Brief regering : Fiche: Wijziging verordening financiële benchmarks
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 2920 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 september 2020
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 1 fiche dat werd opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).
Fiche: Wijziging verordening financiële benchmarks.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
Fiche: Wijziging verordening financiële benchmarks
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Voorstel tot wijziging van verordening (EU) 2016/1011 wat betreft de vrijstelling
van bepaalde benchmarks voor contante wisselkoersen van valuta’s van derde landen
en de aanwijzing van vervangingsbenchmarks voor bepaalde benchmarks die worden uitgefaseerd
b) Datum ontvangst Commissiedocument
28 juli 2020
c) Nr. Commissiedocument
COM(2020) 337
d) EUR-lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:52020PC0…
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD(2020) 142
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/PDF/?uri=CELEX:52020SC01…
SWD(2020) 143
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?qid=1597834941013&uri=C…
f) Behandelingstraject Raad
Raad Economische en Financiële Zaken.
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Financiën.
h) Rechtsbasis
Artikel 114 VWEU.
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid.
j) Rol Europees parlement
Medebeslissing.
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
De benchmarkverordening biedt een regelgevend kader voor de totstandkoming en het
gebruik van financiële benchmarks in de Unie, met als doel de integriteit, betrouwbaarheid
en geschiktheid van financiële benchmarks te verbeteren. Kort gezegd is een benchmark
in deze context een bepaalde index die gebruikt wordt in de prijsstelling van financiële
intrumenten en contracten. Zo worden rentebenchmarks gebruikt om een renteswap te
beprijzen of als basis voor de rente in een leenoverovereenkomt. Benchmarks vervullen
daarmee een belangrijke rol in de financiële markten.
Het voorstel wijzigt de bestaande benchmarkverordening wat betreft twee aspecten.
Ten eerste wordt voorgesteld aan de Commissie de bevoegdheid te geven om bij het verdwijnen van een cruciale benchmark een vervangende benchmark
aan te wijzen die automatisch in contracten doorwerkt om grote disruptieve gevolgen
te voorkomen. Ten tweede wordt voorgesteld de Commissie de bevoegdheid te geven om
bepaalde valutabenchmarks uit derde landen uit te zonderen van de reikwijdte van de
benchmarkverordening om te waarborgen dat deze benchmarks na de overgangsperiode (die
eindigt per 2022) door Europese ondernemingen kunnen worden blijven gebruikt ter afdekking
van valutarisico’s en zo hun concurrentiepositie ten opzichte van bijvoorbeeld de
VS en Azië niet verslechtert.
(i) Gecontroleerde stopzetting van cruciale benchmarks
Cruciale benchmarks zijn systeem relevant, wat wil zeggen dat het stopzetten van een
dergelijke benchmark potentieel grote, disruptieve gevolgen kan hebben voor de financiële
markten. Indien een dergelijke benchmark zou ophouden te bestaan, is niet zonder meer
duidelijk wat de gevolgen zijn voor contracten die aan deze benchmark refereren. Indien
een terugvaloptie is afgesproken, kan een andere benchmark automatisch in de plaats
komen van de initieel afgesproken benchmark. Als in de contractvoorwaarden geen terugvaloptie
is afgesproken – en dat is voor een aanzienlijk deel van oudere contracten het geval
– zullen contracten gedurende de looptijd heronderhandeld moeten worden, hetgeen tot
grote (juridische) risico’s leidt. Dit kan een gevaar vormen voor de financiële stabiliteit.
Dit geldt thans met name ten aanzien van de London Interbank Offered Rate (LIBOR).
Deze cruciale rentebenchmark wordt in duizenden contracten gebruikt en de onderliggende
waarde van deze contracten wordt door de Bank for International Settlements op zo'n
€ 400 biljoen geschat. De toezichthouder van de beheerder van LIBOR, de Engelse Financial
Conduct Authority (FCA), heeft aangekondigd dat LIBOR waarschijnlijk na het einde
van 2021 zal worden stopgezet. Het is daarom nodig om op korte termijn de benchmarkverordening
aan te passen, zodat die de juiste instrumenten bevat om die situatie het hoofd te
bieden.
De huidige benchmarkverordening bevat reeds maatregelen die overgangsproblemen bij
het verdwijnen van een benchmark moeten voorkomen. Zo kan de toezichthouder van de
beheerder marktpartijen verplichten inputgegevens bij te (blijven) dragen. Onder toezicht
staande partijen zijn verplicht om, indien passend en mogelijk, in de contractvoorwaarden
een terugvaloptie op te nemen. Verder dienen beheerders en onder toezicht staande
partijen plannen op te stellen voor het geval een benchmark verdwijnt. Deze maatregelen
dekken echter niet alle risico’s afdoende af: oudere contracten (van voor de inwerkingtreding
van de benchmarkverordening) kennen niet per se een terugvaloptie en bovendien is
er – met name ten aanzien van cruciale benchmarks – niet altijd een geschikte alternatieve
benchmark voorhanden. Het voorstel introduceert in dit kader de bevoegdheid voor de
Commissie om een vervangende benchmark aan te wijzen in de situatie dat een cruciale
benchmark ophoudt te bestaan en dit een significante verstoring van het functioneren
van de financiële markten kan veroorzaken. De vervangende benchmark vervangt op het
moment van stopzetting automatisch referenties naar de oude benchmark in contracten
waarin geen passende terugvaloptie is opgenomen (ook wel legacy contracten genoemd). Deze bevoegdheid is gelimiteerd tot partijen die onder de reikwijdte
van de benchmarkverordening vallen; oftewel partijen die reeds onder toezicht staan
van een financiële toezichthouder.1
De Commissie zal bij het aanwijzen van een vervangende benchmark rekening houden met
internationale werkgroepen om zodoende een benchmark aan te wijzen met een breed internationaal
draagvlak.
(ii) Valutabenchmarks
Valutabenchmarks, in het Engels ook wel foreign exchange benchmarks of FX-benchmarks genoemd, spelen een cruciale rol in de internationale
economie. Deze benchmarks worden veel gebruikt in valutaderivaten die bedrijven gebruiken
om valutarisico af te dekken.
Indien een wisselkoers, ook wel spot exchange rate genoemd, in een valutaderivaat wordt gebruikt, is het volgens de benchmarkverordening
een benchmark. Dit type benchmarks wordt vaak berekend door een beheerder die is aangewezen
door een centrale bank. De beheerder (en daarmee de benchmark) valt daarmee niet onder
de reeds bestaande uitzondering in de benchmarkverordening voor centrale banken.
In een aantal derde landen (o.a. Zuid-Korea, India, Taiwan, de Filipijnen en Argentinië)
heeft de centrale bank restricties ingevoerd waardoor de publicatie van valutabenchmarks
met betrekking tot de lokale valuta enkel mag plaatsvinden door lokale beheerders.
Publicatie door een beheerder buiten de jurisdictie, bijvoorbeeld in de Unie, is daarmee
verboden. Dit houdt tevens in dat er binnen de Unie geen alternatieven voor dit type
benchmarks beschikbaar zijn. Dit type valutabenchmarks geeft daarnaast geen weergave
van de onderliggende markt, maar is vaak de afspiegeling van het monetaire beleid
van centrale banken. Als gevolg hiervan zullen deze benchmarks na het aflopen van
de overgangsperiode uit de huidige benchmarkverordening voor het gebruik van benchmarks
uit derde landen vanaf 2022 niet meer in de Unie kunnen worden gebruikt. Voor Europese
ondernemingen levert dit een concurrentienadeel op ten opzichte van partijen uit derde
landen (VS, Azië) die dit type benchmarks nog wel mogen gebruiken. Het voorstel beoogt
dit te voorkomen door alsnog een uitzondering te creëren voor valutabenchmarks uit
derde landen. Hierdoor blijven Europese ondernemingen toegang houden tot afdekkingsinstrumenten
tegen valutarisico, waardoor een naadloze voortzetting van hun zakelijke activiteiten
in het buitenland ook na afloop van de overgangsperiode aan het eind van 2021 is verzekerd.
Concreet wordt in het voorstel aan de Commissie de bevoegdheid toegekend om bepaalde
typen derde landen spot exchange benchmarks aan te wijzen en op te nemen op een lijst met uitgezonderde valutabenchmarks,
zodat deze in de Unie mogen worden gebruikt. Om in aanmerking te komen voor de lijst
moeten in de EU onder toezicht staande entiteiten de benchmark onder meer frequent,
stelselmatig en regelmatig gebruiken.
b) Impact assessment Commissie
De Commissie heeft ten aanzien van zowel (i) de stopzetting van cruciale benchmarks
als (ii) het gebruik van valutabenchmarks een viertal beleidsopties overwogen.
(i) Gecontroleerde stopzetting van cruciale benchmarks
In het impact assessment zijn vier opties uitgewerkt, die uiteindelijk geen van alle
het voorstel hebben gehaald. Onder de voorkeursoptie zou de toezichthouder van de
beheerder van een stop te zetten benchmark de bevoegdheid krijgen om een methodologiewijziging
voor te schrijven van de te verdwijnen benchmark. Hiermee zou de te verdwijnen benchmark
onder dezelfde naam en onder dezelfde beheerder voort blijven bestaan als zogenoemde
legacy rate voor legacy contracten ten behoeve van een ordentelijke stopzetting.
Sinds de afronding van het impact assessment zijn twijfels ontstaan omtrent de effectiviteit van de bevoegdheid tot wijziging
van de methodologie van de stop te zetten benchmark. Indien inputgegevens niet beschikbaar
zijn kan de legacy rate bijvoorbeeld niet berekend worden. De Commissie heeft daarom besloten om de voorkeursoptie
te laten vallen en een bevoegdheid tot het aanwijzen van een vervangende benchmark
te introduceren.
(ii) valutabenchmarks
De Commissie heeft een viertal beleidsopties overwogen ten behoeve van het behoud
van toegang tot benchmarks ter afdekking van valutarisico’s. De eerste (en voorkeurs-)
optie is om bepaalde door de Commissie aangewezen publieke beleidsbenchmarks uit te
zonderen van de benchmarkverordening. De tweede optie is om de Commissie de bevoegdheid te geven een cruciale
derde landen benchmark aan te wijzen (en te onderwerpen aan de benchmarkverordening).
De derde en vierde optie zouden derivatencontracten die verwijzen naar benchmarks
ter afdekking van valutarisico’s autoriseren, respectievelijk (in zijn algemeenheid)
uitzonderen van de benchmarkverordening.
De Commissie acht de voorkeursoptie het meest geschikt om het doel te verwezenlijken:
deze optie stelt ondernemingen in de EU in staat om dit type derde landen benchmarks
te blijven gebruiken, de optie sluit aan bij de bestaande uitzondering voor publieke
beleidsbenchmarks en is toekomstbestendig.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het kabinet steunt het reguleren van benchmarks om de integriteit, betrouwbaarheid
en geschiktheid van financiële benchmarks te borgen. Daarbij moet echter oog zijn
voor de brede reikwijdte van de huidige regels en effecten daarvan op de mogelijkheden
om benchmarks van buiten de EU te gebruiken. Ook is het kabinet van mening dat benchmarks
in de kern marktgedreven instrumenten zijn die tot stand komen op initiatief van marktpartijen.
Dit marktgedreven karakter betekent dat een benchmark ook moet kunnen verdwijnen wanneer
deze niet langer voorziet in de behoefte van de markt. Wat het kabinet betreft is
daarom in beginsel terughoudendheid geboden wat betreft overheidsinterventie bij benchmarks
die (dreigen te) verdwijnen. Aanzienlijke (potentiële) risico’s voor de financiële
stabiliteit kunnen ingrijpen echter rechtvaardigen.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet steunt de in het voorstel opgenomen aanpassingen van de benchmarkverordening.
Het voorstel betreffende het aanwijzen van een vervangende benchmark is nodig om de
potentieel sterk negatieve gevolgen van een ongecontroleerde stopzetting van een cruciale
benchmark te voorkomen. Het voorstel aangaande de valutabenchmarks is nodig om de
concurrentiepositie van het Europese bedrijfsleven te borgen. Wel heeft het kabinet
een aantal (technische) vragen en opmerkingen bij het voorstel.
(i) Gecontroleerde stopzetting cruciale benchmarks
Het kabinet acht het voorliggende voorstel van de Commissie met betrekking tot het
stopzetten van cruciale benchmarks gerechtvaardigd. Zoals toegelicht dekt de benchmarkverordening
thans niet alle risico’s van het stopzetten van een cruciale benchmark voldoende af.
Gezien de onderliggende waarde van de contracten die refereren aan bijvoorbeeld LIBOR
is het potentiële disruptieve effect van een ongecontroleerde stopzetting van een
benchmark aanzienlijk.
Het kabinet deelt het oordeel van de Commissie dat de mogelijkheid om een wettelijke
vervangende benchmark aan te wijzen de meest geëigende optie is om problemen te voorkomen
die bij stopzetting kunnen ontstaan. Naast de beschreven nadelen van de initiële voorkeursoptie
komt daarbij dat voor benchmarks uit derde landen, zoals LIBOR na Brexit, Europese
toezichthouders geen jurisdictie hebben en geen wijziging van de methodologie kunnen
afdwingen. In een dergelijk geval zou Europa bij het stopzetten van zo’n benchmark
volledig afhankelijk zijn van de oplossing die al dan niet wordt bedacht in het desbetreffende
derde land. Indien die oplossing niet komt of niet volledig is dan is alsnog Europese
actie nodig. De mogelijkheid voor de Commissie om een vervangende benchmark aan te
wijzen, kent deze nadelen niet.
De vervangende benchmark dient in de plaats te komen van verdwijnende benchmark. Het
is echter niet zonder meer duidelijk hoe dit uitpakt bij contracten waarbij (één van
de) partijen niet onder de reikwijdte van de benchmarkverordening valt. In de preambule
wordt aangegeven dat de Commissie een aanbeveling uit zal brengen om lidstaten aan
te moedigen nationale maatregelen te treffen ten aanzien van contracten tussen partijen
die niet onder toezicht staan en daarmee buiten de reikwijdte van de benchmarkverordening
vallen. Het kabinet is, indien nodig, bereid aanvullende nationale actie te nemen
om de door de Commissie aangewezen vervangende benchmark door te laten werken in contracten
die naar Nederlands recht zijn opgesteld. Het kabinet is evenwel voorstander van een
Europese oplossing, waarbij de door de Commissie aangewezen benchmark breder doorwerkt.
Hierbij moet wel worden gekeken of een Europese oplossing haalbaar en (juridisch)
mogelijk is. Overigens heeft Nederland in het verleden vergelijkbare actie ondernomen
toen de Amsterdam Interbank Offered Rate overging in de Euro Interbank Offered Rate
(EURIBOR) als gevolg van de introductie van de Euro.
Het voorstel bevat verder de verplichting voor nationale toezichthouders om te monitoren
en aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) en de Commissie te rapporteren
in hoeverre een aangewezen vervangende benchmark frustratie van legacy contracten en bijbehorende negatieve economische gevolgen voorkomt. Het kabinet vraagt
zich af wat de toegevoegde waarde is van deze rapportageverplichting. Bovendien valt
een dergelijke rapportageverplichting buiten de taak van de Autoriteit Financiële
Markten (AFM) als gedragstoezichthouder.
(ii) Valutabenchmarks
Het kabinet steunt de totstandkoming van een uitzondering voor bepaalde valutabenchmarks.
Ten aanzien van dit type benchmarks bestaat een grote behoefte in de markt. De huidige
Europese benchmarkregelgeving belemmert dit gebruik na afloop van de overgangstermijn
per 2022. Het belang van deze benchmarks in de internationale economie rechtvaardigt
het creëren van een uitzondering van deze benchmarks op Europees niveau.
Het voorstel gaat uit van een lijst met door de Commissie aangewezen valutabenchmarks
die worden uitgezonderd van de benchmarkverordening. Het voorstel beschrijft echter
niet hoe valutabenchmarks worden geïdentificeerd die in aanmerking zouden kunnen komen
om uitgezonderd te worden van de reikwijdte. Voorkomen moet worden dat benchmarks
ten onrechte niet uitgezonderd worden. Het kabinet zal zich uitspreken voor het inrichten
van een gedegen proces ten aanzien van het aanwijzen van uitzonderingen.
Het voorstel bevat daarnaast de verplichting voor nationale toezichthouders om tweejaarlijks
het aantal derivatencontracten dat gebruik maakt van valutabenchmarks ter afdekking
van de volatiliteit van de valuta's van derde landen te rapporteren aan de Commissie
en ESMA. Het kabinet heeft bij deze rapportageverplichting ook twijfels. In dit kader
acht het kabinet het nuttig om te onderzoeken of nationale toezichthouders deze data
niet al ontvangen op grond van andere wetgeving, zoals de verordening markten voor
financiële instrumenten en daarmee onnodige administratieve lasten, te voorkomen.
Het kabinet zal dit aan de orde stellen tijdens de onderhandelingen.
Op het moment is er geen evaluatie voorzien ten aanzien van de twee wijzigingen. Het
kabinet zal zich uitspreken voor het te zijner tijd evalueren van de voorliggende
wijzigingen.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Het kabinet verwacht dat andere lidstaten eveneens overwegend positief zullen staan
tegenover het voorstel, maar dat er wel enkele (technische) vragen en opmerkingen
zullen worden geplaatst. De urgentie ten aanzien van een soepele stopzetting van cruciale
benchmarks voor de stabiliteit van de financiële markten wordt breed gedeeld. Daarnaast
hebben de lidstaten zich tijdens eerdere besprekingen van het voorstel in de Expert Group of the European Securities Committee (EGESC) niet negatief uitgelaten over het voorstel tot uitzondering van bepaalde
typen valutabenchmarks. Het Europees parlement heeft zich tot dusverre nog niet uitgesproken
over het voorstel.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
De rechtsbasis voor de benchmarkverordening is artikel 114 van het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie (VWEU). Dit artikel maakt maatregelen mogelijk ter
bevordering van de werking van de interne markt. De Commissie voert aan dat het voorstel
tot wijziging van de benchmarkverordening op dezelfde rechtsbasis dient te worden
vastgesteld. Het kabinet heeft een positief oordeel ten aanzien van deze rechtsbasis.
Deze wijziging ziet – net als de huidige benchmark verordening – op de versterking
van de interne markt.
b) Subsidiariteit
Hoewel bepaalde benchmarks nationaal zijn, is de benchmarksector als geheel mondiaal
wat betreft zowel de totstandkoming als het gebruik. Problemen rond cruciale benchmarks
in de Europese Unie, maar ook rond het gebruik van benchmarks uit derde landen hebben,
naar hun aard, een Europese dimensie. Optreden op enkel het niveau van de individuele
lidstaten brengt daarom het risico met zich mee dat een ongelijk speelveld ontstaat
en dat de doeltreffendheid van de aanpak van de problemen wordt ondergraven. Gezien
het grensoverschrijdende aspect is het gepast om regelgeving met betrekking tot benchmarks
op Europees niveau vast te stellen. Het grensoverschrijdende karakter van veel benchmarks
brengt tevens met zich mee dat kleine verschillen in regulering leiden tot aanzienlijke
belemmeringen voor het grensoverschrijdend aanbieden van benchmarks. De wijziging
van de verordening is daarnaast enkel mogelijk op EU-niveau. Dit maakt optreden op
Europees niveau noodzakelijk. Het subsidiariteitsoordeel is daarmee positief.
c) Proportionaliteit
Het proportionaliteitsoordeel is positief. De voorgestelde maatregelen, te weten (i)
de bevoegdheid voor de Commissie om ten aanzien van cruciale benchmarks die worden
stopgezet een vervangende benchmark aan te wijzen en (ii) de bevoegdheid voor de Commissie
om bepaalde valutabenchmarks, die aan de in het voorstel gestelde criteria voldoen,
uit te zonderen van de benchmarkverordening, zijn volgens het kabinet geschikt en
doeltreffend om de gesignaleerde problemen aan te pakken. De voorgestelde aanpassingen
van de Commissie bieden een oplossing voor mogelijk toekomstige problemen met betrekking
tot de benchmarkverordening en gaan niet verder dan noodzakelijk.
5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten
a) Consequenties EU-begroting
Volgens het impact assessment zijn er geen consequenties voor de EU-begroting. Voor
zover deze er wel blijken te zijn, is het kabinet van mening dat de benodigde EU-middelen
gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van het
MFK 2014–2020 en het MFK 2021–2027, en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling
van de jaarbegroting.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale
overheden
Het voorstel heeft geen financiële consequenties voor nationale overheden. Mochten
er uiteindelijk toch budgettaire gevolgen zijn, dan worden deze ingepast op de begroting
van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger
Het voorstel brengt geen (additionele) kosten voor het bedrijfsleven en de burger
met zich.
d) Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden,
bedrijfsleven en burger
In het impact assessment worden geen administratieve lasten gespecificeerd, waardoor
geen inschatting kan worden gegeven van administratieve lasten.
Het voorstel voorziet in twee meldplichten voor nationale toezichthouders aan ESMA
en de Commissie. Dit zou een administratieve last voor de AFM op kunnen leveren. Het
is daarbij zeer de vraag of de AFM additionele informatie moet opvragen van marktpartijen
om aan haar meldplichten te kunnen voldoen. Dit zou additionele lasten kunnen veroorzaken
bij onder toezicht staande partijen. Zoals eerder aangegeven, heeft het kabinet twijfels
bij de toegevoegde waarde van de rapportageverplichtingen. Het kabinet zal er zich
dan ook voor inzetten om eventuele lasten zo laag mogelijk te houden.
e) Gevolgen voor concurrentiekracht
Derdelandenbenchmarks die na 31 december 2021 (beëindiging van de overgangsperiode)
niet voldoen aan de vereisten van de benchmarkverordening mogen vanaf dat tijdstip
niet meer in de Unie worden gebruikt. Het type valutabenchmarks uit derde landen waarvoor
het voorstel in een uitzondering voorziet, komen – zoals hierboven aangegeven – waarschijnlijk niet in aanmerking voor registratie, bekrachtiging of erkenning in de Unie
en kunnen daardoor vanaf 2022 niet langer gebruikt worden zonder additionele actie.
Dit is nadelig voor het Europese bedrijfsleven, omdat daarmee belangrijke instrumenten
verloren gaan om valutarisico te hedgen. Dit zal een concurrentienadeel opleveren opzichte van het internationale bedrijfsleven.
De bevoegdheid voor de Commissie om voor dit type benchmarks een uitzondering te creëren
zorgt ervoor dat Europese ondernemingen dit concurrentienadeel wordt weggenomen.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Het voorstel heeft beperkte gevolgen voor wet- en regelgeving. Een verordening heeft
rechtstreekse werking en zal dus niet hoeven te worden omgezet in nationale regels.
Wel zullen eventuele toezichtsbevoegdheden geïmplementeerd moeten worden in de Wet
op het financieel toezicht en gedelegeerde regelgeving. Vooralsnog is daar geen sprake
van.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
De Commissie krijgt de bevoegdheid om via uitvoeringshandelingen (ex. artikel 291
VWEU) de vervangingsbenchmark aan te wijzen die moet worden gebruikt voor de afwikkeling
van legacy contracten. De Commissie kan hiertoe slechts overgaan indien de stopzetting van de
betreffende cruciale benchmark kan resulteren in aanzienlijke verstoring van het functioneren
van financiële markten in de Unie. Daarnaast moet sprake zijn van een zogenaamd triggerevent zoals omschreven in artikel 23bis, eerste lid, onderdelen a, b of c van het voorstel.
Bij de vaststelling van de uitvoeringshandelingen houdt de Commissie – voor zover
beschikbaar – rekening met de aanbevelingen van de werkgroep voor alternatieve referentietarieven
die opereert onder toezicht van de centrale bank die verantwoordelijk is voor de valuta
waarin de rentetarieven van de vervangende benchmark luiden. Bij de uitvoeringshandelingen
wordt de onderzoeksprocedure van artikel 5 van Verordening (EU) 182/2011 (Comitologieverordening) gevolgd (zie artikel 23 bis, derde lid, van het voorstel jo. artikel 50, tweede lid,
van de benchmarkverordening). Het kabinet onderschrijft deze uitvoeringshandelingen,
daar deze erop zijn gericht dat gewaarborgd wordt dat de verordening volgens eenvormige
voorwaarden wordt uitgevoerd. De keuze voor de onderzoeksprocedure is volgens het
kabinet geschikt, omdat het hier gaat om handelingen van algemene strekking (zie art.
2, lid 2, onder a van Verordening 182/2011 (de Comitologieverordening).
Daarnaast krijgt de Commissie de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen (ex. artikel
290 VWEU) vast te stellen om een lijst op te stellen en te actualiseren van valutabenchmarks
die voldoen aan de criteria om in aanmerking te komen voor uitzondering van de benchmarkverordening
(zie het voorstel voor artikel 2, vierde lid, van de benchmarkverordening). De gedelegeerde
handelingen worden vastgesteld in overeenstemming met artikel 49 van de benchmarkverordening.
Hierin is bepaald dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden door elke
lidstaat aangewezen deskundigen raadpleegt in overeenstemming met de beginselen die
zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
Zodra de Commissie de gedelegeerde handelingen heeft vastgesteld, worden het Europees
parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis gesteld. De gedelegeerde handelingen
betreffen een aanvulling van de in het voorstel opgenomen hoofdnormen: middels de
gedelegeerde handelingen wordt door de Commissie een lijst opgesteld en geactualiseerd
van valutabenchmarks die voldoen aan de in de verordening opgestelde criteria om in
aanmerking te komen voor uitzondering van de benchmarkverordening. Het kabinet kan
daarom instemmen met de keuze voor gedelegeerde handelingen.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De voorgestelde datum van inwerkingtreding is bepaald op de dag na die van bekendmaking
van de verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie. De verordening zal
per die datum van toepassing zijn. Daar het voorstel geen bepalingen bevat die middels
het aanpassen van wet- en regelgeving moeten worden uitgevoerd, worden geen problemen
voorzien wat betreft de haalbaarheid van de inwerkingtredingsdatum.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Het kabinet acht het wenselijk dat het voorstel wordt geëvalueerd. De benchmarkverordening
bevat in artikel 54, tweede lid, een algemene bepaling om de verordening iedere vijf
jaar te evalueren met het oog op internationale ontwikkelingen. Het is echter onduidelijk
of de werking van het onderhavige voorstel onder de reikwijdte van de huidige evaluatiebepaling
valt. Zoals hierboven vermeldt zal het kabinet in de onderhandelingen om duidelijkheid
vragen op dit punt.
e) Constitutionele toets
Niet van toepassing.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
a) Uitvoerbaarheid
De kern van het voorstel houdt in dat de Commissie de bevoegdheid krijgt bepaalde
benchmarks aan te wijzen. Wat dit betreft worden geen problemen met betrekking tot
de uitvoerbaarheid voorzien.
b) Handhaafbaarheid
Het voorstel voorziet niet direct in verplichtingen die gehandhaafd moeten worden.
Het kabinet voorziet daarom geen problemen met de handhaafbaarheid van het voorstel.
Overigens is de AFM reeds aangewezen als bevoegde autoriteit die is belast met de
uitvoering en handhaving van de bij of krachtens de benchmarkverordening gestelde
regels.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Niet van toepassing.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.