Brief regering : Reactie op verzoek commissie inzake aangeboden petitie m.b.t. jeugdzorg d.d. 26 januari 2021
31 839 Jeugdzorg
Nr. 770 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 april 2021
Uw Kamer heeft mij gevraagd te reageren op een petitie m.b.t. jeugdzorg. Hierbij voldoe
ik, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, aan dit verzoek. De opstellers
van de petitie geven aan dat kinderen (te) vaak zonder gedegen feitenonderzoek en
wederhoor uit huis worden geplaatst. De opstellers van de petitie stellen dat ook
in gezinshuizen en pleeggezinnen zich situaties voordoen waar kinderen uit het gezinshuis/pleeggezin
worden gehaald zonder dat daar gedegen feitenonderzoek aan vooraf is gegaan.
Een uithuisplaatsing of een overplaatsing (van pleeggezin/gezinshuis naar een andere
omgeving) is zeer ingrijpend voor kinderen, ouders en de omgeving. Voor professionals
is het moeilijk om een dergelijke beslissing te nemen, juist omdat de impact zo groot
is. Een beslissing tot uithuisplaatsing of overplaatsing vergt daarom grote zorgvuldigheid.
Ik ben het met de opstellers van de petitie eens dat gedegen feitenonderzoek een voorwaarde
moet zijn voor een verzoek tot uithuisplaatsing. Ook ben ik van mening dat we moeten
blijven werken aan het verbeteren van feitenonderzoek.
Ik herken mij echter niet in het beeld dat kinderen stelselmatig uit huis worden geplaatst
op basis van foutieve aannames, dat er geen wederhoor plaats zou vinden en dat ouders,
gezinshuisouders en pleegouders geen inspraak hebben. Professionals maken zorgvuldige
afwegingen en er zijn voldoende waarborgen en mogelijkheden voor wederhoor. In deze
brief ga ik nader in op mijn standpunt. De brief gaat eerst in op feitenonderzoek
en vervolgens op de situatie van gezinshuisouders en pleegouders.
Feitenonderzoek
De opstellers van de petitie geven aan dat er in de jeugdzorg geen gedegen feitenonderzoek
wordt gedaan. Wanneer een uithuisplaatsing noodzakelijk is, dient dit met grote zorgvuldigheid
te gebeuren. Aan de hand van gedegen feitenonderzoek moet worden nagegaan of uithuisplaatsing
noodzakelijk en de beste optie is. Dit is ook het uitgangspunt van de Jeugdwet (artikel
3.3) en van
betrokken partijen zoals GI’s en de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK). De Minister
voor Rechtsbescherming heeft uw Kamer hier onlangs uitgebreid over geïnformeerd in
antwoord op Kamervragen van de leden Peters en van Toorenburg1.
Wanneer er zorgen zijn over de veiligheid en ontwikkeling van een kind en vrijwillige
hulpverlening niet helpt, wordt de RvdK gevraagd om onafhankelijk onderzoek te doen.
De RvdK is hierbij (net als GI’s) verplicht om over alle feiten volledig en naar waarheid
te rapporteren. De RvdK heeft voor deze onderzoeken ook een kwaliteitskader2 opgesteld. In dit kwaliteitskader staan randvoorwaarden voor gedegen onderzoek beschreven.
Zo wordt altijd het netwerk van een gezin betrokken om te onderzoeken wat de mogelijkheden
zijn, wordt informatie opgehaald bij professionals zoals hulpverleners, leraren en
huisartsen en wordt het verslag van de opgehaalde informatie aan deze professionals
schriftelijk ter goedkeuring voorgelegd. Ook krijgen ouders en kind de gelegenheid
hierop te reageren. Ouders en kinderen kunnen daarnaast een beroep doen op een vertrouwenspersoon
tijdens het onderzoek van de RvdK. Dat kan iemand uit het eigen netwerk zijn of bijvoorbeeld
een vertrouwenspersoon van het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ). De vertrouwenspersoon
van het AKJ ondersteunt kinderen en ouders met zaken zoals informatie, advies en het
opstellen van een reactie op de rapportage.
Op basis van het onderzoek kan de RvdK een verzoek voor een kinderbeschermingsmaatregel
indienen bij een kinderrechter. De kinderrechter toetst vervolgens onafhankelijk van
de RvdK en GI’s of aan de wettelijke vereiste van gedegen onderzoek is voldaan. Bij
twijfel kan de kinderrechter om contra-expertise vragen om onduidelijkheden op te
helderen. Zo kan de kinderrechter contra-expertise vragen bij een forensisch deskundige
(bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie3) of kan de rechter de RvdK of GI vragen om zaken nader te onderzoeken wanneer er
onduidelijkheden zijn. Ook de ouder kan bij de kinderrechter een verzoek om contra-expertise
indienen. Tevens gaat de kinderrechter na of uithuisplaatsing noodzakelijk is. Hiertoe
hoort de kinderrechter altijd de ouder(s) en spreekt eventueel met het kind. Als een
kinderrechter een beschikking afgeeft voor een ondertoezichtstelling en/of machtiging
tot uithuisplaatsing, kunnen ouders hiertegen hoger beroep instellen bij een gerechtshof.
Ook GI’s en jeugdbeschermers zijn verplicht om over alle feiten volledig en naar waarheid
te rapporteren. GI’s en jeugdbeschermers werken daarbij volgens de richtlijn «feiten
volledig en naar waarheid aanvoeren»4. Deze richtlijn gaat in op zaken zoals het scheiden van meningen en feiten, het verifiëren
van verklaringen en reactie en informatie van de cliënt. Veilig Thuis (VT) werkt in
een vrijwillig kader en kent zijn eigen handelingsprotocol voor het doen van hun feitenonderzoek.
Ik ben, samen met de betrokken partijen zoals VT, de RvdK en de GI’s, van mening dat
feitenonderzoek altijd beter kan en dat we hier aan moeten blijven werken. GI’s, de
RvdK en het landelijk netwerk Veilig Thuis werken via het actieplan verbetering feitenonderzoek5 aan dit doel. Het actieplan richt zich op het verbeteren van feitenonderzoek en goed
onderbouwde besluiten in de jeugdbescherming en goede betrokkenheid van kinderen en
ouders. Dit doen de betrokken partijen onder andere via kennisverbreding in (digitale)
regiobijeenkomsten voor professionals en cliëntvertegenwoordiging over rapporteren,
cliëntervaringen, intercollegiaal toetsen van rapportages en het toepassen van zorgvuldigheidscriteria
bij dossiers. Landelijk wordt gewerkt aan cliëntondersteuning en het verbeteren van
klacht- en tuchtprocedures. Voor een volledig overzicht van alle acties verwijs ik
u naar het actieplan6.
Gezinshuisouders en pleegouders
Een uithuisplaatsing heeft grote impact op het leven van een kind en zijn/haar ouders.
Voorop staat daarom dat uithuisplaatsingen zoveel mogelijk voorkomen moeten worden.
Dit is ook de insteek van de Jeugdwet en het programma Zorg voor de Jeugd. Wanneer
kinderen uiteindelijk toch uit huis moeten worden geplaatst, is het van belang dat
ze de juiste hulp en ondersteuning ontvangen en op een plek terechtkomen die goed
bij ze past, zoals een gezinshuis of een pleeggezin. Het is daarbij van belang dat
kinderen, ouders, pleegouders en/of gezinshuisouders zoveel mogelijk perspectief hebben.
Het overplaatsen van kinderen moet daarom ook zoveel mogelijk worden voorkomen.
In dit kader worden door betrokken partijen, zoals de Raad voor de Kinderbescherming
(RvdK), Gecertificeerde Instellingen (GI’s), jeugdhulpaanbieders en gemeenten zorgvuldige
afwegingen gemaakt, waarbij de behoeften van het kind voorop staan. Zo wordt nagegaan
of het eigen netwerk voor opvang kan zorgen en of het mogelijk en wenselijk is om
een kind in de buurt op te vangen zodat er zo min mogelijk verandert in het dagelijkse
leven van het kind (school, sport, vrienden/vriendinnen, etc.). Wanneer een gezinshuis
of pleeggezin de best passende optie is voor een kind, gaan de betrokken partijen
na welk gezinshuis of welk pleeggezin het meest geschikt is. Het Nederlands Jeugdinstituut
(NJi) heeft een handboek7 opgesteld over deze matchingsprocedure om professionals daarin bij te staan. Het
handboek adviseert ook om «matches» altijd voor te leggen aan andere professionals,
de gezinshuisouders of pleegouders en het kind zelf. Er heeft in 2020 een online symposium
plaatsgevonden om deze matchingsprocedure opnieuw onder de aandacht te brengen bij
de professionals. In 2021 zal dit vanwege de grote belangstelling herhaald worden.
Ondanks deze afwegingen komt het toch voor dat een pleeggezin of gezinshuis niet de
meest geschikte plek voor een kind blijkt te zijn. In dat geval kan het nodig zijn
om over te gaan tot overplaatsing. In geval van een vrijwillige plaatsing kan het
ook de beslissing van de ouders zijn om de plaatsing te beëindigen.
Overplaatsingen worden besproken met de betrokkenen, zoals het kind, de ouders, de
pleeg/gezinshuisouders, GI, etc. Wanneer pleegouders het na uitleg en overwegingen
niet eens zijn met een beslissing tot overplaatsing, kunnen ze een klacht indienen
bij de pleegzorgaanbieder of GI. Gezinshuisouders kunnen zich, afhankelijk van de
situatie, wenden tot de GI, gemeente, jeugdhulpaanbieder of franchiseorganisatie.
Pleegouders hebben ook recht op toegang tot vertrouwenswerk. Pleegzorgaanbieders zijn
verplicht pleegouders hierover te informeren en moeten contact tussen pleegouders
en een vertrouwenspersoon faciliteren. De vertrouwenspersoon kan pleegouders ondersteunen
wanneer zij bezwaar willen maken tegen een beslissing van de pleegzorgaanbieder.
Wanneer een pleegkind langer dan één jaar in een pleeggezin verblijft en de ouder(s)
of voogd het pleegkind willen overplaatsen, kunnen de pleegouders dit blokkeren (het
blokkaderecht). In dat geval moeten de ouders of voogd de kinderrechter om toestemming
vragen om de plaatsing alsnog te beëindigen. Wanneer er sprake is van een ondertoezichtstelling
moet de gezinsvoogd een overplaatsing van een pleegkind voorleggen aan de kinderrechter.
De pleegouders kunnen de rechter verzoeken om de gezinsvoogd deze toestemming niet
te geven. Zonder toestemming van de kinderrechter kan de gezinsvoogd het pleegkind
niet uit het pleeggezin halen.
Bij vermoedens van huiselijk geweld binnen een pleeggezin volgen pleegzorgaanbieders
en betrokken professionals de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling8. Hoe pleegzorgaanbieders omgaan met het voorkomen en aanpakken van huiselijk geweld
is beschreven in een richtlijn9. Hierin staat onder andere beschreven hoe signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling
bespreekbaar worden gemaakt met betrokkenen en hoe signalen worden geregistreerd en
geanalyseerd.
Professionals moeten lastige afwegingen maken en op basis daarvan beslissingen nemen
over plaatsingen en overplaatsingen van kinderen. Het komt daarbij helaas voor dat
pleegouders of gezinshuisouders het niet eens zijn met de genomen beslissingen. Gezien
bovenstaande ben ik echter van mening dat er voldoende mogelijkheden zijn tot inspraak,
bezwaar en (verplichte) toetsing door de rechter. Wel ben ik van mening dat we ons
moeten blijven inzetten op het verbeteren van matchingsprocedures en op het verminderen
van overplaatsingen zodat kinderen, ouders, pleegouders en gezinshuisouders zo snel
mogelijk perspectief hebben. Naast het genoemde handboek van het NJi, hebben het NJi,
Jeugdzorg Nederland, pleegzorgaanbieders en de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen
(NVP) een actieonderzoek continuïteit pleegzorg verricht. In dit actieonderzoek zijn
pleegzorgaanbieders nagegaan wat wel/niet werkt bij het voorkomen van voortijdige
beëindigingen van pleegzorgrelaties en uitval van pleegouders. De resultaten van dit
actieonderzoek zullen binnenkort breed worden gedeeld. Ik zal uw Kamer via de reguliere
voortgangsrapportages Zorg voor de Jeugd op de hoogte houden van de vorderingen.
Tot slot
Een uithuisplaatsing of overplaatsing is zeer ingrijpend voor kinderen, ouders, pleegouders,
gezinshuisouders en de omgeving. Professionals moeten lastige belangenafwegingen maken.
Wanneer er signalen zijn dat de ontwikkeling van een kind in gevaar is, moet hier
adequaat op gereageerd worden. Aan de andere kant is het van groot belang dat kinderen,
(pleeg/gezinshuis)ouders en de omgeving zoveel mogelijk perspectief en stabiliteit
hebben, dat kinderen zo min mogelijk worden overgeplaatst en dat deze beslissingen
worden genomen op basis van feiten. Zoals in deze brief aangegeven, doen professionals
dat met grote zorgvuldigheid en zijn er voldoende manieren en rechtsingangen waarmee
kinderen, ouders, pleegouders en gezinshuisouders bezwaar kunnen maken tegen beslissingen.
Ik zie het als taak van het kabinet en de sector om deze processen te blijven verbeteren.
Zoals ik eerder aangaf, zetten we daarom in op het voorkomen van uithuisplaatsingen,
het verbeteren van matchingsprocedures, het verminderen van overplaatsingen en het
verbeteren van feitenonderzoek. Ik zal uw Kamer via de reguliere voortgangsrapportages
Zorg voor de Jeugd op de hoogte houden van de vorderingen.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
P. Blokhuis
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport