Brief regering : Reactie op de motie van het lid Omtzigt over een overzicht van alle wetten waaraan de Belastingdienst zich de afgelopen zeven jaar niet gehouden heeft (Kamerstuk 31066-780)
31 066 Belastingdienst
Nr. 800
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 maart 2021
Op 1 februari 2021 heeft het lid Omtzigt een motie ingediend die luidt: «... verzoekt de regering, een overzicht op te stellen van alle wetten waaraan de Belastingdienst
zich de afgelopen zeven jaar niet gehouden heeft; verzoekt de regering, dit overzicht
binnen twee weken aan de Kamer te doen toekomen ...»1. Deze motie is door uw Kamer aangenomen. Op 8 maart 2021 heeft het lid Omtzigt hierover
schriftelijke vragen gesteld2.
Met deze brief informeren we hierbij uw Kamer naar aanleiding van de bovengenoemde
motie van het lid Omtzigt. Gezien de raakvlakken van deze motie met eerder ingediende
moties van – en toezeggingen aan – het lid Omtzigt gaan wij ook op het thema onrechtmatigheid
in.3 Waar eerder is aangegeven dat hierop wordt teruggekomen in de volgende Voortgangsrapportage
Kinderopvangtoeslag, vindt dat in deze brief plaats.
Tevens doen wij u de beantwoording van de eerdergenoemde schriftelijke vragen van
het lid Omtzigt toekomen.
Graag stellen wij voorop dat ons uitgangspunt uiteraard is dat de Belastingdienst
zich aan houdt aan alle wet- en regelgeving. Gelukkig is dat in het algemeen ook het
geval: de Belastingdienst houdt zich aan wet- en regelgeving en heeft zijn organisatie
daar ook op ingericht. Helaas moeten we ook constateren dat de Belastingdienst niet
in alle gevallen handelt of heeft gehandeld in overeenstemming met de wet. Dergelijke
situaties achten wij ongewenst en proberen wij dan ook zo snel en zorgvuldig mogelijk
op te lossen. In die gevallen waarin de Belastingdienst zich niet aan de wet heeft
gehouden, hebben wij dat eerder aan uw Kamer gemeld en dat zullen wij ook in de toekomst
aan uw Kamer melden. Over de vraag hoe de handelwijze van de Belastingdienst geduid
moet worden waar het gaat om de beslagvrije voet naar aanleiding van de recente berichtgeving
door de NOS zullen wij u spoedig nader informeren nadat we zelf nader onderzoek hebben
gedaan en in gesprek zijn gegaan met de Nationale ombudsman (NO) en sociaal raadslieden.
Hieronder gaan wij dieper in op enkele onderwerpen. Wij hanteren daarbij de volgende
indeling:
A. Algemene context
B. Voorbeelden uit de praktijk
C. Vervolg
A. Algemene context
Voordat wij ingaan op de context waarin we deze motie behandelen, willen wij graag
benadrukken dat wij de vraagstelling van Kamerlid Omtzigt behandelen in een bestuursrechtelijk
kader.4
Begrippen als «buitenwettelijk handelen» of «onrechtmatigheid» in het bestuursrecht
kennen vele schakeringen en facetten. Hierbij kan zich verder een grote variatie aan
situaties voordoen. Zo is vanuit bestuursrechtelijk oogpunt het een dag te laat beslissen
op een verzoek of een bezwaar in strijd met de daarvoor geldende wettelijke regel
en daarmee ongewenst. Tegelijkertijd achten wij de consequenties hiervan van een andere
orde dan het op apert onjuiste gronden opleggen van een veel te hoge belastingaanslag.
Het bestuursrecht bevat voorschriften en waarborgen voor situaties waarin formele
en materiële belasting- en toeslagwetgeving niet geheel correct wordt nageleefd. Zo
kan een geschil over de materiële belastingschuld na bezwaar aan de rechter worden
voorgelegd. Is de rechter van oordeel dat de inspecteur het recht verkeerd heeft geïnterpreteerd
en/of heeft toegepast, of de feiten onjuist of onvolledig heeft vastgesteld, dan wordt
de beschikking overeenkomstig het recht of de vastgestelde feiten aangepast. Tevens
kan de rechter hierbij voor eventuele bijkomende kosten of schade een kosten- of schadevergoeding
toekennen; een bekend voorbeeld hiervan betreft de (forfaitaire) proceskostenvergoeding
voor de kosten van juridische bijstand. Andere voorbeelden van herstel betreffen het
terugverwijzen naar de inspecteur indien deze de belanghebbende ten onrechte niet
heeft gehoord bij bezwaar en de vergoeding wegens immateriële schade van € 500 per
half jaar die kan worden toegekend indien een procedure onredelijk lang duurt. Zodra
een bestuursrechtelijk besluit formele rechtskracht heeft, kan de rechtmatigheid niet
meer bestuursrechtelijk worden aangetast en geldt het besluit juridisch in beginsel
als rechtmatig.
Binnen het «buitenwettelijk handelen» door de Belastingdienst of Toeslagen in de bestuursrechtelijke
sfeer dat de afgelopen tijd naar boven is gekomen, kunnen verder diverse categoriseringen
worden gemaakt.
Een eerste onderverdeling ziet op de vraag in hoeverre belanghebbenden nadeel hebben
ondervonden van het niet (strikt) naleven van de belasting- of toeslagregels door
de Belastingdienst of Toeslagen. Het kan zich immers voordoen dat een afwijking van
(formele) wettelijke regels er juist toe strekt om bijvoorbeeld een administratieve
procedure te vereenvoudigen en het voor de belanghebbende eenvoudiger en/of gunstiger
te maken.
In de gevallen waarin buitenwettelijk handelen ten nadele van burgers uitwerkt, kunnen
er zich aanzienlijke verschillen voordoen in de mate waarin individuele belanghebbenden
hier daadwerkelijk door worden getroffen. Dit zal, naast de aard en de ernst van de
onregelmatigheid, mede afhangen van de doorwerking ervan naar en de gevolgen ervan
voor de concrete positie van de belanghebbende. Zo zullen de individuele gevolgen
van een vooringenomen handelwijze die heeft geresulteerd in een onterechte hoge terugvordering
voor de betrokken belanghebbende veelal van een andere orde zijn dan de gevolgen van
het enkele weken te laat beslissen op een bezwaarschrift voor een andere belanghebbende.
De voorkomende gevallen kunnen derhalve verschillen. Vastgesteld moet dan worden in
hoeverre een individuele belanghebbende daadwerkelijk is benadeeld door een buitenwettelijk
of onrechtmatig handelen van de Belastingdienst.
In een tweede onderverdeling wordt onderscheid gemaakt tussen onjuistheden die zich
bij de totstandkoming van besluiten (het proces) voordoen en onjuistheden die betrekking
hebben op de materiële inhoud van het besluit.
Het onderscheid tussen deze categorieën is hierbij overigens niet altijd even scherp
te maken; zo zal het ten onrechte niet meewegen van de algemene beginselen van behoorlijk
bestuur bij de totstandkoming van een besluit er (ook) toe kunnen leiden dat materieel
een onjuist besluit tot stand komt. Complicatie is verder dat wetgeving en de jurisprudentie
in de loop van de tijd kunnen wijzigen. Hierdoor kunnen besluiten naar de wetgeving
en jurisprudentie op het moment van het nemen wel rechtmatig zijn, maar als onjuist
of onevenredig kwalificeren als ze op een later moment zouden zijn genomen naar de
wetgeving of jurisprudentie van dat latere moment.
Het zal op basis van het voorgaande duidelijk zijn dat het niet mogelijk is om een
overzicht te geven van alle – ook individuele – gevallen en situaties waarin de Belastingdienst
of Toeslagen niet in overeenstemming met de wet heeft gehandeld. Dit geldt evenzeer
voor het opsommen van elk, formeel en materieel, wetsartikel waaraan de Belastingdienst
of Toeslagen zich in de praktijk – in enige (individuele) procedure of als achteraf
gebleken onjuist beleid – niet heeft gehouden Hierbij is van belang dat elke situatie
waarin niet in overeenstemming met de wet- of regelgeving is gehandeld steeds in haar
context moet worden bezien om de ernst en betekenis ervan te bepalen. In deze brief
geven wij een aantal voorbeelden van dergelijk handelen uit het verleden die zich
meer systematisch, dus los van individuele gevallen, hebben voorgedaan.
Onderstaande voorbeelden illustreren de diversiteit in de praktijk. Als er zich nieuwe
situaties voordoen dan zullen wij de Kamer daarover onverwijld informeren. Aan het
slot van deze brief komen wij daar nog op terug.
B. Voorbeelden uit de praktijk
Zoals wij aan het begin van deze brief hebben opgemerkt hangt de motie van het lid
Omtzigt samen met andere moties en toezeggingen. De voorbeelden die hier genoemd worden
dienen ter illustratie en kunnen ook worden bezien in het licht van de andere moties
en toezeggingen. De voorbeelden betreffen overtredingen van wetten die zich hebben
voorgedaan. Zoals eerder aangekondigd, werken wij daarnaast nog aan een inventarisatie
van hardheden in de (uitvoering van) wet- en regelgeving die voor de zomer wordt afgerond5. Hieronder gaan wij achtereenvolgens in op de situatie bij Belastingdienst/Fiscaliteit
en Belastingdienst/Toeslagen.
Belastingdienst/Fiscaliteit
1. Mondeling intrekken van bezwaren (Kamerstuk 31 066, nr. 320)
Op 4 november 2016 hebben wij uw Kamer geïnformeerd6 over de door de Belastingdienst vanaf 2010 gehanteerde vereenvoudigde werkwijze bij
de behandeling van bezwaren («bellen bij bezwaar»). Deze werkwijze was gebaseerd op
het rapport «Prettig contact met de overheid» waarin het burgerperspectief voorop
staat. Als een belastingplichtige mondeling in een telefoongesprek aangaf dat het
bezwaar als afgedaan kon worden beschouwd, volgde geen uitspraak op bezwaar en vond
ook geen schriftelijke bevestiging plaats van het intrekken van het bezwaar. Intrekking
van een bezwaarschrift dient op grond van artikel 6:21, eerste lid Algemene wet bestuursrecht
(Awb) in de regel schriftelijk te geschieden. Mondelinge intrekking is wel mogelijk,
zij het dat uit het tweede lid van artikel 6:21 Awb volgt dat dit enkel kan tijdens
een hoorgesprek. De Belastingdienst heeft met «bellen bij bezwaar» dus in strijd met
deze voorschriften gehandeld. Daarom is deze werkwijze in oktober 2016 aangepast zodat
weer aan de kaders van de wet wordt voldaan.
2. O/GS en minnelijke schuldsanering (Invordering) (brief van 5 februari 2021)
Bij brief van 27 januari 2021 inzake de stand van zaken «Herstellen, Verbeteren, Borgen»
hebben wij u geïnformeerd over de minnelijke schuldsanering in combinatie met de kwalificatie
opzet/grove schuld (O/GS). Als er een verzoek tot minnelijke schuldsanering wordt
gedaan, moet de Belastingdienst onder andere beoordelen of de schuldenaar te goeder
trouw is geweest bij het ontstaan van een schuld aan de Belastingdienst of dat hem
een verwijt te maken is. De beoordeling van de verwijtbaarheid wordt per situatie
getoetst en is afhankelijk van de feiten en omstandigheden bij de burger. Hierbij
kijkt de Belastingdienst onder andere naar eventueel opgelegde vergrijpboetes en/of
ambtshalve aanslagen. Tot maart 2020 werd bij de beoordeling van de totstandkoming
van een minnelijke schuldsaneringstraject voor natuurlijke personen bij een individuele
schuld (dit kan zowel een toeslag- als belastingschuld zijn) van hoger dan € 10.000,
ook de kwalificatie O/GS en/of FSV-registratie «melding fraudepost» meegenomen. Daarmee
ging de Belastingdienst er, zonder verdere inhoudelijke toetsing, vanuit dat een burger
niet te goeder trouw was. Deze werkwijze vonden en vinden wij ontoelaatbaar. Deze
ongewenste invulling van goeder trouw wordt nu (sinds maart 2020) dus niet meer toegepast.
De ADR heeft haar onderzoek over de gevolgde werkwijzen bij het beoordelen van opzet/grove
schuld (O/GS) voor de terugvordering van toeslagen en daarnaast naar de behandeling
van verzoeken voor deelname aan minnelijke schuldsanering, nog niet afgerond. Naast
het onderzoek van de ADR kijkt de Belastingdienst intern hoe precies het proces rond
minnelijke schuldhulpsanering plaatsvindt. Daarbij hebben wij de Belastingdienst gevraagd
om uit voorzorg handmatig alle afwijzingen voor deelname aan een minnelijke schuldhulpsanering
bij belastingschulden te controleren.
3. Ten onrechte niet-verminderde vervolgingskosten (Kamerstuk 31 066, nr. 798)
Met onze brief van 19 februari 2021 hebben wij uw Kamer geïnformeerd over de laatste
stand van zaken7 met betrekking tot de situatie dat bij vermindering van aanslagen in bepaalde situaties
geen vermindering van vervolgingskosten (waaronder dwangbevelkosten) heeft plaatsgevonden.
De Belastingdienst is momenteel bezig met een herstelactie. Het streven is om alle
belanghebbenden eind 2021 te hebben hersteld.
4. Vergoeden invorderingsrente (Kamerstuk 31 066, nr. 798)
In de hiervoor genoemde brief van 19 februari 2021 hebben wij uw Kamer hierover geïnformeerd,
dat sprake is van een onjuiste toepassing van de regeling rondom invorderingsrente.
De inhoud van de problematiek is vergelijkbaar met die van de ten onrechte niet-verminderde
vervolgingskosten. We onderzoeken op dit moment de aard en omvang van de problematiek
rondom de invorderingsrente.
5. Stuiten van verjarende schulden (Kamerstuk 31 066, nr. 607)
In de brief van 27 februari 2020 hebben wij uw Kamer geïnformeerd over de problemen
bij stuiting van verjarende schulden.8 Als een belastingschuld vijf jaar na de betalingstermijn niet is betaald of ingevorderd,
dan verjaart deze schuld van rechtswege. De Belastingdienst mag de schuld dan niet
meer invorderen of verrekenen. Voordat deze vijf jaar zijn verlopen, kan de Belastingdienst
voorkomen dat de vordering verjaart. Dat heet het stuiten van de verjaring. De Belastingdienst
behoudt dan zijn bevoegdheid en recht op het innen van de vordering. Er begint dan
een nieuwe termijn van vijf jaar te lopen.
Gebleken is dat verjaringen in voorkomende gevallen niet (tijdig) zijn gestuit. Daarom
is het stuitingsproces om te voorkomen dat vorderingen verjaren opnieuw ingericht.
Voor de vorderingen die zijn verjaard wordt thans onderzocht of daarbij ten onterechte
invorderingsmaatregelen zijn genomen.
De onderwerpen 3 tot en met 5 hebben betrekking op de invordering bij de Belastingdienst.
Zoals aangegeven in de kabinetsreactie bij het eindrapport «Ongekend Onrecht» van
de POK wordt het invorderingsbeleid van de Belastingdienst herijkt om beter aan te
sluiten bij het gewenste maatwerk en om oog te hebben voor de burgers. We kijken daarbij
zowel naar de regelgeving als naar verbeteringen in de uitvoering.
6. AVG en Archiefwet (Kamerstuk 31 066, nr. 709)
Uit verschillende onderzoeksrapporten volgt dat de Belastingdienst de gegevenshuishouding
niet volledig op orde heeft. Dit kan strijd opleveren met de Algemene Verordening
Gegevensbescherming (AVG), bijvoorbeeld omdat de verwerking van persoonsgegevens niet
zorgvuldig plaatsvindt. Daarnaast conflicteert dit met de Archiefwet. In dit verband
kan ook het traject «Herstellen, Verbeteren, Borgen» worden genoemd. Op dit traject
komen we later in deze brief nog terug.
Belastingdienst/Toeslagen
7. Strijdig handelen met de AVG bij de verwerking van persoonsgegevens. (Kamerstuk
31 066, nr. 683)
Bij brief van 17 juli 20209 hebben wij uw Kamer geïnformeerd over het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens
(AP) met betrekking tot verwerking van gegevens (inzake de dubbele nationaliteit)
bij de Belastingdienst/Toeslagen. De AP constateert dat de handelwijze van Toeslagen
bij drie verwerkingen van nationaliteit onrechtmatig was. Toeslagen heeft op deze
punten in strijd gehandeld met de Wet bescherming persoonsgegevens en sinds 25 mei
2018 in strijd met de AVG. Tevens was er bij twee van deze drie verwerkingen sprake
van discriminerend en daarmee onbehoorlijk handelen. De AP stelt dat er sprake is
van onderscheid maken op grond van nationaliteit, zonder dat daar een objectieve rechtvaardiging
voor bestaat. In dezelfde brief van 17 juli 2020 heb ik ook vermeld dat door de AP
geconstateerde overtredingen bij het verwerken van gegevens zijn aangepast en dus
zijn rechtgezet.
8. Herstelorganisatie Toeslagen (Kamerstukken II 2019/20, 31 066, nr. 608)
Uit onder meer de rapporten van de AUT10 en ADR11 en uit de hersteloperatie is gebleken dat er verschillende fouten zijn gemaakt door de Belastingdienst/Toeslagen
bij de behandeling van aanvragen, controles en bezwaren van de ouders ten aanzien
van kinderopvangtoeslag. Deze onjuiste handelwijze heeft geleid tot strijdigheid met
verschillende wetten en beginselen van behoorlijk bestuur. De algemene beginselen
van behoorlijk bestuur zijn gedragsregels over hoe de overheid zich tegenover een
burger dient te gedragen. Een aantal van deze beginselen is opgenomen in de Awb zoals het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het
motiveringsbeginsel. Andere beginselen zijn ongeschreven recht en ontwikkeld in de
jurisprudentie. Verschillende handelwijzen van de Belastingdienst/Toeslagen zijn in
kamerbrieven en debatten12 ter sprake gekomen. Helaas is ten opzichte van deze beginselen in diverse situaties
– al dan niet gecombineerd – onrechtmatig gehandeld.
Onderstaand volgt een niet-limitatieve opsomming van situaties die zich hebben voorgedaan
bij Belastingdienst/Toeslagen die strijdig zijn met één of meerdere beginselen van
behoorlijk bestuur. Zoals tevens vermeld in de beantwoording op vraag 10 van de bijgaande
beantwoording van de Kamervragen van het lid Omtzigt wordt aan de hand van een samenspel
van rechtshandelingen van Belastingdienst/Toeslagen bij de aanvraag, de afhandeling,
de toekenning en de invordering van de kinderopvangtoeslag bepaald of de ouder recht
heeft op compensatie. Het is dus niet zo, dat indien een onderstaande situatie zich
geïsoleerd heeft voorgedaan, dit betekent dat een ouder direct recht heeft op compensatie
in het kader van de herstelregelingen. Voorbeelden van strijdigheden zijn:
– niet (tijdig) vaststellen van de definitieve beschikking kinderopvangtoeslag;
– niet of onvoldoende in acht nemen van de wettelijke termijn waarbinnen een beslissing
op bezwaar moet komen;
– niet of onvoldoende motiveren van beslissingen inzake de toekenning of afwijzing van
de kinderopvangtoeslag;
– onvoldoende duidelijk maken aan de ouder welke informatie van hem/haar wordt verwacht;
– op de zaak betrekking hebbende stukken achterhouden of te laat verstrekken aan de
burger of rechter;
– onvoldoende in acht nemen van het proportionaliteits- en evenredigheidsbeginsel bij
besluiten;
– ouders onnodig moeilijk maken, of onvoldoende in staat stellen om hun recht op toeslag
aan te tonen;
– stopzetten/terugvorderen van de toeslag zonder voorafgaand onderzoek.
9. 21-punten lijst (Kamerstuk 31 066, nr. 630)
Met de eerste Voortgangsrapportage (VGR) Kinderopvangtoeslag13 is een 21-punten lijst naar uw Kamer gestuurd van kwesties in de uitvoering die volgens
Toeslagen zelf strijdig zouden zijn met wet- en regelgeving en zien op kinderopvang-,
huur- en zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Een deel van deze strijdigheden vloeit
voort uit de strikte toepassing van de wet. Op dit thema is tevens een werkgroep actief
die in het kader van de motie van het lid Lodders c.s.14 inventariseert welke «quick fixes» er mogelijk zijn in het huidige toeslagenstelsel.
Over de voortgang wordt u in de VGR Kinderopvangtoeslag geïnformeerd.
10. Vaktechnische waarborgen (Kamerstuk 35 510, nr. 46, vraag 183)
Uw Kamer is bij brief van 18 januari 2021 inzake de beantwoording van Kamervragen
over de POK geïnformeerd over hoe vaktechniek binnen Toeslagen en de Belastingdienst
wordt georganiseerd om de kwaliteit van de rechtstoepassing te waarborgen.15 Daarover is vanaf najaar 2018 meerdere malen met uw Kamer gecorrespondeerd na de
maatregelen die de toenmalige Staatssecretaris heeft genomen om de vaktechnische waarborgen
binnen Toeslagen te versterken. Zo is de vaktechnische structuur ingericht en zijn
waarborgen getroffen ten aanzien van het in lijn met artikel 8:42 Awb verstrekken
van op de zaak betrekking hebbende stukken in beroepsdossiers. Over de voortgang van
de versterking van de vaktechniek wordt u ook op de hoogte gehouden via de VGR.
11. Toeslagpartnerschap
Momenteel zijn de Raadspersonen Belastingdienst bezig om signalen over mogelijke onrechtmatigheden
en vermoedens van misstanden op te halen. Uw Kamer is over de tussenrapportage geïnformeerd
op 12 november 2020. Vooruitlopend op de eindrapportage van de Raadspersonen attenderen
wij u op een signaal ten aanzien van Toeslagen. Op het moment dat vanuit de Basisregistratie
Personen (BRP) wordt geconstateerd dat een wijziging in de huishoudsamenstelling (door
samenwonen, mede-bewonen op hetzelfde adres e.d.) plaatsvindt, kan er sprake zijn
van een toeslagpartner. Toeslagen stuurt dan een brief aan de toeslagpartner waarin
deze verzocht wordt de brief getekend te retourneren (als bevestiging van het toeslagpartnerschap).
Als de brief niet getekend retour komt, wordt de toeslag automatisch stopgezet. Uit
een gerechtelijke uitspraak uit 2019 blijkt dat dit stopzetten geen juridische basis
kent en daarmee onrechtmatig is. In de systemen van Toeslagen is deze uitspraak nog
niet verwerkt en wordt de werkwijze dus nog steeds gevolgd. Een van de redenen voor
deze werkwijze is het adequaat informeren en attenderen van de toeslagaanvrager (een
soort «vooraankondiging») zodat belanghebbenden in deze gevallen kunnen bevestigen
dat zij onderdeel uitmaken van elkaars huishouden en zo niet, deze onjuistheden kunnen
corrigeren voordat daar financiële en privacy-consequenties aan verbonden worden.
Toeslagen onderkent hierbij het dilemma tussen het voorkomen van deze «automatische»
stopzettingen en het voorkomen van het onterecht laten doorlopen van de toeslag bij
non-response waardoor de uitbetaling van toeslagen te lang doorloopt en daarmee tot
ongewenste terugvorderingen leidt. Toeslagen beziet momenteel welke tijdelijke en
structurele oplossingen genomen moeten worden om dit verbeteren, rekening houdend
met bovengenoemde elementen. Wij informeren uw Kamer hierover verder in de VGR Kinderopvangtoeslag.
In brede zin zullen wij uiteraard de signalen die de Raadspersonen ophalen oppakken
en wij blijven uw Kamer hierover informeren.
12. Onterechte kwalificatie O/GS (Kamerstuk 31 066, nr. 739)
Bij de Kamerbrief van 27 november 2020 is al aan uw Kamer gemeld dat de O/GS-kwalificatie
veelvuldig onterecht is gesteld voor ouders die niet als fraudeur aangemerkt hadden
mogen worden, met alle gevolgen van dien, zoals het niet in aanmerking komen voor
een persoonlijke betalingsregeling. Bij Belastingdienst/Toeslagen bestond een werkwijze
waarbij voor een O/GS-kwalificatie een grens van terugvordering werd gehanteerd zonder
dat aanvullend onderzoek naar de verwijtbaarheid van de ouder werd gedaan. Daarbij
is ook vermeld dat wij signalen hebben doorgekregen dat zelfs van die grens werd afgeweken
en ouders bij een lager terugvorderingsbedrag tevens automatisch als fraudeur werden
bestempeld. Dit was niet in overeenstemming met artikel 7, zesde lid, Uitvoeringsregeling
Awir. De Belastingdienst/Toeslagen heeft hiermee ook in strijd gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel,
wat voortvloeit uit de Awb. Omdat de gevolgen van een O/GS-kwalificatie en het weigeren
van een persoonlijke betalingsregeling naar huidige inzichten vaak onevenredig zijn,
wordt dit criterium inmiddels niet meer gehanteerd bij de aanvraag voor een persoonlijke
betalingsregeling. Tevens is voorzien in een wettelijke O/GS-compensatie van 30% van
de terugvordering bij een naar huidige inzichten onterechte kwalificatie die heeft
geleid tot het weigeren van een persoonlijke betalingsregeling. Daarbij komen ouders
met een onterechte O/GS-kwalificatie in aanmerking voor minimaal het forfaitaire bedrag
van € 30.00016.
13. Kindgebonden Budget (Kamerstuk 35 010, nr. 6)
Bij brief van 19 februari 201917 heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Kamer ingelicht
over de situatie waarin ouders bij wetsfictie een aanvraag kindgebonden budget doen
en deze aanvragen onterecht niet in behandeling zijn genomen. Hiermee is de Wet op
het kindgebonden budget niet goed toegepast. Bij brief van 19 juni 2019 heb ik aangegeven
op welke wijze de ouders hiervoor gecompenseerd gaan worden.
C. Vervolg
Zoals gezegd handelt de Belastingdienst in het algemeen volgens wet- en regelgeving
en is het ook de voortdurende inzet daar naar te handelen. Tegelijk constateren we
dat dit helaas niet altijd het geval is geweest. Dat vinden we ernstig en het is dan
ook van belang om blijvend te toetsen of de Belastingdienst conform de wet werkt.
Dit is een doorlopend proces waarover we uw Kamer altijd informeren.
Binnen de wettelijke kaders is het tegelijkertijd de inzet om ten behoeve van burgers
op een praktische en zo eenvoudig mogelijke manier te werken. Bij de invulling van
een dergelijke werkwijze kan echter spanning ontstaan met bestaande wet- en regelgeving.
Alsdan zal steeds een keuze moeten worden gemaakt tussen aanpassing van de werkwijze
of aanpassing van de regelgeving. Dit mag ons inziens echter nooit ten koste gaan
van rechtsbescherming. Wij bezien per situatie op welke manier hiermee het beste kan
worden omgegaan, zoals in het geval van het «dwangsom-arrest» van de Hoge Raad van
11 oktober 2019.
De motie van het lid Omtzigt en de eerdergenoemde moties hebben een sterke overeenkomst
met het «Herstellen, Verbeteren, Borgen» traject waar wij uw Kamer op 27 januari 2021
over hebben geïnformeerd18. Dat traject is er volledig op gericht om de problemen rondom (persoons)registraties, risicomodellen en het gebruik van persoonsgegevens zoals nationaliteit in
beeld te brengen, op te lossen en te voorkomen. Wij benadrukken dat het oplossen van
deze problemen onze volle aandacht heeft. Juist de Belastingdienst moet zich als overheidsorganisatie
houden aan alle wet- en regelgeving en aan de kaders van de rechtsstaat. Dat betekent
dat de Belastingdienst zo snel mogelijk moet voldoen aan de AVG, de Archiefwet en
Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO).
Er zal meer aandacht komen voor (fiscaal-)juridische kennis in alle lagen van de Belastingdienst.
We zullen ervoor waken dat rechtsbescherming niet alleen op papier goed geregeld is,
maar ook in de praktijk. Ook voor de toekomst geldt uiteraard dat wanneer blijkt dat
de Belastingdienst zich onverhoopt niet houdt aan wet- en regelgeving, wij daar beheersmaatregelen
voor zullen treffen en u daar vanzelfsprekend proactief over zullen informeren. We
willen dat externe signalen, zoals waarschuwingen van de Nationale ombudsman, en signalen
vanaf de werkvloer tijdig naar boven komen, waar nodig worden opgepakt door de politieke
en ambtelijke top en daarmee sneller leiden tot verbetering. Voorkomen moet worden
dat signalen over wat er niet goed gaat bij de uitvoering van beleid en regelgeving
blijven hangen op operationeel niveau en niet doordringen naar het niveau van het
(top)management, beleidsdirecties en de politiek. Door het delen van uitvoeringssignalen
ontstaan zogeheten «feedbackloops», die eraan bijdragen dat misstanden zoals onjuiste
toepassing van wet- en regelgeving in een eerder stadium worden aangepakt. Uiteraard
zullen wij uw Kamer in voorkomende gevallen hierover informeren, onder andere via
de – in de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht» van de POK aangekondigde
– stand van de uitvoering van de Belastingdienst. Daarbij zal zoals aangegeven in
de kabinetsreactie – het invorderingsbeleid van de Belastingdienst worden herijkt
om beter aan te sluiten bij het gewenste maatwerk en oog te hebben voor de burgers19. We kijken daarbij zowel naar de regelgeving als naar verbeteringen in de uitvoering.
Ook de Inspectie Belastingdienst, Toeslagen en Douane zal daarbij een belangrijke
rol spelen nu deze niet alleen toezicht houden op de uitvoerende diensten zoals de
Belastingdienst, maar ook op de uitvoering zelf.
De Staatssecretaris van Financiën,
J.A. Vijlbrief
De Staatssecretaris van Financiën,
A.C. van Huffelen
Indieners
-
Indiener
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën -
Medeindiener
A.C. van Huffelen, staatssecretaris van Financiën