Brief regering : Stand van zaken over de Nationale Omgevingsvisie
34 682 Nationale Omgevingsvisie
Nr. 83 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 juni 2021
In Nederland staan we voor urgente maatschappelijke opgaven, zoals klimaatverandering,
stikstofreductie, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.
Deze opgaven benutten we om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland
te behouden voor de generaties na ons. Met de vorig jaar september gepubliceerde Nationale
Omgevingsvisie (NOVI) (Bijlage bij Kamerstuk 34 682, nr. 53/E) bieden we een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen ons land
mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en
de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke
kwaliteit én milieukwaliteit.
De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke
organisaties en met regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van
belangen werken we aan de uitvoering van de vier prioriteiten uit de NOVI: ruimte
voor klimaatadaptatie en energietransitie, een duurzaam en (circulair) economisch
groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio’s en een toekomstbestendige ontwikkeling
van het landelijk gebied.
Het duurzaam vernieuwen van Nederland is een proces van de lange adem. Tegelijkertijd
doet de actualiteit een beroep op ons vermogen snel in te spelen op ontwikkelingen
in de samenleving. De COVID-19-pandemie, bijvoorbeeld, laat ons zien hoe kwetsbaar
we zijn. Op dit moment werkt het kabinet aan een economisch herstelbeleid dat ook
onze doelen op het terrein van leefomgevingsbeleid voor de langere termijn dient.
Het oplossen van problemen op de korte termijn komt zo in lijn met de strategische
visie zoals in de NOVI verwoord.
Met deze eerste jaarlijkse voortgangsbrief NOVI informeer ik, mede namens de Ministers
van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV),
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), voor Medische Zorg en Sport (MZS), en de Staatssecretarissen
van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), Economische Zaken en Klimaat-Klimaat en Energie
(EZK-KE), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), en Defensie (DEF), uw Kamer over
de voortgang die is geboekt in het leefomgevingsbeleid sinds de publicatie van de
NOVI. Deze brief bevat nieuwe informatie, maar ook informatie die al door verschillende
bewindspersonen reeds aan uw Kamer is gestuurd. Door dit samen te beschrijven in deze
brief, geven we uw Kamer inzicht in de samenhang, in de integrale aanpak en in de
samenwerking tussen de departementen en met medeoverheden. De brief toont aan dat
er belangrijke stappen zijn gezet in de uitvoering van de ambities in het leefomgevingsbeleid,
maar dat er ook nog grote opgaven voor ons liggen.
In deze brief ga ik in op de gevolgen van COVID-19 voor de leefomgeving, zoals toegezegd
tijdens het Algemeen overleg NOVI d.d. 24 september 20201. Ook ga ik met name in op de vorderingen bij de realisatie van de vier NOVI-prioriteiten,
het NOVI-instrumentarium en de resultaten van de Bestuurlijk Overleggen Leefomgeving
(BOL). Tot slot wordt u geïnformeerd over twee recent verschenen rapporten, het Interdepartementale
Beleidsonderzoek Ruimtelijke Ordening en het advies van de Studiegroep Ruimtelijke
Inrichting Landelijk Gebied.
Leefomgeving en COVID-19
De coronacrisis heeft een ongekende invloed gehad op het gebruik van de ruimte: het
land is tijdens de lockdowns letterlijk stilgevallen: straten, winkels, kantoren en
horeca waren leeg. Zelfs in de drukste maand tijdens de coronacrisis lag het OV-gebruik
in 2020 bijna de helft lager dan het jaar ervoor. Veel ondernemers beleven ondanks
alle steunmaatregelen zware tijden. Bedrijven en organisaties moesten geheel of gedeeltelijk
sluiten. Toch kon bijna 50% van de werkenden het werk thuis met behulp van digitale
middelen geheel of gedeeltelijk voortzetten2. In weekenden en op mooie dagen worden stranden, parken en natuurgebieden overlopen
door bezoekers. Een actueel overzicht van maatregelen om het gebruik van de openbare
ruimte in goede banen te leiden biedt de aan het begin van de coronacrisis gestarte
site https://maaksamenruimte.nl/.
De crisis accentueert het belang van een goed functionerende en toegankelijke digitale
infrastructuur en van een gezonde en aantrekkelijk ingerichte leefomgeving. Onze digitale
infrastructuur bleek opgewassen tegen de uitdagingen die de coronacrisis met zich
mee bracht. Om binnen de complexe maatschappelijke opgaven van klimaat, natuurherstel,
energie, stikstof, biodiversiteit, woningbouw en mobiliteit ook de gewenste gezondheidswinst
te halen, is er een integrale impuls nodig. Met het Programma Gezonde, Groene Leefomgeving
(PGGL) wil het kabinet beleid, praktijk en kennis beter aan elkaar verbinden om te
komen tot een leefomgeving die bijdraagt aan gezondheid voor iedereen; een leefomgeving
die toegankelijk is voor iedereen, waarin mensen beschermd worden tegen gezondheidsschade
en waarin een gezonde leefstijl wordt bevorderd3.
Veel effecten op de langere termijn zijn nog ongewis4. Als belangrijke onzekere variabele wordt door veel onderzoekers het aandeel thuiswerken
na de crisis gezien en de effecten op mobiliteit, regionale kantoren- en woningmarkten
en de leefomgevingskwaliteit5. De coronacrisis heeft de bestaande problematiek in gebieden en grote steden waar
de leefbaarheid al onder druk stond verergerd. De coronacrisis heeft op de woningmarkt
met name gevolgen voor mensen met lage inkomens en mensen met een bijzondere woonbehoefte.
Ook de problematiek in de 13 grens-krimpregio’s is door corona nog scherper geworden.
Door het soms letterlijk sluiten van de grens, of de verschillende regimes aan weerszijden
van de grens is ook hier de leefbaarheid onder druk komen te staan.
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) concludeert dat de crisis de vitaliteit
van de centra van middelgrote steden ondermijnt: corona heeft trends versterkt die
leegstand vergroten, zoals online-winkelen en thuiswerken. Daarom heeft dit kabinet
in 2020 100 miljoen ter beschikking gesteld om vitaliteit en leefbaarheid van winkelgebieden
in binnensteden te bevorderen6 en gaan de G67 samen met de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Economische
Zaken en Klimaat (EZK) en Justitie en Veiligheid (JenV) de impact van de coronacrisis
op de grote binnensteden verkennen. Daarmee heeft het kabinet eerste stappen gezet.
Het kabinet brengt in kaart of de geconstateerde kwetsbaarheden van de leefomgeving
structurele oplossingen behoeven. De planbureaus, de Raad voor de Leefomgeving (Rli)
en de Sociaal-Economische Raad (SER) adviseren om met het herstelplan op de korte
termijn een bijdrage te leveren aan het economische herstel en de brede welvaart en
op de lange termijn aan de transitie richting een duurzame samenleving8. Met het naar voren halen van investeringen in een duurzame leefomgeving vorig jaar
hebben de leefomgevingsdepartementen een eerste stap gezet in het verbeteren van de
leefomgevingskwaliteit, de nationale belangen, de opgaven van de NOVI en aan het op
korte termijn mogelijk maken van duurzaam economisch herstel. Deze samenwerking is
voortgezet richting het Recovery and Resilience Facility (RRF) van de Europese Commissie
en het nationaal herstelplan om de effecten van de Corona crisis op een duurzame en
gezonde leefomgeving aan te kunnen pakken. Nederland maakt naar verwachting aanspraak
op € 5,96 miljard van het RFF.
NOVI-prioriteiten
Sterke en gezonde steden en regio’s
Realisatie van woningbouw zeker in de regio’s met een gespannen woningmarkt is een
zaak van de allerhoogste prioriteit, zoals ook uw Kamer met de motie van de leden
Terpstra en Regterschot9 onderstreept heeft. In samenwerking met medeoverheden, corporaties en marktpartijen
zorgen we dat er meer gebouwd wordt, vooral daar waar dit het hardste nodig is. Ik
heb hierover afspraken gemaakt in woondeals, waardoor er extra plancapaciteit gerealiseerd
wordt (tot 130% van behoefte 2030) en er zijn financiële middelen ter beschikking
gesteld.
Over de aanpak, inzet en de resultaten woningbouw bericht ik u apart. Ik verwacht
dat ook een nieuw kabinet een hoge prioriteit aan de woningbouw toekent.
De NOVI is een lange termijnvisie voor geheel Nederland die recht doet aan de verschillen
tussen de regio’s en de samenhang tussen diverse vraagstukken. Zo wordt een zorgvuldige
afweging van belangen in het ruimtelijke domein geborgd. Woningbouw is daarbij een
cruciaal deel van de bredere prioriteit Sterke en gezonde steden en regio’s. Ik beschouw
de motie Terpstra en Regterschot als afgehandeld.
In het afgelopen jaar is veel voortgang geboekt in het opstellen van de regionale
verstedelijkingsstrategieën, zoals in de NOVI afgesproken. In veel regio’s zijn of
worden de gezamenlijk onderzoeken afgerond en worden nu de belangrijke ruimtelijke
keuzes voorbereid over onder meer extra woningbouwlocaties voor de periode 2030/2040
en de ontwikkeling van het mobiliteitssysteem. Zie hiervoor in deze brief de terugkoppeling
uit de Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving voor afspraken tussen Rijk en medeoverheden.
Voor 14 grootschalige woningbouwlocaties in deze gebieden werkt het Rijk met de betrokken
overheden in een integrale aanpak aan de planuitwerking. Deze locaties zijn essentieel
om continuïteit en schaal van woningbouw te garanderen, innovatie te stimuleren en
hebben ook een grote betekenis voor de steden als geheel. Zij versterken de bestaande
stad op infrastructureel, economisch en sociaal terrein (ook met betrekking tot kwaliteit
openbare ruimte en voldoende groen). Op deze locaties kunnen tot 2040 circa 440.000
woningen (waarvan waarschijnlijk ca. 210.000 in de periode tot 2030) worden gerealiseerd.
Het grootste deel van de publieke investeringen betreft infrastructuur. Maar ook omvangrijke
private investeringen zijn nodig voor de realisatie ervan. Voor deze locaties zijn
businesscases opgesteld. De businesscases maken systematisch inzichtelijk hoe de bekostiging
van de locaties eruit ziet en geven een raming van de benodigde publieke investeringen.
Directe betrokkenheid van het Rijk bij de ontwikkeling van deze belangrijke locaties
geeft het Rijk meer zekerheid over de ook vanuit nationaal perspectief belangrijke
woningproductie. Het is aan het nieuwe kabinet om te bezien hoe dit moet worden ingevuld
en hoe de regie van het Rijk op de verstedelijking en woningbouw verder vorm krijgt.
De conclusies en de ijkpunten van het IBO Ruimtelijke Ordening10 voor de governance worden hierbij betrokken.
Voor de realisatie van de verstedelijkingsstrategieën en de 14 grootschalige locaties
daarbinnen is het noodzakelijk dat alle partijen zicht hebben en geven op hun meerjarige
investerings- en financieringsmogelijkheden. De gemaakte reserveringen voor infrastructuurprojecten
in MRA en Zuidelijke Randstad in het kader van het Nationale Groeifonds (Kamerstuk
35 300, nr. 83) zijn hierbij een eerste belangrijke stap.
In 2019 heeft het kabinet voor de woningbouw met het vrijmaken van 1 miljard voor
de woningbouwimpuls al een krachtige ondersteuning gegeven aan het versnellen van
de woningbouw en het beter betaalbaar maken van nieuwbouwwoningen. Op dit moment zijn
er in de eerste tranche aanvragen voor het versneld bouwen van 51.021 woningen gehonoreerd
en in de tweede tranche voor 44.666 woningen. Hiermee is het streven om ten minste
65.000 woningen versneld te bouwen ruimschoots gehaald. Voor de derde tranche resteert
circa € 250 miljoen, daarna zijn de middelen voor de Woningbouwimpuls uitgeput. Het
is aan het nieuwe kabinet om te besluiten of de woningbouwimpuls gecontinueerd kan
worden.
De stikstofcrisis leidt tot een aanzienlijke verzwaring van de ruimte- en milieuopgaven,
maar kan ook stagnatie van economische activiteiten tot gevolg hebben. Met de stikstofcrisis
ontstond er onder andere een ernstig knelpunt voor de woningbouw. Initieel zijn er
tijdelijke maatregelen getroffen (zoals onder andere het verlagen van de maximumsnelheid
ten behoeve van de bouw van 75.000 woningen en het realiseren van 7 MIRT-projecten11) en vervolgens heeft het kabinet ook structurele maatregelen genomen waarmee op termijn
meer ruimte ontstaat voor nieuwe economische activiteiten zoals de woningbouw. Onderdeel
van die aanpak is ook om (naar verwachting) per 1 juli 2021de bouwfase van projecten
vrij te stellen van de vergunningsplicht in het kader van stikstof. Tegelijkertijd
wordt er ten minste een half miljard euro geïnvesteerd in het schoner maken van de
bouw. Dat neemt niet weg dat er op bepaalde plekken in het land belangrijke stikstofknelpunten
resteren voor de woningbouw, zoals ook voor andere economische activiteiten. Deze
bouwlocaties vergen een gebiedsgerichte of maatwerkaanpak waarbij ik optrek als partner
van de medeoverheden.
Woningbouw kan niet los worden gezien van de ruimtelijke context waarin deze gerealiseerd
moet worden en de andere opgaven die er liggen. Voldoende groen in de leefomgeving
en groene verbindingen met het ommeland buiten de steden zijn voor steden en inwoners
van belang en deze COVID-periode heeft dit belang voor veel Nederlanders nog onderstreept.
Ook uw Kamer heeft in de afgelopen periode in diverse moties (onder andere van de
leden Bromet, Von Martels en Terpstra) aandacht en inzet van het kabinet gevraagd
voor het groen in en om de stad.
Ter uitvoering van de NOVI wordt een samenhangende aanpak van groen in en om de stad
ontwikkeld en zullen afspraken met de medeoverheden worden gemaakt over de toepassing
daarvan; het Rijk treft nu interdepartementaal (BZK, LNV, IenW en VWS) de voorbereidingen
hiervoor. Onderzoek wordt uitgevoerd naar de belemmeringen voor een natuurinclusieve
ontwikkeling van de steden. De meerwaarde van normstelling zoals door uw Kamer gevraagd
(met name bij nieuwbouw) wordt daarbij bezien, maar voor een effectieve aanpak zullen
om decentrale overheden te ondersteunen in ieder geval ook andere instrumenten bijvoorbeeld
gericht op kennisdeling, communicatie en financiering moeten worden ingezet. In het
verlengde van de NOVI-monitor en in aansluiting op de motie van het lid Weverling12 wordt er ook gewerkt aan een betere monitoring van de ontwikkeling van het groen
in de stad aansluitend op de verschillende daarmee verbonden rijksdoelen (onder meer
klimaatadaptatie en vergroting biodiversiteit).
Ook in het landelijk gebied, en vooral in de buurt van natuurgebieden, zal natuurinclusief
bouwen noodzakelijk zijn om verdere achteruitgang van soorten te voorkomen. In het
recent gepubliceerde Handvest Nederland Natuurinclusief13 van provincies en terreinbeherende organisaties wordt een oproep gedaan aan het nieuwe
kabinet om werk te maken van een Agenda Natuurinclusief, waarin natuur verbonden wordt
met andere maatschappelijke domeinen. Deze oproep wordt in het Handvest ondersteund
door partijen uit onder meer de bouwsector, de financiële sector en het bedrijfsleven.
De Minister van LNV zal uw Kamer voor de zomer informeren over de uitkomsten van het
knelpuntenonderzoek natuurinclusief bouwen, vergezeld van een bredere kijk op het
thema groen in de stad.
Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Klimaatverandering vraagt acties op zowel het nationale als het decentrale niveau,
en kennisontwikkeling, afstemming en uitvoering in zowel het stedelijk als landelijk
gebied. Daarbij gaat het onder andere om waterveiligheid en watervoorziening, maar
ook dat water en bodem structurerende effecten kunnen hebben op ruimtelijke ontwikkeling.
Dit vraagt dus om een brede aanpak in nationaal beleid en regionale samenwerking.
Op 18 maart jl. is het ontwerp Nationaal Waterprogramma 2022–2027 (NWP) aan uw Kamer
gestuurd14. Het NWP beschrijft de hoofdlijnen en ambities van het nationale waterbeleid en het
beheer van rijkswateren en rijksvaarwegen. Dit heeft raakvlakken en geeft richting
aan samenhang met alle andere prioriteiten uit de NOVI zoals natuur, landbouw en verstedelijking.
Ook bevat het NWP een gebiedsgerichte aanpak van de verschillende delen van het hoofdwatersysteem
en zijn de afwegingsprincipes uit de NOVI in het NWP uitgewerkt. In lijn met de gebiedsgerichte
aanpak in het NWP komt klimaatadaptatie inmiddels ook in de verstedelijkingsstrategieën
aan de orde (bijvoorbeeld in MRA en Zwolle).
Uitwerking afwegingsprincipes NOVI in het Nationaal Water Programma
In het Ontwerp-NWP worden de afwegingsprincipes uit de NOVI voor het waterdomein verder
uitgewerkt15. In lijn met het afwegingsprincipe «kenmerken en identiteit van een gebied staat
centraal» moeten meer dan voorheen functies worden neergelegd waar ze passen bij en
ondersteund worden door de natuurlijke eigenschappen van het bodem-watersysteem. Hierdoor
kunnen negatieve effecten van gebruiksfuncties voor een groot deel al aan de voorkant
worden voorkomen. Om combinaties van functies mogelijk te maken, moet zo vroeg mogelijk
in de beleidsvorming worden nagedacht over het verbinden van verschillende opgaven.
Een voorbeeld hiervoor is de Programmatische Aanpak Grote Wateren (PAGW), waarin waterkwaliteits-
en natuuropgaven worden gekoppeld aan economie.
Om afwenteling in het waterdomein te voorkomen is in het Ontwerp-NWP een voorkeursvolgorde
uitgewerkt (zie Ontwerp-NWP, hoofdstuk 2.2). Stap 1 is om in de ruimtelijke ordening
rekening te houden met water. Een voorbeeld is de relatie van de landbouw met zoetwatervoorziening
en waterkwaliteit. Nieuwe verstedelijkingslocaties (zowel binnen als buiten bestaand
stedelijk gebied) moeten klimaatbestendig worden uitgevoerd (tegengaan hittestress
en voldoende wateropvang) door bijvoorbeeld meer groen. Ongunstige locaties voor waterhuishouding
of bodemdaling moeten zoveel mogelijk worden vermeden of afwenteling op water- en
bodemsysteem moet worden voorkomen. De vervolgstappen verschillen per waterthema.
Daarnaast lopen in het landelijk gebied acties op het gebied van klimaatadaptatie.
Het Ministerie van LNV voert onder de vlag van de Nationale Klimaatadaptatiestrategie
(NAS) een Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw en een Actielijnen klimaatadaptatie
natuur uit. Via deze lijnen wordt samengewerkt met medeoverheden, bedrijven en kennisinstellingen
aan oplossingsrichtingen voor droogte. Aan het PBL is een opdracht verstrekt voor
een klimaat-impactassessment van plannen en projecten, voor alle sectoren van economie
en maatschappij, zoals landbouw, natuur, bouwen, industrie en vitale functies. Aansluitend
hierop wordt ook in de bouwsector over klimaatadaptatie nagedacht. Hiervoor evalueren
de Ministeries van IenW en BZK samen met de bouwsector de bouwregelgeving. Daarbij
wordt in het Overleg Standaarden Klimaatadaptatie (OSKA) nagegaan welke standaardisatie
in bouwmethoden en daarop aangepaste regelgeving (primair in het bouwbesluit) mogelijk
is16.
Het NWP heeft een belangrijke relatie met het Ontwerp Programma Noordzee. In de NOVI
is de beleidskeuze vastgelegd om de klimaatdoelstellingen voor 2050 te halen door
de noodzakelijke duurzame energieproductie grotendeels te realiseren door middel van
windparken op de Noordzee. Daarbij wordt de energietransitie in balans met natuurbescherming
en -herstel en een duurzame voedselvoorziening bezien en wordt rekening gehouden met
scheepvaart en overig gebruik van de Noordzee. In het Ontwerp Programma Noordzee zijn
zoekgebieden geïdentificeerd om in een aanvullend ontwerp en (deels) middels een partiële
herziening windenergiegebieden aan te wijzen met ruimte voor 27 Gigawatt. De ambitie
van het aanvullend ontwerp is om invulling te geven aan de huidige kabinetsambitie
van 49% CO2-reductie onder andere door middel van 49 terawattuur (TWh) windenergie op zee en
de aangescherpte EU-klimaatdoelen van 55% CO2-reductie voor 2030, die nog eens tot 45 TWh extra windenergie op zee vragen. Het
Rijk voorziet in oktober 2021 een aanvullend ontwerp af te ronden voor de vaststelling
van het definitief Programma Noordzee in het NWP 2022–2027. Het streven is deze definitief
vast te stellen in maart 2022. Daarmee kan het kabinet invulling geven aan de op 8 december
2020 (Handelingen II 2020/21, nr. 34, item 29) aangenomen motie van de leden Van der Lee en Kröger17 om alvast rekening te houden met een grotere opgave voor windenergie op zee door
bijvoorbeeld extra locaties vast te stellen in 2021. Voor de langere termijn klimaatdoelstellingen
richting 2050 wordt na vaststelling van het
definitieve Programma Noordzee in april 2022 gestart met een partiële herziening.
Het vinden van ruimte in de fysieke leefomgeving voor energietransitie, met oog voor
de kwaliteit van die leefomgeving, vraagt ook om structurerende keuzes, waaraan onder
andere gewerkt wordt in het Nationaal Programma Regionale Energiestrategie (NP RES).
Verschillende keuzes voor de inrichting van ons toekomstig energiesysteem hebben direct
of indirect, diverse – en soms zeer grote – gevolgen voor onze leefomgeving. Deze
verschillende en vaak nog onderbelichte ruimtelijke effecten worden op dit moment
in beeld gebracht, zodat deze in de besluitvorming over ons toekomstige energiesysteem
beter kunnen worden meegewogen. Onder meer in het Programma Energiehoofdstructuur
en (Nationaal Programma) Regionale Energiestrategie(ën).
Het NP RES heeft als doel het in 2030 realiseren van de in het Klimaatakkoord (Kamerstuk
32 813, nr. 193) afgesproken 35 TWh aan zon en wind op land, met een zo zorgvuldig mogelijke afweging
tussen ruimtelijke inpassing, draagvlak en systeemefficiëntie en een afweging te maken
tussen bovenregionale warmtebronnen en warmtevragers. De bestuurlijke trekkers van
de RES-regio’s leveren op 1 juli de RES 1.0 op aan NP RES. Dit is echter geen «eindpunt».
Uiterlijk 1 juli 2021 starten alle regio’s met verankering van de RES in het eigen
omgevingsbeleid via het wettelijk ruimtelijk instrumentarium. Dit met het oog op de
datum van 1 januari 2025 voor het afgeven van de Omgevingsvergunning die noodzakelijk
is om in 2030 de 35 TWh gerealiseerd te hebben. Uit de PBL-monitor over de RES’en
blijkt dat het afgesproken kwantitatieve doel binnen bereik lijkt, maar dat er ook
knelpunten zijn en ruimtelijke inpassing met draagvlak nog een vervolg moet krijgen.18 Voor de knelpunten richtte het NP RES vier onafhankelijke werkgroepen op: netcapaciteit,
SDE en maatschappelijke kosten, energie in natuur en landschap en zon op daken. De
werkgroepen hebben een breed scala aan adviezen opgeleverd19 en het NP RES is gestart met de uitvoering. Enkele aanbevelingen worden nog nader
uitgewerkt of zullen ter besluitvorming worden voorgelegd aan een nieuw kabinet.
Op 30 november jl. stuurde ik uw Kamer een brief20 over de aanpak voor de motie van het lid Van Gerven21, die verzoekt te onderzoeken hoe publieke en collectieve lokale initiatieven rond
energietransitie een grotere kans kunnen krijgen. In deze brief geef ik aan de Lokale
Energie Monitor22 als vertrekpunt te nemen. Deze beschrijft dat in 2020 de meeste initiatieven van
coöperaties (70%) zich richten op zon op daken. Nog eens 19% heeft betrekking op windenergie.
Overige initiatieven werken aan energiebesparing en warmte. Voor de aanpak van
ervaren knelpunten door deze coöperaties sluit ik aan bij lopende trajecten en werk
ik samen met NP RES. In samenhang met de uitvoering van de motie van het lid Van Gerven
werkt de Minister van EZK momenteel aan uitvoering van de gewijzigde motie van de
leden Dik-Faber en Sienot23 door een concrete invulling van het streven naar 50% lokaal eigendom in de RES 1.0
en het delen van goede voorbeelden en aan de motie van het lid Bruins c.s.24 over het ondersteunen van decentrale overheden bij het bewerkstelligen van financiële
participatie in de energietransitie.
Het Programma Energiehoofdstructuur is erop gericht om tijdig de ruimte te borgen
voor de energie-infrastructuur van nationaal belang voor 2030 en voor 2050 voor Nederland
(uitgezonderd de Noordzee en Waddenzee). Om goed onderbouwde keuzes te maken in dit
programma worden de effecten onderzocht van verschillende mogelijke ruimtelijke en
energetische invullingen van het energiesysteem. Dit geeft tevens invulling aan de
motie van de leden Regterschot en Terpstra25 over het in beeld brengen van ruimtelijke gevolgen van alternatieve invullingen binnen
de energietransitie voor 2050, waaronder een energiemix met meer kernenergie.
Voor 2030 worden de effecten van twee alternatieven onderzocht; één gebaseerd op het
klimaatakkoord en één op een mogelijke ophoging van de CO2-reductiedoelstelling van 49 naar 55%. Voor 2050 worden vijf alternatieven onderzocht.
Al deze alternatieven variëren qua samenstelling van het energiesysteem en qua ruimtelijke
neerslag (de verdeling over waar wat komt te staan). Eén alternatief voor 2050 gaat
uit van meer kernenergie. Daarbij wordt eerst gekeken naar de ruimte op de locaties
Borssele en Eerste Maasvlakte, die in het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening
(BARRO) als ruimtelijke reserveringen zijn vastgelegd. In het BARRO wordt hier ook
de Eemshaven genoemd. In lijn met de motie van het lid Beckerman26, die uitspreekt dat de Eemshaven als ruimtelijke locatie geschrapt moet worden, wordt
deze locatie niet meegenomen in de analyse. De beslissing om het BARRO aan te passen
is echter aan het volgende kabinet. Indien uit de analyse blijkt dat met de twee eerder
genoemde locaties onvoldoende uitvoering gegeven kan worden aan de motie van het leden
Regterschot en Terpstra zal afgewogen worden of het onderzoek moet worden uitgebreid
met een extra locatie.
De zogenaamde Notitie Reikwijdte en Detailniveau waarin deze onderzoeksaanpak beschreven
staat, ligt tot en met 10 juni 2021 met het participatieplan ter inzage. Het komend
jaar worden – in samenspraak met stakeholders – de alternatieven verder uitgewerkt
en worden de effecten bepaald. Daarna vindt besluitvorming plaats en worden ontwikkelingsrichtingen
benoemd. Deze worden eind 2022 vastgelegd in een ontwerp programma.
Duurzaam economisch groeipotentieel
Voor het ontwikkelen van een duurzame, circulaire én blijvend florerende en concurrerende
economie (een dubbeldoelstelling) zetten we in op gebruik van duurzame energiebronnen
en verandering van productieprocessen. In verschillende programma’s, zoals het Nationaal
Programma Industriële Clusters en het Nationaal Milieuprogramma, worden daartoe projecten
en maatregelen uitgewerkt. Ook initiatieven als de Ruimtelijke Strategie Datacenters
zijn gericht op het concretiseren van de ambities om deze dubbeldoelstelling voor
onze economie te realiseren. Daarbij moet de (benodigde) ruimte en benodigde energie
voor nieuwe bedrijvigheid steeds zorgvuldig worden afgewogen tegen andere opgaven
en ruimtelijke keuzes.
In het industriehoofdstuk van het Klimaatakkoord (28 juni 2019) is een belangrijke
rol weggelegd voor de regionale Koploperprogramma’s. Zes grote industriële clusters
in Nederland hebben plannen ontwikkeld om de klimaatdoelstellingen voor 2030 en 2050
te kunnen halen. Voor het industriecluster Rotterdam-Moerdijk27 wordt bijvoorbeeld ingezet op het Deltalinqs Climate Program, waarbinnen de industriële
partijen gezamenlijk kennis opdoen en projecten starten en Het Versnellingshuis, waarmee
in samenwerking met onder andere de provincie, RVO en het Ministerie van EZK gewerkt
wordt om belangrijke sleutelprojecten in de energietransitie te versnellen.
In de NOVI is onder andere vastgelegd dat datacenters, volgens de Ruimtelijke Strategie
Datacenters, daar kunnen worden gevestigd waar op een duurzame manier in de energievraag
kan worden voorzien, de levering van restwarmte aan warmtenetwerken bij voorkeur mogelijk
is aan het stedelijk gebied en kan worden voldaan aan de eisen die marktpartijen stellen
aan digitale connectiviteit. Voor zogenaamde hyperscale datacenters gaat de voorkeur
uit naar vestiging aan de randen van Nederland, vanwege het aanbod van (hernieuwbare)
elektriciteit, aansluiting op het elektriciteitsnetwerk en omdat ruimte daar minder
schaars is. Ook zal bij planvorming beter rekening moeten worden gehouden met de watervraag
voor koeling en moet beoordeeld worden of dit past vanuit de regionale waterbeschikbaarheid
op basis van de voorkeursvolgorde regionaal waterbeheer zoals opgenomen in de NOVI.
In Noord-Holland is deze discussie actueel, waarbij ook de onwenselijkheid van het
gebruik van drinkwater als koelwater een rol speelt. Het Rijk wil met medeoverheden
uitwerking geven aan selectieve groei voor datacenters. Daarom voert het Ministerie
van BZK momenteel overleg met de provincie Flevoland en de gemeente Zeewolde over
de regionale wens van een hyperscale datacenter in deze gemeente, gegeven ook andere
belangen zoals goede landbouwgrond en de inzet op meervoudig ruimtegebruik. Dit is
in lijn met de motie van de leden Moorlag en Agnes Mulder28 die oproept om in overleg met medeoverheden te verkennen of een samenhangende aanpak
moet worden ontwikkeld voor het beter beheersen en reguleren van de impact van datacenters.
In het kader van het Programma Verstedelijking en Wonen stellen de overheden gezamenlijk
uitgangspunten en randvoorwaarden vast voor het bepalen van de behoefte aan bedrijventerreinen.
De transformatiemogelijkheden van bestaande bedrijventerreinen worden daarbij nadrukkelijk
betrokken. Dit beleid dient een nationaal belang, maar vraagt decentrale uitwerking.
Gekozen is voor de volgende aanpak: voor mogelijke vestiging van bedrijven moet sprake
zijn van een aantoonbare behoefte. Provincies stellen de behoefte aan bedrijventerreinen
vast. Rijk en provincies bepalen samen de uitgangspunten voor deze behoefteraming.
Bij een aangetoonde behoefte zal in eerste instantie vestiging moeten plaatsvinden
op bestaande, eventueel te herstructureren bedrijventerreinen. Daarmee wordt uitvoering
gegeven aan de moties van de leden Amhaouch en Bruins29 (afremmen ongewenste «verdozing») en Dik-Faber c.s.30 («voorkeursvolgorde» opstellen met provincies) en aan het advies van het College
van Rijksadviseurs, dat aanbeveelt om ten aanzien van de grote complexen in te zetten
op «minder, compacter, geconcentreerder en multifunctioneler»31.
In de BO MIRT’s (najaar 2021) worden de contouren van gezamenlijk beleid besproken
en in de BOL’en (voorjaar 2022) worden deze contouren van beleid vastgelegd.
Toekomstbestendige ontwikkeling landelijk gebied
Nationaal Programma Landelijk Gebied
Het landelijk gebied staat voor urgente en uitdagende ontwikkelingen: kwaliteit van
bodem, (grond)water, en lucht, biodiversiteit, landschap en cultureel erfgoed verbeteren
en tegelijkertijd nieuwe opgaven op gebied van wonen, water, energie en economie inpassen
in de beschikbare ruimte. De opgaven en transities die spelen in het landelijk gebied
vragen een zorgvuldige aanpak. Er is gestart met het NOVI-breed verkennen van de interbestuurlijke
samenwerking in de kwartiermakersfase van het Nationaal Programma Landelijk Gebied
(NPLG). In deze fase is samengewerkt met vijf gebieden: de Peel, het Groene Hart,
de Achterhoek, de Drentse Aa/Hoge Zandgronden en Zeeland32. Een gebiedsgerichte aanpak zal een belangrijke pijler blijven in de volgende fase
van het programma. Naast het gebiedsgerichte spoor wordt voor de verdere ontwikkeling
van het NPLG gebruik gemaakt van de uitkomsten van verschillende adviezen en studies
waarin, vanuit verschillende perspectieven, naar opgaven voor het landelijk gebied
wordt gekeken. Het gaat hier onder andere om de lange termijn verkenning stikstof,
de ruimtelijke verkenning stikstofgevoelige natuur, de lerende evaluatie van het IBP
Vitaal Platteland, het Interdepartementaal beleidsonderzoek Ruimtelijke Ordening en
het advies van de Studiegroep Ruimtelijke Inrichting. Voorzien is dat deze kwartiermakersfase
van het NPLG wordt afgesloten na het aantreden van het nieuwe kabinet, zodat de accenten
en prioriteiten van het nieuwe kabinet kunnen doorwerken in de werkwijze van het NPLG.
Werken met streefwaarden
De gewijzigde motie van de leden Van Eijs en Dik-Faber33 verzoekt de regering om te onderzoeken of de beleidsdoelstellingen voor natuur en
milieu uitgewerkt kunnen worden naar streefwaarden, zodat deze als omgevingswaarde
leidend kunnen zijn in ruimtelijke afwegingen in het kader van de NOVI. Het advies
van de Studiegroep Ruimtelijke inrichting (naar aanleiding van motie van het lid Harbers
c.s.34, rapport publicatie 12 mei) steunt deze lijn. Deze Studiegroep adviseert om grenswaarden
(minimale doelen) en streefwaarden (kansen) voor gebieden te formuleren op basis van
draagkracht van bodem, water en landschap. Ook in het kader van het Interdepartementaal
Onderzoek Ruimtelijke Ordening (publicatie 12 mei) wordt gepleit voor kwantitatieve
doelen voor prioritaire rijksopgaven, vertaald naar gebieden.
De motie van de leden Van Eijs en Dik-Faber hangt inhoudelijk samen met de motie De
Groot35. Laatstgenoemde motie verzoekt de regering om in overleg met de provincies een basiskwaliteit
voor natuur te formuleren, zodat algemene soorten algemeen blijven en het aantal soorten
op de Rode lijst van bedreigde soorten niet toeneemt. Dit voorjaar wordt het onderzoeksrapport
verwacht van het consortium van Naturalis, Radboud Universiteit, Wageningen University
& Research en de Vogelbescherming. Voortbouwend op dit onderzoek zal door het Ministerie
van LNV worden onderzocht of en hoe basiskwaliteit natuur gebiedsgericht kan worden
vertaald en welke voor- en nadelen er zijn indien dit wordt door vertaald naar streefwaarden
en omgevingswaarden.
Naar aanleiding van de toezegging van de Minister van BZK aan de Eerste Kamer36 om de cumulatieve effecten van plannen op natuur en milieu in beeld te brengen wordt
samen met het PBL momenteel verkend of het mogelijk is om project-overstijgende prognoses
te maken voor de effecten op natuur, biodiversiteit, milieu, gezondheid, landschap
en cultureel erfgoed. In een pilot zal onderzocht worden of het mogelijk is deze prognoses
te baseren op omgevingsagenda’s of NOVI-gebieden.
Inzet van grond
Ten aanzien van het versterken van het actief grondbeleid ten bate van de grote opgaven
in het fysieke domein zoals die zijn beschreven in de NOVI wordt momenteel een brede
verkenning uitgevoerd, zoals aangekondigd in mijn aanbiedingsbrief bij de NOVI37. De meerwaarde van het (gebundeld) inzetten van Rijksgronden voor de realisatie van
de fysieke opgaven maakt daar deel van uit. Hierbij wordt de koppeling gezocht met
de vastgoedopgave van Defensie, waarvoor naar aanleiding van het IBO-Defensievastgoed38 handelingsopties worden verkend. Daarmee wordt tevens uitvoering gegeven aan de motie
van de leden Moorlag en Smeulders39 om in beeld te brengen hoe instrumenten als grondbanken en landinrichting ingezet
kunnen worden bij de verdere vormgeving van het NPLG.
Stikstof is een opgave die onze aandacht blijvend heeft. In samenwerking met provincies
zal de komende jaren de gebiedsgerichte aanpak stikstof verder vormgegeven worden,
waarbij de toekomstbestendigheid van het landelijk gebied ook centraal staat. Zo is
naar aanleiding van het debat over de Wet stikstofreductie en natuurverbetering op
10 december jl. (Handelingen II 2020/21, nr. 36, item 11) gestart met de voorbereiding van een «pilot grondfonds stikstofaanpak»40, waarbij vanuit Bureau Beheer Landbouwgronden een leenfaciliteit van 100 miljoen
wordt ingezet om gronden die vrijkomen bij het vrijwillig opkopen van agrarische ondernemingen
te verwerven en voor hernieuwde inzet gericht te verkopen.
Versterking landschapselementen
In het Klimaatakkoord is benoemd dat er een aanvalsplan versterking landschappelijke
identiteit via landschapselementen zal worden opgesteld. De motie van de leden Dik-Faber
en Van Eijs41 heeft verzocht om dit aanvalsplan te verankeren in het omgevingsbeleid. Het aanvalsplan
is op 11 maart 2021 aangeboden aan de Minister van LNV42. Het plan bevat een inhoudelijke onderbouwing van de ambitie van 10% groenblauwe
dooradering van het landelijk gebied. Hiermee wordt voor het landbouwareaal invulling
gegeven aan de Europese biodiversiteitsstrategie.
Monitor Landschap
Van eind 2019 tot begin 2021 is de Nationale Monitor Landschap ontwikkeld in opdracht
van de Ministeries BZK, OCW en LNV. Aanleidingen waren het advies van het CRa (2018)
en de motie van de leden Van Eijs en Dik-Faber (2019)43 over het opzetten van een nationaal landschapsmonitoringsprogramma. Veranderingen
in het landschap worden nu op basis van 6 indicatoren bijgehouden. Hierover wordt
door het PBL jaarlijks gerapporteerd, tweejaarlijks via de NOVI monitor en tweejaarlijks
in een uitgebreide landschapsrapportage. De Monitor Landschap is publiekelijk gelanceerd
op de NOVI dag op 31 maart jl. en is te raadplegen op https://www.monitorlandschap.nl/. Naast het opleveren van de Nationale Monitor Landschap is naar aanleiding van het
Kustpact een Kustpactmonitor ontwikkeld (deels gebruikmakend van de Monitor Landschap).
Deze richt zich op specifieke ontwikkelingen aan de kust, waarover in het Kustpact
afspraken zijn gemaakt, zoals recreatieve bebouwing op of nabij het strand. Na de
zomer zijn de eerste resultaten van de Kustpactmonitor beschikbaar. Ik informeer de
Kamer binnenkort separaat over de voortgang in het kustpact als geheel. In het najaar
is de eerste kustmonitor gereed.
Op 12 februari jl. is de Kamer geïnformeerd over de reactie van het kabinet op het
RLI-advies «Stop bodemdaling in veengebieden: het Groene Hart als voorbeeld»44. In deze brief is een inventarisatie aangekondigd naar de uitgevoerde maatschappelijke
kosten-baten-analyses (MKBA) voor bodemdaling om daarmee over een betere inschatting
te beschikken van de nationale kosten. In de NOVI is bodemdaling als een urgent probleem
geadresseerd.
Uit de inventarisatie blijkt dat de nationale kosten over een periode van 40 jaar
stijgen naar 25 tot 30 miljard euro. De belangrijkste oorzaak van die toename komt
door de waardering van de CO2-uitstoot die nu is meegenomen. Ook blijkt uit de inventarisatie dat er in de afgelopen
15 jaar vooral MKBA’s zijn uitgevoerd die betrekking hebben op het landelijk gebied,
terwijl het aantal MKBA’s in het stedelijk gebied achterblijven. Tenslotte komt naar
voren dat de MKBA’s zich kenmerken door relatief grote onzekerheden. Het ontbreekt
aan kennis over het bodemsysteem en de effecten van maatregelen die bodemdaling tegengaan
op bijvoorbeeld landbouwopbrengst, CO2-uitstoot, cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Het kabinet komt met een
vervolgaanpak.
Strategische Verkenning Biobased Bouwen en City Deal
Op 8 april is tijdens de Innovatie Expo 2021 de eerste versie van de Intentieverklaring
«Ruimte voor Biobased Bouwen» gelanceerd. Deze komt voort uit de Strategische Verkenning
Ruimte voor Biobased Bouwen.
Daarnaast zijn in 2020 zeven nieuwe City Deals45 afgesloten die bijdragen aan de vier doelstellingen van de NOVI. Met City Deals committeren
departementen, gemeenten en andere partners zich om op deze thema’s opgavegericht
te experimenteren, te leren en de opgedane kennis te verspreiden.
Een voorbeeld is de City Deal Circulair en Conceptueel Bouwen, waar spelers binnen
de hele keten van boer naar bouw zich inmiddels rond het onderwerp biobased bouwen
hebben georganiseerd. Deze alliantiepartners onderschrijven de kansen die biobased
bouwen biedt voor het klimaat en de verschillende onderdelen van de keten. In deze
City Deal werken partners samen aan de versnelling en opschaling van innovaties en
goede praktijken op het snijvlak van de woningbouwopgave en de transitie naar een
circulaire economie. De centrale ambitie is om van de bouwsector een drijvende kracht
te maken achter de circulaire economie. Hiermee handel ik de motie van het lid Boulakjar46 af, waarin wordt verzocht in overleg met betrokken partijen te komen tot proeftuinen
voor natuurinclusief bouwen. Ik zal uw Kamer later nader informeren over de voortgang.
NOVI-instrumentarium/Gebiedsgerichte instrumenten
De regio is de meest relevante schaal om opgaven voor de fysieke leefomgeving op te
pakken en keuzes te maken. Daarom is «gebiedsgericht werken» een belangrijk uitgangspunt
in de NOVI.
Alle relevante ruimtelijke ontwikkelingen komen op landsdelig niveau bij elkaar in
Omgevingsagenda’s. Dat maakt opgaven inzichtelijk en kan helpen daar samenhang in
te brengen. Er wordt gewerkt aan vijf Omgevingsagenda’s, waarvan u de stand van zaken
per landsdeel hieronder bij de Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving leest.
Gebiedsagenda’s Grote Wateren
Waar de Omgevingsagenda’s gelden voor opgaven op het land, zijn er ook gebiedsagenda’s
die zijn opgesteld voor de grote wateren. De Gebiedsagenda Zuidwestelijke Delta 2050 hebben Rijk en regio in november 2020 vastgesteld47. Het resultaat is een integraal langetermijnperspectief voor de ontwikkeling van
de Zuidwestelijke Delta, inclusief een kennis- en innovatieprogramma en een oriënterende
uitvoeringsagenda. In december 2020 is de Agenda voor het Waddengebied 2050, na vaststelling
door het Bestuurlijk Overleg Waddengebied, aangeboden aan de Tweede Kamer48. De Agenda biedt een gezamenlijk richtinggevend en integraal perspectief voor de
ontwikkeling van het Waddengebied. De Agenda is opgesteld in samenwerking met de provincies,
gemeenten, waterschappen, natuurorganisaties en het bedrijfsleven in het Waddengebied.
NOVI-gebieden
In een aantal gebieden komen omvangrijke en complexe transities samen waarbij het
essentieel is om die met verschillende overheden aan te pakken. Daarom zijn in de
NOVI acht voorlopige NOVI-gebieden geïntroduceerd, waarover is afgesproken om samen
met de regio’s een plan van aanpak op te stellen. De drie NOVI-gebieden Het Groene
Hart, De Peel en Zuid-Limburg zijn op basis van hun plan van aanpak reeds aangewezen
als NOVI-gebied. Uw Kamer is daar in een brief van 17 februari 2021 over geïnformeerd49.
Voor de vijf overige voorlopige NOVI-gebieden Regio Zwolle, Amsterdam en Noordzeekanaalgebied,
Rotterdam (transitie van de Rotterdamse haven), North Sea Port District en Groningen
zijn onlangs de plannen van aanpak bestuurlijk in de betreffende gebieden en met de
betrokken departementen vastgesteld. Daarmee zijn ze definitief aangewezen als NOVI-gebied
en gaan partijen een langjarig partnerschap aan op belangrijke gestapelde fysieke
opgaven in deze gebieden. De aanwijzing is tevens het startsein voor verdere uitwerking
van de plannen van aanpak. Over de voortgang zal ik uw Kamer regelmatig informeren.
In de met deze brief aangewezen NOVI-gebieden spelen diverse opgaven.
Regio Zwolle is een deltagebied waar verschillende landschapstypen (veenweide, rivierenlandschap,
etc.) samenkomen met verschillende complexe transitie opgaven (naast klimaat de gerelateerde
landbouw en energietransitie). Het is een kwetsbaar gebied vanuit het (internationale/regionale
en lokale) watersysteem en -huishouding, welke tegen de grenzen aanloopt.
In het Noordzeekanaalgebied komen veel opgaven samen: transitie van het havengebied
Amsterdam naar een niet-fossiele circulaire economie, energietransitie, waterberging,
landschap, woningbouw en leefbaarheid. Er wordt in deze regio met veel energie gewerkt
aan het combineren van functies en een goede inpassing daarvan. In het NOVI-NZKG vindt
nadere uitwerking plaats van de integrale keuzes in dit gebied en wordt onder andere
voortgebouwd op de Verstedelijkingsstrategie MRA.
In het Rotterdamse havengebied wordt samengewerkt aan de oplossing voor drie urgente
concrete issues op het gebied van de fysieke leefomgeving. Rijk en regio hebben afspraken
gemaakt en gezamenlijk de krachten gebundeld voor het oplossen van de grote uitdagingen
die in het plan van aanpak «Transitie Rotterdamse haven» zijn beschreven. Het gaat
om het gebruik van nieuwe grond- en brandstoffen en technieken, als gevolg van de
energietransitie, in relatie tot externe veiligheid en de benodigde fysieke ruimte
en ook in relatie tot het achterland van de haven. Daarnaast gaat het om het realiseren
van voldoende stikstofdepositieruimte voor de ontwikkeling van de haven, met behoud
van een robuuste natuur in de omgeving, alsook het verkennen van een nieuwe balans
in het benutten van de geluidruimte van de haven, de realisatie van de woningbouwopgave
en een goede leefomgevingskwaliteit in de omgeving.
Het North Sea Port District is een Vlaams-Nederlandse economische groeiregio in het
hart van de EU met een sterke zeehaven, een belangrijk industrieel cluster en een
grootstedelijk en hoogopgeleid achterland met unieke natuur. Grote grensoverschrijdende
opgaven in energietransitie, circulaire economie, mobiliteit, logistiek & transport
en leefbaarheid vragen verdergaande duurzame eenwording.
In het NOVI-gebied Groningen komen veel opgaven samen. In het «aardbevingsgebied»
is sprake van een buitengewone stapeling van opgaven: versterking en vernieuwing van
de dorpen, energietransitie, verstedelijking, krimp en vergrijzing en vernieuwing
van de landbouw door de klimaatverandering (verzilting).
Regionale Investeringsagenda’s
De motie van het lid Terpstra c.s.50 verzoekt Regionale Investeringsagenda’s (RIA’s) een centrale plek in de uitvoering van de NOVI te geven. Ik geef
daar invulling aan zoals hier beschreven. Ik deel het doel van de RIA’s om inzicht
te krijgen in het publieke en private investerend vermogen en deze gebiedsgericht
bij elkaar te brengen voor een gezamenlijke strategie op de uitvoering van ontwikkelingen
in de leefomgeving. In lijn met de motie koppel ik RIA’s aan de acht NOVI-gebieden.
In de plannen van aanpak voor elk NOVI-gebied is opgenomen dat onderzocht zal worden
of en hoe het opstellen van een regionale Investeringsagenda kan bijdragen aan het
(sneller) realiseren van de opgaven in een regio. Het is de intentie om tot afstemming
van inzet van relevante bestaande middelen te komen rondom de gezamenlijk geformuleerde
ambities en doelen voor het desbetreffende gebied. In een later stadium waarin deze
bestuurlijke afspraken leiden tot gezamenlijke programma’s en maatregelen, zal ik
de Kamer hierover verder informeren.
Met de zogeheten NOVI-alliantie (waaronder NEPROM, ROVER, Staatsbosbeheer, VNO-NCW,
gemeente Nijmegen, Tilburg en Heerhugowaard en de Leerstoel Gebiedsontwikkeling) is
daarnaast afgesproken om de RIA-pilot die zij gestart zijn, te koppelen aan de regionale
verstedelijkingsstrategieën. Dit gaat om Breda-Tilburg, Arnhem-Nijmegen, Eindhoven
en Noord Holland boven het Noordzeekanaalgebied. Met de planbureaus en de regionale
partijen in Noord-Holland boven het Noordzeekanaalgebied wordt gesproken over hoe
een RIA op een goede manier op maatschappelijke kosten en baten getoetst kan worden
en hoe dit ook toepasbaar te maken voor andere pilotgebieden.
Actieprogramma Ruimtelijk Ontwerp 2021–2024
Eind 2020 is met het Actieprogramma Ruimtelijke Ontwerp 2021–202451 een vierjarig stimuleringsprogramma voor lokale en regionale initiatieven gepubliceerd.
Met dit programma zetten we in op een brede en effectieve inzet van ruimtelijk ontwerp
voor de uitvoering van het omgevingsbeleid. De opgaven waar we voor staan vragen meer
ruimte dan beschikbaar is in ons land en hebben veelal ingrijpende gevolgen voor onze
directe leefomgeving. Het is van belang een balans te vinden tussen het vormgeven
van deze grote veranderingen en het vergroten van de kwaliteit van onze leefomgeving.
De inzet van ontwerp is noodzakelijk om deze complexe veranderingen te laten slagen.
Het is een instrument om de impact van vaak abstracte opgaven concreet te maken en
te zoeken naar slimme en duurzame combinaties. Een goede inzet van ontwerp zorgt voor
breder draagvlak en meer samenhangende oplossingen. Het Actieprogramma zet onder andere
stevig in op een structurele inzet van ontwerp bij nationale programma’s en rijksprojecten.
Uitkomsten BOL
De besluitvorming in de Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving (BOL’en) is het concrete
resultaat van een half jaar gezamenlijk werken met de NOVI en het nieuwe NOVI-instrumentarium.
In de periode van 21 april tot en met 26 mei 2021 vonden de BOL’en plaats. In vijf
landsdelige overleggen spraken de Minister van BZK en de bewindspersonen van IenW
met bestuurders uit de regio’s over onder andere de woningbouwopgave, verstedelijkingsstrategieën,
omgevingsagenda en de aanpak en vaststelling van NOVI-gebieden. De belangrijkste afspraken
en besluiten worden toegelicht per BO Leefomgeving.
BO Leefomgeving Noordwest (21 april 2021)
Rijk en regio hebben gezamenlijk de ambitie om de grote verstedelijkingsopgave in
de Metropoolregio Amsterdam en Metropoolregio Utrecht versneld te realiseren. Dit
is een complexe opgave, die alleen haalbaar is wanneer wordt voldaan aan een groot
aantal randvoorwaarden op het gebied van betaalbaarheid, investeringscapaciteit corporaties,
stikstof aanpak, geluidscumulatie, leefbaarheid, bereikbaarheid waaronder schaalsprong
OV, energietransitie, klimaatadaptatie en landschappelijke ontwikkeling. Rijk en regio
zien dat hiervoor meer middelen én een transitie van een projectgerichte financiering
naar gezamenlijke en adaptieve, meerjarige, programmatische bekostiging nodig zijn.
Rijk en regio spreken daarom af voor de Metropoolregio’s Amsterdam en Utrecht als
integraal onderdeel van de regionale verstedelijkingsstrategieën een Rijk-regio programmering
op hoofdlijnen uit te werken, op basis waarvan in het BO MIRT van najaar 2021 gesproken
kan worden over de te maken afwegingen en keuzes. De Rijk-regioprogrammering zal bestaan
uit een meerjarig overzicht van de belangrijkste geachte samenhangende Rijk-regio
investeringen, met daaraan verbonden de kosten en potentiële dekking, en kan jaarlijks
worden geactualiseerd op basis van dan vigerende inzichten over fasering en prioritering.
Na het zomerreces wordt een BO woningbouw en verstedelijkingsstrategieën ingepland
om de voortgang van de verstedelijkingsstrategieën inclusief de Rijk-regioprogrammering
en de inzet van het bestaande instrumentarium voor de woningbouw te bespreken.
Specifiek voor de verstedelijking in de provincies Noord-Holland en Flevoland spreken
de partijen af om zich in te zetten voor een versnelling van de woningbouw van 240.000
woningen, waarvan 175.000 in de Metropoolregio Amsterdam. De inzet in de MRA is gericht
op de reguliere woningbouw (122.000) en de stadsharten (53.000). Daarbovenop wordt
ook de mogelijke versnelling met extra inspanning van alle partijen op vijf grootschalige
locaties (45.000)52 onderzocht, nu grotendeels later in de tijd gepland, dan de genoemde 175.000 woningen.
De woningen worden voornamelijk gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied. Veelal
gaat het om herstructurering waarbij sanering van bebouwing en bedrijfsverplaatsing
aan de orde zijn. Deze factoren zijn van grote invloed op de mogelijke versnelling
van de woningbouwontwikkeling. Rijk en regio hebben voor de versnelling van de woningbouw
in de MRA afgesproken om integrale gebiedsplannen op te stellen voor de stadsharten
en globale gebiedsplannen voor de vijf grootschalige ontwikkellocaties als onderdeel
van de Verstedelijkingsstrategie MRA en daarin de Rijk-regio inzet in deze gebieden
vast te stellen in het BO MIRT van najaar 2021. Op dit moment is er voor 40% van de
te bouwen woningen in Noord-Holland onvoldoende stikstofruimte. Partijen hebben besloten
tot een aantal maatregelen om voor de woningbouw voldoende stikstofruimte te creëren.
Het gaat hierbij om ruimte reservering in een nog op te stellen stikstofdepositiebank,
het voordragen van onrendabele toppen van woningbouwprojecten voor de Woningbouwimpuls,
opties voor extern salderen en voor 1 september 2021 uitzicht op een oplossing voor
de woningbouw in Zaanstad. Daarbij worden geen sectoren uitgesloten en worden de mogelijkheden
van financiering door alle partijen betrokken. Partijen spreken af een vergelijkbare
aanpak op te stellen voor deze problematiek in Flevoland. Rijk en regio spreken ten
aanzien van de energietransitie in de MRA af een governance structuur uit te werken
met als doel te komen tot een betere samenwerking met de energieketen (in het bijzonder
de netbeheerders) en integrale besluitvorming op nationaal en regionaal niveau te
waarborgen.
Voor de Metropoolregio Utrecht bevestigen Rijk en regio de afgesproken koers in het
Ontwikkelperspectief «Utrecht Nabij». Prioriteit wordt gegeven aan verstedelijking
in de Grote U met Metropoolpoorten en de Regiopoorten op corridors. Dit jaar staat
in teken van concrete vervolgstappen in de MIRT- verkenning OV en Wonen, de drie Gebiedsonderzoeken
(Leidsche Rijn-Zuilen, A12 Zone en Lunetten Koningsweg – Utrecht Science Park), de
Mobiliteitsstrategie, het Knooppuntenprogramma en de Aanpak 2030. Rijk en regio spreken
af nadere vervolgbesluiten te nemen op het BO MIRT 2021: richting geven aan de uitwerking
van de gebieden en neerzetten van de opgave voor mobiliteit, en op het BO MIRT 2022:
grotere vervolgbesluiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling, mobiliteit en
leefbaarheid. Bij het gereed maken van de benodigde beslisinformatie voor de vervolgbesluiten
wordt doorontwikkeling van Rijnenburg (na 2035–2040) meegenomen, zoals toegezegd in
de brief aan de Kamer53. De regio Amersfoort werkt aan het Ontwikkelbeeld 2030–2040, waar door Rijk en regio
als samenhangende vraagstukken worden geïdentificeerd: de multimodale corridors A1
en A28 en de integrale opgave in het landelijk gebied.
Wat betreft het NOVI-gebied Groene Hart maken Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen
in het Bestuurlijk Platform Groene Hart (BPGH) nadere afspraken over de gezamenlijke
inzet, de doelen/kaders en uitgangspunten op de focusthema’s bodemdaling, watersysteem,
vitale dorpen en steden. In het BPGH wordt hiervoor een bestuursovereenkomst voorbereid,
waarover in het najaar van 2021 kan worden besloten. Ten behoeve van de Omgevingsagenda
spreken Rijk, provincies Noord-Holland, Utrecht en Flevoland af dat zij de Omgevingsagenda
Noordwest-Nederland verder uitwerken en deze in het voorjaar van 2022 aan het BOL
Noordwest ter instemming voor leggen.
BO Leefomgeving Zuid (21 april 2021)
In het BOL Zuid is gesproken over de uitdagingen die de omvang en integraliteit van
de verstedelijking in Brabant met zich mee brengt. In het BO MIRT in het najaar van
2021 zal naar verwachting het ruimtelijk perspectief en de strategische hoofdkeuzes
gepresenteerd worden, alsmede het verstedelijkingsakkoord voor de Brainportregio worden
vastgesteld. Richting het BO Leefomgeving Zuid in voorjaar 2022 wordt het ruimtelijk
perspectief en de hoofdkeuzes per stedelijke regio verder uitgewerkt in de verstedelijkingsstrategie
voor heel Stedelijk Brabant en in verstedelijkingsakkoorden voor de stedelijke regio’s
Breda/Tilburg en Den Bosch.
Naast de verstedelijkingsstrategie is het in 2020 uitgevoerde MIRT-onderzoek Verstedelijking
en Bereikbaarheid Brainport Eindhoven besproken. Om de opgave in verstedelijking (62.000
woningen tot 2040) in samenhang met ingrepen in het mobiliteitssysteem mogelijk te
maken is besloten dat voor de besluitvorming en uitwerking van de uitkomsten uit het
MIRT-onderzoek wordt aangesloten bij het programma SmartwayZ.NL. Rijk en regio erkennen
dat de voorgestelde governance alleen toeziet op de uitvoering van de uitkomsten van
het MIRT-onderzoek. Waar inhoudelijke raakvlakken zijn wordt met de Brainport Nationale
Actieagenda (BNA) afstemming gezocht. De scope en governance van de BNA blijft ongewijzigd.
De provincie Limburg lichtte tijdens het BO Leefomgeving Zuid de met name kwalitatieve
woonopgave in Limburg toe. Deze complexe opgave vergt specifieke instrumenten en middelen.
Daar is deels invulling aan gegeven door het Rijk met ondersteuning ter versnelling
van de woningbouw- en herstructureringsopgave in de Limburgse regio’s. De betrokken
partijen wensen de goede samenwerking tussen Rijk en regio op dit vlak langjarig en
structureel voort te zetten en te verstevigen.
Op het BO Leefomgeving Zuid zijn ook de twee NOVI-gebieden in Zuid-Nederland besproken,
namelijk De Peel en Zuid-Limburg.
BO Leefomgeving Noord (17 mei 2021)
Op het BOL Noord lichtte de regio het eerste deel van het Deltaplan Noord-Nederland
toe, de Bouwstenen voor het Deltaplan. De bouwstenen zijn het ambitieuze aanbod van
de regio aan het Rijk voor het Deltaplan en bevatten een integraal plan dat bestaat
uit het inpassen van 220.000 extra woningen tot 2040 (bovenop de autonome groei van
100.000 woningen) en het versterken van de economische clusters in Groningen, Fryslân,
Drenthe en Flevoland. Gefaciliteerd door forse investeringen in het nationaal spoornetwerk
waaronder het aanleggen van de Lelylijn en Nedersaksenlijn en het verbeteren van het
bestaande spoor over Zwolle voor € 9,5 miljard. Komende maanden zullen Rijk en regio
gezamenlijk onderzoek doen naar de potentie van deze ingrepen wat betreft de ruimtelijke-
en sociaal-economische effecten. De (tussentijdse) resultaten van dit vervolgonderzoek
voor het Deltaplan, inclusief de reflectie van het expertpanel op de bouwstenen en
onderzoeksresultaten, zullen geagendeerd worden op het BO MIRT. De planning van het
onderzoek is gericht op tijdige beschikbaarheid van de resultaten ten behoeve de tweede
tranche Groeifonds. Tenslotte spraken de partijen af dat de energietransitie, klimaatadaptatie
en waterbeheer belangrijke randvoorwaarden zijn voor de nadere uitwerking van het
Deltaplan. Met de verdere uitwerking van het Deltaplan geven regio en Rijk invulling
aan de moties van het lid Amhouch c.s.54 en van de leden Terpstra en Amhaouch55 en de BO MIRT afspraken op dit punt.
Afgelopen jaar hebben Rijk en regio samengewerkt aan de Omgevingsagenda Noord. Om
de gezamenlijke opgaven in beeld te brengen en samenwerkingsafspraken te formuleren
zijn zogenoemde werkplaatsen georganiseerd. Op het BOL Noord spraken Rijk en regio
af dat een eerste versie van de Omgevingsagenda Noord in het BO MIRT van najaar 2021
wordt besproken, om vervolgens ter vaststelling voor te leggen bij de bevoegd gezagen.
Ook zijn de resultaten van twee werkplaatsen toegelicht, namelijk «Drentsche Aa/Hoge
Zandgronden» over het klimaatadaptief inrichten van het landelijk gebied en «Wijkvernieuwing
en transformatie» over de noordelijke context van deze transformatieopgave. De conclusies
uit de werkplaats worden meengenomen in de Omgevingsagenda van Noord-Nederland. Met
de vaststelling van het Plan van Aanpak NOVI-gebied Groningen wordt Groningen definitief
aangewezen als NOVI-gebied.
Regio en Rijk hebben eveneens gewerkt aan de Verstedelijkingsstrategie Regio Groningen-Assen.
De verstedelijkingsstrategie bevat een plan voor integrale regionale ontwikkeling
met voldoende woningbouwplannen (circa 42.000 woningen tot 2040), met bijpassende
ontwikkelingen in werk, voorzieningen en mobiliteit. In het BO MIRT 2021 bespreken
Rijk en regio de definitieve verstedelijkingsstrategie en het verstedelijkingsakkoord.
Dat akkoord bevat een beeld en afspraken over wat nodig is om de strategie te realiseren.
BO Leefomgeving Oost (20 mei 2021)
Om de verstedelijkingsopgave in Zwolle en Kampen te kunnen bewerkstelligen zijn door
het Rijk, provincie Overijssel en de gemeenten Zwolle en Kampen afspraken gemaakt
om de voorziene woningbehoefte voor de komende tien jaar al in 2028 gerealiseerd te
hebben. Het gaat om circa 14.600 woningen. Daarnaast is stilgestaan bij de Verstedelijkingsstrategie
Regio Zwolle en het MIRT-onderzoek Zwolle en omgeving die momenteel nog in volle gang
zijn. De regio staat voor de opgave om in 2040 40.000 woningen te realiseren. Onderzocht
wordt bovendien of er een hogere bijdrage aan het nationaal woningtekort geleverd
kan worden. In het BO MIRT in het najaar 2021 zal de gewenste ontwikkelrichting voor
de verstedelijking en bereikbaarheid en de aanzet voor een bijbehorend adaptief ontwikkelpad
richting 2040 besproken worden.
Ook in de regio Arnhem, Nijmegen en Foodvalley ligt een grote verstedelijkingsopgave.
Aanleiding voor de verstedelijkingsstrategie is de opgave in het hoge scenario om
40.000 woningen in Foodvalley en 60.000 woningen in Arnhem-Nijmegen toe te voegen
tot 2040. De randvoorwaarden om aan deze opgave te voldoen, zijn beschreven in het
verstedelijkingsconcept van de Groene Metropool «Meer landschap, meer stad». Dit concept
dient als basis voor een nadere uitwerking van de verstedelijkingsstrategie en het
verstedelijkingsakkoord. Rijk en regio werken in aanloop naar het BO MIRT 2021 een
ontwikkelpad op hoofdlijnen uit en spreken af om in het najaar van 2021 een verstedelijkingsakkoord
te sluiten. Omdat de regio Foodvalley gedeeltelijk in landsdeel Noordwest ligt, is
in dit BOL gesproken over samenhangende vraagstukken. Geïdentificeerd zijn de multimodale
corridors A12 en A1 en de integrale opgave in het landelijk gebied.
In beide verstedelijkingsstrategieën wordt het belang van klimaatadaptatie en klimaatbestendigheid
erkend en daarom zullen deze opgaven samen met de kwaliteit van de leefomgeving, ruimte
voor economische ontwikkeling, kringlooplandbouw en energie hierin een prominente
plek krijgen.
Met betrekking tot de Omgevingsagenda-Oost hebben Rijk en de regio afgesproken dat
zij de opgave Achterhoek toevoegen aan de Omgevingsagenda Oost-Nederland door middel
van het vaststellen van een addendum. De gezamenlijke aanpak tussen Rijk en regio
voorziet in het combineren van de ruimtelijk-economische agenda van de Achterhoek
met de op te stellen agenda voor het landelijk gebied.
BO Leefomgeving Zuidwest (26 mei 2021)
Het Rijk en de provincies Zeeland en Zuid-Holland hebben samen de inhoudsopgave van
de Omgevingsagenda Zuidwest vastgesteld, met daarin elf gebiedsgerichte opgaven, waaronder
de drie NOVI-gebieden. De opgaven voor Zeeland waren in het BOL van vorig jaar reeds
vastgesteld. Voor Zuid-Holland is het verbinden en versterken van bestaande Rijk-regio-trajecten
leidend. Gestart wordt met de volgende selectie van opgaven: de Ruimtelijk-economische
ontwikkeling van Zuid-Holland, het versterken van de Noordrand van de Delta en de
structuurversterking Ports en Corridors. De gezamenlijke opgave Kust en Voordelta
richt zich op de Zeeuwse en Hollandse kust en de voordelta. De Omgevingsagenda Zuidwest
wordt in het BOL van voorjaar 2022 vastgesteld.
De Omgevingsagenda Zuidwest levert met de Transitie landelijk gebied Zeeland een bijdrage
aan het versterken van de samenwerking tussen Rijk en regio als één overheid met maatschappelijke
partners. Zeeland hoopt dat het nieuwe Kabinet met voldoende aandacht en ambitie in
het landelijk gebied aan de slag gaat. Het Rijk en Zeeland zetten de gebiedsgerichte
samenwerking voort en nemen de aanbevelingen voor de uitwerking van het Nationaal
Programma Landelijk Gebied mee.
Rijk en regio Zuid-Holland spreken opnieuw uit dat de Verstedelijkingsstrategie van
Zuid-Holland inzet op zoveel mogelijk binnenstedelijk en nabij bestaand hoogwaardig
openbaar vervoer bouwen (200.000–230.000 woningen tot 2030). De regio Zuid-Holland
wijst er op dat investeringen in hoogwaardig openbaar vervoer en woningbouw randvoorwaardelijk
zijn voor het realiseren van deze verstedelijkingsstrategie. De provincie Zuid-Holland
doet een onderzoek naar de brede maatschappelijke kosten en baten van binnen- en buitenstedelijke
locaties. De te maken keuzes worden geagendeerd op het eerstvolgende BO Verstedelijkingsstrategie
Zuid-Holland (na de zomer).
Evenals in het BO Noordwest is in dit BO besproken – in het kader van het programma
Mobiliteit en Verstedelijking (MoVe) – dat de Schaalsprong MOVV in de Zuidelijke Randstad
langs de Oude Lijn een transitie vraagt van een projectgerichte financiering naar
gezamenlijke en adaptieve, meerjarige, programmatische bekostiging (verstedelijking
en mobiliteit). Dit geeft meer zekerheid over uitvoering in de komende jaren en gelegenheid
tot adaptiever plannen.
Het Nationaal Groeifonds (NGF) heeft een reservering van 1 miljard euro voor MOVV
opgenomen, die onder voorwaarde van onder andere co-financiering omgezet kan worden
in een definitieve bestemming. De samenwerkende partijen binnen MoVe werken aan de
uitwerking van het plan en bijbehorende maatschappelijke kosten-batenanalyse. Over
het vervolg, naar aanleiding van de besluitvorming dit voorjaar over het NGF, wordt
een bestuurlijk overleg gepland.
Bij de voorbereiding van de startbeslissing Infrastructuur en Knooppunten Oude Lijn
zal door de Verstedelijkingsalliantie en betrokken partijen van programma MoVe gezamenlijk
worden onderzocht hoe deze verrijkt kan worden met verstedelijkingsafspraken. Hierbij
zal nader worden ingegaan op: woningbouwprogrammering, ruimtelijk flankerend beleid
(waaronder parkeerbeleid en ontwerpprincipes) en milieucontouren (binnen wettelijke
kaders) met bijbehorende instrumenten. In het BO MIRT najaar 2021 zal daartoe een
voorstel worden gedaan.
Het Rijk en de regio Zuid-Holland spreken de intentie uit om op het BO MIRT najaar
2021 besluiten te nemen over het oprichten van toekomstige bouwhubs voor de regio
Den Haag en Rotterdam.
Rijk en regio concluderen dat bij veel urgente ruimtelijke projecten in toenemende
mate spanning ontstaat waar het gaat om de effecten van stikstof, geluid en externe
veiligheid. Dit leidt ertoe dat het realiseren van woningbouw, bereikbaarheid en economische
ontwikkelingen complexer wordt. Rijk en regio erkennen de complexiteit. De komende
(bestuurlijke) overleggen zullen worden benut om tot nadere afspraken te komen om
deze problematiek voortvarend op te pakken. Rijk en regio verkennen de meerwaarde
van een integrale, gebiedsgerichte aanpak voor deze problematiek, aanvullend op en
gebruikmakend van de lopende landelijke trajecten, projecten en de NOVI-gebieden.
Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijkheden die de Omgevingsagenda Zuidwest hierbij
kan bieden.
Tot slot: recent verschenen rapporten
Daarnaast wil ik uw Kamer graag nog wijzen op twee rapporten die onlangs zijn verschenen
en die relevant zijn voor de uitvoering van de NOVI. Op 12 mei 2021 is het Interdepartementaal
Beleidsonderzoek Ruimtelijke Ordening (IBO-RO) aan de Eerste en Tweede Kamer toegezonden.
De kabinetsreactie hierop zal echter door het volgende kabinet worden opgesteld. Het
IBO-RO richt zich op de algemene governance van de ruimtelijke ordening. Als hoofdlijn
adviseert het IBO dat het Rijk per regio op grond van een beperkte set nationale opgaven
de doelen en ordenende principes voor de ruimtelijke inrichting vaststelt. Decentrale
overheden maken op basis hiervan ruimtelijke keuzes, die worden uitgewerkt in concrete
plannen. Sluitstuk is dan het bestuursakkoord tussen Rijk en de regio/provincie, waarin
de prestatieafspraken worden vastgelegd en de wijze van monitoring. Volgens het IBO
zijn in de zeven verstedelijkingsstrategieën de keuzes al in belangrijke mate gemaakt.
Waar het hier vooral om gaat, is het vinden van voldoende middelen om de ruimtelijke
keuzes daadwerkelijk te realiseren. In het landelijk gebied valt de aanpak van het
Rijk nu nog teveel uiteen in een groot aantal sectorale programma’s, die nog niet
bij elkaar gebracht worden op een centrale tafel. Bij de RES’en is de bevinding van
het IBO dat er sprake is van een strak omlijnd proces, dat echter wel nog een sectorale
insteek kent.
In het debat met uw Kamer op 18 juni 2020 (Handelingen II 2020/21, nr. 85, item 9) over stikstof en natuur, is de regering met de motie van het lid Harbers c.s. verzocht
om de instelling van een studiegroep over de ruimtelijke inrichting van het landelijk
gebied. Dit adviesrapport «Kiezen én delen» is op 12 mei jl. eveneens aangeboden aan
de Kamer56. De opgaven in het landelijk gebied moeten volgens dit advies samengaan met het toekomstig
gebruik. Dit kan door het aanscherpen van doelen en kaders en door het uitwerken en
toepassen van inrichtingsprincipes, waarvoor de Studiegroep voorstellen doet. Meervoudig
ruimtegebruik is volgens de studiegroep een belangrijk uitgangspunt, maar dit kan
niet alle vragen om ruimte oplossen. Er zullen ook keuzes worden gemaakt waar functies
niet te combineren zijn. De studiegroep adviseert op basis van de voorgestelde inrichtingsprincipes
keuzes te maken die richting geven aan het NPLG, dat is aangekondigd in de NOVI.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties