Brief regering : Invulling van een aantal moties en toezeggingen met betrekking tot het Algemeen Overleg Water van 22 juni 2020
27 625 Waterbeleid
Nr. 503
BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 juni 2020
In aanloop naar het Algemeen Overleg Water van 22 juni 2020 informeer ik u over de
invulling van een aantal moties en toezeggingen. Daarnaast geef ik u de stand van
zaken van de volgende onderwerpen:
1. Waterveiligheid en Integraal Riviermanagement
2. Droogte en klimaatadaptatie
3. Drinkwater en waterkwaliteit
4. Noordzee, Wadden en grote wateren
5. Cybersecurity
6. Internationaal
In vergelijking met veel andere sectoren zijn de gevolgen van de coronacrisis voor
de watersector tot dusverre beperkt gebleven. Na het uitbreken van de epidemie in
Nederland zijn door de partijen in de watersector de continuïteitsplannen in werking
gezet en protocollen vastgesteld, zodat het niveau van de dienstverlening gegarandeerd
kon blijven. In de afgelopen periode is door de partijen met inachtneming van de RIVM-richtlijnen zoveel als mogelijk en nodig ook doorgewerkt aan de infrastructuur. Hierdoor
zijn de effecten van het nieuwe coronavirus op het hoofdwatersysteem, de drinkwaterlevering,
het communale riool en afvalwaterzuivering tot op heden beperkt gebleven. Juist nu
is het belangrijk dat de bouw kan doorgaan en dat we met elkaar kijken waar mogelijkheden
zijn om opdrachten naar voren te halen, zodat de werkgelegenheid in de sector niet
in gevaar komt.
1. Waterveiligheid en Integraal Riviermanagement
Werken aan de bescherming tegen overstroming is een doorlopend proces dat, gezien
de ligging van ons land, cruciaal is en zal blijven, zeker ook gezien de effecten
van klimaatverandering zoals zeespiegelstijging. Met het Deltaprogramma doen de gezamenlijke
overheden alles wat nodig is om de veranderende omstandigheden voor te blijven. Zo
blijft Nederland een land met een adequate bescherming tegen overstromingen.
Het systeem van beoordelen van primaire keringen en het vervolgens versterken van
keringen die niet voldoen aan de nieuwe normen binnen het Hoogwaterbeschermingsprogramma
vormt de basis om Nederland veilig te houden. Afgesproken is dat in 2050 alle primaire
keringen voldoen aan de nieuwe waterveiligheidsnormen.
De waterkeringbeheerders (waterschappen en Rijkswaterstaat) zijn in 2017 gestart met
het beoordelen van de primaire keringen op basis van de waterveiligheidsnormen. De
uitvoering van de beoordelingen is in volle gang, daarmee komt er een beter zicht
op de omvang van de veiligheidsopgave tot 2050. Eind 2023 wordt uw Kamer geïnformeerd
over de uitkomsten van de beoordeling van de primaire keringen. Op basis van de resultaten
van de beoordelingsronde worden de benodigde versterkingsmaatregelen geprogrammeerd
in het Hoogwaterbeschermingsprogramma.
Hoogwaterbeschermingsprogramma
Het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) is een voortrollend programma als onderdeel
van het Deltaprogramma, wat betekent dat elk jaar nieuwe projecten geprogrammeerd
worden. Het doel van het HWBP is om in 2050 alle primaire keringen, waaronder dijken,
dammen en duinen, versterkt te hebben, zodat deze voldoen aan de wettelijke norm.
Hiertoe werken waterschappen en Rijkswaterstaat samen in een uitvoeringsalliantie.
Om alle primaire keringen in 2050 aan de norm te laten voldoen, moet naar de huidige
inzichten tussen nu en 2050 gemiddeld per jaar circa 50 km aan dijkversterking worden
opgeleverd. Dat is een opgave die de nodige inzet zal vragen van de waterkeringbeheerders.
Voor de periode 2020–2024 wordt dit tempo nog niet gehaald. Dit komt omdat het programma
in opbouw is en de verkenningsfase en planvormingsfase voor sommige projecten langer
duurt dan voorzien. Deels omdat de projecten complexer zijn dan gedacht en deels omdat
verschillende projecten zijn samengevoegd tot één groter project met een langere doorlooptijd.
Volgens de huidige inzichten heeft dit geen gevolgen voor het programmadoel, ook aangezien
de projecten met de grootste afwijking ten opzichte van de waterveiligheidsnorm als
eerste worden aangepakt. Hierdoor staan de meest complexe en daardoor ook meest kostbare
projecten eerst op de programmering, terwijl de verwachting is dat in latere jaren
de meer voorspelbare en minder kostbare projecten in realisatie komen.
Het Rijk en de gezamenlijke waterschappen financieren het HWBP beide voor 50%. Waterschappen
die een HWBP-project uitvoeren krijgen een financiële bijdrage van 90% van de geraamde
projectkosten (voorcalculatie) op basis van een subsidieregeling: de Regeling subsidies
Hoogwaterbescherming. De overige 10% van de kosten betaalt het betreffende waterschap
zelf. Volgens de subsidieregeling en conform Art. 4.24 Awb moet de subsidieregeling
elke vijf jaar geëvalueerd worden. Uw Kamer heeft de evaluatie van de subsidieregeling
ontvangen per brief van 30 maart 2020.1 Hieruit blijkt dat de subsidieregeling bijdraagt aan het laten voldoen van de keringen
aan de norm en daardoor doeltreffend is. Wel zijn er verbeteringen mogelijk en nodig
om de werking van de subsidieregeling te optimaliseren. In samenwerking tussen Rijk
en waterschappen wordt, aan de hand van de aanbevelingen en conclusies vanuit de evaluatie,
de komende tijd gewerkt aan het verder vergroten van de doelmatigheid binnen het HWBP
De voorloper van het HWBP is het Tweede Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP-2).2 Dit programma van in totaal 87 projecten loopt ten einde. Er lopen nog vier projecten.
Het laatste project is eind 2018 in uitvoering gegaan. Dit betreft de versterking
Markermeerdijk Hoorn-Edam-Amsterdam. Hiervoor liep een beroepsprocedure bij de Raad
van State (RvS). Als bijlage 1 bij deze brief ontvangt u een afschrift van antwoord
op het appel van de Stichting Zuyderzeedijken en andere partijen om de uitspraak van
de Raad van State af te wachten alvorens met de werkzaamheden te beginnen, zoals u
op 24 april jl. aan mij gevraagd heeft.3 Op 22 april jl. heeft de RvS uitspraak gedaan, waarbij alle beroepen ongegrond zijn
verklaard. Dit betekent dat het Projectplan Waterwet volledig onherroepelijk is en
er verder gegaan kan worden met de werkzaamheden aan de dijk. De lange looptijd van
de RvS-procedure heeft gevolgen voor het project in tijd en geld. Deze worden momenteel
door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) in beeld gebracht. Duidelijkheid
hierover zal eind 2020 worden verkregen. Dan wordt duidelijk wanneer het project kan
worden afgerond. De effecten van de uitspraak zullen om deze reden nog niet verwerkt
zijn in de volgende voortgangsrapportage over de eerste helft van 2020. Ik zal u zo
snel mogelijk in een van de daaropvolgende voortgangsrapportages informeren. Op dit
moment is in ieder geval duidelijk dat er meer dan één bouwseizoen verloren is gegaan,
waardoor het moment van oplevering later zal plaatsvinden. Dit heeft gevolgen voor
de oplevering van het programma HWBP-2 als geheel, aangezien het project Markermeerdijken
het laatste HWBP-2 project is.
Integraal Riviermanagement
Integrale maatregelen in het rivierengebied via het programma Integraal Riviermanagement
(IRM) dragen bij aan het aan de norm laten voldoen van de primaire keringen. Met het
programma IRM heb ik de ambitie om ons rivierengebied voor te bereiden op de toekomst.
Samen met regionale (water)partners gaan we werken aan een vitaal, veilig en aantrekkelijk Maas-
en Rijngebied. De insteek is om de rivier als één systeem te zien en om de opgaven
integraal te benaderen. Het gaat hierbij om Rijks- en regionale opgaven voor waterveiligheid,
bevaarbaarheid, waterkwaliteit en natuur, waterbeschikbaarheid, ruimtelijke en economische
ontwikkeling. Ook is er een opgave voor ruimtelijke adaptatie.
Door klimaatontwikkeling (hogere afvoeren en langere droge perioden) en ongelijkmatige
grootschalige bodemveranderingen, zoals erosie van het zomerbed, worden sommige opgaven
groter en komen er nieuwe opgaven bij. De inrichting van het systeem, door onder andere
het inzetten van rivierverruiming, biedt mogelijkheden om verschillende opgaven voor
het riviersysteem te verbinden.
Om de opgaven voor de bovengenoemde functies in samenhang te kunnen aanpakken worden
diverse producten in samenhang ontwikkeld:
• een perspectief op de rivieren. Er wordt bekeken welke ontwikkelingen we verwachten
en welke opgaven er dan ontstaan,
• nieuw beleid voor de rivieren voor;
– het behouden en uitbreiden van afvoercapaciteit;
– de bodemligging, waarbij de vraag is hoe we omgaan met de erosie van het zomerbed
en de sedimentbalans,
• een werkwijze waarmee de opgaven voor het rivierengebied geïdentificeerd en afgewogen
kunnen worden,
• voorstellen voor maatregelpakketten waarmee de opgaven gerealiseerd kunnen worden,
• voorstellen voor financieringsarrangementen en dekking, en
• een advies voor de organisatie voor de uitvoeringsfase.
Ik stuur aan op het maken van een Programma onder de Omgevingswet. In het kader van
de beperkingen die corona met zich meebrengt, is inmiddels een nieuwe (digitale) aanpak
uitgedacht die de opgelopen vertraging tot een minimum zal beperken. Het Programma
onder Omgevingswet zal naar verwachting medio 2022 vastgesteld worden.
In lopende projecten wordt overigens al zoveel mogelijk integraal gewerkt en zo geanticipeerd
op de komst van het IRM. Ook start ik met diverse IRM-pilotprojecten zoals de dijkverlegging
Paddenpol als onderdeel van de HWBP-dijkversterking Zwolle-Olst en de MIRT-onderzoeken
Havikerwaard en Werkendam. Ook langs de Maas dienen zich kansen aan voor IRM-pilots.
Deze worden momenteel nader bekeken en hierover zal op een later tijdstip besluitvorming
plaatsvinden.
Om zowel invulling te geven aan de Motie van het lid Schonis als aan mijn eigen ambities
voor de spoedige ontwikkeling van het programma IRM heb ik bij Voorjaarsnota 2020
een deel van de IRM-middelen op het Deltafonds naar voren gehaald.,
4
5Als gevolg van deze kasschuif kan ik al in 2020 starten met de hierboven genoemde
pilotprojecten, parallel aan de ontwikkeling van het programma IRM.
Rapportage zorgplicht primaire waterkeringen
Zoals gemeld in de brief d.d. 20 januari 2020 stelt de Inspectie voor Transport en
Leefomgeving (ILT) vast dat het merendeel van de waterschappen en regio’s van Rijkswaterstaat
de (werk)processen, organisatie en uitvoering van de zorgplicht heeft geborgd.6Bij vijf waterschappen en drie regio’s van Rijkswaterstaat waren op dat moment nog
noodzakelijke verbeteringen nodig voor een volledige borging.
In 2019 en het eerste kwartaal van 2020 heeft de ILT bij deze vijf waterschappen en
drie regio’s van Rijkswaterstaat een herinspectie uitgevoerd. Op één waterschap na
zijn bij deze waterschappen en regio’s van Rijkswaterstaat de noodzakelijke verbeteringen
van de zorgplicht inmiddels geborgd. In 2020 voldoet naar verwachting ook het laatste
waterschap.
Besluit over tijdstip vervallen status rivierbed achter primaire keringen Limburg
In de tussentijdse wijziging van het Nationaal Waterplan van december 2014 stond dat
voor de Limburgse Maasvallei nu nog de benadering geldt dat alle dijken bij de maatgevende
afvoer overstroombaar moeten zijn. Die benadering zal bij het toegroeien naar de nieuwe
normering komen te vervallen, onder voorwaarde dat compenserende maatregelen worden
uitgevoerd. In de brief die uw Kamer heeft ontvangen voor het Wetgevingsoverleg Water
van 27 november 2017 (Kamerstuk 34 775 J, nr. 17) zijn de compenserende maatregelen geconcretiseerd.7 Een aantal compenserende maatregelen is ondertussen in verkenning. Daarom werk ik
nu ook nader uit hoe en wanneer de overstroombaarheidseis kan vervallen en de status
rivierbed in het binnendijkse gebied. Ik hecht aan een zorgvuldige besluitvorming
over dit onderwerp, mede vanwege de mogelijke effecten van maatregelen op het hele
Maassysteem inclusief het benedenstroomse deel van de Maas. Daarom vindt op korte
termijn een bestuurlijk overleg plaats met betrokken partijen zodat ik daarna uitsluitsel
kan geven.
Kennisprogramma Zeespiegelstijging
Naar aanleiding van het ordedebat op 29 januari 2020 (Handelingen II 2019/20, nr.
46, item 25) ontving ik het verzoek van het lid Bromet om een reactie op de brief van de heer
Bregman aan alle Nederlanders met de titel «het Water komt». In het debat werd gerefereerd
aan de conclusie van de heer Bregman dat de waterwerken die wij hebben gebouwd en
waar we trots op kunnen zijn, altijd pas tot stand gekomen zijn nadat er een ramp
gebeurd was, en dit dan in relatie tot de dreiging die uitgaat van zeespiegelstijging
die ons noopt om verder vooruit te kijken. De heer Bregman vraagt ook aandacht voor
extreme scenario’s.
Het is evident dat waterveiligheid voor Nederland gezien de ligging en de (economische)
belangen van zeer groot belang is. Bij de totstandkoming en uitvoering van waterveiligheidsbeleid
wordt daarom rekening gehouden met de meest recente wetenschappelijke inzichten. Wanneer de zeespiegel stijgt
is er werk aan de winkel om de kwetsbaarheid van Nederland niet onacceptabel te laten
toenemen. Dat vraagt de nodige tijd. De constatering dat het van belang is om structureel
en ver vooruit te kijken in verband met de verwachte zeespiegelstijging deel ik dan
ook.
De afgelopen jaren is duidelijk geworden dat de zeespiegelstijging de tweede helft
van deze eeuw mogelijk gaat versnellen. Dat is voor mij aanleiding geweest om, samen
met de Deltacommissaris, het Kennisprogramma Zeespiegelstijging te starten. Tijdens
het WGO van 11 november 2019 (Kamerstukken 35 300 XII en 35 300 J, nr. 83) heb ik hier met uw Kamer over gesproken, en ik heb u hierover ook nader geïnformeerd,
onder andere in mijn brief van 6 november 2019.8 Het programma is erop gericht om de mechanismen die de zeespiegelstijging versnellen
beter te doorgronden, de houdbaarheid van de huidige strategieën in beeld te brengen
en de opties voor de lange termijn, tot aan 5 meter zeespiegelstijging, te onderzoeken.
Daarbij wordt steeds rekening gehouden met de actuele scenario’s van het IPCC. Zo
zullen de inzichten van het zesde IPCC assessment rapport dat verschijnt in 2022 worden
meegenomen, net als de nieuwe klimaatscenario’s voor Nederland die het KNMI in 2023
zal uitbrengen.
In september 2019 heb ik het Expertisenetwerk Waterveiligheid (ENW) gevraagd zich
uit te spreken over de houdbaarheid van de huidige waterveiligheidsstrategie, zoals
verwoord in het Nationaal Waterplan. Eind november ontving ik het advies. De belangrijkste
bevindingen zijn dat de huidige waterveiligheidsstrategieën houdbaar zijn voor een
zeespiegelstijging tot één meter, en waarschijnlijk (expert judgement) ook technisch
houdbaar en realiseerbaar voor twee meter zeespiegelstijging. In dat geval zal er
echter sprake zijn van grote effecten op ruimtelijk, economisch en ecologisch gebied.
Meer zeespiegelstijging op de langere termijn vraagt om andere strategieën en grotere
investeringen om de hoogwaterbescherming blijvend te borgen en de effecten van versnelde
zeespiegelstijging te kunnen blijven mitigeren. Het ENW geeft aan dat Nederland in
2050 gesteld moet staan voor een (versnelde) zeespiegelstijging die mogelijk in de
verdere toekomst plaats zal vinden. Enerzijds omdat vanaf dat moment versnelling van
zeespiegelstijging op kan treden en anderzijds ook gezien de belangen en de doorlooptijd
van grote civieltechnische werken. Dit betekent dat bij de herijking van het Deltaprogramma
in 2026 naar verwachting belangrijke besluiten moeten worden genomen over de strategieën.
Het ENW bevestigt dat we de komende jaren de tijd hebben en ook nodig hebben om alle
aspecten goed uit te zoeken. Het advies onderstreept de brede aanpak van het kennisprogramma
en helpt ons daarbinnen focus aan te brengen.
Het Kennisprogramma Zeespiegelstijging levert naast de informatie voor deze herijking,
ook inzicht op over mogelijk benodigde beleidsbeslissingen op rijksniveau. Doel is
de generaties na ons een solide basis voor een waterveilige toekomst te bieden, maar
niet om de toekomstige strategieën nu al in detail voor te schrijven. Daarom is het
streven om de mogelijkheden voor kansrijke strategieën voor de langere termijn zoveel
als mogelijk open te houden.
Ik ben er, ook gesteund door het ENW advies, van overtuigd dat we met de huidige aanpak
tijdig gesteld staan. Ik zal u op de hoogte houden van de voortgang in het Kennisprogramma
en ga graag met u in gesprek over de resultaten.
Afsluitdijk
Op dit moment is het project Afsluitdijk vol in uitvoering en wordt er doorgewerkt
aan de versterking van de iconische dijk. In mijn brief van 21 november 2019 heb ik
u geïnformeerd over de stand van zaken rond het issue inzake hydraulische randvoorwaarden
op de Afsluitdijk.9 Ik heb daarin aangeven dat de aangepaste voorwaarden ertoe zouden kunnen leiden dat
aanpassingen aan het ontwerp van de nieuw te bouwen spuisluizen nodig zijn. Omdat
de verschillende objecten binnen het project Afsluitdijk veel relaties met elkaar
hebben, is eerst gekeken of de gewijzigde randvoorwaarden effecten hebben op andere
onderdelen van de dijk. Dat blijkt het geval. Er zijn ook effecten op de bestaande
spuimiddelen. Dat is constructief ingewikkeld, omdat bestaande objecten moeten worden
aangepakt. Daarom is een nadere uitwerking nodig. Met de opdrachtnemer zijn afspraken
gemaakt over de aanpak hoe te komen tot een heldere onderbouwing van de inhoudelijke
aanpassingen en de gevolgen hiervan voor de planning en de kosten. De verwachting
is dat er vertraging zal optreden. Wat de exacte planning wordt en wat de financiële
gevolgen zijn, zal in het najaar duidelijk moeten worden. Ik zal u daarna zo spoedig
mogelijk informeren.
Gemaal IJmuiden
Op 29 april jl. is één van de zes pompen van het gemaal IJmuiden uitgevallen. Door
de uitval van de pomp is de maximale pompcapaciteit van het gemaal gedaald tot 80%.
De analyse van de exacte oorzaak is op dit moment in volle gang, maar de huidige verwachting
is dat de pomp negen tot twaalf maanden buiten gebruik zal zijn. De oorzaak hiervan
is dat het storingsonderzoek en de vervanging technisch complex zijn en deels plaatsvinden
bij de fabrikant in het buitenland.
Dit gemaal is van groot belang voor de waterhuishouding op het Noordzeekanaal, het
Amsterdam-Rijnkanaal en omliggende gebieden. Door de huidige droogte is er geen acuut
risico voor het waterpeil op het Noordzeekanaal en het Amsterdam-Rijnkanaal. Mocht
de inzet van het gemaal nodig zijn om eventuele zoutindringing tegen te gaan, dan
is hiervoor voldoende pompcapaciteit beschikbaar. Bij piekbuien en vanaf het stormseizoen
(vanaf 15 oktober) zijn die risico’s er echter wel en kan, zonder maatregelen, ook
de scheepvaart hinder ondervinden, bijvoorbeeld door verlaagde doorvaarhoogtes. Daarom
neemt Rijkswaterstaat de volgende beheersmaatregelen:
• Om zoveel mogelijk capaciteit te behouden, is het groot onderhoud aan de overige pompen
ingetrokken.
• Vóór de start van het stormseizoen is tijdelijke pompcapaciteit beschikbaar om een
zo groot mogelijk deel van de verloren gegane pompcapaciteit op te vangen.
• Indien nodig zal Rijkswaterstaat voorafgaand aan verwachte neerslag al spuien of malen
(het zogenaamde voorspuien).
• Ook zal Rijkswaterstaat nauw contact houden met de betrokken waterschappen over eventuele
aanvullende waterbeheersingsmaatregelen. Zo kunnen waterschappen indien nodig wellicht
langer het water vasthouden in het regionale systeem of het water tijdelijk via andere
routes afvoeren zoals het Markermeer.
Door klimaatverandering, verstedelijking en snellere afvoer van het water wordt het
gemaal IJmuiden in de toekomst nog crucialer voor een veilige waterhuishouding in
het gebied. Daarmee wordt het ook belangrijker dat de hersteltijd van het gemaal bij
defecten en storingen wordt geminimaliseerd. Dit punt wordt meegenomen in de vervangings-
en renovatiemaatregelen die de komende jaren uitgevoerd gaan worden aan het gemaal
in het kader van het programma voor vervanging en renovatie. Volgens het huidige tijdpad
is de afronding van de planfase van dat project voorzien in 2024. Ik ga echter bekijken
of die planning kan worden versneld en of tussentijdse maatregelen nodig en mogelijk
zijn om de kwetsbaarheid te minimaliseren.
2. Droogte en klimaatadaptatie
Droogte
Nederland zal zich aan moeten passen aan de gevolgen van klimaatverandering met langere
perioden van droogte en laagwater in de rivieren en toenemende kans op hevige buien
met wateroverlast. De droogte zorgt nu voor het derde jaar op rij voor problemen,
met name op de hoge zandgronden. In mijn brief van 27 mei 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd
over de stand van zaken van de droogte dit jaar.10 De Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling is met onder meer een geactualiseerd
landelijk draaiboek, de nieuwe handleiding voor de verdringingsreeks en de handleiding
chloride goed geëquipeerd om een eventuele volgende droogtecrisis goed te beheersen.
In het Pinksterweekend ontstond er in het Oosten van het land een grote toename in
de vraag naar drinkwater. Deze piek is mede ontstaan als gevolg van de corona-restricties
in combinatie met het warme weer. Het drinkwaterbedrijf heeft de druk daarom tijdelijk
verlaagd. Het betreft geen tekort aan zoetwater voor drinkwaterwinning, maar een knelpunt
in de drinkwaterproductie. In de andere delen van het land waren de pieken veel minder
hoog en zijn er geen problemen gesignaleerd. Om de robuustheid van het drinkwatersysteem
te verbeteren voer ik samen met de betrokken partijen de aanbevelingen van de Beleidstafel
droogte uit. Tevens werk ik samen met alle partijen aan een uitvoerbaar en handhaafbaar escalatiesysteem voor drinkwaterbeperkingen. Voorstellen daarvoor kunt u verwachten
in relatie tot de Beleidsnota Drinkwater (eind dit jaar). De drinkwaterbedrijven communiceren
actief over droogte en de noodzaak om zuinig om te gaan met drinkwater. En ook op
het gezamenlijk platform Ons Water communiceren we over droogte, watertekorten en
zuinig omgaan drinkwater.
Voorkeursvolgorde voor (regionaal) waterbeheer
Naast aanpassingen in het watersysteem zal ook bij de ruimtelijke inrichting meer
rekening moeten worden gehouden met waterbeschikbaarheid en wateroverlast. In de Nationale
Omgevingsvisie (NOVI) en in het Nationaal waterprogramma wordt daarom een voorkeursvolgorde
opgenomen voor (regionaal) waterbeheer. Uitgangspunt is dat in de ruimtelijke inrichting
meer rekening wordt gehouden met waterbeschikbaarheid en dat alle watergebruikers
zuiniger omgaan met water. Verder moet water beter worden vasthouden, opgeslagen en
verdeeld over de watervragende functies in een gebied, en indien nodig kunnen worden
afgevoerd. Daarnaast blijft droogte een natuurlijk fenomeen, waardoor (economische)
schade niet altijd kan worden voorkomen.
Beleidstafel Droogte: uitvoering adviezen loopt voorspoedig
Ik heb uw Kamer op 18 december 2019 geïnformeerd over de Eindrapportage van de Beleidstafel
droogte.11 Met de uitvoering van 46 aanbevelingen van de Beleidstafel droogte wordt Nederland
beter weerbaar tegen droogte. De uitvoering van de aanbevelingen loopt voorspoedig.
De waterbeheerders brengen de lessen van de Beleidstafel droogte momenteel in de praktijk. Er wordt gewerkt aan een transitie naar actief grondwatervoorraadbeheer.
De waterbeheerders houden het water zoveel mogelijk vast en zetten waterpeilen maximaal
op. De nieuwe handleiding voor de verdringingsreeks wordt toegepast en regionaal uitgewerkt,
de kaart met kwetsbare (categorie 1) natuurgebieden is beschikbaar en Rijkswaterstaat
onderzoekt de mogelijkheden om het water slimmer vast te houden en te verdelen in
het Hoofdwatersysteem.
De Minister van LNV heeft begin 2020 het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw
naar uw Kamer gestuurd.12 In het Deltaplan Zoetwater voeren we momenteel maatregelen uit in het kader van het
Maatregelenpakket fase 1 voor ruim € 400 miljoen, waarmee we water beter vasthouden,
zuiniger zijn met water en water slimmer verdelen.
Maatregelpakket zoetwater fase 2 (2022–2027): hoge ambitie
Het is nu voor het derde jaar op rij extreem droog. Het doel van het Deltaplan Zoetwater
is om de weerbaarheid van Nederland tegen zoetwatertekorten te vergroten zodat de
negatieve effecten van droogtes zoals in 2018 en 2019 kleiner worden. Voor de tweede
fase van het Deltaplan Zoetwater worden door Rijkswaterstaat en de zes zoetwaterregio’s
ongeveer 150 kansrijke zoetwatermaatregelen voorbereid en geprioriteerd. Deze maatregelen
zijn beoordeeld op bestuurlijk afgesproken criteria als legitimiteit, effectiviteit, kosten/baten en regionale cofinanciering.
Door dit proces ontstaat een sterk onderbouwd maatregelpakket.
Het totale maatregelpakket wordt bekostigd vanuit het Rijk (Deltafonds), de waterschappen,
de provincies en de drinkwaterbedrijven. Regionale maatregelen worden voor 75% door
de regio betaald en (maximaal) 25% van de kosten worden uit het Deltafonds vergoed;
maatregelen van Rijkswaterstaat worden volledig uit het Deltafonds betaald; bovenregionale
maatregelen en innovaties krijgen maximaal 50% bijdrage uit het Deltafonds.
In mijn brief van 4 juni 2020 aan uw Kamer heb ik aangegeven dat ik vanwege de urgentie
om Nederland weerbaarder te maken tegen droogte de intentie heb om voor de tweede
fase van het Deltaplan Zoetwater (2022–2027) aanvullend € 100 miljoen uit het Deltafonds
beschikbaar te stellen.13 Voor de tweede fase heb ik momenteel € 150 miljoen gereserveerd in het Deltafonds.
Met deze extra impuls en daarmee gepaard gaande cofinanciering van € 540 miljoen vanuit
de regio, kan een maatregelenpakket van circa € 800 miljoen gerealiseerd worden.
Motie droogtepilots Achterhoek en Twente
De stand van zaken rond de motie Geurts over droogtepilots in de Achterhoek en Twente
(Kamerstuk 35 300 XII, nr. 63) is op dit moment als volgt. De zoetwaterregio Oost-Nederland gaat aan de hand van
praktijkcases:
1. een nieuwe (generieke) gebiedsgerichte aanpak van droogte ontwikkelen die eraan bijdraagt
dat plannen daadwerkelijk kunnen worden uitgevoerd, en
2. binnen projecten en nieuwe pilots meteen elementen van de nieuwe aanpak toepassen.
Vanuit het Deltaprogramma Zoetwater heb ik een bijdrage van € 100.000 beschikbaar
gesteld aan zoetwaterregio Oost-Nederland om de motie uit te voeren, vooruitlopend
op een bijdrage aan de uitvoering van de concrete maatregelen in de tweede fase van
het Deltaplan Zoetwater. Vanuit het Rijk steunen we de uitvoering van de motie ook
met kennis en zullen de inzichten breder worden verspreid via het Deltaprogramma.
Waterschap Rijn en IJssel en waterschap Vechtstromen zullen één succesvol en één moeizaam
verlopen gebiedsproces analyseren. De succes- en faalfactoren worden uitgediept met
externe deskundigen om op basis daarvan te komen tot een vernieuwde gebiedsgerichte
aanpak voor de zoetwateropgaven in de zandgebieden van Oost-Nederland. Het streven
is het resultaat te verankeren in een bestuurlijke bijeenkomst die gekoppeld is aan
de vergadering van het Regionaal Bestuurlijk Overleg Rijn Oost op 25 juni 2020.
Effecten corona in relatie tot zoetwater/droogte
De effecten op de lopende uitvoeringsprojecten van fase 1 Deltaplan Zoetwater zijn
beperkt. Gebiedsprocessen van regionale overheden met watergebruiksfuncties zoals
landbouw, drinkwater en natuur lopen, vanwege de beperkingen om fysiek te overleggen,
wel vertraging op. Dit zal de komende maanden met name op de hoge zandgronden vertraging
opleveren bij het gezamenlijk maken van afspraken over maatregelen en de cofinanciering
daarvan voor het maatregelpakket fase 2. Het doel om begin 2021 te besluiten over
fase 2 komt vooralsnog niet in gevaar, omdat voor een groot deel van de maatregelen
al eerder afspraken zijn gemaakt en er flexibiliteit zit in de planning komend half
jaar.
Follow up bestuursakkoord klimaatadaptatie
In mijn brief van 20 april jl. heb ik uw Kamer reeds uitgebreid geïnformeerd over
de voortgang van de acties uit het Bestuursakkoord Klimaatadaptatie van november 2018.14 Ik ben daarbij ingegaan op de uitwerking van de tijdelijke impulsregeling klimaatadaptatie
en de invulling van de motie van het lid Remco Dijkstra.15 Ik heb de intentie om in totaal circa € 150 tot € 250 miljoen te reserveren voor
deze regeling. Eerder dit jaar heb ik u ook al geïnformeerd over de selectie van vijf
uitvoeringspilots in Eindhoven, Horst aan de Maas, Dordrecht, de provincie Gelderland
en Enschede die ik vooruitlopend op de impulsregeling klimaatadaptatie financieel
ondersteun.16
Effecten corona in relatie tot klimaatadaptatie
In mijn brief van 20 april jl. heb ik gemeld dat de maatregelen tegen corona impact
hebben op de voortgang van de ambities uit het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie. Deze
impact verken ik momenteel samen met de decentrale overheden. Laat ik vooropstellen
dat ik begrip heb voor de situatie die is ontstaan bij veel decentrale overheden als
gevolg van de coronamaatregelen.
Desondanks blijf ik benadrukken dat het belangrijk is om door te gaan met de ambities
voor klimaatadaptatie. Het is goed om de risicodialogen niet over te slaan of te vervangen
door lichtere versies, omdat deze een onmisbare stap zijn om te komen tot prioritering
van maatregelen. Op een speciaal ingericht onderdeel van het kennisportaal (www.ruimtelijkeadaptatie.nl) staan tips, voorbeelden en ervaringen voor wat er in deze tijden wél mogelijk is.
Voor de ondersteuning van participatie in tijden van coronamaatregelen trek ik samen
op met de Minister van BZK. Waarbij de Minister van BZK werkt aan concrete tools voor
gemeenten, zoals open source software voor eParticipatie.
Klimaatbestendige netwerken
Net als andere overheden, moet ook de rijksoverheid zorgen dat haar netwerken in 2050
klimaatbestendig zijn. Daarom werken Rijkswaterstaat en ProRail in 2020 en 2021 aan
stresstesten en risicodialogen voor het Hoofdwegennet, het Hoofdvaarwegennet, het
Hoofdwatersysteem en het spoor. In de stresstesten kijkt Rijkswaterstaat naar de gevolgen
van de vier dreigingen uit het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie: wateroverlast, droogte,
hitte en gevolgen van overstromingen. Voor het hoofdwatersysteem gebruikt Rijkswaterstaat
de resultaten van reeds lopende programma’s (zoals het HWBP en de Deltaprogramma’s
Zoetwater en Waterveiligheid). De uitkomsten van de stresstesten vormen de basis voor
de risicodialogen die de netwerkbeheerders gaat uitvoeren met partners in de regio
zoals gemeenten, waterschappen en provincies. Deze dienen voor validatie van de uitkomsten
van de stresstesten, het afwegen van risico’s, ambitievorming en het zoeken van gezamenlijke
en effectieve oplossingen. Dit maakt tevens inzichtelijk hoe en tegen welke kosten
maatregelen getroffen kunnen worden bij zowel aanleg, als beheer en onderhoud en vervanging
en renovatie. Dit past in de afspraken over vitale en kwetsbare netwerken.
Andere sectoren
In het kader van de Nationale klimaatadaptatiestrategie zijn ook andere departementen
bezig met het formuleren van beleid en acties voor klimaatadaptatie. De Minister van
LNV heeft u begin dit jaar het Actieprogramma Klimaatadaptatie Landbouw toegestuurd.17 Daarnaast werkt de Minister van LNV in overleg met mijn ministerie en andere partners
aan een advies over aanvullende acties voor klimaatadaptatie en natuur en hoe deze
tot uitvoering kunnen worden gebracht. In beide sporen wordt de relatie met het Deltaprogramma
gelegd. Onderzocht wordt onder andere hoe decentrale overheden de landbouw betrekken
bij de acties die in het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie worden uitgevoerd met betrekking
tot stresstesten en risicodialogen voor droogte en wateroverlast en waterbeschikbaarheid.
3. Drinkwater en waterkwaliteit
Drinkwaterrichtlijn
In Europees verband is overeenstemming bereikt tussen Europese Commissie, de lidstaten
en het Europees Parlement over de herziening van de Drinkwaterrichtlijn. In verband
met de impact van het coronavirus is de procedurele afwikkeling vertraagd. Naar verwachting
wordt de richtlijn op zijn vroegst in oktober 2020 vastgesteld. Nieuwe aspecten van
de Drinkwaterrichtlijn vereisen vastlegging in nationale regelgeving. Twee maanden
na de definitieve vaststelling zal ik het Implementatieplan naar uw Kamer sturen.
Daarnaast zullen afspraken gemaakt worden met diverse partijen over de feitelijke
uitvoering.
Beleidsnota drinkwater 2020
Dit jaar zal ik de Beleidsnota Drinkwater 2020–2026 vaststellen. Op 15 april 2020
heb ik u geïnformeerd over de hoofdlijnen van de nieuwe Beleidsnota Drinkwater.18 Het bleek dat in de bijlage bij deze brief enkele tabellen ontbraken. Bijgevoegd
bij deze brief treft u daarom de aangepaste versie van het rapport «Evaluatie Beleidsnota
Drinkwater 2014» aan (bijlagen 2a en 2b)19.
Het Planbureau voor de Leefomgeving heeft op 22 mei jl. een addendum uitgebracht op
de Nationale Analyse Waterkwaliteit. In dit addendum is de waterkwaliteitsopgave voor
drinkwater gebiedsspecifiek uitgewerkt. Deze analyse vormt ook een belangrijke grondslag
voor de Beleidsnota Drinkwater. Daarin zal ik de handelingsopties die in het addendum worden genoemd nader
uitwerken, waarbij ik ook rekening zal houden met de implementatie van de herziene
drinkwaterrichtlijn.
Drinkwaterkwaliteit
Elk jaar onderzoekt de ILT de resultaten van de reguliere meetprogramma’s van de drinkwaterbedrijven. De analyse over 2018 laat zien dat in 99,9% van de
metingen aan de normen wordt voldaan.20 Het drinkwater is dan ook van goede kwaliteit. Ten aanzien van lood in drinkwater
is op basis van een advies van de Gezondheidsraad geconstateerd dat dit opnieuw de
aandacht behoeft. De problematiek speelt met name in panden van voor 1960 waarbij
de eigenaren niet (alle) loden leidingen verwijderd hebben.
Op 6 november 2019 heeft u het rapport van de Gezondheidsraad over loodinname via
kraanwater ontvangen. Op dezelfde dag heb ik, samen met de Ministers van Medische
Zorg en Sport en van Binnenlandse Zaken, uw Kamer een eerste reactie op dat rapport
toegestuurd.21 In deze reactie bent u geïnformeerd over de aanpak die het kabinet naar aanleiding
van het GR-rapport en in aanvulling op al bestaand beleid wil inzetten. Een groot
aantal acties werden genoemd die opgepakt zouden worden. Tijdens het WGO Water van
11 november 2019 heb ik toegezegd dat ik na overleg met mijn collega’s van BZK en
VWS uw Kamer het eerste kwartaal van 2020 zou informeren. In het kader van het WGO
Wonen van eveneens 11 november 2019 is een motie van de leden Nijboer en Van Eijs
aangenomen die de regering vraagt om een aanvalsplan op te stellen om alle loden leidingen
te laten vervangen. Door met name de focus van verschillende partijen op het beheersen van de coronacrisis is de planning niet gehaald. De
planning is erop gericht dat u voor het zomerreces de brief van BZK mede namens IenW
en VWS zal ontvangen waarmee u, zoals toegezegd, nader geïnformeerd wordt over welke
acties er tot nu toe samen met diverse betrokkenen zijn ingezet en wat de (vervolg)aanpak
inhoudt.
Effecten corona in relatie tot drinkwater en afvalwater
Zoals aan uw Kamer op 26 maart 2020 per brief is toegelicht sluiten drinkwaterbedrijven
geen huishoudens meer af van drinkwater, zolang de coronacrisis in Nederland is.22Drinkwaterbedrijven hebben met alle huishoudens die in de 1,5 maand voor de brief
van 26 maart waren afgesloten contact gezocht en hen zo mogelijk en gewenst weer aangesloten.
Inwoners van Nederland kunnen het nieuwe coronavirus niet krijgen door drinkwater
te drinken. Drinkwater in Nederland is goed gezuiverd. Hierbij worden bacteriën en
virussen verwijderd of onschadelijk gemaakt.
Bij een klein deel van de bevolking die besmet is met het nieuwe coronavirus kan het nieuwe coronavirus in feces worden aangetoond. En dus kan het ook worden
aangetoond in afvalwater. Wanneer inwoners en afvalwatermedewerkers zich houden aan
de al bestaande instructies voor het veilig omgaan en werken met rioolwater, is er
geen verhoogd risico op besmetting of infectiegevaar met het nieuwe coronavirus. Ik
heb het RIVM gevraagd onderzoek te doen naar het nieuwe coronavirus in drink- recreatie/oppervlakte-
en afvalwater. Er wordt in de hele wereld veel onderzoek gedaan naar COVID-19. Het
is belangrijk om ons steeds te kunnen blijven baseren op de laatste inzichten over
de mogelijke risico’s van virusoverdracht. Nieuwe informatie leidt tot voortschrijdend
inzicht en als het nodig is worden eerdere adviezen bijgesteld. Eind dit jaar verwacht
ik de uitkomsten.
Waterkwaliteit
Goede waterkwaliteit in Nederland is en blijft hard werken. Ik informeer u graag over
de inzet die niet alleen ik, maar alle waterbeheerders hiervoor leveren. Met de Delta-aanpak
Waterkwaliteit is de afgelopen jaren een impuls gegeven aan het verbeteren van de
waterkwaliteit. De versnellingstafels werken toe naar het maken van bestuurlijke afspraken
om de waterkwaliteit verder te verbeteren. Eind dit jaar zal de Delta-aanpak worden
geëvalueerd, op basis waarvan het vervolg bepaald wordt.
Als onderdeel van de Delta-aanpak is opdracht gegeven aan het PBL voor de Nationale
analyse Waterkwaliteit. Het PBL heeft 30 april jl. de rapportage van de Nationale
Analyse Waterkwaliteit gepubliceerd. Begin juni heeft u de appreciatiebrief daarover
ontvangen. De analyse laat zien dat de waterkwaliteit verder verbetert, maar ook dat
nog niet overal in Nederland alle doelen voor de Kaderrichtlijn Water gehaald worden.
De opgaven om de waterkwaliteit te verbeteren zijn divers en alleen samen kunnen we
de doelen realiseren. De Nationale analyse waterkwaliteit is een bouwsteen voor het
opstellen van de maatregelpakketten voor de KRW stroomgebiedbeheerplannen (2022–2027).
Deze stroomgebiedbeheerplannen zullen als bijlage van het Nationaal Waterprogramma
2022–2027 de inspraak in gaan. Ik verken momenteel de mogelijkheden om het vaststellen
van de ontwerpplannen met enkele maanden uit te stellen, als gevolg van vertraging
door de coronacrisis. Ik ben hierover in overleg met regionale partijen en de Europese
Commissie. Ik streef ernaar om eind 2021 de plannen af te ronden. En ik heb opdracht
gegeven aan Rijkswaterstaat voor de planuitwerking en realisatie van de KRW maatregelen
in het hoofdwatersysteem voor de periode 2022–2027.
Nationaal samenwerkingsprogramma PFAS in water
Chemische stoffen kunnen een nadelige invloed hebben op het leven in het water. Ook
vormen ze een risico voor de mens, bijvoorbeeld via doorvergiftiging naar vis of de
aanwezigheid in drinkwater. PFAS is een groep van stoffen die al in zeer lage concentraties
dergelijke nadelige effecten heeft. Het gaat hierbij om de balans tussen enerzijds
de bescherming van het milieu en anderzijds de redelijke ruimte voor verschillende
activiteiten. Daarom ben ik bezig een Nationaal samenwerkingsprogramma PFAS in water
op te zetten, samen met betrokken overheden en bedrijfsleven. De focus van het Nationaal
samenwerkingsprogramma is gericht op bronnen (direct en diffuus) met PFAS naar water,
waarbij vervolgens breed gekeken wordt naar oplossingen in de keten.
De stappen die nu gezet worden voor de afvalwaterlozingen afkomstig van het toepassen,
verwerken of opslaan van grond, zie ik als onderdeel van dit programma. De Taskforce
PFAS heeft het initiatief genomen om hier een oplossing te vinden, samen met het bedrijfsleven.
Voor grondbanken en grondreinigers is een uniforme voorwaarde vastgesteld welke bevoegd
gezag kan gebruiken in het reguleren van de lozing. Voor stortplaatsen zijn afspraken
gemaakt over een individuele beoordeling zoals deze ook bij een regulier vergunningsproces
wordt doorlopen
Pilot bezien vergunningen
Rijkswaterstaat heeft een start gemaakt met de vervolgaanpak naar aanleiding van de
pilot «bezien watervergunningen».23 Uit de pilot bleek dat ongeveer driekwart van de vergunningen aangepast moet worden.
Voor een kwart van de vergunningen is dit bij voorkeur op korte termijn. Er zijn geen
lozingen geïdentificeerd waar direct ingrijpen nodig is. De komende 2 tot 3 jaar gaat
Rijkswaterstaat de meest risicovolle vergunningen/bedrijven bezien, en zullen waar nodig aanpassingen worden doorgevoerd in de
vergunning. Daarnaast wordt een structurele aanpak uitgewerkt, om alle vergunningen
cyclisch te bezien.
Adviescommissie Water
Op 19 december 2017 heeft de Adviescommissie Water (AcW) advies uitgebracht over grondwater
(zie bijlage 3)24. De AcW stelt dat met name de achteruitgang van de grondwaterkwaliteit een urgente
opgave is, zeker omdat de drinkwatervoorziening hiervan voor een deel afhankelijk
is. Ook het tegengaan van bodemdaling, waarbij kwantitatief grondwaterbeheer een belangrijke
rol speelt, is volgens de AcW een urgent maatschappelijk vraagstuk.
Beide opgaven vragen van alle betrokken overheden extra aandacht en (beleids)inzet.
Als extra opgave speelt daarbij dat onder invloed van ontwikkelingen zoals de klimaatverandering,
energietransitie en economische groei het steeds complexer zal worden om de kwaliteit
van de grondwatervoorraden te waarborgen en om grondwateroverlast en -onderlast te
voorkomen.
Het kabinet herkent zich in de analyse van de AcW. Op het terrein van het grondwater-
(en oppervlaktewater) beleid is de laatste jaren veel in gang gezet, onder andere
in het kader van de uitwerking van de Structuurvisie Ondergrond, de Delta-aanpak Waterkwaliteit,
het Drinkwaterbeleid en de Beleidstafel Droogte. Binnen deze processen zijn de aanbevelingen
van de AcW betrokken en meegewogen. Omdat grondwater raakt aan een groot aantal beleidsopgaven
en -terreinen, die de afgelopen periode bovendien volop in beweging zijn, heeft de
reactie op het AcW-advies helaas enige tijd op zich laten wachten. Door nu het «net
op te halen» is het mogelijk om een compleet beeld te schetsen van de wijze waarop
met de aanbevelingen is omgegaan (zie bijlage).
Specifiek voor de Beleidstafel Droogte kan ik u melden dat recent is afgesproken dat
provincies grondwateronttrekkingen bij kwetsbare natuurgebieden in kaart gaan brengen
en nagaan welke beïnvloedingsmogelijkheden er zijn om negatieve effecten te beperken.
Chemours
Periodiek bespreek ik met de provincie Zuid-Holland de voortgang in de casus Chemours.
Meest recent is dit geweest tijdens een bestuurlijk overleg dat op 11 mei 2020 heeft
plaatsgevonden. Daarbij is steun uitgesproken voor de lijn die de provincie hanteert
in het terug dringen van de emissies conform de motie van het Kamerlid Van Esch.25 Zo is op 6 mei 2020 door de Provincie Zuid-Holland het definitieve besluit gepubliceerd
waarin diverse aanpassingen van de waterzuivering, ingebruikname van koolfilters en
een verlaging van de vergunde indirecte lozing naar het water worden vastgelegd. Hiermee
wordt de vergunde indirecte lozing van GenX-stoffen teruggebracht van 140 kg/jaar
naar 2 kg/jaar.
Tevens heeft de Staatssecretaris naar aanleiding van de toezegging in het AO PFAS
van 19 februari 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 78) de landsadvocaat om advies gevraagd met betrekking tot de juridische mogelijkheden
voor het Rijk om schade te verhalen op Chemours. Het advies laat zien dat aan het
indienen van een schadeclaim diverse haken en ogen zitten. Gelet daarop acht de Staatssecretaris
het niet opportuun om tot het indienen van een claim over te gaan.
Debietsafhankelijke lozingen
Op 13 februari 2019 heeft Kamerlid Van Brenk tijdens het debat over de gevolgen van
aanhoudende droogte (Handelingen II 2018/19, nr. 53, item 8) een motie aangehouden inzake de debietsafhankelijkheid van industriële lozingsvergunningen
(Kamerstuk 27 625, nr. 467). Tijdens het debat heb ik toegezegd een extern bureau dit te laten onderzoeken.
Op basis van het gedane onderzoek (bijlage 5)26 concludeer ik dat het huidig instrumentarium afdoende is en een debietsafhankelijke
lozingsvergunning geen toegevoegde waarde heeft. Wel zal ik conform het bijbehorende
advies een handreiking opstellen om in tijden van extreme droogte snel werk te kunnen
maken van de meest doelmatige maatregelen. Deze handreiking zal met alle betrokken
stakeholders worden opgesteld. Ik stuur u te zijner tijd een exemplaar van de handreiking.
Aanpak medicijnresten
Waterschappen hebben toegezegd «Versnellingsprogramma Medicijnresten uit Afvalwater»
uit te voeren, om het «lerend te implementeren». Tot 2023 gaan 11 waterschappen op
15 rioolwaterzuiveringen medicijnresten – en andere microverontreinigingen – verwijderen,
met financiële ondersteuning van het Rijk. Ook start komend najaar een proef bij zes
ziekenhuizen om de lozing van röntgencontrastmiddelen te vermijden, door patiënten
hun urine apart op te laten vangen. Uit een eerdere proef in Deventer bleek dat patiënten
bereid zijn hieraan mee te werken.
Beantwoording vragen Van Brenk uit Notaoverleg Bodem 12 mei 2020 (Kamerstuk 30 015, nr. 77)
Alle bevoegde gezagen hebben op grond van de Drinkwaterwet ook de zorg voor de duurzame
veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening. In de bodemwetgeving staat het
voorkomen van verontreinigingen, in de bodem en in het grondwater centraal. Daartoe
zijn in de Omgevingswet en de onderliggende besluiten preventieve bepalingen en zorgplichten
opgenomen. Het beleid is er op gericht om een achteruitgang van de kwaliteit van grondwater
te voorkomen, teneinde op de lange termijn de zuiveringsinspanning te verminderen.
Hierbij wordt uitgegaan van de preventieladder.
Ondanks alle voorzorgsmaatregelen kunnen situaties ontstaan, waar zich toch een verontreiniging
in het grondwater bevindt. Indien zich dat voordoet in een gebied waar drinkwater
gewonnen wordt, voert het bevoegd gezag samen met het drinkwaterbedrijf een risicoanalyse
uit voor het in te nemen grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening. In lijn
met artikel 7 derde lid van de kaderrichtlijn water wordt gestreefd naar een zo eenvoudig
mogelijke zuivering voor het drinkwater. Daarbij gaan de bevoegde gezagen samen met
het betreffende drinkwaterbedrijf na op welke manier de drinkwatervoorziening het
beste beschermd kan worden tegen die verontreiniging.
Als er stoffen in het grondwater zitten is preventie en aanpak aan de bron vaak niet
meer mogelijk en blijven interceptie en zuivering als opties over. De afwegingen die
daarbij worden gemaakt zijn voor PFAS niet anders dan voor andere stoffen. In het
tijdelijk handelingskader is het toepassen van PFAS-houdende grond in grondwaterbeschermingsgebieden
niet toegestaan. Voor PFAS zijn de opties meestal alleen interceptie en zuivering
bij het drinkwaterbedrijf. Het onverkort toepassen van de drinkwaternorm voor al het
grondwater op elke locatie zou leiden tot vele kostbare grondwatersaneringen die niet
kosteneffectief zijn.
Om de ernst van een bodemverontreiniging te bepalen worden interventiewaarden gebruikt.
Niet voor alle stoffen zijn interventiewaarden bepaald. Soms is er nog onvoldoende
informatie om de interventiewaarden te onderbouwen of komt er op korte termijn nieuwe
informatie die de hoogte van de waarden kan beïnvloeden. Voor bepaalde stoffen kan
het urgent zijn om de ernst van de verontreiniging te kunnen bepalen. In dat geval
kunnen Indicatieve Normen Ernstige Verontreiniging (INEV’s) bepaald worden. Bij de
bepaling van deze INEV’s worden dezelfde beschermdoelen en beschermniveaus gehanteerd
als bij de interventiewaarden. Deze waarden worden door de bevoegde overheden gebruikt
om de ernst van een bodemverontreiniging te beoordelen. De INEV’s kennen een ander
beschermingsdoel dan de drinkwaterbereiding. Deze waarden worden door de bevoegde
overheden gebruikt om de ernst van een bodemverontreiniging te beoordelen. Bij overschrijding
van deze waarden wordt beoordeeld of er maatregelen nodig zijn om de verontreiniging
aan te pakken. Dus ook op plekken waar het grondwater niet als drinkwater wordt gewonnen.
In gebieden waar drinkwater wordt gewonnen uit grondwater is een aanvullende beoordeling
nodig op basis van de specifieke eisen die gesteld worden aan grondwater bestemd voor
de bereiding van drinkwater. Op deze wijze kan op een kosteneffectieve manier omgegaan
worden met aanwezige verontreinigingen.
Door de INEV’s en kwaliteitseisen voor drinkwater in samenhang toe te passen met de
preventieladder als uitgangspunt kunnen bevoegd gezag en drinkwaterbedrijven ervoor
zorgen dat de veiligheid van ons drinkwater geborgd blijft. Er is vanuit de zorgplicht
dus aandacht voor het veiligstellen van de drinkwatervoorziening. Daarbij gelden bij
drinkwaterwinningen en intrekgebieden specifieke criteria.
4. Noordzee, Wadden en grote wateren
Stand van zaken Noordzeeoverleg
In mijn brief van 6 november 2019 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het Programma
Noordzee 2022–2027.27 Op het ogenblik wordt onder leiding van de voorzitter OFL gewerkt aan de afronding
van het proces om tot een Noordzeeakkoord te komen. Over de tussenstand van dat proces
heb ik uw Kamer recentelijk geïnformeerd per brief van 16 april 2020.28 Betrokken partijen hebben extra tijd verzocht om tot overeenstemming te komen. Zodra
de uitkomst hiervan bekend is zal ik u hierover separaat informeren. Inmiddels heeft
u op 27 mei 2020 mijn antwoorden ontvangen op uw vragen inzake het Onderhandelaarsakkoord voor de Noordzee.29
Voor de zomer verwacht ik nog een advies van het OFL te mogen ontvangen over de governance van het Noordzeeoverleg. Daarmee wordt antwoord gegeven
op de motie van het lid De Groot die vraagt om een versterking van de Rijksregie op
de Noordzee te onderzoeken.30 Ik zal uw Kamer dit advies doen toekomen.
Kaderrichtlijn Mariene Strategie
Op het ogenblik wordt gewerkt aan het opstellen van de actualisatie van het monitoringprogramma
Mariene Strategie, een verplichting volgens de Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie
(KRM). Het ontwerp monitoringprogramma heeft van 3 april tot 14 mei jl. ter inzage
gelegen, waarna het kabinet het monitoringprogramma definitief kan vaststellen. Uw
Kamer zal daarna zo spoedig mogelijk worden geïnformeerd. Conform de rapportagedeadline
van 15 oktober a.s. zal Nederland aan de Europese Commissie over het KRM-monitoringprogramma
rapporteren. Daarnaast wordt ook gewerkt aan het KRM programma van maatregelen, dat
bijdraagt aan het behalen en behouden van de goede milieutoestand voor het Nederlandse
deel van de Noordzee. Dit programma van maatregelen zal onderdeel van het Programma
Noordzee 2022–2027 worden.
Programmatische Aanpak Grote Wateren
Via de Programmatische Aanpak Grote Wateren (PAGW) werken de Ministeries van LNV en
IenW samen met regionale overheden, maatschappelijke organisaties en marktpartijen aan toekomstbestendige grote wateren met
hoogwaardige natuur die goed samengaat met een krachtige economie. Tot circa 2050
wordt erop ingezet om 33 maatregelen op een adaptieve, gebiedsgerichte en doelmatige
manier uit te voeren.
De maatregelen richten zich op het verbeteren van de ecologische waterkwaliteit, de
aanleg van verloren en ontbrekende leefgebieden, het terugbrengen van natuurlijke
dynamiek, het versterken van het estuariën karakter van de Delta en het verbeteren
van verbindingen tussen de zee, estuaria en rivieren. Daarmee ontstaat een stabiel
en samenhangend ecologisch netwerk van de grote wateren en de inliggende natuur.
Op 8 november 2019 hebben mijn collega van LNV en ik uw Kamer geïnformeerd over de
PAGW-projecten waarvoor geld is gereserveerd op de begrotingen van IenW en LNV.31 Momenteel wordt voor deze projecten de uitvoering voorbereid. Zo liggen dit najaar
verschillende startbeslissingen voor in het BO MIRT en zijn de eerste ter visieleggingen
in het kader van de milieueffectrapportages onlangs afgerond. Daarnaast is de voorkeursbeslissing
voor het project Getij Grevelingen genomen waarmee dat project als eerste PAGW-project de planuitwerkingsfase kan starten. Het streven
is ook om eind dit jaar een besluit te nemen over de nog resterende middelen van de
tweede tranche, hierover ben ik momenteel in overleg met regionale partners. Maatregelen
die hiervoor in aanmerking komen zijn opgenomen in de hierboven genoemde Kamerbrief.
Hieronder is voor de grote wateren in de Zuidwestelijke Delta en het Waddengebied
de voortgang van de gebiedsagenda’s weergegeven. Het rivierengebied staat eerder in
deze brief beschreven onder het onderdeel Integraal Riviermanagement.
Gebiedsagenda Zuidwestelijke Delta
De gebiedsagenda verbindt voor de grote wateren in de Zuidwestelijke Delta zoveel
mogelijk de streefbeelden en opgaven voor waterveiligheid, zoetwater en ruimtelijke
adaptatie (Deltaprogramma), waterkwaliteit en natuur (PAGW) en regionale economie
met elkaar. Daarbij wordt verbreding en samenhang gezocht met thema’s als circulaire economie, energietransitie en
klimaatadaptatie. Het uiteindelijk resultaat is een integraal langetermijnperspectief
2050 voor de ontwikkeling van de Zuidwestelijke Delta, een kennis- en innovatieprogramma
en een oriënterende uitvoeringsagenda 2030.
De gebiedsagenda komt tot stand in cocreatie met regionale overheden, bedrijven en
andere belanghebbenden. De Gebiedsagenda Zuidwestelijke Delta kan naar verwachting
eind 2020 worden vastgesteld en vervolgens ook input vormen voor de Omgevingsagenda
Zuidwest Nederland.
Agenda voor het Waddengebied 2050
In de Verzamelbrief Wadden van 20 juni 2019 heb ik u samen met de Minister van LNV
geïnformeerd over de nieuwe governance voor het Waddengebied (Kamerstuk 29 684, nr. 185). De voortgang loopt naar verwachting. Per 1 januari 2020 is de nieuwe governance
van start gegaan. De eerste bijeenkomsten van het Bestuurlijk Overleg Waddengebied
en het Omgevingsberaad Waddengebied hebben inmiddels plaatsgevonden.
Ook de Beheerautoriteit Waddenzee is van start gegaan. De opdrachtgevers, zijnde de
Ministeries van LNV en IenW en de drie Waddenprovincies, hebben in lijn met de Verzamelbrief
Wadden een bestuursovereenkomst gesloten. Met ingang van 1 maart 2020 zijn de twee
directeuren Beheerautoriteit Waddenzee aangesteld. Zij hebben de taak om samen met
de beheerders van de Waddenzee een Integraal Beheerplan op te stellen, teneinde de
samenhang en effectiviteit van het vis-, natuur- en waterbeheer te versterken.
In eerder vermelde Verzamelbrief Wadden heb ik u ook geïnformeerd over de Agenda voor
het Waddengebied 2050. Bij het opstellen van de Agenda wordt de motie van het lid
De Vries c.s., om de bereikbaarheid van de Waddeneilanden en Waddenhavens in beleidsstukken
aan te merken als van maatschappelijk en economisch belang, betrokken.32
Ik heb het voornemen de ontwerpAgenda voor het Waddengebied 2050 deze zomer aan uw
Kamer aan te bieden. Het is de bedoeling deze agenda, na inspraak, nog voor het einde
van dit jaar vast te stellen. Vaststelling vindt plaats door ondertekening van een
instemmingsverklaring samen met de gebiedspartijen waarmee in een vruchtbaar gebiedsproces
aan de Agenda is gewerkt.
5. Cybersecurity
In het WGO Water van 11 november 2019 heb ik toegezegd u in het tweede kwartaal van
2020 nader te informeren over de voortgang van cybersecurity bij het Ministerie van
IenW. Het versterken van de cyberweerbaarheid in de watersector acht ik van groot
belang, gezien de toenemende digitale afhankelijkheid en cyberdreigingen. Daarom ben
ik voortvarend aan de slag gegaan met het opvolgen van de aanbevelingen uit het rapport
van de Algemene Rekenkamer (ARK) «Digitale Dijkverzwaring, Cybersecurity en Vitale
Waterwerken».33 De processen in de watersector zijn nauw met elkaar verbonden en het vergroten van
de cyberweerbaarheid kan alleen met gezamenlijke inspanningen worden opgepakt. Daarom
werk ik in goed overleg met de waterpartners aan de programmatische aanpak van de
aanvullende afspraken over cybersecurity in het Bestuursakkoord Water (BAW+).34 Cybersecurity moet ook goed worden geregeld zodat voor de watersector helder is aan
welke verplichtingen uit de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen, sectorale
wetgeving en beveiligingsnormen voor de rijksoverheid moet worden voldaan. In deze
brief ga ik in op de tussenresultaten van mijn inzet, in de bijlage wordt u uitgebreid
geïnformeerd over de stand van zaken.
Allereerst ga ik in op de aangenomen moties naar aanleiding van het debat op 29 mei
2019 (Handelingen II 2018/19, nr. 87, item 9) over het ARK-rapport.35
Ik heb de uitvoering van de ARK-aanbevelingen geëvalueerd. De resultaten treft u aan
in de bijlage. Hiermee is motie van de leden Von Martels en Geurts uitgevoerd.36 Ik ga beknopt in op de evaluatieresultaten uit de bijlage.
In opdracht van het Ministerie van JenV is een self-assessment door vertegenwoordigers
vitale processen uitgevoerd om intersectorale afhankelijkheden in beeld te brengen.
In de Kabinetsreactie op het rapport «Voorbereiden op digitale ontwrichting» van de
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) geeft het Kabinet aan dat in
de versterkte aanpak van de bescherming van de vitale infrastructuur aandacht zal
zijn voor afhankelijkheden, keteneffecten, netwerken en toeleveranciers.37 Specifiek voor de watersector is in het programma Versterken Cyberweerbaarheid in
de Watersector uit het BAW+ gestart met het ontwikkelen van een methodiek voor het
maken van ketenanalyses. Ik beschouw de motie van de leden Von Martels en Geurts hiermee
als uitgevoerd.38
Door Rijkswaterstaat is een inhaalslag gepleegd om de ARK-aanbevelingen en moties versneld uit te voeren. De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
(AIVD) heeft een cyberdreigingsbeeld opgesteld van de vitale objecten. Monitoring
op de resterende maatregelen uit het programma Beveiligd Werken Rijkswaterstaat (BWR)
is ingericht en wordt risico gestuurd uitgevoerd. De Functionele Inspectie Testen
(FIT) zijn structureel versterkt en met 50% uitgebreid. De vitale objecten zijn vorig
jaar al op het Security Operations Center (SOC) aangesloten. Alle functies van het
SOC van Rijkswaterstaat zijn als vertrouwensfuncties aangewezen en medewerkers zijn
gescreend. Het actueel blijven van de crisiskaarten en (contact)informatie is geborgd.
Het calamiteitenplan cybercrisis, is geactualiseerd, geoefend en vastgesteld. Door
Rijkswaterstaat wordt een risico gestuurd versterkingsprogramma opgesteld met extra
maatregelen, inclusief de BWR-restmaatregelen. De hiervoor benodigde budgetten worden
verwerkt in de Ontwerpbegroting 2021. In het versterkingsprogramma staat de borging
van de continuïteit van processen als hoofddoelstelling centraal. Met het bovenstaande
beschouw ik de moties van het lid Van Brenk als uitgevoerd.39 Verder is er een framework opgesteld voor het maken van een zorgvuldige integrale
(risico)afweging voor het testen van industriële automatisering (IA). Daarmee is de
motie van het lid Schonis uitgevoerd.40
6. Internationaal
De internationale uitdagingen rond water zijn groot en urgent, zeker in stedelijke
delta’s waar de risico’s rond waterveiligheid en waterzekerheid alleen maar toenemen.
Het is met deze achtergrond dat er in VN-verband doelen zijn gesteld die zijn weerslag
vinden in de 2030 agenda (bestaande uit de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s), Sendai
en Parijs raamwerken). Dit internationale kader vormt ons belangrijkste kompas/kader waaraan we
onze bijdragen verbinden/ophangen.
De effecten van het coronavirus hebben ook internationaal grote impact op de water
activiteiten die het Ministerie van IenW, samen met andere departementen, bedrijfsleven
en kennisinstellingen, internationaal uitvoert. Het belang van voldoende schoon water
en van een proactieve en preventieve benadering, die door Nederland wordt voorgestaan,
wordt alleen maar bevestigd. En de inzet op het behalen van de water gerelateerde
SDG doelen worden alleen maar urgenter.
Nederlandse Internationale Waterambitie (NIWA)
Het internationale waterbeleid van de ministeries is vastgelegd in de Nederlandse
Internationale Waterambitie (NIWA) en richt zich op bilaterale en multilaterale samenwerking
waarbij het accent ligt op het beschikbaar stellen en exporteren van kennisintensieve
producten en dienstverlening. De samenwerking in de NIWA draagt bij aan het bereiken
van de gezamenlijke doelen: het vergroten van de waterzekerheid en waterveiligheid
van ruim honderd miljoen mensen wereldwijd per 2030. Draagvlak en impact worden vergroot
door nauwe samenwerking met de Global Commission on Adaptation (GCA) en het door het
GCA geïnitieerde «Water Action Track».
Bilaterale samenwerking is gericht op het NIWA-speerpunt «realiseren lokale uitvoeringscapaciteit
en het positioneren van Nederlandse watersector» (economische diplomatie). Dit krijgt
vorm door intensieve samenwerking met 7 deltalanden: Indonesië, Vietnam, Myanmar,
Colombia, Bangladesh, Egypte en Mozambique. Verder wordt met een aantal landen samengewerkt
waar de focus meer ligt op economische samenwerking zoals in India, de VS, Zuid-Afrika,
de Filippijnen, Mexico, Chili, Argentinië en Singapore.
Multilateraal is het onze ambitie om de internationale reputatie van Nederland op
water te verstevigen door actieve inbreng in de water-gerelateerde discussies en zichtbaarheid
tijdens internationale waterbijeenkomsten. En het binnen de VN onder de aandacht brengen
door Nederland van nieuwe, transformatieve initiatieven. Het jaar 2021 is na succesvolle
lobby vanuit Nederland uitgeroepen tot het jaar van Valueing Water.
In 2023 wordt voor het eerst sinds 1977 weer een VN Waterconferentie georganiseerd.
Nederland overweegt om hierin een actieve en faciliterende rol te spelen. Samen met
het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt door IenW in VN verband toegewerkt naar
een Water conferentie waarin concrete afspraken worden gemaakt hoe het behalen van
de SDG-doelen te versnellen.
Via de multilaterale inzet kan Nederland een aantal zaken internationaal agenderen
bij multilaterale instellingen. 2020 staat in het teken van het versterken en positioneren
van wateronderwerpen in de klimaat(adaptatie) discussie. Belangrijk onderdeel hiervoor
is de voorbereiding van het waterdeel van de Climate Adaptation Summit (CAS) door
invulling te geven aan de Water Action Track en partnerschappen en samenwerking te
stimuleren.
Water en de Climate Adaptation Summit (CAS)
De Climate Adaptation Summit die door Nederland georganiseerd zou worden op 22 oktober
2020 gaat als gevolg van de COVID-19 pandemie niet door. De reden hiervoor is dat
niet gegarandeerd kan worden dat alle betrokken landen en organisaties in oktober
deel kunnen nemen aan een conferentie in Nederland. 25 januari 2021 is de nieuwe datum
voor de CAS, die nu online zal plaatsvinden. Dan worden de resultaten van de Global
Commission on Adaptation gepresenteerd en het werk van de Commissie wordt afgerond.
Op de conferentie wordt een internationale actie agenda gepresenteerd met activiteiten
op het gebied van onder meer water, infrastructuur, steden, voedselzekerheid en financiering.
Daarnaast wordt in nauw overleg met het Verenigd Koninkrijk, als COP-voorzitter, de
deelnemende landen en organisaties gevraagd bij te dragen aan een succesvolle COP26
op het gebied van klimaatadaptatie. Ook wordt beoogd om het belang van klimaatadaptie
voor een breder publiek voor het voetlicht te brengen door online betrokkenheid van
steden, bedrijven, kennisinstellingen en jongerengroeperingen in diverse landen. Tot
slot, een sterke profilering van Nederland op klimaatadaptatie draagt ook bij aan
de internationale positionering van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen die
over veel kennis en expertise beschikken op het gebied van water, voedselzekerheid,
infrastructuur, internationale financiering, stedenbeleid en ruimtelijke ordening.
Op het gebied van water wordt dan duidelijk hoe partners in de Water Action Track
van het GCA in het komende decennium concreet aan de slag gaan met water gerelateerde
klimaatadaptatie in steden en riviersystemen. Er wordt nadrukkelijk samenhang gezocht
met de lopende processen rond de Sustainable Development Goals en de National Determined
Contributions. Immers het werk en de doelen van de Water Action track lopen door na
de CAS. Ze zijn tevens input voor de COP26 en voor een decade of action tot 2030,
dezelfde einddatum voor de processen rond de SDG’s en de NDC’s.
Bluedeal
Als een van de uitvoeringsinstrumenten onder de Nederlandse Internationale Waterambitie
(NIWA) bevindt de Blue Deal zich halverwege de uitvoering van de eerste fase (2019–2022).
De Blue Deal behelst momenteel 16 partnerschappen waarin de waterschappen samenwerken met 14 landen. Inmiddels
zijn er voor alle partnerschappen baseline studies uitgevoerd en jaarplannen voor
het jaar 2020 opgesteld. De uitvoering van deze plannen wordt bemoeilijkt door de
coronasituatie. Als gevolg van de corona-situatie houden de partnerschappen digitaal
contact met elkaar om de relaties levendig te houden. Planningen zullen worden aangepast,
afhankelijk van de lokale situaties. Begin 2021 is een tussenevaluatie voorzien van
het voorbereidingsjaar (2018–2019) en de eerste uitvoeringsfase (2019–2022) om tussentijds
de benadering en ambitie te toetsen en aanbevelingen te doen. Mede op basis van de
uitkomsten zal besluitvorming plaats vinden over de tweede uitvoeringsfase (2023–2026).
Toezegging Rathenau rapport
In het WGO Water van 11 november 2019 is op verzoek van Lid Moorlag toegezegd uw Kamer
een appreciatie te doen toekomen over het rapport van het Rathenau Instituut. Deze
appreciatie zal u zo spoedig mogelijk worden toegezonden door de Staatssecretaris
van EZK, in de voortgangsbrief over TO2-instellingen.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga
Bijlage. Toelichting op de wijze waarop met de aanbevelingen van de Adviescommissie
Water is omgegaan
Op 19 december 2017 heeft de Adviescommissie Water (AcW) een advies uitgebracht over
grondwater (zie bijlage 2)41. De AcW stelt dat met name de achteruitgang van de grondwaterkwaliteit een urgente
opgave is, zeker omdat de drinkwatervoorziening hiervan voor een deel afhankelijk
is. Ook het tegengaan van bodemdaling, waarbij kwantitatief grondwaterbeheer een belangrijke
rol speelt, is volgens de AcW een urgent maatschappelijk vraagstuk.
Beide opgaven vragen van alle betrokken overheden extra aandacht en (beleids)inzet.
Als extra opgave speelt daarbij dat onder invloed van ontwikkelingen zoals de klimaatverandering,
energietransitie en economische groei het steeds complexer zal worden om de kwaliteit
van de grondwatervoorraden te waarborgen en om grondwateroverlast en -onderlast te
voorkomen.
Het kabinet herkent zich in de analyse van de AcW. Op het terrein van het grondwater-
(en oppervlaktewater)beleid is de laatste jaren veel in gang gezet, onder andere in
het kader van de Structuurvisie Ondergrond, de Delta-aanpak Waterkwaliteit en de Beleidstafel
Droogte. Binnen deze kaders zijn de aanbevelingen van de AcW betrokken en meegewogen.
In de onderstaande alinea’s wordt uiteengezet wat daarvan de uitkomsten zijn.
De AcW doet de aanbeveling dat provincies en gemeenten gebiedsgerichte en integrale
visies voor grondwater maken als onderdeel van de omgevingsvisies en dat stakeholders
daar gestructureerd bij worden betrokken. In lijn hiermee verzoekt de Tweede Kamer
via de motie van het lid Ronnes om te waarborgen dat integrale visies van overheden
op het grondwaterbeheer onder regie van provincies tot stand komen. Het kabinet geeft
op de volgende wijze invulling aan de aanbeveling van de AcW en de motie van het lid
Ronnes.42
Veel nationale belangen en opgaven grijpen in of maken gebruik van het bodem-watersysteem
en het daarin aanwezige natuurlijke kapitaal in de vorm van draagkracht, grondwater,
bouwgrondstoffen en mijnbouwdelfstoffen. Het efficiënt, veilig en duurzaam gebruik
van het bodem-watersysteem is noodzakelijk om alle nationale belangen in voldoende
mate te kunnen bedienen. Het nationaal belang om gebruiksfuncties af te stemmen op
het bodem- en watersysteem wordt onderstreept in de Kamerbief «Regie en keuzes in
het nationaal omgevingsbeleid (NOVI)» van 23 april jl.43
De Omgevingswet legt de primaire verantwoordelijkheid voor het grondwaterbeleid bij provincies en biedt voor zowel provincies, waterschappen als gemeenten
de ruimte om invulling te geven aan bescherming en benutting van het grondwater. Het
belang van het meewegen van (grond)water in het omgevingsbeleid komt ook tot uitdrukking
in de instructieregel van de Omgevingswet over de weging van het waterbelang (watertoets).
Het opnemen van een grondwaterparagraaf in visies en plannen van overheden is daarvoor
dienstig. In lijn met de Omgevingswet moeten belangrijke stakeholders aan de voorkant worden betrokken. Om overheden
hierbij op weg te helpen is in 2018 in het kader van het Convenant Bodem en Ondergrond
2016–2020 de brochure «Wegwijzers voor grondwater in Omgevingsvisies» gepubliceerd
(Rijk, IPO, VNG, UvW, MKB-Nederland, VNO-NVW). In lijn met de motie van het lid Ronnes
en de daaruit voortvloeiende toezegging van de Minister van Milieu en Wonen is deze
brochure onder de aandacht van decentrale overheden gebracht. Tevens is aan de provincies
de oproep gedaan om aan te geven in hoeverre al gebruik wordt gemaakt van de brochure.
De benadering van het waterbeheer in de veenweidegebieden vraagt veranderingen: overheden
zullen in samenwerking met de mensen die wonen en werken in de gebieden steeds minder
«peil volgt functie» en steeds vaker «functie volgt peil» hanteren. Samen met waterschappen,
provincies en betrokkenen in het gebied gaat het Rijk hierop sturen, waarbij we zo
nodig per polder bekijken welke maatregelen wenselijk en mogelijk zijn. Met de in
juni 2019 naar uw Kamer verzonden brief over de Rijksbrede inzet op bodemdaling en
ook de kabinetsreacties op de Initiatiefnota’s «Droge Voeten: Voor een klimaatbestendig
Nederland» (Kamerstuk 35 140, nr. 2) en «Veen red je niet alleen» (Kamerstuk 35 141, nr. 2) van de leden Bromet (GL) en De Groot (D66), benadrukt het kabinet dat het tegengaan
van en omgaan met bodemdaling een belangrijke opgave is voor zowel het stedelijke
als het landelijke gebied.
De Minister van LNV neemt de regie bij de aanpak van bodemdaling in veenweidegebieden
en stelt daarvoor een nationaal Veenplan op. Deze wordt binnenkort naar uw Kamer verzonden.
Met het instellen van een interbestuurlijke regiegroep wordt benadrukt dat er sprake
is van een gezamenlijke opgave om het klimaatdoel te realiseren.
Op diverse terreinen vinden initiatieven en ontwikkelingen plaats waaraan ook vanuit
het Rijk een impuls wordt gegeven, onder meer met inzet van middelen via het Klimaatakkoord
uit de klimaatenveloppe en de Regiodeal Bodemdaling Groene Hart en het Interbestuurlijk
Programma Vitaal Platteland. Het doel van de Regiodeal is om via een samenwerking
tussen overheden, kennisinstellingen en bedrijfsleven handelingsperspectieven voor
burgers, ondernemers en overheden te bieden en innovatieve oplossingen te vinden zowel
voor de stedelijke als de landelijke problematiek rondom bodemdaling. Rijk en regio
dragen samen € 20 miljoen bij aan deze deal.
De AcW constateert in haar Advies Grondwater dat de governance rond grondwaterbeheer
te ingewikkeld is. De commissie stelt dat de governance moet worden vereenvoudigd
door waterschappen een meer centrale rol te geven in de uitvoering van het grondwaterbeheer.
In 2019 concludeerde de Beleidstafel Droogte in haar eindrapportage dat de verantwoordelijkheden
en bevoegdheden voor grondwaterbeheer helder en adequaat zijn belegd en voldoende
mogelijkheden bieden voor maatwerk, ook in situaties van (dreigende) droogte.44 Het kwaliteitsbeheer van het grondwater is daar onlosmakelijk mee verbonden. In plaats
van te zoeken naar een andere herverdeling van taken en bevoegdheden komt de oplossing
daarom vooral neer op een goede samenwerking tussen alle partijen en het benutten
van de beschikbare instrumenten en kennis en informatie over bodem en grondwater.
Zoals eerder gesteld hebben niet de waterschappen, maar de provincies daarbij de regierol.
De AcW stelt dat de factor tijd aandacht moet krijgen in keuzes voor het grondwaterbeheer.
Dit wordt door het kabinet onderschreven en vormt in wezen ook het uitgangspunt («prevent
and limit») van de Europese Grondwaterrichtlijn. Door de lange verblijftijden van
grondwater en de lange tijdsduur die nodig is voor kwaliteitsverbetering, is het van
belang dat alle maatregelen door actoren worden genomen die redelijkerwijs van hen
mogen worden verwacht ter voorkoming en beperking van verontreiniging van (bodem en)
grondwater. Deze uitgangspunten zijn in de huidige wetgeving alsook in de Omgevingswet
geborgd.
Dit is in het bijzonder ook voor onze drinkwatervoorraden van belang. In het licht
van een toekomstbestendige drinkwatervoorziening worden, ingevolge de Structuurvisie
Ondergrond, door provincies aanvullende strategische voorraden voor drinkwaterreserves
aangewezen, inclusief een beschermingsregime.
Een goed begrip van het grondwatersysteem is essentieel voor gebiedsgerichte visievorming
en aanpak van overheden. De AcW adviseert daarom om dit te ondersteunen met een nationaal
kennisprogramma.
Met het Convenant bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties 2009–2015 en het
huidige Convenant bodem en ondergrond 2016–2020 hebben de convenantspartijen een flinke
impuls gegeven aan de kennisontwikkeling en kennisdoorwerking over onder meer (gebiedsgericht)
grondwaterbeheer. Naast de sanering van historische bodem- en grondwaterverontreinigingen
wordt veel aandacht besteed aan kwalitatief en kwantitatief grondwaterbeheer in relatie
tot de energietransitie, onttrekkingen voor drink- en industriewatervoorziening, landbouw
en ook bodemdaling. Met het aflopen eind 2020 van het huidige convenant onderzoekt
de Staatssecretaris met de overige convenantspartijen momenteel op welke wijze de
samenwerking rond bodem- en grondwateropgaven na 2020 het beste kan worden voortgezet
en hoe dit kan worden verbonden met het in de ontwerpNOVI aangekondigde interbestuurlijke
programma bodem en ondergrond. Daarbij wordt ook bekeken of het maken van interbestuurlijke
afspraken over grondwaterbeheer – zoals door de AcW wordt geadviseerd – dit kunnen
faciliteren. Eind 2020 wordt uw Kamer hierover door de Staatssecretaris nader geïnformeerd.
Voorts is in het kader van de Delta-aanpak Waterkwaliteit de Kennisimpuls Waterkwaliteit
(KIWK) in het leven geroepen. Een van de thema’s binnen KIWK is grondwater, waarbij
vooral gekeken wordt naar de gevolgen van de vergrijzing van het grondwater op de
lange termijn als gevolg van menselijke activiteiten
De AcW adviseert dat gevolgen voor grondwater (grondwateroverlast en -onderlast) van
klimaatverandering onderdeel moeten worden van de stresstest klimaatadaptatie van
gemeenten, waterschappen en provincies. Het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie (DPRA)
adresseert deze problematiek en adviseert om dit thema mee te nemen in de stresstest.
Via de «Bijsluiter gestandaardiseerde stresstest ruimtelijke adaptatie (maart 2020)»
die in het kader van DPRA is opgesteld worden overheden hiermee op weg geholpen. Ook
in het Deltaprogramma Zoetwater wordt via waterbeschikbaarheid door overheden en watergebruikers
samen gekeken naar maatregelen om de (toekomstige) weerbaarheid tegen grondwatertekorten
te vergroten, bijvoorbeeld door water beter vast te houden in de ondergrond.
Specifiek voor grondwaterkwaliteit is het volgens de AcW nodig dat het Rijk bindende
afspraken maakt op sectorniveau met onder andere de landbouw en farmaceutische industrie.
Via onder meer de Visie op kringlooplandbouw «Landbouw, natuur en voedsel: waardevol
en verbonden», de Bodemstrategie en het Nationaal Programma Landbouwbodems zet het
kabinet in op het verbeteren van de grondwaterkwaliteit via een verdere verduurzaming
van de landbouw en een verantwoorde toepassing van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen,
waarbij het doel is dat alle landbouwbodems uiterlijk in 2030 duurzaam worden beheerd.
45,
46,
47 Voorts streeft het kabinet ernaar om nog in 2020 bestuurlijke afspraken te maken
rondom opkomende stoffen/medicijnresten en de landbouw. Dit gebeurt via de versnellingstafels
Delta-aanpak Waterkwaliteit.
Tenslotte stelt de AcW dat er meer financiële armslag nodig is om de aanpak van de
grondwateropgaven te bekostigen. De AcW beveelt aan te onderzoeken hoe dit kan worden
gerealiseerd en denkt daarbij aan het aanpassen van de grondwaterheffing en het instellen
van een heffing op (diffuse) lozingen in de bodem.
Een wijziging in de financiering van de grondwateraanpak kan mijns inziens niet los
worden gezien van de wijze waarop het regionale watersysteem wordt gefinancierd. Naar
aanleiding van het OESO-rapport «Watergovernance fit for the future» (2014) zijn de
toenmalige Minister van Infrastructuur en Milieu en de Bestuursakkoord Water (BAW)
partners een discussie gestart over de financiering van het Nederlandse waterbeheer
op de lange termijn. Daartoe is in 2015 de huidige bekostiging van het Nederlandse
waterbeheer en de relevante toekomstige ontwikkelingen in beeld gebracht en gekeken
welke verbeteringen mogelijk zijn.48 Omdat de waterschapsbelastingen daarvan integraal deel uitmaken, is door de Unie
van Waterschappen (UvW) de Commissie Aanpassing Belastingstelsel (CAB) ingesteld.
Discussie over het eindadvies van de CAB is door de UvW over de waterstaatsverkiezingen
van 2019 heen getild. Inmiddels is door de UvW een nieuwe Stuurgroep ingesteld. Het
streven van de UvW is om eind dit jaar een gedragen advies tot aanpassing van het
(waterschaps)belastingstelsel aan mij aan te bieden. Hoewel dit advies naar verwachting
niet zal ingaan op de financiering van het grondwaterbeleid, kan dit advies mogelijk
wel invloed hebben op de discussie over financiering van het waterbeleid in het algemeen
(en daarmee financiering van de grondwateropgave). Het is nu ook raadzaam dit advies
eerst af te wachten.
Bijlage. Voortgang cybersecurity in de watersector
In deze bijlage wordt de stand van zaken weergegeven van cybersecurity in de watersector:
1. de invulling van de moties49 die zijn aangenomen naar aanleiding van het debat op 29 mei 2019 over het Algemene
Rekenkamer Rapport «Digitale Dijkverzwaring, Cybersecurity en Vitale Waterwerken50»,
2. de voortgang van de aanvullende afspraken over cybersecurity in het Bestuursakkoord
Water51, en
3. de voortgang van de implementatie van wet- en regelgeving cybersecurity binnen de
watersector.
1) Algemeen Rekenkamer Rapport «Digitale Dijkverzwaring, Cybersecurity en Vitale Waterwerken»
Naar aanleiding van de behandeling van het rapport van de Algemene Rekenkamer (ARK)
in uw Kamer zijn vier moties aangenomen. Hieronder schets ik hoe ik hieraan uitvoering
geef.
In de motie van de leden Von Martels en Geurts verzoekt de Kamer «om de uitvoering
van de onderschreven aanbevelingen voor de zomer van 2020 te evalueren en de resultaten
aan de Kamer te melden».52 Onderstaand treft u de uitkomsten van de Rijkswaterstaat-evaluatie van de acht aanbevelingen
in het Rapport Digitale Dijkverzwaring, Cybersecurity en Vitale Waterwerken van de
Algemene Rekenkamer aan. De uitvoering van de overige moties wordt in samenhang met
de aanbevelingen aan de orde gesteld. Naast een terugblik, zal ook een vooruitblik
op ingezette acties worden gegeven.
Dreigingsbeeld (ARK aanbeveling 1)
Voer een onderzoek uit naar het actuele feitelijke cybersecurity dreigingsniveau voor
de vitale waterwerken ten behoeve van nadere besluitvorming over allocatie van mensen
en middelen.
In de zomer van 2019 is door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)
een cyberdreigingsbeeld opgesteld van de vitale objecten van Rijkswaterstaat (alle
aanwezige keringen, sluizen, gemalen, bruggen, tunnels, meldkamers waaronder de vitale
objecten en knooppunten («single points of failure»). De uitkomsten van het cyberdreigingsbeeld voor de vitale objecten van Rijkswaterstaat
hebben geleid tot verdiepende risico-assessments en een structurele financiële impuls
om het areaal van Rijkswaterstaat digitaal beter te beveiligen.
Programma Beveiligd Werken Rijkswaterstaat (ARK aanbeveling 2)
Draag Rijkswaterstaat op centraal en uniform zicht te creëren op de opvolging van
de restpunten uit het programma Beveiligd Werken Rijkswaterstaat (BWR) die zijn overgedragen
aan de regio’s en zorg te dragen voor de uitvoering van de resterende maatregelen.
Ten aanzien van aanbeveling 2 heeft de Kamer de motie van het lid Van Brenk aangenomen.53 Deze motie verzoekt de regering «om concreet aan te geven welke acties zij onderneemt
om de doelen die eind 2017 al behaald hadden moeten zijn, alsnog te behalen, indien
dit nodig blijkt de benodigde middelen hiervoor vrij te maken en de Kamer zo spoedig
mogelijk te informeren».
Door Rijkswaterstaat is een inhaalslag gepleegd. Er zijn BWR-restmaatregelen uitgevoerd, is een structurele monitoring op de BWR-restpunten ingericht en
de aansluiting van vitale waterwerken op het SOC is gerealiseerd (zie onder ARK-aanbeveling
4). De voortgang in de uitvoering van de BWR-restpunten wordt binnen Rijkswaterstaat
periodiek aan de Chief Information Officer (CIO) gerapporteerd.
Uitgangspunt bij het implementeren van maatregelen is dat deze risico gestuurd vanuit
een «all hazard» benadering worden geprioriteerd en daarbij een afweging wordt gemaakt tussen een
optimale veiligheidssituatie en kosteneffectiviteit. Gezien de gewijzigde situatie
(technologische ontwikkelingen, veranderd dreigingsniveau, zie ARK-aanbeveling 1)
kan het voorkomen dat sommige maatregelen uit het BWR-pakket (2014) niet meer kunnen
of hoeven te worden uitgevoerd. Basis voor het nemen van maatregelen betreft immers
een actuele en integrale risico-benadering, waarbij de borging van de continuïteit
van processen als hoofddoelstelling centraal staat.
Een juiste balans tussen investeringen in mitigerende maatregelen en vermindering
van cyberrisico’s zorgt voor een optimale cybersecurity oftewel een optimale veiligheidssituatie.
Het vertrekpunt is een sterke basisbescherming, onafhankelijk van een dreiging, maar
wel rekening houdend met de risico’s voor de continuïteit van het (vitale) proces
van uitval door een (cyber)aanval.
Om de cybersecurity bij Rijkswaterstaat verder te optimaliseren wordt in 2020 en 2021
risicoafhankelijk geïnvesteerd met extra maatregelen. In dit versterkingsprogramma
worden de noodzakelijke verbetermaatregelen, inclusief restmaatregelen en restrisico’s
opnieuw door Rijkswaterstaat in beeld gebracht en ingepland. Hiermee wordt eveneens
uitvoering gegeven aan de motie van het lid Van Brenk.54
Versterking instrumentarium (ARK aanbeveling 3)
Versterk daarnaast waar nodig de instrumenten die in het leven zijn geroepen om de
met het programma BWR ingezette lijn voort te zetten (waaronder FIT) met voldoende
mensen en middelen.
De Functionele Inspectie Testen (FIT) zijn structureel versterkt door (her)allocatie
van interne middelen van Rijkswaterstaat. Deze middelen worden ingezet om de objecten
op werking te verbeteren. Daarnaast is het aantal FIT structureel uitgebreid met 50%
en is het cybersecurityelement zoals o.a. het periodiek scannen van het netwerk toegevoegd
aan de testen. Voor de versterking van overige instrumenten wordt hier verwezen naar
de passages over de opvolging van alle ARK-aanbevelingen.
Naast detectie en response vormt preventie een belangrijk deel van de weerbaarheid
tegen cyberaanvallen. De preventieve kant wordt in belangrijke mate gekenmerkt door
de «security by design» methodiek.55 Door Rijkswaterstaat wordt het instrumentarium van «security by design» versterkt door middel van een tweetraps model. Eerst wordt centraal voorzien in
het actualiseren van bestaande kaders en het verankeren van «security by design» in de werkwijzer Assetmanagement. Vervolgens wordt decentraal binnen RWS de onderlinge
samenhang georganiseerd van digitale beveiliging, fysieke beveiliging en personele
beveiliging, welke van belang is voor de digitale weerbaarheid van de systemen en
de objecten bij Rijkswaterstaat.
Detectie en monitoring Security Operations Center (ARK aanbeveling 4)
Voltooi de maatregelen die directe detectie van cyberaanvallen mogelijk maken en bouw
de monitoring via het SOC uit (op basis van het objectief vastgestelde dreigingsniveau,
zie aanbeveling 1).
Een snelle detectie van een cyberincident en daaropvolgende adequate respons kan voorkomen
dat er grote schade optreedt. Eén van de doelen uit het BWR 2017 was om alle vitale
objecten uit het hoofdwatersysteem op het SOC aan te sluiten.56 Zoals ik uw Kamer tijdens het WGO Water op 11 november 2019 heb gemeld, zijn alle
vitale objecten voor het stormseizoen (oktober 2019) door middel van «sensoring» aangesloten op het SOC van Rijkwaterstaat. Hiermee zijn de directe detectiemaatregelen
voor de vitale objecten voltooid. Daarnaast heb ik opdracht gegeven om de detectie
en monitoring risico gestuurd en gefaseerd ook op andere objecten toe te passen.
Screening vertrouwensfuncties (ARK aanbeveling 5)
Heroverweeg het niveau van screening voor SOC-medewerkers en de rubricering van gevoelige
overzichtsdocumentatie van het SOC (op basis van het objectief vastgestelde dreigingsniveau,
zie ook ARK aanbeveling 1).
Alle functies van het SOC van Rijkswaterstaat zijn als vertrouwensfuncties aangewezen.
Tevens zijn vertrouwensfuncties aangewezen bij ketenpartners in de sector Keren en
Beheren (zoals Waterschappen), waar Rijkswaterstaat intensief mee samenwerkt. Het
screeningsproces voor SOC-medewerkers maakt inmiddels standaard onderdeel uit van
interne en externe wervingstrajecten.
Crisiskaarten en informatie (ARK aanbeveling 6)
Instrueer Rijkswaterstaat een proces te ontwerpen en te implementeren om de informatie
op de crisiskaarten en netwerkoverzichten actueel te houden.
Door de aansluiting van de vitale waterwerken op het SOC, bestaat (real-time) inzicht
en overzicht in de betreffende netwerken en componenten in beheer van Rijkswaterstaat.
Tevens zijn procesafspraken tussen de betrokken ketenpartners (SOC, Missie Keten ondersteuning,
regiobeheerders) vastgesteld waarmee het actueel blijven van de crisiskaarten en (contact)informatie
is geborgd.
Crisisscenario en cascade-effecten (ARK aanbeveling 7)
Instrueer Rijkswaterstaat een specifiek crisisscenario voor cybersecuritycrises in
het crisismodel op te nemen (en maak daarbij cascade-effecten inzichtelijk).
In 2019 heeft Rijkswaterstaat een strategische verkenning cybercrisis afgerond, welke
maatgevende crisisscenario’s voor cybersecuritycrises bevat. Deze verkenning heeft
concrete aanbevelingen opgeleverd die verwerkt zijn in het calamiteitenplan cybercrisis.
Het calamiteitenplan cybercrisis bevat onder andere een op RWS gespecificeerde uitwerking
van de scenariomethodiek uit het herziene Nationaal Crisisplan Digitaal.57Dit calamiteitenplan is eind 2019 geoefend en vastgesteld, hiermee is een gerichte
scenariovoorbereiding op cybercrisis opgenomen in het crisismodel van RWS. Met het
vaststellen van het calamiteitenplan, is tevens een aanpak vastgesteld om in 2020
het onderwerp cybercrisis de komende 3 jaar verder vorm te geven binnen Rijkswaterstaat.
De hiervoor benodigde budgetten worden verwerkt in de Ontwerpbegroting 2021. Cybercrisis
wordt bovendien structureel onderdeel van het programma Opleiden, Trainen en Oefenen.
Ik ga vervolgens in op de ARK aanbeveling om de cascade effecten inzichtelijk te maken
en de daarmee samenhangende motie van de leden Von Martels en Geurts.58
In opdracht van het Ministerie van JenV is in 2019 een self-assessment door vertegenwoordigers
vitale processen uitgevoerd om intersectorale afhankelijkheden in beeld te brengen.59 In de Kabinetsreactie op het rapport «Voorbereiden op digitale ontwrichting» van
de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) geeft het Kabinet aan dat
in de versterkte aanpak van de bescherming van de vitale infrastructuur aandacht zal
zijn voor afhankelijkheden, keteneffecten, netwerken en toeleveranciers.60 U wordt hierover door het Ministerie van JenV in de tweede helft van 2020 geïnformeerd.
Om specifiek de cascade effecten van een cyberaanval op de waterwerken vast te stellen,
is inzicht in organisatie overstijgende (water)ketens nodig. In het kader van de aanvullende
afspraken voor cybersecurity bij het Bestuursakkoord Water (BAW+) is er een breed
programma opgezet om de cyberweerbaarheid in de watersector te versterken. Eén van
de projecten van dit programma is het ontwikkelen van een methodiek waarmee de afhankelijkheden
van kritische (digitale) processen in waterketens inzichtelijk gemaakt worden. Ik
verwijs naar de toelichting van het project «sectorbrede analyse ketenafhankelijkheden»
in deel 2 van deze bijlage.
Pentesten (ARK aanbeveling 8)
Maak expliciet welke risico’s het doen van volwaardige pentesten op de industriële
automatiseringssystemen van de vitale waterwerken in de weg staan en stippel op basis
hiervan een route uit om tot een situatie te komen waarin pentesten een integraal
onderdeel vormen van de cybersecuritymaatregelen bij vitale waterwerken.
Door uw Kamer is in de motie van het lid Schonis verzocht om «het doen van een volwaardige
pentest op de industriële automatiseringssystemen van de vitale waterwerken een integraal
onderdeel van de afweging uit te laten maken, van de cybersecuritymaatregelen bij
alle vitale waterwerken».61
Rijkswaterstaat heeft in samenwerking met een extern adviesbureau een onderzoek uitgevoerd,
dat heeft geresulteerd in een framework voor het maken van een zorgvuldige integrale
(risico)afweging voor het testen van industriële automatisering (IA). De verschillende
testen bestaan uit o.a. pentesten, kwetsbaarheidstesten en andersoortige testen waarmee
de beveiliging van procesautomatisering getest kan worden. Het type systeem en object
is bepalend voor de soort test die uitgevoerd kan worden. Het is een risicoafweging
of een pentest of kwetsbaarheidstest uitgevoerd kan worden. Daarbij is ook rekening
gehouden met de vigerende regelgevingen zoals de Baseline Informatiebeveiliging Overheid
(BIO2019) en Rijkswaterstaat Cybersecurity Implementatie Richtlijn (CSIR) om op een
efficiënte manier de normen te selecteren en de afweging welke test het meest geëigend
is te kunnen maken.
2) Aanvullende afspraken cybersecurity Bestuursakkoord Water (BAW+)
In het kader van het Bestuursakkoord Water zijn op 31 oktober 2018 aanvullende afspraken
gemaakt om de weerbaarheid op digitale dreigingen binnen de watersector te verhogen.
Hoofddoel van de aanvullende afspraken is om de samenwerking tussen BAW-partners op
het gebied van cybersecurity te versterken door gezamenlijk een instrumentarium te
ontwikkelen, van elkaar te leren en maatregelen waar mogelijk omwille van efficiency
samen te implementeren. In 2019 is het programma Versterken Cyberweerbaarheid in de
Watersector opgestart dat de uitvoering van de aanvullende afspraken uit het BAW+
faciliteert. Daarin zijn de BAW-partners, het Ministerie van BZK en het Ministerie
van JenV nauw betrokken. Onderstaand wordt de stand van zaken beschreven.
Samenwerking cybersecurity versterken
Voortbouwend op een eerste verkenning wordt momenteel gekeken naar de wenselijkheid
en haalbaarheid van samenwerking in een gezamenlijk Security Operations Centre (SOC)
voor de waterketen, met een focus op procesautomatisering. Voor de drinkwatersector
specifiek wordt een studie uitgevoerd naar de beste samenwerkingsmodaliteiten op het
gebied van een SOC. De reeds lopende samenwerking tussen Rijkswaterstaat en de waterschappen
in het Computer Emergency Response Team (CERT) wordt geïntensiveerd.
Vitaliteitsbeoordelingen
Ik heb u hierover op 17 april 2020 bericht in de beantwoording van vraag 7 uit Kamervragen
van het lid Van Brenk over het aantreffen van het nieuwe coronavirus in rioolwater.62 In 2019 is een vitaliteitsbeoordeling voor het proces afvalwater afgerond. Dit betrof
het transport van afvalwater door gemeenten en waterschappen en afvalwaterzuivering
door waterschappen en industrie. In deze vitaliteitsbeoordeling zijn ook de gevolgen
van een grootschalige cyberinbreuk in kaart gebracht en getoetst aan de drempelwaarden
die voor de status vitaal zijn vastgesteld.63 Conclusie is dat het proces afvalwater de drempelwaarden onderschrijdt en daarom
als niet-vitaal kan worden aangemerkt. Ik wil wel benadrukken dat continuïteit van
het afvalwaterproces van groot belang is voor het waterbeheer in Nederland en de weerbaarheid
op het gebied van cybersecurity ook voor dit niet-vitale proces prioriteit heeft.
Het niet-vitale proces afvalwater is onlosmakelijk verboden met vitale infrastructuur.
In nauwe samenwerking met de Unie van Waterschappen en Rijkswaterstaat is gestart
met de beoordeling en classificatie van de objecten bij de waterschappen, binnen het
vitale proces keren en beheren waterveiligheid. Op basis daarvan wordt nagegaan of
er aanvullende vitale objecten en daarmee vitale aanbieders binnen waterschappen kunnen
worden geïdentificeerd. Ook voor Rijkswaterstaat wordt de classificatie van objecten
binnen dit vitale proces nader beschouwd. Dit kan leiden tot de aanwijzing van meer
vitale objecten.
Sectorbrede analyse ketenafhankelijkheden en maatregelen
In 2020 is gestart met het ontwikkelen van een methodiek voor het maken van ketenanalyses
in de watersector. De methodiek wordt beproefd door middel van pilots, waarna de methodiek
dit jaar beschikbaar wordt gesteld voor organisaties om hun eigen ketenanalyse uit
te voeren. Hiermee ontstaat een gemeenschappelijk beeld van de onderlinge samenhang
en afhankelijkheden.
Dit inzicht in de onderlinge afhankelijkheid en kritische processen zal vervolgens
weer het vertrekpunt kunnen zijn van mitigerende maatregelen. De ontwikkeling van
de methodiek wordt in samenwerking met de diverse partners in de watersector door
TNO ontwikkeld.
Aanvullende eisen voor procesautomatisering
De Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) richt zich vooral op de beveiliging
van de kantoorautomatisering en minder op de procesautomatisering. Overheidsorganisaties
binnen de watersector werken richting 2021 aan de verdere invoering van BIO en aanvullende
eisen voor procesautomatisering. In 2020 wordt een haalbaarheidsstudie afgerond naar
de wenselijkheid en haalbaarheid van gemeenschappelijke standaarden voor procesautomatisering
van overheidsorganisaties in de watersector. De ontwikkelingen met betrekking tot
actualisatie van de «cybersecurity implementatierichtlijn objecten Rijkswaterstaat»
en het «stappenplan implementatie BIO Industriële Automatisering voor decentrale overheden
(CROW)» worden hierin meegenomen.
3) Voortgang wet en regelgeving cybersecurity voor de watersector
De wettelijke grondslag voor het nemen van cybersecurity maatregelen door de watersector
vloeit voort uit de verplichting om te voldoen aan Wet Beveiliging Netwerk- en Informatiesystemen
(Wbni), het voldoen aan eisen uit de sectorale regelgeving zoals de Drinkwaterwet
en – voor overheidspartijen – aan het voldoen aan de Baseline Informatiebeveiliging
Overheid (BIO).64 In deze bijlage richt ik me specifiek op de stand van zaken van cybersecurity voor
procesautomatisering in de primaire processen van de watersector, drinkwater, keren
en beheren waterveiligheid en afvalwater.
Drinkwaterbedrijven
De wettelijke basis voor veiligheid en beveiliging (inclusief cybersecurity) van de
openbare drinkwatervoorziening ligt in de Drinkwaterwet. Aanvullend hierop zijn drinkwaterbedrijven
aangewezen als aanbieders van essentiële diensten (AED’s) ingevolge de Wet beveiliging
netwerk- en informatiesystemen (Wbni). Voor AED’s zijn zowel eisen ter invulling van
de zorgplicht als van de meldplicht bij incidenten van toepassing. De ILT houdt toezicht
hierop, alsook de naleving van beveiligingseisen uit de Drinkwaterwet.
Door de Minister van JenV is op 7 februari jl. een wijziging van het Besluit beveiliging
netwerk- en informatiesystemen (Bbni) in consultatie gebracht.65 Hierin worden o.a. sectoroverstijgende nadere regels gesteld aan door AED’s te nemen
maatregelen in het kader van de zorgplicht. Uitgangspunten voor dit intersectorale
basisbeschermingsniveau zijn doelvoorschriften en open normen, enerzijds vanwege de
dynamiek en maatwerk bij cybersecurity (eigen risicoprofiel en de type netwerk- en
informatiesystemen) anderzijds vanwege de primaire verantwoordelijkheid en het zelfregulerend
vermogen van sectoren en bedrijven.
Het gewijzigde Bbni biedt de mogelijkheid aan de bevoegde autoriteit om nadere regels
te stellen over te nemen maatregelen. De ILT heeft aangegeven voor het toezicht op
de Wbni meer richting nodig te hebben over wanneer door AED’s aan de wettelijke eisen
voor de zorgplicht wordt voldaan. Ook het Adviescollege Toetsing Regeldruk geeft in
overweging om de bevoegde autoriteiten te verzoeken om, in goed overleg met de sectoren,
spoedig met een nadere invulling van de beveiligingseisen te komen, zodat de uitvoerders
weten wat van hen concreet wordt verwacht. Ik beraad mij op de vraag hoe hieraan voor
AED’s waarvoor ik systeemverantwoordelijkheid draag in een Ministeriële Regeling invulling
kan worden gegeven.
Door de drinkwatersector is in 2018, ter invulling van de zorgplicht uit de Wbni,
een normenkader voor de beveiliging van de procesautomatisering (PA) opgesteld. Dit
sectorspecifieke normenkader (PA-beveiligingsnorm) is gebaseerd op vooraanstaande
internationale standaarden. Met de maatregelen uit dit normenkader, tezamen met de
maatregelen in het wettelijk verplichte leveringsplan (Drinkwaterwet) en bepalingen
in het kader van de Wbni, wordt door de drinkwatersector invulling gegeven aan de
zorgplicht.
Op mijn verzoek heeft TNO in 2019 een expertbeoordeling van de PA-beveiligingsnorm
voor drinkwater verricht. De conclusie van TNO is dat de norm een stevige basis heeft,
externe audits mogelijk maakt en aanzienlijke inspanningen vergt om eraan te voldoen.
Dit wordt bevestigd in een intern sectorbeeld naar cyberweerbaarheidsmaatregelen dat
in 2019 is verricht. Door de drinkwaterbedrijven zullen uiterlijk 1 juli as., in het
kader van beoordeling van de leveringsplannen door de ILT, externe auditrapporten
aan de ILT worden voorgelegd. De eisen uit de Wbni, het gewijzigde Bbni, de op te
stellen Ministeriële Regeling, PA-beveiligingsnorm en de auditrapporten vormen de basis voor het verder inrichten en implementeren
van het toezicht en handhaving door de ILT.
Rijkswaterstaat (keren en beheren waterveiligheid)
Voor het proces keren en beheren waterveiligheid van Rijkswaterstaat geldt de BIO,
de eigen cybersecurity implementatierichtlijn objecten Rijkswaterstaat en de meldplicht
uit de Wbni. De BIO is van toepassing op alle processen en ondersteunende systemen
van Rijkswaterstaat. De Wbni meldplicht is alleen van toepassing op vitale objecten
van Rijkswaterstaat. Door Rijkswaterstaat wordt dit jaar een generieke onderzoekaanpak
opgesteld voor de procesautomatisering van geclassificeerde objecten. Het resultaat
is een plan van aanpak vanuit het normenkader, risico- en gapanalyse, waarin risico
gestuurd prioriteiten worden gesteld aan de programmatische implementatie van maatregelen.
Dit traject is onderdeel van het eerder vermelde versterkingsprogramma (ARK aanbeveling
2) en wordt in samenhang met de update van de «cybersecurity implementatierichtlijn
objecten Rijkswaterstaat» ingezet.
De noodzaak tot dit versterkingsprogramma blijkt ook uit een intern sectorbeeld naar
cyberweerbaarheidsmaatregelen dat onlangs voor het proces keren en beheren waterveiligheid
is opgesteld. Uit dit interne sectorbeeld volgt dat de maatregelen over het algemeen
op een zodanige manier gedocumenteerd zijn dat de uitvoering consistent is, maar dat
de integrale risicoafweging- en management verbetering behoeft. Deze aanbeveling wordt
opgepakt via het versterkingsprogramma.
Waterschappen (keren en beheren/afvalwater)
De waterschappen maken deel uit van belangrijke infrastructuur van ons land. Daarbij
is goede bescherming van de rioolwaterzuiveringen, gemalen, rioleringen, stuwen en
sluizen van wezenlijk belang. Daarom hebben de waterschappen een integraal programma
lopen om de cyberweerbaarheid te versterken. Hierin zijn privacy en de (informatieveiligheid
van) kantoorautomatisering en procesautomatisering in opgenomen vanwege de nauwe verwevenheid van deze onderwerpen. Dit programma heeft in 2019
bij alle waterschappen een onderzoek laten uitvoeren naar de informatieveiligheid
van de procesautomatisering. Naar aanleiding van dit onderzoek zijn waterschappen
individueel en gezamenlijk met de voorgestelde verbeterpunten aan de slag, waaronder de versterking van
kennisdeling tussen waterschappen onderling op het specifieke terrein van informatieveiligheid
van de procesautomatisering.
Tevens hebben de waterschappen in 2019 verbeteringen op het gebied van informatieveiligheid
doorgevoerd als reactie van een integrale audit op basis van de BIWA (Baseline Informatiebeveiliging
Waterschappen) uit 2018. Een belangrijke aanbeveling hieruit is de inbedding van risicomanagement
in de processen, zodat waterschappen beter afwegingen in informatiebeveiliging kunnen
maken. Risicomanagement is daarom een focuspunt van het programma in de komende tijd.
Tenslotte werken de waterschappen intensief samen met de waterketenpartners in het
realiseren van de aanvullende afspraken cybersecurity Bestuursakkoord Water.
Indieners
-
Indiener
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat