Brief regering : Uitvoering van de moties van het lid Nijboer c.s. en van de motie van de leden Sneller en Slootweg op het terrein van het ondernemingsrecht
29 752 Modernisering van het ondernemingsrecht
Nr. 14
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 juni 2021
Bij brief van 15 februari 2021 (Kamerstuk 31 083, nr. 60) heb ik uw Kamer toegezegd om u nader te informeren over de uitvoering van de motie
van de leden Sneller en Slootweg, waarin wordt verzocht om te onderzoeken op welke
wijze een vorm van besturen van bedrijven, waarbij de belangen van alle belanghebbenden
evenwichtig betrokken worden, in de wet kan worden verankerd (Kamerstuk 35 570 IX, nr. 13). In de voorliggende brief geef ik hieraan uitvoering. Verder maak ik graag van de
gelegenheid gebruik om uw Kamer te informeren over de voortgang op de uitvoering van
twee moties die tijdens het debat over de Wet bedenktijd beursvennootschappen (Kamerstuk
35 367) (Handelingen II 2019/2020, nr. 98, item 17) zijn aangenomen, namelijk:
– de motie van het lid Nijboer c.s. over het opnieuw beperken van financiële prikkels
voor bestuurders bij overnames (Kamerstuk 35 367, nr. 16); en
– de motie van het lid Nijboer c.s. over ontmoedigen van kwartaalrapportages en stimuleren
van loyaliteitsaandelen (Kamerstuk 35 367, nr. 17).
Op 25 februari jl. is een expertbijeenkomst gehouden in het kader van de aangekondigde
modernisering van het NV-recht.1 Tijdens deze bijeenkomst is gesproken over het ontmoedigen van kwartaalrapportages
en het stimuleren van loyaliteitsaandelen, over maatschappelijk verantwoord ondernemen
door vennootschappen en daarnaast over de digitale aandeelhoudersvergaderingen een
aantal mogelijke andere moderniseringen in het NV-recht. Aan deze bijeenkomst hebben
zowel wetenschappers als de belangenorganisaties VNO-NCW, Eumedion, VEB en VEUO deelgenomen.2 Dit heeft geleid tot een advies van de expertgroep dat ik hierbij graag aan u aanbied.3 Ik ben de expertgroep erkentelijk hiervoor. Verder heb ik over het stimuleren van
loyaliteitsaandelen, het ontmoedigen van kwartaalrapportages en het beperken van financiële
prikkels voor bestuurders afzonderlijk gesproken met genoemde belangenorganisaties.
Ook is gesproken met de Autoriteit Financiële Markten (de AFM) over kwartaalrapportages
en heeft de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie voor Accountants (NBA) haar
visie gegeven over kwartaalrapportages en loyaliteitsaandelen Hun inbreng heb ik betrokken
bij mijn standpunt zoals in deze brief verwoord. Hieronder ga ik in op de uitkomsten
van de genoemde gesprekken en op het vervolgtraject ten aanzien van de verschillende
moties.
Omdat het onderwerp kwartaalrapportages primair op het beleidsterrein van de Minister
van Financiën ligt, bied ik deze brief op dat onderdeel mede namens hem aan.
Motie Sneller en Slootweg over de maatschappelijke verantwoordelijkheid van besturen
In de motie van de leden Sneller en Slootweg is verzocht om te onderzoeken op welke
wijze een vorm van besturen van bedrijven, waarbij de belangen van alle belanghebbenden
evenwichtig betrokken worden, in de wet kan worden verankerd. In reactie op deze motie
heb ik u bij brief van 15 februari 2021 aangegeven dit onderwerp voor te leggen aan
de voornoemde expertgroep en dat ik, afhankelijk van de uitkomsten van hun advies
en afhankelijk van de Europese ontwikkelingen op dit terrein, vervolgstappen zou bepalen
(Kamerstuk 31 083, nr. 60).
De gedachte dat de (wettelijke) taakomschrijving van het bestuur en de raad van commissarissen
van de vennootschap nadere invulling behoeft door het wettelijk verankeren van een
maatschappelijke zorgplicht voor beide organen, wordt door het merendeel van de leden
van de expertgroep niet gedeeld. Zij concluderen dat er thans geen reden is om de
wettelijke taakomschrijving van bestuur en raad van commissarissen aan te passen.
Daarbij wordt door de experts gewezen op het in Nederland vigerende stakeholdersmodel
dat al invulling geeft aan maatschappelijke belangen: bij het ontwikkelen en uitvoeren
van de strategie moet het bestuur rekening houden met de belangen van alle bij de
vennootschap betrokkenen. In het licht van verscheidene Europese initiatieven acht
een grote meerderheid van de expertgroep het niet opportuun thans Nederlandse wetgeving
op het terrein van maatschappelijk verantwoord ondernemen voor te bereiden. De expertgroep
wijst hierbij onder meer op het in april jl. verschenen richtlijnvoorstel voor een
duurzaamheidsrapportage4 en het eind dit jaar te verwachten richtlijnvoorstel voor duurzaam ondernemingsbestuur.
In het eerste voorstel wordt, kort gezegd, voorgesteld de jaarverslaggeving over niet-financiële
informatie door grote ondernemingen uit te breiden. Het tweede voorstel zal – naar
verwachting – onder meer een plicht betreffen om de belangen van maatschappelijke
verantwoordelijkheid en stakeholders mee te nemen in het bestuur van de onderneming.
Wat betreft de Nederlandse inbreng voor de onderhandelingen over de inhoud van een
richtlijnvoorstel over duurzaam ondernemingsbestuur en de taak van het bestuur, zijn
de meeste leden van de expertgroep vooralsnog van mening dat het niet voor de hand
ligt de wettelijke taak van het bestuur uit te breiden met gedragsnormen voor bestuurders.
De experts zien wel ruimte dit onderwerp mee te nemen bij de (Europese) ontwikkelingen
rondom een mogelijk verdergaand afleggen van verantwoording over duurzame governance
in de jaarverslaggeving. De expertgroep beveelt ook aan om na te denken over verdergaande
verantwoording over de strategie en de uitvoering daarvan in relatie tot maatschappelijke
thema’s. De expertgroep ziet tot slot geen noodzaak Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek
aan te passen om vennootschappen of andere rechtspersonen de mogelijkheid te bieden
een statutaire bestaansgrond (purpose of raison d’être) te formuleren. Die mogelijkheid is nu al aanwezig en sommige vennootschappen hebben
daarvan ook al gebruik gemaakt, aldus de expertgroep.
Ik zal het advies van de expertgroep delen met de Europese Commissie, zoals is toegezegd
bij de beantwoording van de consultatie van de Europese Commissie over het voorstel
voor een richtlijn over duurzaam ondernemingsbestuur.5
Met de indieners van de motie acht ik het van belang dat ondernemingen en hun bestuurders
zich voegen naar het in Nederland gangbare model, waarin langetermijnwaardecreatie
centraal staat en de belangen van betrokkenen bij de onderneming worden meegewogen.
De inzet van ondernemingen voor langetermijnwaardecreatie en een evenwichtige weging
van stakeholderbelangen is economisch en maatschappelijk waardevol. Dit maakt dat
ik ook positief sta tegenover verdergaande verantwoording door ondernemingen en hun
bestuurders over de strategie en de uitvoering daarvan in relatie tot maatschappelijke
thema’s zoals voorzien in het onlangs verschenen richtlijnvoorstel voor een duurzaamheidsrapportage.
Qua timing is het nu echter een ongunstig moment voor nationale wetgeving, omdat die
interfereert met het Europese richtlijnvoorstel voor duurzaam ondernemingsbestuur
en het risico meebrengt dat de maatregelen achterhaald zijn of gewijzigd moeten worden
op het moment dat de EU-richtlijnen wordt vastgesteld. Het EU-traject heeft bovendien
als voordeel dat er in de EU een gelijk speelveld ontstaat. Het advies van de expertgroep
zal ik meenemen bij de bepaling van het Nederlandse standpunt in de onderhandelingen
over het richtlijnvoorstel. Belangrijk hierbij te noemen is dat het richtlijnvoorstel
naar verwachting uit twee onderdelen zal bestaan. Het eerste onderdeel is de hiervoor
besproken duurzame corporate governance. Het tweede heeft betrekking op een due diligenceverplichting.
Het kabinet werkt op dit moment aan bouwstenen voor een dergelijke verplichting. Deze
bouwstenen zijn primair bedoeld om het Europese traject te beïnvloeden. Nederland
is op deze manier ook optimaal voorbereid op het invoeren van nationale dwingende
maatregelen als mocht blijken dat een effectief en uitvoerbaar voorstel Europees niet
van de grond komt.6
Loyaliteitsaandelen
De motie Nijboer c.s. overweegt dat het Rijnlandse model is gericht op alle stakeholdersbelangen
en de lange termijn en dat thans nog altijd kortetermijnbelangen de overhand kunnen
krijgen in het beleid van de onderneming. Hierom wordt in de motie Nijboer c.s. opgeroepen
om kwartaalrapportages te ontmoedigen en loyaliteitsaandelen te stimuleren. Het gaat
bij loyaliteitsaandelen doorgaans om aandelen die de houder ervan meervoudig stemrecht
verleent, waarbij dit extra stemrecht bijvoorbeeld na verloop van een bepaalde periode
van aandeelhouderschap ontstaat. Bij kwartaalrapportages gaat het om het uitbrengen
van een financieel verslag per kwartaal (Q1 en Q3), in aanvulling op het verplichte
halfjaar- en jaarverslag (zie volgende paragraaf).
Over de noodzaak om tot een (facultatieve) regeling voor loyaliteitsaandelen te komen
is de expertgroep verdeeld. Volgens een aantal experts is een wettelijke regeling
nodig juist om het gebruik van loyaliteitsaandelen te beperken. Uit mijn gesprekken
met belanghebbende organisaties leid ik af dat dit bijvoorbeeld bepaalde excessen
kan tegengaan, waarbij een kleine groep aandeelhouders onevenredig veel zeggenschap
heeft. Een meerderheid van de expertgroep is voor een wettelijke regeling. Er is echter
geen consensus over de vormgeving van die regeling. Sommige experts vinden dat een
wettelijke regeling de rechtszekerheid ten goede komt. Duidelijk is dat op dit punt
meer discussie en onderzoek nodig is. Ik zal de komende periode, in het kader van
de modernisering van het NV-recht, deze discussie en dit onderzoek verder brengen,
maar laat de besluitvorming over het al dan niet stimuleren van loyaliteitsaandelen
aan het volgende kabinet.
Kwartaalrapportages
Ten aanzien van kwartaalrapportages merk ik, mede namens de Minister van Financiën,
het volgende op. In 2016 is de verplichting om kwartaalrapportages te publiceren afgeschaft.
Daarnaast heeft de Monitoring Commissie Corporate Governance Code in 2016 aangegeven
dat het ontraden van vrijwillige publicatie van kwartaalrapportages naar haar mening
te ver gaat omdat nut en noodzaak van kwartaalrapportages afhankelijk zijn van de
specifieke activiteiten en de markt waarin de onderneming opereert. Ook VNO-NCW, VEUO,
Eumedion, VEB, NBA en de AFM vinden unaniem dat kwartaalrapportages niet ontmoedigd
moeten worden. Kwartaalrapportages hebben naar hun oordeel een nuttige functie, namelijk
het, ter keuze van de ondernemingen, op vaste momenten geven van informatie over de
stand van zaken van een bedrijf (zoals in hoeverre ondernemingen toewerken naar lange
termijn doelen en hun strategie verwezenlijken). Dit zou bijvoorbeeld bij hoge volatiliteit,
zoals in de huidige crisis, voor beleggers en overige stakeholders nuttig kunnen zijn.
Verder zou het ontmoedigen van kwartaalrapportages ook nadelen kennen. Zo zou dit
het risico op voorwetenschap bij bepaalde functionarissen van de onderneming vergroten,
waarbij wel moet worden opgemerkt dat de verplichtingen uit de Verordening marktmisbruik
onverkort gelden ten aanzien van het publiceren van voorwetenschap. Daarnaast zouden
praktische problemen kunnen ontstaan bij beursvennootschappen die op verschillende
beurzen zijn genoteerd waar kwartaalrapportages volgens het daar geldende nationale
recht juist verplicht zijn. Mede gelet hierop zie ik thans – in vervolg op het afschaffen
van de verplichting tot kwartaalrapportages – geen aanleiding om tot verdere ontmoediging
van kwartaalrapportages over te gaan.
Opnieuw beperken financiële prikkels
De motie Nijboer c.s. over het opnieuw beperken van financiële prikkels voor bestuurders
verwijst naar de eerder, tijdelijk geldende, afroomregeling waarbij in bepaalde gevallen bij fusies en overnames een mogelijkheid bestond
om een bonus terug te vorderen («clawback»).7 De motie roept op om opnieuw financiële prikkels te beperken bij fusies en overnames.
De genoemde afroomregeling is geëvalueerd en deze evaluatie was, kort samengevat,
niet positief over de afroomregeling.8 De effectiviteit van de regeling kon niet worden vastgesteld en de uitvoering ervan
was ingewikkeld. Hierop heeft het kabinet aangegeven om in het kader van de modernisering
van het NV-recht te gaan kijken naar een alternatief. Daarbij is verwezen naar de
mogelijkheid om de raad van commissarissen een bevoegdheid te geven om in te grijpen
in de beloning van bestuurders bij «major corporate events», zoals overnames of fusies.
De geraadpleegde belangenorganisaties waren verdeeld over de noodzaak om opnieuw een
wettelijke regeling in te voeren tegen financiële prikkels voor bestuurders bij fusies
en overnames. Aan de ene kant werd aangegeven dat het aan de onderneming, daarbinnen
bijvoorbeeld aan de raad van commissarissen, zelf is om te bepalen of er bepaalde
maatregelen worden getroffen om financiële prikkels tegen te gaan. Anderzijds werd
aangegeven dat ook de raad van commissarissen onder druk kan komen te staan en dat
dit niet het juiste orgaan is om te oordelen over beloningen bij fusies of overnames.
Hiertoe kan beter aan een alternatieve regeling worden gewerkt. Op dit punt acht ik
nader onderzoek en overleg met de verschillende belanghebbende partijen nodig. Dit
zal ik de komende periode doen. Ik betrek dit bij de verdere modernisering van het
NV-recht, waarbij ik de besluitvorming aan een volgend kabinet laat.
Digitale aandeelhoudersvergadering en overige onderwerpen advies expertgroep
Ook is in de expertgroep gesproken over de noodzaak om tot een bestendige regeling
te komen van een volledig digitale aandeelhoudersvergadering. Uitgangspunt van Boek
2 van het Burgerlijk Wetboek is dat een aandeelhoudersvergadering in ieder geval ook
fysiek plaatsvindt en dat onder voorwaarden aandeelhouders langs digitale weg kunnen
deelnemen. Op dit moment kan op basis van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid
er door het bestuur van de vennootschap wel voor worden gekozen om uitsluitend digitaal
te vergaderen. De leden van de expertgroep zijn unaniem van mening dat er een bestendige
wettelijke regeling voor een uitsluitend digitale algemene vergadering moet komen
en dat dit voor alle rechtspersonen moet gelden. Over de nadere uitwerking moet nog
verder worden gesproken, waarbij de ervaringen met digitale algemene aandeelhoudersvergaderingen
onder de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid worden betrokken. Ditzelfde
geldt voor een aantal andere moderniseringen die door de expertgroep zijn besproken.
Ik betrek ook deze uitkomsten bij de verdere modernisering van het NV-recht, waarbij
ik zal onderzoeken of de digitale vergadering breed, dus voor alle organen van de
in Boek 2 geregelde rechtspersonen, wettelijk kan worden verankerd.
Vervolgtraject en informatie aan de Kamer
Uw Kamer zal in de tweede helft van dit jaar, in het kader van de voortgang van de
modernisering van het NV-recht, nader worden geïnformeerd over de wenselijkheid, nut
en noodzaak van het stimuleren van loyaliteitsaandelen en het beperken van financiële
prikkels voor bestuurders bij overnames/fusies. Alsdan zal ik u bij die gelegenheid
nader informeren over de mogelijke invoering van een bestendige regeling van de digitale
(aandeelhouders)vergadering.
Uw Kamer zal via een BNC-fiche en de gebruikelijke geannoteerde agenda’s en verslagen
van de JBZ-raden worden geïnformeerd over de (Nederlandse inzet op) onderhandelingen
over de in voorbereiding en aanhangig zijnde Europese instrumenten op het terrein
van jaarverslaggeving van niet-financiële informatie en duurzaam ondernemingsbestuur.
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Indieners
-
Indiener
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming