met een levenslange en levensbrede hulpvraag: routes naar een integrale
afweging van KPMG65 start voor de zomer een casusgericht onderzoek naar oplossingsrichtingen bij een
aantal gemeenten. De Zorg en ondersteuning Evaluatie Tool (ZET) wordt hierbij ingezet.
Belangrijke thema’s als herkenning/erkenning, meerjarige beschikkingen en logeer-
en respijtzorg staan hierbij centraal, om zo op lokaal niveau vanuit verschillende
perspectieven stappen te kunnen zetten en knelpunten op te kunnen lossen. De rode
draden uit deze casuïstiek worden ingezet om van elkaar te leren op landelijk en lokaal
niveau en de ondersteuning aan deze doelgroep te verbeteren. Ook start er voor de
zomer een monitoringsonderzoek naar de omvang van de groep kinderen en jongeren met
een levensbrede en levenslange zorg of hulpvraag.
– Toezegging nagaan of gemeenten extra middelen voor jeugdzorg al hebben ontvangen
Tijdens het mondelinge vragenuur van 1 juni jl. heeft de Staatssecretaris van VWS
toegezegd nog terug te komen op de vraag van het Kamerlid Ceder of gemeenten de extra
middelen voor jeugdzorg voor 2021 al hebben ontvangen (Handelingen II 2020/21, nr. 82,
Vragen van het lid Marijnissen over het bericht dat er miljarden extra naar jeugdzorg
moeten). De extra middelen voor jeugdzorg á € 613 miljoen zijn beschikbaar gekomen
in de Voorjaarsnota. Daarmee zijn het Ministerie van VWS (€ 120 miljoen) en het gemeentefonds
(€ 493 miljoen) gemachtigd de middelen, onder voorbehoud van goedkeuring door de Staten-Generaal,
ter beschikking te stellen aan gemeenten. De middelen die via het gemeentefonds uitgekeerd
worden maken grotendeels onderdeel uit van de meicirculaire gemeentefonds, die op
31 mei jl. is gepubliceerd. Concreet betekent dit dat de helft van dat bedrag in de
eerste volle week van juli zal worden uitbetaald aan de gemeenten. Het resterende
bedrag wordt in de loop van 2021 in wekelijkse termijnen uitbetaald aan gemeenten.
De middelen vanuit het Ministerie van VWS zullen in de loop van dit jaar (uiterlijk
dit najaar) uitgekeerd worden als specifieke uitkering.
– Stand van zaken woonplaatsbeginsel
Per 1 januari 2022 wordt de Wet wijziging woonplaatsbeginsel ingevoerd. Het woonplaatsbeginsel
in de Jeugdwet bepaalt welke gemeente financieel verantwoordelijkheid is voor de jeugdhulp.
Het huidige woonplaatsbeginsel binnen de Jeugdwet is gebaseerd op de woonplaats van
de gezagsdrager van een jeugdige. Het nieuwe woonplaatsbeginsel gaat uit van de woonplaats
waar de jeugdige staat ingeschreven op het moment van de zorgvraag. Het nieuwe woonplaatsbeginsel
moet leiden tot lagere uitvoeringslasten en minder onduidelijkheid, waardoor de jeugdigen
in de toekomst sneller kunnen worden geholpen.
De implementatie van het nieuwe woonplaatsbeginsel heeft administratieve consequenties
voor gemeenten, aanbieders en gecertificeerde instellingen. Momenteel zoeken gemeenten
voor 1 juli uit of de financiële verantwoordelijkheid voor de jeugdigen bij hen in
zorg wijzigt bij de implementatie van de Wet wijziging woonplaatsbeginsel. De tweede
helft van 2021 staat in het teken van continuïteit van zorg voor jeugdigen in zorg
waarvan de financieel verantwoordelijke gemeente wijzigt per 1 januari 2022. De contractuele
relatie tussen de huidige aanbieder en de nieuw verantwoordelijke gemeente per 1 januari
dient te worden geborgd. In deze processen worden gemeenten en aanbieders ondersteund
door een projectteam van partijen, bestaande uit het Ketenbureau i-Sociaal Domein,
het Ministerie van VWS, de VNG, Jeugdzorg Nederland, de Nederlandse ggz en VGN. Parallel
daaraan is er een referentiegroep van gemeenten, zorgaanbieders, gecertificeerde instellingen
en cliëntvertegenwoordigers, die fungeert als klankbordgroep voor alle belanghebbenden
bij de implementatie van de Wet wijziging woonplaatsbeginsel.
Financieel
Het nieuwe woonplaatsbeginsel betekent ook dat de verdeling van het budget voor voogdij
en 18+ aangepast moet worden. Met de implementatie van de Wet wijziging woonplaatsbeginsel
verschuift de verantwoordelijkheid voor het grootste deel van de kinderen met een
voogdijmaatregel en voor een deel van de 18+ers naar een nieuwe gemeente. En daarmee
verschuiven ook de kosten. In de budgetten van gemeenten dient daar rekening mee gehouden
te worden.
In 2022 wordt het budget voor voogdij en 18+ nog verdeeld op basis van historisch
zorggebruik. Op dit historisch zorggebruik is het nieuwe woonplaatsbeginsel toegepast
bij de verdeling van het budget.66 Gemeenten zijn bij de meicirculaire 2021 geïnformeerd over hun budget voogdij en
18+ 2022.
In de toekomst kan het budget voor voogdij en 18+ objectief verdeeld worden. Hiertoe
dient het verdeelmodel jeugdhulp in de algemene uitkering van het gemeentefonds aangepast
te worden. Dit loopt mee in de herijking van het gemeentefonds, welke in principe
ingevoerd wordt op 1 januari 2023.
Compensatieregelingen
Rondom de overgang naar het nieuwe woonplaatsbeginsel zijn in het bestuurlijk overleg
tussen VNG en VWS van september 2019 twee compensatieregelingen afgesproken.
De eerste compensatieregeling betreft gemeenten die in de jaren 2020 en 2021 aanzienlijk
hogere kosten hebben moeten maken voor voogdijkinderen en/of 18+ers dan het budget
dat zij voor deze jaren hebben ontvangen.
De tweede compensatieregeling betreft de kosten voor kinderen waarbij bij de overgang
van het oude naar het nieuwe woonplaatsbeginsel geen nieuw verantwoordelijke gemeente
vastgesteld kan worden. Deze compensatieregelingen zijn onlangs geactualiseerd.67
Tot slot
Ondanks de gevolgen van de coronacrisis werken betrokken partijen zoals gemeenten,
jeugdhulpaanbieders, professionals en cliënten(organisaties) hard aan het verbeteren
van het jeugdhulpdomein. Ook denken jongeren zeer actief mee over het versterken van
het mentaal welzijn van kinderen, jongeren en gezinnen. Al deze betrokkenen verdienen
een groot compliment voor hun inzet.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
P. Blokhuis
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming