Brief regering : Nieuwe ontwikkelingen beleidsinzet bescherming democratie tegen desinformatie
30 821 Nationale Veiligheid
Nr. 112
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 mei 2020
De uitbraak van COVID-19 in Nederland heeft een enorme impact op de samenleving en
ons dagelijks leven. De ontwikkelingen volgen elkaar snel op en de bestrijding van
deze pandemie vraagt veel van burgers. Tijdige en betrouwbare informatievoorziening
is daarom noodzakelijk. Het is belangrijk dat mensen tijdens deze uitbraak zichzelf
en elkaar goed kunnen informeren. In deze wereld waar informatie zich razendsnel verspreidt,
is het tijdig controleren op feitelijke (on)juistheid lastig. Zo is er in de afgelopen
periode veel misleidende informatie rondgegaan over COVID-19. In deze brief ga ik
daarom in op recente ontwikkelingen rond de op 18 oktober 2019 aan uw Kamer gezonden
beleidsinzet bescherming democratie tegen desinformatie1.
Daarnaast is uw Kamer een onderzoek toegezegd naar het bestaande wettelijke kader
rond de verspreiding van desinformatie via internetdiensten en de regulering van politieke
advertenties. Bijgevoegd vindt u de eindrapportage van het Instituut voor Informatierecht
(IViR) van de juridische faculteit van de Universiteit van Amsterdam (UvA)2. Met dit onderzoek geef ik mede opvolging aan de moties van de leden Asscher (PvdA)
en van der Molen (CDA)3 en de motie van de leden Kuiken (PvdA) en Verhoeven (D66)4.
Informatievoorziening over COVID-19
Op verschillende manieren – via sociale media, online berichtendiensten, maar ook
in brieven – gaat er misleidende informatie rond over COVID-19. Ook de Wereldgezondheidsorganisatie
(WHO) waarschuwt al langer dat de uitbraak en de reactie op COVID-19 gepaard gaan
met een «infodemie»; een overvloed aan informatie – soms juist en soms niet – die
het voor mensen moeilijk maakt om betrouwbare bronnen en informatie te vinden, wanneer
ze die nodig hebben. Deze misleidende informatie wordt soms ook verspreid door mensen
zonder dat zij een doelstelling hebben om schade toe te brengen aan het publieke debat,
democratische processen, de open economie of nationale veiligheid.
Deze misleidende informatie gaat over de oorzaak van het virus, mogelijke remedies
en over de maatregelen die de overheid neemt. Zo hebben Nederlandse media gerapporteerd
over bijvoorbeeld een vermeend advies van de universiteit van Stanford (VS), dat om
de 15 minuten water drinken zou helpen om een COVID-19 infectie te voorkomen. Of het
nepbericht dat het corona-virus ontwikkeld zou zijn door het Pirbright Institute in
Surrey (VK). Ook ging er een video rond waarin mensen te zien zouden zijn die vochten
voor toegang tot een supermarkt in Haarlem. De video bleek echter te dateren uit 2011
en in Duitsland opgenomen te zijn.
Daarnaast gaat er, vooral online, misleidende informatie rond over een relatie tussen
COVID-19 en de technologie 5G. De Europese Commissie5 en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) hebben reeds benadrukt dat er geen enkel
verband is tussen COVID-19 en 5G technologie, en dat virussen niet worden verspreid
via radiogolven/mobiele netwerken.6 Mogelijk heeft misleidende informatie over 5G bijgedragen aan de brandstichting van
diverse zendmasten in de afgelopen weken. Zoals de Minister van Justitie en Veiligheid
eerder heeft gezegd kan de brandstichting leiden tot verstoring van de communicatie
van hulpdiensten, en de bereikbaarheid van 112.
Zoals ook gemeld in de Kamerbrief van 18 oktober jl. en in het AIVD jaarverslag 2019,
is sprake van voortdurende (online) Russische beïnvloedingsactiviteiten op West-Europese
sociale media7
8. In de afgelopen periode wordt hiervoor ook de uitbraak van COVID-19 aangegrepen.
De AIVD kan bevestigen dat de Russische narratieven, waarin de nadruk wordt gelegd
op vermeende Europese verdeeldheid en gebrek aan onderlinge solidariteit tussen landen
in West-Europa op het gebied van COVID-19, ook in een aantal Nederlandstalige sociale
mediagroepen worden gedeeld. Het bereik van deze berichten lijkt buiten deze groepen
beperkt te zijn in de Nederlandse (sociale) media.
Desinformatie houdt niet op bij de grenzen, ook niet bij COVID-19. Dit kan mogelijk
gevolgen hebben voor de stabiliteit en veiligheid van EU en haar lidstaten. Daarom
ondersteunt het kabinet informatie-uitwisseling hierover in Europees verband, zoals
via het EU Rapid Alert System.
Hieronder zet ik volgens de actielijnen uit de brief van 18 oktober jl. (preventie,
informatiepositie verstevigen en reactie) de ontwikkelingen uiteen die spelen omtrent
de misleidende informatie over COVID-19.
Preventie
De bestrijding van het virus vraagt van burgers dat zij eigen verantwoordelijkheid
nemen en waakzaam zijn. Dat geldt ook voor de manier waarop wij allen onszelf en elkaar
informeren. Het betekent dat we, voordat we online berichten over de pandemie met
elkaar delen, onszelf afvragen wat de bron ervan is. Het vergroten van de mediawijsheid
onder de Nederlandse bevolking is hierbij van belang. Onder meer het Netwerk Mediawijsheid
spant zich daarvoor in. Ook heeft het Ministerie van BZK bijgaande infographic gemaakt
met tips om nepberichten te herkennen9. Deze tips zal BZK via de sociale media kanalen van het ministerie en via andere
overheidsorganisaties verspreiden. Wanneer burgers zelf berichten op waarde schatten,
zijn zij immers minder vatbaar voor misleidende informatie. Ik verwijs ook naar de
oproep van de Minister-President om te vertrouwen op de kennis en ervaring van deskundigen
zoals het RIVM en te blijven varen op het kompas van wetenschappelijke kennis en betrouwbare
feiten. Dat betekent dat het kabinet zich in eerste instantie richt op officiële kanalen,
zowel voor gezondheidsinformatie over het virus als voor informatie over het overheidsbeleid
en ontwikkelingen en gebeurtenissen om ons heen. Het RIVM en het Nationaal Kernteam
Communicatie voeren daarom actieve informatievoorziening via veel verschillende kanalen.
Het is goed om te zien dat de Nederlandse mediasector vanaf het eerste moment het
initiatief heeft genomen om burgers te ondersteunen met nadere duiding bij de dagelijkse
ontwikkelingen en hen wegwijs te maken in de veelheid aan informatie die op hen afkomt.
In deze tijd toont zich ook de waarde van een publieke omroep, die belangrijke mededelingen
van het kabinet live aan een groot publiek – inclusief doven en slechthorenden – kan
overbrengen.
Ook de internetdiensten pakken in deze context hun eigen verantwoordelijkheid op.
Zo nemen zij onder andere concrete maatregelen door bijvoorbeeld betrouwbare informatie
over COVID-19 beter vindbaar te maken voor gebruikers, te waarschuwen voor de verspreiding
van misleidende informatie op hun platforms of door hun advertentiebeleid aan te passen.
Wel is het belangrijk dat bij deze acties de grondrechten van burgers gewaarborgd
zijn.
Informatiepositie verstevigen
In Nederland staan de betrokken ministeries en diensten doorlopend in nauw contact
om informatie over en signalen van mogelijke desinformatieactiviteiten te delen, te
duiden en daarop zo nodig te acteren.
Deze informatie en signalen worden ook specifiek in de context van COVID-19 bij elkaar
gebracht in de bestaande crisisstructuur. Ook via het Rapid Alert Systeem van de Europese
Unie wordt informatie gedeeld tussen de lidstaten en EU-instituties. Zo publiceert
de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) rapportages over desinformatie. Ik
verwijs daarbij naar de aanstaande beantwoording op de vragen van de leden Van Ojik
(GroenLinks) en Ploumen (PvdA) over het optreden van China (2020Z07655).
Reageren
Het adresseren van desinformatie is primair een taak van journalistiek en wetenschap,
al dan niet in samenwerking met internetdiensten. De vrijheid van meningsuiting staat
daarbij te alle tijden voorop. Wel geldt dat de overheid moet optreden als de nationale
veiligheid, politieke, maatschappelijke en/ of economische stabiliteit in het geding
is.
De maatschappelijke stabiliteit en bescherming van de volksgezondheid vragen ten aanzien
van het virus om actieve overheidsinformatie waarin burgers betrouwbare informatie
tot zich kunnen nemen over de context en maatregelen rond de bestrijding van COVID-1910. Dat vraagt in sommige gevallen ook om het actief tegenspreken van misleidende informatie.
Zo circuleerden berichten met verkeerde aantallen positief op COVID-19 geteste patiënten,
en was er sprake van een nep NL-alert, zogenaamd verstuurd namens het RIVM, waarin
zorgpakketten aangeboden werden. Dit bericht stuurde mensen door naar een op de website
van het RIVM lijkende pagina waar gevraagd werd om bankgegevens in te vullen. Deze
berichten zijn door het RIVM op sociale media tegengesproken. Een ander voorbeeld
is een nepbericht waarop de politie via Twitter wees, waarin stond dat de politie
zou aankondigen dat iedereen binnen moest blijven omdat de Luchtmacht desinfecterende
middelen in de lucht zou spuiten. Gezien het opgetreden effect van dit bericht in
o.a. het veroorzaken van onrust heeft de politie dit via Twitter – daar waar het bericht
zichtbaar was – tegengesproken. Ook Nederlandse media en de internetdiensten dragen
actief bij aan het ontkrachten van misleidende berichten en blijven verwijzen naar
betrouwbare informatie.
Tot slot biedt ook het rapport van het IViR, waarop ik hierna inga, juridische handvatten
om misleidende informatie over COVID-19 aan te pakken. Zo zijn in een commerciële
context misleidende gezondheidsclaims over producten of het weglaten van vitale informatie
over onder meer geneesmiddelen en voedingsmiddelen of de producent al streng gereguleerd.
In de Geneesmiddelenwet is opgenomen dat reclame voor geneesmiddelen, voor zover die
is toegestaan, niet misleidend mag zijn en dat reclame die het rationele gebruik van
een geneesmiddel niet bevordert wegens het ontbreken van een objectieve voorstelling
van zaken, is verboden. Voor geneesmiddelen zonder handelsvergunning mag in het geheel
geen reclame worden gemaakt. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor middelen waarvan wordt
geclaimd dat ze zouden helpen tegen de gevolgen van COVID-19. Verder hebben op 20 maart
jl. alle Europese consumentenbescherming autoriteiten een gemeenschappelijke positie
over COVID-19 ingenomen waarin zij online platforms, inclusief online marktplaatsen,
vragen om illegale marketing praktijken met betrekking tot het virus te identificeren
en verwijderen11.
In het genoemde voorbeeld van de politie, maar ook in andere gevallen is het voorgekomen
dat foutieve informatie over COVID-19 wordt verspreid met een betrokken overheidsorganisatie
of bekend nieuwsmerk als afzender. Wanneer informatie wordt verspreid met onrechtmatig
gebruik van logo’s, dan kan hiertegen op basis van het intellectuele eigendomsrecht
civiel- en strafrechtelijk worden opgetreden. Als het gaat om logo’s die beschermd
zijn via het merkenrecht, zoals het logo van de politie, bedrijven of nieuwsorganisaties,
dan kan de merkhouder op basis van het Benelux Verdrag voor de Intellectuele Eigendom
of de Uniemerkenverordening een verbod vragen bij de burgerlijke rechter. Logo’s kunnen
ook op basis van het auteursrecht beschermd zijn. De auteursrechthebbende kan bij
de burgerlijke rechter op basis van de Auteurswet een verbod vragen. Daarnaast is
dit oneigenlijke afzenderschap vaak in strijd met de gebruiksvoorwaarden van internetdiensten.
Voor deze diensten is ook een rol weggelegd om hiertegen op te treden.
In onze samenleving is het een groot goed dat de burger zelf verantwoordelijkheid
draagt om de hem aangeboden informatie op waarde te schatten. De COVID-19 crisis onderstreept
dat in deze omstandigheden het aanbod van betrouwbare informatievoorziening extra
van belang is. Alle overheidsorganisaties zetten zich er actief voor in om hierin
te voorzien en binnen het wettelijk kader tegenwicht te bieden tegen eventuele misleidende
informatie over remedies en oorzaken.
Eindrapportage Instituut voor Informatierecht (IViR12)
Apart van het deel over informatievoorziening over COVID-19, ga ik in dit deel van
de brief in op het toegezegde onderzoek van het IViR. Een van de uitgangspunten van
het beleid tegen desinformatie is dat rechtsstatelijke waarden en grondrechten als
de vrijheid van meningsuiting voorop staan. Ik heb het IViR daarom gevraagd onderzoek
te doen naar huidige wet- en regelgeving tegen de verspreiding van desinformatie.
Onderdeel van het onderzoek is hoe burgers beschermd zijn tegen bewust misleidende
informatie. Meer specifiek hoe burgers in het kader van de vrijheid van meningsuiting
beschermd zijn tegen het verwijderen van content door internetdiensten.
Vrijheid van meningsuiting
De analyse van het IViR benadrukt dat het recht op vrijheid van meningsuiting zowel
inhoudt dat de staat bepaalde beperkingen niet mag opleggen, als dat de staat positieve
verplichtingen heeft om burgers in staat te stellen hun vrijheid van meningsuiting
te kunnen uitoefenen. Het IViR concludeert dat het juridisch verbieden van bepaalde
informatie alleen op grond van het feit dat informatie onjuist of misleidend is, zonder
aanvullende eisen, moeilijk in overeenstemming te brengen is met de vrijheid van meningsuiting.
Binnen het relevante juridisch kader krijgt de vrijheid van meningsuiting dan ook
een bijzondere plek. Zo kwalificeert desinformatie in sommige gevallen als politieke
uiting, geniet het als zodanig brede bescherming binnen de vrijheid van meningsuiting
en mag het niet verwijderd worden. Ik onderschrijf dan ook de conclusies van het IViR.
Zoals gemeld in de beleidsinzet bescherming democratie tegen desinformatie, is het
kabinet voorstander van meer transparantie over de herkomst en de methoden van verspreiding
van desinformatie op internetdiensten en overweegt het of, in aanvulling op de zelfregulering,
wettelijke regels de transparantie kunnen afdwingen. Het adresseren van desinformatie
vraagt een gezamenlijke inspanning van alle betrokken actoren. Bij het vormgeven van
transparantie is er dan ook niet alleen een rol voor regulering, maar ook voor de
eigen verantwoordelijkheid van internetdiensten13 en maatschappelijk middenveld.
Ook bijvoorbeeld politieke partijen kunnen ervoor kiezen transparant te zijn over
hun betaalde politieke content, zodat burgers inzicht krijgen welke informatie daadwerkelijk
afkomstig is van de politieke partij en op welke manier deze is verspreid.
Huidige wetgevingskader
Omdat desinformatie geen afgebakend juridisch begrip is, beschouwt het IViR het als
een beleidsterm. De onderzoekers concluderen dat desinformatie de klassieke rechtsgebieden
van het privaatrecht, strafrecht, staats- en bestuursrecht en de grondrechtelijke
bescherming doorsnijdt. Het raakt ook aan sectorspecifieke wetgeving, waaronder het
media- en telecommunicatierecht. Tevens is het recht op de bescherming van persoonsgegevens
relevant, indien persoonsgegevens worden gebruikt bij de verspreiding van desinformatie.
Ik ben niet voornemens het huidige wetgevingskader rond desinformatie aan te passen,
afgezien van eventuele regulering die de transparantie over de herkomst en methoden
van verspreiding van desinformatie afdwingen. Wel vindt het kabinet het opportuun
om transparantie van internetdiensten te kunnen afdwingen. Hierdoor wordt het inzicht
in de verspreiding van desinformatie vergroot en kunnen burgers informatie beter op
waarde schatten. Ik verken samen met andere betrokken ministeries hoe dergelijke regels
eruit kunnen zien. Dat zal worden bekeken in het licht van de nieuwe Wet op de politieke
partijen, maar ook op Europees niveau naar aanleiding van de komende evaluatie van
de gedragscode desinformatie. De uitkomsten van deze evaluatie worden nader uitgewerkt
in onder meer het Europees Democratie Actieplan, dat voor het vierde kwartaal van
dit jaar is aangekondigd.
De verdere conclusies uit het rapport van het IViR behandel ik hieronder volgens de
drie actielijnen uit de Kamerbrief van 18 oktober 2019. Hierbij benoem ik ook recente
ontwikkelingen.
Preventie
In het kader van de positieve verplichting van de staat om burgers hun vrijheid van
meningsuiting te kunnen laten uitoefenen, noemt het IViR onder andere transparantieverplichtingen
over politieke advertenties. Transparantie kan immers helpen om potentiële verstoring
van het publieke democratische debat inzichtelijk te maken, evenals de financiering
van betaalde politieke content. Deze inhoudelijk neutrale maatregelen krijgen van
het IViR de voorkeur uit het oogpunt van subsidiariteit en proportionaliteit in verband
met de vrijheid van meningsuiting. Ook merkt het IViR terecht op dat het reguleren
van de transparantie van politieke advertenties niet alle uitdagingen rond de verspreiding
van desinformatie het hoofd biedt.
Op EU-niveau is ingezet op zelfregulering van internetdiensten in de vorm van de Europese
gedragscode tegen desinformatie. Deze code bevat onder meer regels over de transparantie
van de herkomst van politieke advertenties. In de dialoog die wordt gevoerd naar aanleiding
van de motie van het lid Middendorp (VVD)14 blijkt dat de ondertekenaars van deze code dit verschillend invullen.
Het kabinet is voornemens om hiernaast in de Wet op de politieke partijen (Wpp) transparantiemaatregelen
op het gebied van digitale advertenties en microtargeting op te nemen.
Informatiepositie verstevigen
Zoals aangekondigd in mijn brief van 18 oktober 2019 laat ik een verkenning doen naar
de impact van verschillende technieken en de betekenis daarvan voor de aanpak van
desinformatie. Het Rathenau Instituut, die deze verkenning uitvoert, zal aandacht
besteden aan deepfake technieken en twee à drie andere technologieën naar eigen inzicht. Deze verkenning
kan ik u na het zomerreces doen toekomen.
Op EU-niveau is het systeem voor snelle waarschuwingen (Rapid Alert System) inmiddels uitgebreid, zodat lidstaten en EU-instellingen ook onderzoek, analyse
en best practices op het gebied van strategische communicatie met elkaar kunnen delen. Daarnaast heeft
de Europese Commissie een aanbesteding uitgezet voor een platform om onafhankelijke
fact-checkers en onderzoekers met elkaar te verbinden, zoals benoemd in het EU actieplan
tegen desinformatie15. Dit platform zal wellicht ook samenwerking met mediaorganisaties en mediawijsheid
experts mogelijk maken.
Met het oog op de verkiezingen van de Tweede Kamer in 2021 zullen, net als bij eerdere
verkiezingen, kwetsbaarheidsanalyses worden uitgevoerd. De betrokken departementen
en diensten staan doorlopend in contact om informatie en signalen van mogelijke inmengingsactiviteiten
te delen, te duiden en daarop zo nodig te acteren. In aanloop naar de verkiezingen
zal worden bekeken hoe ook het maatschappelijk middenveld en de internetdiensten,
die een rol kunnen spelen bij de verspreiding van desinformatie, hierbij kunnen worden
betrokken.
Reageren
Om desinformatie via de juridische weg te adresseren, is een breed scala aan civielrechtelijke,
bestuursrechtelijke en strafrechtelijke interventies beschikbaar, indien noodzakelijk.
Welk van die rechtsgebieden en de daarin vervatte rechtsregels relevant zijn, is afhankelijk
van de concrete omstandigheden van het geval. In sommige gevallen kunnen verschillende
rechtsgebieden van toepassing zijn, wat op dat moment een zorgvuldige analyse nodig
maakt om de meest effectieve en proportionele aanpak te kunnen bepalen.
Privaatrecht
Binnen het privaatrecht is onder meer het leerstuk van de onrechtmatige daad (artikel
6:162 BW) relevant voor onrechtmatige (pers)publicaties, aangezien dit veelal om onjuiste
of schadelijke informatie gaat. Ook valt door implementatie van de Richtlijn Oneerlijke
Handelspraktijken misleidende reclame onder de categorie van een onrechtmatige daad.
Het intellectueel eigendomsrecht kan eveneens van belang zijn wanneer merkenrechtelijk
beschermd materiaal voor desinformatie wordt gebruikt.
Strafrecht
In sommige gevallen kan desinformatie de vorm hebben van illegale content. Illegale
content (kinderpornografie, online hate speech en terroristische content) kan strafrechtelijk worden aangepakt via de daartoe geëigende
strafrechtelijke routes. Daarnaast zijn ook vormen van computercriminaliteit, zoals
de verspreiding van desinformatie door het inbreken in een netwerk, strafrechtelijk
genormeerd.
Met betrekking tot de moties van de leden Asscher (PvdA) en Van der Molen (CDA) over
online manipulatie16 verwijs ik naar artikel 127 Sr. Dit artikel gaat over het plegen van een bedrieglijke
handeling, waardoor een stem van onwaarde wordt of een stem wordt uitgebracht op een
ander dan de bedoelde persoon. Een voorbeeld is een desinformatiebericht dat mensen
moedwillig verkeerd informeert over de stemwijze, waardoor hun stem vervolgens ongeldig
wordt. Ook geven de onderzoekers aan dat artikel 127 Sr volstaat om vormen van desinformatie
strafrechtelijk aan te pakken. Het kabinet onderschrijft deze conclusies.
Staats- en bestuursrecht
Binnen het Nederlandse staats- en bestuursrecht bestaat er reclameregulering (inclusief
de Media- en e-privacy wet). De Mediawet richt zich op commerciële advertenties op
publieke en commerciële mediadiensten (zoals tv-omroepen) en op zendtijd voor politieke
partijen op de publieke omroep.17 Daarnaast zijn er ook de bevoegdheden van de nationale inlichtingen- en veiligheidsdiensten
voor de aanpak van desinformatie, en op het gebied van vitale infrastructuur. Verder
kan, afhankelijk van de concrete casus, het relevante EU-kader, dat bestaat uit de
Richtlijn Elektronische handel, de Richtlijn voor Audiovisuele Mediadiensten, de e-Privacy
Richtlijn, de richtlijnen voor handelspraktijken en -reclame en de Algemene Verordening
Gegevensbescherming, een rol van betekenis hebben. Handhaving van dit wetgevend kader
is mogelijk via civiele procedures, via de bevoegde toezichthoudende autoriteiten,
of via zelfregulerende instrumenten zoals de Nederlandse Reclame Code.
Het IViR pleit voor betere samenwerking tussen de relevante toezichthouders (Autoriteit
Consument en Markt, Autoriteit Persoonsgegevens en Commissariaat voor de Media) van
bovenstaande wetgeving bij het adresseren van desinformatie. Ik onderschrijf deze
aanbeveling. Daarom zal ik met deze toezichthouders bespreken op welke wijze op dit
thema samenwerking kan plaatsvinden in de aanloop naar de verkiezingen van 2021.
Vervolg eindrapportage IViR
Gezien het belang van transparantie van de internetdiensten die een rol spelen bij
de verspreiding van desinformatie en de wens om burgers meer middelen te geven om
online informatie op waarde te kunnen schatten, vindt het kabinet het opportuun om
transparantie van deze internetdiensten te kunnen afdwingen. De komende periode wordt
de invulling hiervan nader verkend.
In zijn eindrapport pleit het IViR voor aanvullende transparantieregels op Europees
niveau. Deze richten zich op wie voor een advertentie betaalt en op het archiveren
van politieke advertenties. Alvorens daarover een standpunt in te nemen, wacht het
kabinet de evaluatie van de Europese gedragscode tegen desinformatie (zelfregulering)
af. Deze verschijnt naar verwachting voor het zomerreces. Tevens heeft de Europese
Commissie aangekondigd in het laatste kwartaal van 2020 met een Democratie Actieplan
te komen. Hierin worden mogelijk transparantieregels voor politieke advertenties meegenomen.
Ik zal de komende tijd, ook in Europees verband, verkennen hoe dergelijke regels zich
verhouden tot de vrijheid van meningsuiting. Verder ontvangt u voor het zomerreces
een brief over de hoofdlijnen van de Wpp, waarbij ik ook inga op de transparantiemaatregelen
rond politieke advertenties en microtargeting op nationaal niveau.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren
Indieners
-
Indiener
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties