Brief regering : Kabinetsreactie Interdepartementaal beleidsonderzoek Jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt
29 544 Arbeidsmarktbeleid
Nr. 952
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP EN STAATSSECRETARIS VAN
SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 oktober 2019
Met de meeste jongeren in Nederland gaat het gelukkig goed. Zij verlaten de school
met een diploma en vinden hun weg op de arbeidsmarkt. Maar dat geldt niet voor iedereen.
Nog te veel niet-zelfredzame jongvolwassenen in de leeftijd van 16 tot 27 jaar staan
aan de kant, met niet zelden complexe problematiek. Veel van de problematiek rond
jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt begint niet pas bij 16 jaar, maar kent
zijn oorsprong al ver daarvoor. Jongeren en uitvoeringsorganisaties lopen aan tegen
knelpunten die om een oplossing vragen. Gegeven de diversiteit en complexiteit van
de doelgroep is het van belang om nog meer tot een integrale aanpak in het sociaal
domein te komen. Het kabinet wil dat de jongeren goed ondersteund worden en niet met
zoveel loketten te maken hebben dat ze de weg kwijtraken en daardoor niet werken of
op school zitten. Het is nodig dat er meer regie tot stand komt, dat jongeren niet
tussen wal en schip vallen, dat zij op de radar van instanties zijn, dat de ondersteuning
zo dicht mogelijk bij hen wordt georganiseerd, dat er maatwerk is en dat er schotten
tussen verschillende domeinen kunnen worden geslecht. Op al deze vlakken is er een
agenda voor de toekomst nodig, waarin ook op de korte termijn reeds belangrijke stappen
worden gezet. Het kabinet voelt de urgentie om in deze kabinetsperiode een beweging
in de goede richting te stimuleren, met ondersteuning op maat voor deze jongeren.
Dit zal een aanpak moeten zijn waarin verschillende partijen (zoals overheden, onderwijs,
sociale partners, partijen in de zorg en het justitie- en veiligheidsdomein) samenwerken
om jongeren effectief te begeleiden naar een zo zelfstandig mogelijk bestaan.
Tegen deze achtergrond is het kabinet het ambtelijke Interdepartementaal Beleidsonderzoek
(IBO) gestart met betrekking tot het Rijksbeleid gericht op jongeren met een (risico
op) afstand tot de arbeidsmarkt. Uw Kamer ontvangt hierbij het rapport, mede namens
de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport, de Minister voor Rechtsbescherming en de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijsrelaties1. In de aanloop naar dit rapport is met veel partners gesproken en het kabinet wil
hen ook na het verschijnen van het rapport betrekken bij de uitwerking van maatregelen
die in deze brief zullen worden beschreven.
Gezien de raakvlakken met het IBO ontvangt uw Kamer tevens het onderzoek dat de vier
Rijksinspecties, samenwerkend in Toezicht Sociaal Domein (TSD), onlangs hebben afgerond
naar de deelname aan de maatschappij van jongeren van 18 tot 27 jaar zonder startkwalificatie,
wanneer zij uitstromen uit het voortgezet speciaal onderwijs (vso), praktijkonderwijs
(pro) of de entreeopleidingen2. Dit onderzoek richt zich op samenwerking tussen de domeinen werk en inkomen, onderwijs
en zorg. Tot slot betrekt het kabinet zoals eerder toegezegd ook het themaonderzoek
van de Inspectie van het Onderwijs naar entreeopleidingen in het mbo in deze beleidsreactie.3
De drie onderzoeken bevatten waardevolle inzichten om het beleid gericht op kwetsbare
jongeren van 16 tot 27 jaar verder te verbeteren. Daarbij moet er in de beleidsontwikkeling
steeds rekening mee worden gehouden dat de problematiek rond jongeren met een afstand
tot de arbeidsmarkt vaak niet pas begint bij 16 jaar. De inzichten uit de rapporten
sluiten aan bij de ambitie van het kabinet dat jongeren zoveel mogelijk naar school
gaan om een diploma (minimaal startkwalificatie) te behalen, of als dat ook na een
stevige inzet (nog) niet lukt, aan het werk gaan, een traject volgen met een combinatie
van leren en werken, dan wel zorg of dagbesteding ontvangen. Het kabinet wil verdere
stappen zetten om jongeren integraal te ondersteunen op hun weg naar (zoveel mogelijk)
duurzame (economische) zelfstandigheid. Hiertoe wil het kabinet geleidelijk doch gestaag
voortbouwen op de bestaande en goedlopende aanpak binnen het sociaal domein en het
onderwijs. Aanvullend wil het kabinet samen met de betrokken partners in de regio
komende tijd aan de slag met het zetten van een aantal betekenisvolle stappen die
de komende jaren een impuls zullen geven aan de reeds in gang gezette transformatie
in het sociaal domein. Nadrukkelijk wil het kabinet zich er bij de verdere uitwerking
rekenschap van geven dat het huidige beleid nog teveel uitgaat van het paradigma van
zelfredzaamheid van de doelgroep en gezien de problematiek een andere aanpak nodig
is.
Het kabinet volgt daarbij het IBO in zijn oordeel dat een substantiële besparing een
negatief effect kan hebben op de positie van jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt
en daarmee niet in lijn is met het hoofddoel van het IBO, namelijk het effectiever
maken van het beleid om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt duurzaam aan werk
te helpen.
Deze kabinetsreactie gaat achtereenvolgens in op de (veelal gedeelde) bevindingen
en aanbevelingen van het IBO, het TSD-onderzoek en het Themaonderzoek entreeopleidingen,
de wijze waarop het kabinet de aanbevelingen wil uitwerken langs drie sporen en vervolgens
enkele gerelateerde vraagstukken die tegelijk met deze kabinetsreactie worden behandeld.
Gezien de samenhang tussen het IBO «Mensen met een licht verstandelijke beperking»
(IBO LVB) (Kamerstuk 24 170, nr. 198) en het IBO «Jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt» (IBO JmAA) worden deze
op hetzelfde moment aan uw Kamer aangeboden en wordt waar relevant de verbinding gelegd.
1. Analyse en aanbevelingen IBO JmAA
Wat gaat er goed?
Uit de analyse van het IBO JmAA blijkt dat het beleid gemiddeld genomen goed werkt
en dat Nederland het internationaal gezien goed doet. Vergeleken met andere Europese
landen heeft Nederland het laagste percentage jongeren tussen de 15 en 25 jaar dat
niet studeert of werkt. Het Nederlandse stelsel van onderwijs, arbeidsmarkt, zorg,
jeugdhulp en adolescentenstrafrecht slaagt erin om het overgrote deel van de jongeren
duurzaam naar de arbeidsmarkt toe te leiden. De jeugdwerkloosheid is internationaal
gezien relatief laag, het onderwijs is van hoge kwaliteit en de aanpak rond voortijdig
schoolverlaten is succesvol. Ook leiden de decentralisaties van onder meer de Participatiewet
en de Jeugdwet naar gemeenten doorgaans tot een meer integrale aanpak en betere samenwerking
tussen gemeenten en overige betrokken instellingen. Het onderzoek van de samenwerkende
Rijksinspecties bevestigt dit beeld: de overgang van onderwijs naar arbeidsmarkt is
volgens CBS-data – en in de onderzochte regio en gemeente – steeds beter georganiseerd.
Gemeenten en netwerkpartners zijn steeds beter in staat de groep richting arbeidsmarkt
te bemiddelen waarbij steeds minder een beroep op een uitkering wordt gedaan.
Vanuit de constatering dat het samenhangende stelsel overwegend goed werkt, schetst
het IBO geen beleidsopties die grote stelselwijzigingen omvatten. Binnen de domeinen
onderwijs, zorg, veiligheid, sociale zekerheid en arbeidsmarkt is er al veel aandacht
voor het verbeteren van het onderwijs- en arbeidsmarktperspectief. Dit uit zich in
een groot aantal trajecten, zoals «Koers en Kansen» (ondersteuning van lokale initiatieven
om recidive te voorkomen) en het «Breed offensief» (aan het werk helpen van meer mensen
met een (arbeids)beperking). In het Programma Sociaal Domein, alsmede in de pilots
die voortvloeien uit het Programma «Kansen creëren voor minderzelfredzame jongeren
van 16–27» is ondertussen op verschillende manieren geëxperimenteerd met innovatieve
praktijken.
Dit algemene beeld laat onverlet dat een deel van de jongeren ondanks alles moeite
heeft om duurzaam aan de slag te komen. Ongeveer 300.000 jongeren van 16–27 jaar hebben
een (risico op) afstand tot de arbeidsmarkt.4 Deze doelgroep is heterogeen en dynamisch. Deze jongeren hebben wel regelmatig te
maken met multiproblematiek, een migratie-achtergrond en een ouder die afhankelijk
is van bijstand en zij hebben minder vaak een startkwalificatie, vaker cognitieve
problemen, psychische problemen, vaker schulden en zijn vaker verdacht geweest van
een delict. Ook sociale factoren kunnen een rol spelen, die veelal samenhangen met
de sociale omgeving van de jongere (zoals verslaving, armoede, misbruik, ontbreken
van positieve rolmodellen en een netwerk), alsmede de vaardigheden en persoonlijkheidskenmerken
waarover zij beschikken. Hier is sprake van een gedeeltelijke overlap met de doelgroep
van het IBO Mensen met een LVB.
Wat kan er beter?
Ondanks dat het beleid dus gemiddeld genomen goed werkt, werkt het niet altijd afdoende.
Werkgevers, hulpverleners, jongeren en andere betrokken partijen ervaren de volgende
knelpunten:
1. Een goede ketenaanpak met langetermijnvisie ontbreekt. Investeringen in vroege interventies (in termen van hulpverlening, scholing- en arbeidstoeleiding)
komen te weinig tot stand, mede omdat besparingen pas veel later gerealiseerd worden
en vaak niet bij dezelfde partij neerslaan waar de investering is gepleegd. Dit geldt
met name voor jongeren zonder recht op uitkering. Daarbij bestaan er gaten in de verantwoordelijkheidsketen
voor jongeren onder de 27 jaar. Zo heeft het mbo geen nazorgplicht. Dit bemoeilijk
transities van school naar school, van school naar werk en van werkloosheid naar werk.
2. Jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt raken te vaak uit beeld. Dit knelpunt betreft vooral uitvallers uit het entree-onderwijs, de niet-uitkeringsgerechtigden
en de baanverliezers, waardoor ze niet de ondersteuning krijgen die nodig is om aan
het werk te komen en blijven. Instellingen ervaren belemmeringen bij het onderling
(kunnen) delen van informatie en hebben behoefte aan monitoring van deze jongeren
en aan beter inzicht in de risicofactoren om buiten beeld te raken of een afstand
tot de arbeidsmarkt te ontwikkelen. Sommige jongeren verdwijnen (bewust) uit beeld,
omdat ze «zorgmoe» zijn.
3. Integrale begeleiding over de domeinen heen ontbreekt of is ontoereikend. De beleidsinzet is te vaak eenzijdig vanuit één domein gericht, waardoor nieuwe problemen
ontstaan die te laat worden opgepakt, bijvoorbeeld na transities naar school of werk
of rond inkomensbesteding, schulden of het regelen van huisvesting.
4. De zelfredzaamheid van (een deel van) de jongeren met een (risico op) afstand tot
de arbeidsmarkt wordt overschat. Regulier beleid bevat of benut te weinig ruimte voor maatwerk, of men heeft de perceptie
dat die ruimte er niet is en gaat uit van rationeel handelen, zelfredzaamheid en doe-vermogen.
Dit ontbreekt bij deze jongeren echter regelmatig. Deze jongeren hebben juist behoefte
aan maatwerk en voor hen werkt het algemene beleid onvoldoende.
Het TSD-onderzoek komt tot een vergelijkbare analyse. Er zijn nog steeds momenten
waarop jongeren (makkelijk) uit beeld raken en in de verschillende aanpakken staat
de behoefte van de jongere nog (te) weinig centraal. Zij benadrukken daarnaast dat
de verschillende partijen nog te weinig oog hebben voor duurzame participatie en het
stimuleren van persoonlijke groei. De Inspectie van het Onderwijs wijst in aanvulling
daarop naar knelpunten met betrekking tot de toegankelijkheid van entreeopleidingen,
maatwerk en aansluiting met de arbeidsmarkt.
Wat zijn de in het IBO voorgestelde oplossingsrichtingen?
In aansluiting op de knelpunten stelt het IBO ook vier oplossingsrichtingen voor,
die complementair zijn en elkaar versterken:
1. Zorg voor een integrale wettelijke verantwoordelijkheid bij één partij, namelijk de
gemeenten en neem spiegelbepalingen in aanverwante wetgeving op. Deze oplossing sluit met name aan bij het knelpunt dat een integrale ketenaanpak
ontbreekt.
2. Zorg voor een goede monitorings- en signaleringsfunctie en breidt de functie van Regionale
Meld- en Coördinatiefunctie (RMC) uit tot een bredere monitorings- en makelaarsrol. De huidige monitoring van jongeren tussen de 18 en 23 zonder startkwalificatie en
van pro- en vso-leerlingen tussen de 16 en 23 jaar zonder werk wordt uitgebreid naar
alle jongeren tussen de 16 en 27 jaar met een risico op afstand tot de arbeidsmarkt.
3. Zorg voor een goede begeleiding en coaching. Aan jongeren met een risico op afstand tot de arbeidsmarkt wordt zo nodig life coaching
aangeboden. De life coach is laagdrempelig en gericht op een brede aanpak van de problemen
van de jongere.
4. Stimuleer maatwerk. Onderzoek is nodig om de specifieke belemmeringen beter in kaart te brengen om meer
maatwerk toe te passen.
In aanvulling hierop presenteren de samenwerkende Rijksinspecties nog een vijfde oplossing:
stimuleer gemeenten en netwerkpartners om meer aandacht te hebben voor duurzame participatie
door extra in te zetten op bemiddeling van werk naar werk. Zij kunnen ervoor zorgen
dat jongvolwassenen die tijdelijk niet kunnen werken «arbeidsfit» en gemotiveerd blijven,
door ondersteuning via de Wmo meer aan te laten sluiten op werk. Switchen van dagbesteding
naar werk en van werk naar dagbesteding moet simpeler en laagdrempeliger worden. De
analyse uit het IBO en van de samenwerkende inspecties sluit aan bij het Themaonderzoek
entreeopleidingen dat oproept tot verduidelijking van de toegang tot entreeopleidingen,
meer maatwerk mogelijk maken en een betere samenwerking tussen onderwijs en de arbeidsmarkt.
2. Uitwerking van de oplossingsrichtingen door het kabinet
Het kabinet zet in lijn met de onderzoeken in op drie sporen:
a. Integrale ondersteuning van jongeren met afstand tot de arbeidsmarkt.
b. Jongeren in beeld hebben en houden.
c. Jongeren duurzaam naar werk begeleiden.
Gezien het belang van gezamenlijkheid heeft het kabinet het IBO JmAA en de voorgenomen
vervolgstappen bestuurlijk getoetst bij (vertegenwoordigers van) gemeenten, sociale
partners en de MBO-Raad en vindt het goed te vernemen dat zij de analyse en oplossingsrichtingen
op hoofdlijnen herkennen en onderschrijven. De betrokken partners hebben wel op een
aantal onderdelen aangegeven dat zij dit zien als een taakverzwaring die gepaard dient
te gaan met extra middelen. Het kabinet gaat er vooralsnog vanuit dat de versterking
van de regiefunctie een explicitering van bestaande verantwoordelijkheden betreft
en een betere samenwerking juist ook synergievoordelen kan opleveren. In de uitwerking
van de IBO-voorstellen zullen ook de mogelijke financiële implicaties worden betrokken,
alsmede de input van de partners op de vormgeving van de voorstellen.
Het kabinet wil benadrukken dat veel van de problematiek waarmee jongeren van 16 tot
27 jaar te maken hebben niet pas begint bij 16 jaar, maar haar oorsprong vaak al ver
daarvoor kent. Deze kabinetsreactie moet dan ook in het licht worden gezien van een
veel bredere context, waarin allerlei partners in allerlei levensfasen een belangrijke
rol hebben. Zoals kinderbescherming, vroege jeugdhulp, gezinsondersteuning, de leerplichtfunctie
en het voorliggende onderwijs. Het gaat erom jongeren zo vroeg mogelijk passend te
ondersteunen, waardoor bijvoorbeeld thuiszittersproblematiek en problemen later op
de arbeidsmarkt zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen. Daarbij is een inzet van
belang op vroegsignalering en preventie (voorkomen is beter dan genezen) en een langetermijnperspectief
dat jongeren door transities heen helpt op hun weg naar zoveel mogelijk duurzame economische
zelfredzaamheid.
Tijdens de Jongvolwassenentop van november 2017 hebben overheden en maatschappelijke
partners in het onderwijs, bedrijfsleven en de zorg zich reeds gezamenlijk gecommitteerd
aan een collectieve inzet op deze doelgroep van minder-zelfredzame jongeren. In het
Interbestuurlijk Programma van februari 2018 hebben Rijk en gemeenten zich ook aan
die inzet verbonden. Daarbij komen ook problemen aan de orde waar jongeren mee te
maken kunnen krijgen en waar gemeenschappelijke programma’s op lopen, zoals schulden,
zorggerelateerde problematiek en taalvaardigheid.5
a. Integrale ondersteuning van jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt
De integrale ondersteuning van jongeren krijgt haar beslag in een aantal initiatieven:
regierol bij gemeenten, life coaching en maatwerk.
Regierol bij gemeenten en spiegelbepalingen in relevante wetgeving
Het kabinet wil verder bouwen aan een integrale en sluitende aanpak, waarin alle spelers
in de keten (nog meer) hun verantwoordelijkheid nemen voor het aanbieden van een integraal
maatwerkaanbod voor kwetsbare jongeren, vanuit een preventieve manier van denken.
Het IBO bevat daartoe het voorstel om expliciet de integrale, wettelijke verantwoordelijkheid
voor jongeren met een (risico op) afstand tot de arbeidsmarkt bij de gemeenten te
leggen, waaronder het IBO in ieder geval verstaat dat gemeenten verantwoordelijk zijn
voor begeleiding terug naar school (indien haalbaar) en anders richting arbeidsmarkt,
met de voorkeur voor een combinatie van leren en werken (indien haalbaar) of anders
dagbesteding of zorg. Bij de afweging dient de gemeente het advies mee te nemen van
de voormalige school en het RMC, en (indien relevant) het zorgdomein en/of het domein
van justitie en veiligheid, en in overleg met deze partijen te komen tot een zo scherp
mogelijke diagnose.
Het kabinet kan zich vinden in de noodzaak van een explicitering van de gemeentelijke
regierol zoals in het IBO voorgesteld. Gemeenten zijn reeds verantwoordelijk voor
de uitvoering van de Jeugdwet, Wmo, Participatiewet, leerplicht, regionale aanpak
voortijdig schoolverlaten en begeleiding van jongeren in een kwetsbare positie, schuldhulpverlening
en jeugdreclassering en daarmee de ondersteuning van jongeren op verschillende leefgebieden.
Op grond van de Participatiewet zijn gemeenten bijvoorbeeld al gehouden tot het opstellen
van een plan van aanpak bij het besluit tot toekenning van algemene bijstand voor
jongeren tot 27 jaar. Dit plan bevat voor zover nodig de uitwerking van de arbeidsondersteuning
en de daarbij behorende afspraken en verplichtingen. De gemeente begeleidt de jongere
bij de uitvoering van het plan en evalueert, in samenspraak met de jongere, periodiek
het plan en stelt dit zo nodig bij. Op grond van de RMC-wetgeving hebben gemeenten
ook al een plicht om deel te nemen aan de regionale samenwerking in het kader van
de aanpak van voortijdig schoolverlaten en de begeleiding van jongeren in een kwetsbare
positie. Op grond van de Jeugdwet en de Wmo bieden gemeenten maatschappelijke ondersteuning
aan jongeren die dat nodig hebben. De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs)
geeft een ruim kader waarbinnen de gemeente de schuldhulpverlening zelf moet vormgeven.
De schuldhulpverlening heeft vrijwel altijd een integraal karakter. Dit betekent dat
er niet alleen aandacht is voor het oplossen van de financiële problemen, maar ook
voor psychosociale problemen of problemen rond de woonsituatie, gezondheid, verslaving
of de gezinssituatie. Als onderdeel van de Brede Schuldenaanpak van het kabinet worden
gemeenten ondersteund bij het verder vergroten van de kwaliteit van de schuldhulpverlening
en bij het verbeteren van de toegang. Dit gebeurt vanuit de programma’s Schouders
eronder en Vakkundig aan het werk. Vanuit deze rollen hebben gemeenten dus een belangrijke
verantwoordelijkheid voor kwetsbare doelgroepen en zijn bovendien zelf ook belanghebbende
bij goede vroegtijdige signalering en begeleiding. Hiertoe wordt bijvoorbeeld de Wgs
aangepast, waardoor signalen over betalingsachterstanden gemeld worden aan gemeenten,
zodat deze een hulpverleningsaanbod kunnen doen.
Door het expliciteren van de regierol bij gemeenten wordt verduidelijkt dat er één
eindverantwoordelijke is voor een goed gecoördineerde ondersteuning aan jongeren,
onafgebroken tussen 16 en 27 jaar. Dit wil niet zeggen dat de gemeente alle ondersteuning
zelf moet uitvoeren of dat huidige andere betrokken partners geen rol meer hebben.
Gemeenten en maatschappelijke partners hebben vanuit verschillende wetten verschillende
verantwoordelijkheden, die moeten zorgen voor de ondersteuning van jongeren op verschillende
leefgebieden. Het gaat er wel om dat de gemeente erop toeziet dat sprake is van een
integrale (keten)aanpak waarbij jongeren niet buiten beeld raken. Bij die eindverantwoordelijkheid
hoort ook het maken van afspraken met partners. Dat kan lokaal of regionaal worden
opgepakt. Zo wordt de aanpak voor voortijdig schoolverlaten en begeleiding van jongeren
in een kwetsbare positie momenteel ook op regionaal niveau gecoördineerd door de contactgemeenten
in de RMC-regio. Deze RMC-functie heeft per 1 januari 2019 een wettelijke impuls gekregen
om op regionaal niveau meer samenhang tussen het onderwijs-, arbeidsmarkt- en zorgdomein
te creëren. Het is van belang dat de toekomstige regierol voor gemeenten aansluit
bij de huidige samenwerking in de regio. Zo stimuleert ook het Actieprogramma Dak-
en Thuisloze Jongeren het aanstellen van één aanspreekpunt voor dak- en thuisloze
jongeren, met regie op de benodigde ondersteuning op alle levensgebieden, op basis
van maatwerk. Deze jongeren hebben vaak een grote afstand tot de arbeidsmarkt; het
kan zelfs een primaire oorzaak zijn van dak- of thuisloosheid (bijv. door opeenstapeling
van schulden).
Het kabinet zal nader bekijken hoe verduidelijking in de wet kan helpen bij het expliciteren
van de regierol en het versterken van de samenwerking, waarbij de integrale afstemming
tussen de verschillende wetten van belang is. Het kabinet betrekt daarbij ook het
advies van het IBO om te bezien of spiegelbepalingen in verschillende sectorwetten
moeten worden opgenomen die een uitdrukking zijn van het belang van ieders bijdrage
aan samenwerking gericht op kwetsbare jongeren. Regieverantwoordelijkheid vraagt ook
om het zoeken naar gezamenlijke financieringsvormen waarin synergie tot stand kan
komen. Het kabinet wil samen met gemeenten verkennen welke kansen er liggen om middelen
meer gebundeld in te zetten. Het kabinet zet daarom in op onderzoek naar maatschappelijke
kosten en baten (MKBA-onderzoek) en het ontwikkelen van tools. In het onderzoek wordt,
in aanvulling op eerder onderzoek, verder inzicht geboden in best practices. Tevens
moet aan het licht komen tegen welke belemmeringen partners aanlopen bij het ontschot
inzetten van middelen. Dit helpt partners om het gesprek met elkaar te voeren over
een integrale benadering. Hier ligt een relatie met het IBO LVB, omdat het punt van
maatschappelijke kosten en baten breder speelt binnen het sociaal domein. Ook vanuit
het Actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren wordt in de zogeheten lokale 100% ambitie
pilots, die in 14 gemeenten plaatsvinden, geëxperimenteerd met het ontschotten van
financiële middelen om voor jongeren noodzakelijke doorbraken te creëren.
Life coaching
Het IBO adviseert dat kwetsbare jongeren zo nodig een life coach krijgen die hen laagdrempelig
op basis van een vertrouwensband verder helpt bij allerlei praktische en levensbrede
vragen (of juist problemen voor is). Het IBO acht een life coach nodig, omdat veel
jongeren uit de doelgroep een aversie hebben tegen instanties en daarmee de hulpverlening
die zij aanbieden. De life coach is in het voorstel van het IBO in beginsel een betaalde
kracht, bekostigd door de gemeente. De life coach is echter niet noodzakelijk een
nieuwe functie: als een bestaande hulpverlener de rol als life coach al vervult, of
zou kunnen vervullen, dan is dit te prefereren boven een nieuwe coach, zowel vanuit
het oogpunt van efficiëntie als voor de jongere zelf. Het IBO gaat ervan uit dat een
lichte of intensieve vorm van life coaching zinvol is voor een groot deel van de doelgroep.
De precieze invulling van het aanbod van life coaching zal maatwerk zijn, waarbij
de intensiteit en duur wordt afgestemd op de behoefte van de jongere. Wat betreft
de bekostiging van life coaching bevat het IBO twee budgetneutrale beleidsvarianten:
– Variant 1A: In deze variant worden de kosten volledig vanuit Rijksmiddelen gefinancierd.
– Variant 1B: Cofinanciering van de life coaches door gemeenten en Rijk gezamenlijk.
Het kabinet vindt de life coach aansprekend en constateert dat er in de praktijk op
verschillende plekken ook al invulling aan wordt gegeven. Het kabinet gaat een verkenning
doen naar bestaande goede praktijken en werkzame elementen van integrale ondersteuning.
Daarbij zal middels het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA) tevens
aandacht worden besteed aan de deels specifieke vraagstukken waar jongeren met een
migratieachtergrond mee te maken hebben. Bij de verkenning naar de life coach worden
ook de lopende pilots Toekomstplan van VWS betrokken, die in het kader van de uitwerking
van het programma Zorg voor de jeugd (actielijn 4) worden uitgevoerd. De inzichten
zullen breed worden verspreid onder de partijen in het sociaal domein.
Op basis van de inzichten die we gaan opdoen, kan de komende periode een scherper
beeld worden verkregen van wat er verder nodig is om de life coach zo doeltreffend
en doelmatig mogelijk te organiseren. Daarmee laat het kabinet de keuze over extra
investering in de life coach aan een volgend kabinet. De introductie van een life
coach zoals voorgesteld in het IBO vergt, onafhankelijk van de variant, zodanig verschuiven
van middelen tussen regelingen en departementale begrotingen dat de keuzes hiervoor
aan een volgend kabinet worden gelaten. Daarbij merkt het kabinet wel op dat de 1B-variant
meer lijkt aan te sluiten bij de huidige verantwoordelijkheden en werkwijze in het
sociaal domein, waarbij gemeenten en maatschappelijke partners in de praktijk vanuit
hun verschillende rollen ook reeds inzetten op verschillende vormen van coaching.
Meer maatwerk mogelijk maken
Sommige jongeren hebben baat bij een maatwerkoplossing: toepassen van een regeling
op de manier die voor de meesten werkt, kan voor hen niet behulpzaam zijn of zelfs
averechts werken. Doordat het voor de meeste jongeren wel goed loopt, raadt het IBO
geen algehele stelselwijziging aan, maar roept wel terecht op om uitzonderingen op
de bestaande werkwijzen mogelijk te maken in bepaalde gevallen. Ook de samenwerkende
Rijksinspecties en de Onderwijsinspectie wijzen erop dat in de verschillende aanpakken
de behoefte van jongeren met afstand tot de arbeidsmarkt nog te weinig centraal staat.
In het kader van het Programma Sociaal Domein en de verschillende pilots die voortvloeien
uit het Programma «Kansen creëren voor minderzelfredzame jongeren van 16–27» is al
veel werk verricht om te onderzoeken waar het in de uitvoering knelt om maatwerk toe
te passen en wat daarvan de oorzaak is. Daarin komen knelpunten met maatwerk aan de
orde die ook in het IBO worden beschreven. De opgedane ervaringen uit deze pilots
wil het kabinet door middel van leercirkels breder verspreiden. Dit zodat eenieder
hier met oog op een goede begeleiding van de doelgroep kennis van kan nemen. Op deze
manier krijgt men ook inzicht in de ruimte die binnen bestaande wetgeving vaak al
mogelijk is, maar die nog niet altijd breed bekend is.
Maatwerk in het middelbaar beroepsonderwijs
In zowel het IBO JmAA als het Themaonderzoek entreeopleidingen wordt een aantal voorstellen
gedaan voor maatwerk in het mbo (entreeopleiding en niveau 2). Het IBO doet een voorstel
voor twee vormen van maatwerk in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo): extra begeleiding
voor studenten mbo-2 en verplichte nazorg voor gediplomeerden van de entreeopleiding
en mbo-2 voor een periode van één tot twee jaar. Het Themaonderzoek naar entreeopleidingen
doet specifiek voor de entreeopleiding ook het voorstel voor nazorg. Daarnaast doet
het Themaonderzoek voorstellen voor meer maatwerk in de instroom, de inrichting van
het onderwijs en de begeleiding in de entreeopleiding. Hieronder wordt ingegaan op
deze aanbevelingen, die moeten passen binnen de huidige budgettaire kaders.
Maatwerk en toegang tot entreeopleidingen
Voor de entreeopleidingen wil het kabinet inzetten op het beter benutten van de flexibiliteit
in de inrichtingsvoorschriften van mbo-opleidingen. Zo biedt de bestaande mogelijkheid
van keuzedelen een mooie mogelijkheid om een betere overgang naar de arbeidsmarkt
te creëren in de entreeopleiding in het bijzonder om bijvoorbeeld achterblijvende
taalvaardigheid op te peil te krijgen (remediërende keuzedelen). Maar de huidige voorschriften
kosten veel tijd en leveren examendruk op. Dit geldt voor alle mbo-niveaus, maar vooral
in het geval van de relatief kortdurende entreeopleidingen legt dit een onevenredig
beslag op het organiserend vermogen van instellingen. In overleg met MBO-raad en SBB
zal worden gewerkt aan de oplossing van deze uitvoeringsproblemen bij de inzet van
keuzedelen. Voor meer ruimte bij de inrichtingsvoorschriften voor onderwijstijd wijst
het kabinet op de publicatie «Ruimte in regels»6 en de handreiking van de Onderwijsinspectie over onderwijstijd voor jongeren in een
kwetsbare positie.7
De Inspectie beveelt ook aan om meer duidelijkheid te creëren over doorstroom en plaatsing
op niveau 2. Het is goed dat de Inspectie constateert dat de afstemming en samenwerking
tussen Entreeteams en opleidingsteams van niveau 2 reeds beter verloopt. Het kabinet
zal het studiesucces van doorgestroomde entreestudenten op niveau 2 betrekken bij
de lopende evaluatie van de wet Toelatingsrecht. De Inspectie beveelt aan om de drempelloze
instroom bij entreeopleidingen te heroverwegen, omdat de spreiding van opleidingsbehoefte
en ondersteuningsvraag mogelijk te groot wordt. Dit kan volgens de Inspectie leiden
tot handelingsverlegenheid van teams en minder adequate opleidingsroutes met mogelijk
uitval tot gevolg. Het kabinet neemt het advies van de Inspectie niet over, omdat
het veeleer het belang benadrukt van investeren in maatwerk aan de vóórkant, via gemeenschappelijke
intakes en een warme overdracht zoals bijvoorbeeld op bestaande doorstroom- of overstaptafels
die vanuit het bestuurlijk overleg over het regionaal programma voortijdig schoolverlaten
worden ingericht.
Meer maatwerk op niveau 2
Ook wil het kabinet meer ruimte bieden voor maatwerk, begeleiding en oriëntatie van
de BOL niveau 2 studenten. Zo staat het arbeidsmarktperspectief van een aantal BOL-opleidingen
niveau 2 onder druk. Daarnaast heeft een deel van de studenten problemen met het kiezen
van een opleiding en beroep, dan wel meer begeleiding nodig. De MBO-brigade zoekt
hier samen met mbo-instellingen naar oplossingen, het beleid met betrekking tot loopbaanoriëntatie
en -begeleiding (LOB) op vmbo en mbo is geïntensiveerd en het kabinet zet conform
het regeerakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) in op versterking van de samenwerking tussen het praktijkonderwijs en het mbo en
het versterken van doorlopende leerlijnen van vmbo naar mbo.
In aanvulling daarop is de Minister van OCW voornemens om een aantal maatregelen in
gang te zetten8. Bij de uitwerking van de maatregelen heeft het kabinet ook de verkenning van de
heer Van Gils naar domeinprogramma’s op niveau 2 betrokken. Deze verkenning is aangekondigd
in de beleidsreactie op het advies van de Commissie macrodoelmatigheid mbo9. Voor (sommige doelgroepen binnen) niveau 2 is meer financiële ruimte nodig voor
begeleiding. Daartoe zal de Minister van OCW samen met de sector verkennen hoe dat
mogelijk is binnen de huidige budgettaire kaders. De verkenning naar toekomstbestendige
bekostiging start dit najaar en is eind 2020 gereed. Om studenten nog beter te ondersteunen
in de keuze voor een passende en arbeidsmarktrelevante opleiding, zal de SBB worden
gevraagd om maximaal toe te werken naar kwalificaties met ruimte om in het eerste
jaar te oriënteren en in het tweede jaar meer gericht te kiezen en zal daar nieuwe
kwalificatiedossiers met een bredere basis voor ontwikkelen, zonder de mogelijkheid
te verliezen om ook direct in een smalle beroepsopleiding in te stromen. Het voornemen
is gezien het belang van een goed taal- en rekenniveau voor het functioneren in de
samenleving, om de «bijspijker»-keuzedelen zoals die in de entreeopleiding bestaan,
ook te introduceren in niveau 2. Vanzelfsprekend blijven verdiepende en verbredende
keuzedelen intact. Tot slot is een groter aandeel bbl in niveau 2 behulpzaam om jongeren
een betere start op de arbeidsmarkt te geven. Het aandeel in de bbl is nog niet op
het niveau van voor de crisis. Een offensief gericht op meer leerbanen zal daarom
door SBB in gang worden gezet.
Begeleiding jongeren na diplomering op de arbeidsmarkt
Het kabinet geeft voor wat betreft de nazorg in ieder geval uitvoering van de motie
Kwint/Özdil10, waarbij acht regio’s meedoen aan een proef om begeleiding van mbo-studenten bij
hun start op de arbeidsmarktvorm te geven. In hun aanpakken ontwikkelen de deelnemende
regio’s innovatieve concepten voor het volgen en begeleiden van jongeren van entreeopleidingen
en niveau 2 bij hun start op de arbeidsmarkt. In september 2018 zijn de regio’s gestart
met het versterken van de regionale samenwerking en het maken van afspraken tussen
de partners. Vanaf komend schooljaar (2019–2020) worden de eerste cohorten van jongeren
die uitstromen uit de entree en/of niveau 2 gevolgd en begeleid. Geleerde lessen worden
eind 2020 in kaart gebracht en actief verspreid. Veel van de lessen hebben betrekking
op de regievoering en het in beeld brengen van de doelgroep, waarop in deze brief
verder wordt ingegaan. Op basis van de opbrengsten van de pilot, in combinatie met
de effecten van de verschillende maatregelen in deze kabinetsreactie, kan in een later
stadium worden bezien of een eventuele wettelijke verankering van nazorg iets zou
kunnen toevoegen. Daarmee laat het kabinet de keuze over wettelijke verankering van
en investering in nazorg – zoals bepleit in het IBO – aan een volgend kabinet.
Meer ondersteuning op maat in de Participatiewet
Met het oog op meer maatwerk voor kwetsbare jongeren is de gelanceerde aanpak «Breed
offensief» van de Staatssecretaris van SZW van belang.11 De Participatiewet zal worden aangepast zodat werkzoekenden bij de gemeenten een
aanvraag kunnen indienen voor ondersteuning op maat, die past bij de mogelijkheden
en beperkingen. Streven is om het wetsvoorstel dit najaar aan de Tweede Kamer aan
te bieden. In dit wetsvoorstel wordt ook een uitzondering voorgesteld op de vier weken
zoektermijn voor jongeren met een beperking. De vier weken zoektermijn voor jongeren
tot 27 jaar houdt in dat een aanvraag om inkomensondersteuning niet eerder kan worden
ingediend of in behandeling kan worden genomen dan vier weken na melding als werkzoekende.
Gedachte hierbij is om jongeren meer bewust te maken van hun eigen verantwoordelijkheid
om aan het werk te komen en dat het minder vanzelfsprekend is om direct na school
een beroep te doen op bijstand. Gemeenten bieden jongeren gedurende die vier weken
ook alleen bij uitzondering ondersteuning gericht op arbeidsinschakeling. Het IBO
constateert dat de vier weken zoektermijn voor de gemiddelde jongere een effectieve
manier kan zijn voor het vinden van werk. Voor jongeren met een (risico op) afstand
tot de arbeidsmarkt is het echter lastiger om aan het werk te komen. Dit kan dan betekenen
dat financiële problemen zich in deze periode opstapelen. Ook kunnen jongeren uit
beeld raken, omdat zij zich na die vier weken niet opnieuw melden bij de gemeente.
Dat is onwenselijk. Deze situatie knelt des te meer omdat gemeenten met ingang van
2015 verantwoordelijk zijn geworden voor een grotere doelgroep kwetsbare jongeren,
vanwege het afsluiten van de Wajong voor jongeren met een arbeidsbeperking die kunnen
werken. Sindsdien geldt voor deze jongeren dus ook de vier weken zoektermijn. Mede
naar aanleiding van de constatering uit het IBO heeft het kabinet besloten de vier
weken zoektermijn te schrappen voor een specifieke groep jongeren met evidente arbeidsbeperkingen.
Dit bevordert dat deze jongeren in beeld blijven bij de gemeente en direct kunnen
worden ondersteund. Het wetsvoorstel is thans voor advies voorgelegd aan de Raad van
State.
Stagebegeleiding studenten met een beperking
Het lid Bruins (ChristenUnie) heeft tijdens het AO MBO van 25 september 2019 gevraagd
naar de mogelijkheid om job coaches in te zetten bij de stagebegeleiding van stages
door studenten met een ondersteuningsbehoefte. In reactie op dit verzoek benadrukt
het kabinet dat de onderwijsinstelling gezamenlijk met de praktijkopleider bij een
leerbedrijf verantwoordelijk is voor de begeleiding van studenten op de stageplek.
Zoals aangegeven in mijn brief over passende ondersteuning12 heeft de Minister van OCW met de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven
(SBB) afgesproken dat zij met een tipkaart praktijkbegeleiders extra gaan ondersteunen
in het begeleiden van studenten met een beperking tijdens hun stage. De Minister van
OCW verkent met SBB en de MBO Raad welke verdere concrete stappen er mogelijk zijn.
Ook de overgang van de opleiding naar een baan kan om extra aandacht en begeleiding
vragen. Zoals hierboven is aangegeven, lopen er momenteel pilots bij het begeleiden
van gediplomeerden op de arbeidsmarkt. Onderwijsinstellingen en gemeenten maken gezamenlijk
afspraken over de taakverdeling. Tot slot zal de staatsecretaris van SZW in het wetsvoorstel
Breed offensief maatregelen opnemen voor persoonlijke ondersteuning.
b. Jongeren in beeld krijgen en houden
Om jongeren goed te ondersteunen is het nodig dat jongeren in beeld zijn. Gedurende
hun schoolloopbaan zijn jongeren in principe in beeld: in ieder geval op school maar
daarnaast soms ook bij één of meerdere instanties. Het probleem is echter dat jongeren
daarna te vaak uit beeld raken, bijvoorbeeld bij het verlaten van school of als het
werk ophoudt. Zij krijgen vervolgens niet altijd de ondersteuning die nodig is. De
samenwerkende Rijksinspecties benoemen dit probleem vooral voor jongeren met een arbeidsbeperking
die niet afkomstig zijn van vso- en pro-scholen, niet-uitkeringsgerechtigden en jongeren
die na werk weer uitvallen.
Het kabinet deelt de analyse in het IBO dat jongeren met risico op afstand tot de
arbeidsmarkt nu versnipperd of helemaal niet in beeld kunnen zijn. Jongeren tot 23
jaar zonder startkwalificatie komen momenteel vanzelf in beeld bij de RMC-functie,
maar er is ook een groep jongeren die niet vanzelf op de radar komt: jongeren van
23–27 zonder startkwalificatie en jongeren van 16–27 jaar die wel een startkwalificatie
hebben maar toch ook een afstand tot de arbeidsmarkt. Zij komen in beeld als zij zelf
een voorziening aanvragen bij gemeenten, die vervolgens kunnen beoordelen of er recht
is op ondersteuning vanuit de Participatiewet. Jongeren van 23–27 zonder startkwalificatie
kunnen in beeld komen wanneer gemeenten zich abonneren op de tool «Jongeren in Beeld»
van het Inlichtingenbureau. Met deze tool, ontwikkeld met steun van het Ministerie
van SZW, kunnen gemeenten een rapportage ontvangen over jongeren van 23–27 jaar die
geen startkwalificatie, weinig inkomen en geen uitkering hebben, zodat zij deze jongeren
een leerwerktraject aan kunnen bieden op grond van de Participatiewet
De wettelijke titels op grond waarvan jongeren in beeld gebracht (kunnen) worden,
zorgen hiermee op dit moment niet voor een sluitend overzicht van de doelgroep. De
ambitie van het kabinet is dat alle jongeren in de leeftijd van 16–27 jaar met een
afstand tot de arbeidsmarkt integraal in beeld komen. Zodat samen met de jongere kan
worden bezien welke ondersteuning nodig is richting school, werk of zorg. Juist voor
jongeren is dit belangrijk, omdat een goede start bijdraagt aan het leven dat nog
voor hen ligt.
Een in te stellen gezamenlijke werkgroep van departementen, gemeenten, onderwijs en
uitvoeringsinstanties komt met een voorstel hoe dit het beste kan worden ingericht.
In het voorstel beschrijft de werkgroep hoe een sluitende grondslag in wet- en regelgeving
tot stand kan komen om de doelgroep in beeld te (kunnen) brengen. De werkgroep betrekt
hierbij de suggesties in het IBO om te gaan werken met een risicoprofielmodel en een
vlagsysteem, zodat zware en lichte problematiek kan worden onderscheiden. Eén en ander
moet passen binnen de kaders die de Algemene Verordening Gegevensbescherming stelt
voor het uitwisellen van persoonsgegevens. Dat betekent ook dat er gekeken moet worden
naar de taken van de gemeente.
De werkgroep bekijkt ook in welke mate er kan worden aangesloten bij (of uitbreiding
kan plaatsvinden van) de bestaande functionaliteit Jongeren in Beeld en het Rijksbrede
traject Uitwisseling Persoonsgegevens en Privacy. Vanuit dit traject werkt het kabinet
aan een wetsvoorstel over gegevensuitwisseling en privacy in het brede sociaal domein.
In het najaar van 2019 ontvangt uw Kamer hierover een beleidsbrief.
Het kabinet vindt het van belang dat jongeren niet pas in beeld komen als zij zijn
uitgevallen of zonder werk komen zitten. Ook hier is inzet op preventie van belang,
waarbij partners in een vroegtijdig stadium afspraken zouden moeten maken over de
juiste routes voor jongeren en hoe de juiste bijpassende ondersteuning kan worden
georganiseerd. In de regio kan bepaald worden hoe dit eruit moet zien en op welke
tafel het overleg moet worden gevoerd, zoals bijvoorbeeld op bestaande doorstroom-
of overstaptafels die vanuit het bestuurlijk overleg over het regionaal programma
kwetsbare jongeren/vsv worden ingericht.
Het kabinet zet niet aan de voorkant in op een verdere uitbreiding van de RMC-taak
met de monitoring van de hele IBO-doelgroep, omdat dit een verschuiving van budgetten
vraagt die het kabinet aan een volgend kabinet laat. Een volgend kabinet kan op basis
van ervaringen met de bovenstaande aanpak besluiten of er meer nodig en mogelijk is
in aanvulling op reeds bestaande werkwijzen.
c. Jongeren duurzaam aan het werk
Blijvende inzet op behalen van een startkwalificatie (vervolgaanpak vsv)
Zoals gemeld in de brief aan uw Kamer van dit voorjaar over voortijdig schoolverlaten13 is er na jaren van daling weer een stijging te zien in het jaarlijkse aantal jongeren
dat uitvalt zonder startkwalificatie.14 Het kabinet is van mening dat – ondanks de stijging van het aantal nieuwe vsv’ers
– zoveel mogelijk jongeren een diploma zouden moeten halen op het niveau van een startkwalificatie.
Daarom wordt de aanpak onverminderd voortgezet, op de hele groep vanaf 12 jaar.
Daarbij stelt de Minister van OCW in het voorjaar van 2020 net als in de voorgaande
jaren een subsidieronde open voor scholen en gemeenten. Hier staat structureel geld
voor op de begroting. In elke RMC-regio wordt een vierjarig regionaal plan (2021–2024)
gemaakt met maatregelen om vsv tegen te gaan en om jongeren te begeleiden. De subsidie
is bedoeld voor het kunnen uitvoeren van de regionale maatregelen. Voor uitvoering
van deze regionale programma’s stelt de Minister van OCW voor de komende vier jaar
opnieuw in totaal bijna € 200 miljoen beschikbaar.15 Omdat het kabinet de urgentie van de aanpak wil behouden, houdt zij vast aan de huidige
landelijke ambitie van maximaal 20.000 nieuwe vsv’ers per jaar. Deze doelstelling
en daarvan afgeleide streefwaarden per onderwijsniveau dienen als houvast en als spiegel
om te zien of we op de goede weg zijn.
In aanvulling op de huidige doelstelling voor het regionaal programma onderkent het
kabinet dat de route naar werk een alternatief is als het niet (in één keer) lukt
om een startkwalificatie te behalen.16 In de genoemde brief van het afgelopen voorjaar is aangegeven onderzoek te doen naar
de achtergrond voor de toename van de stijging van het aantal vsv’ers. Navraag door
OCW bij gemeenten en scholen laat zien dat betrokkenen van mening zijn dat de aantrekkende
arbeidsmarkt, toename van multiproblematiek onder jongeren én een toenemend aantal
jongeren dat een verkeerde studie kiest, hiervoor de oorzaak zijn. Uit verdiepende
cijferanalyse van de oorzaken van de stijging van het aantal vsv’ers in de afgelopen
twee jaar blijkt dat er de afgelopen jaren steeds meer jongeren zonder startkwalificatie
aan het werk zijn, in plaats van thuis op de bank zitten. Dat geldt voor vsv’ers uit
alle mbo-niveaus. Dat betekent dat ook jongeren zonder startkwalificatie wel degelijk
aan het werk kunnen komen, en dat dit de afgelopen jaren een stijgende trend is geworden.17 Circa een vijfde van de vsv’ers keert binnen twee jaar na uitval weer naar een kwalificerende
opleiding terug. Het kabinet introduceert daarom in het regeerakkoord de mbo-verklaring
voor de student voor wie het nog niet haalbaar is de opleiding af te ronden en die
de opleiding zonder diploma zou verlaten. Met de verklaring kan hij aantonen wat hij
kan en zo een start maken op de arbeidsmarkt. Eventueel kan de student op een later
moment herstarten met de opleiding en alsnog het diploma behalen. Met een pilot mbo-verklaring
onderzoekt OCW met het onderwijs en bedrijfsleven het testmodel.
Om die reden zal het kabinet de gemeenten en scholen vragen om in de nieuwe regionale
plannen op basis van de landelijke ambitie, de regionale resultaten, analyse van de
regionale situatie en in overeenstemming met de kwaliteitsagenda’s van de mbo-scholen,
streefcijfers vast te stellen over:
– Terugdringen van het aantal vsv’ers;
– Verhoging van het percentage vsv’ers dat aan het werk gaat, en
– Verhoging van het percentage vsv’ers dat terugkeert naar school.
Mbo-instellingen onderkennen ook in hun kwaliteitsagenda dat hier een opgave ligt.
Bijna de helft van de instellingen die in hun kwaliteitsagenda’s aangeeft in te zetten
op kwetsbare jongeren, geeft aan dat zij het bieden van ondersteuning en de begeleiding
naar werk als speerpunt zien. Hierbij gaan ze ook in op het belang van verbinding
met andere partners in het sociaal domein, zoals gemeenten, bedrijfsleven en organisaties
die een rol spelen in het verlenen van allerlei vormen van zorg en ondersteuning.
Hiermee wordt ook al invulling gegeven aan het advies van de Inspectie van het Onderwijs
om in de entreeopleiding in te zetten op een verdere ontwikkeling van de route naar
werk.
De Minister van OCW zal – net als met de huidige indicator van het aantal vsv’ers
– jaarlijks in beeld brengen hoever de regio’s qua inzet zijn. Hierdoor worden de
resultaten van de inspanningen van regio’s op terugkeer van vsv’ers naar school en
naar werk zichtbaar. In overleg met betrokkenen zal verkend worden of een minder belastende
manier dan de huidige effectrapportage hiervoor passend is. Tevens gaat OCW net als
nu jaarlijks met gemeenten en scholen in gesprek over de behaalde resultaten.18 Alle scholen in het voortgezet onderwijs, mbo en gemeenten ontvangen in oktober 2019
een brief over vervolgaanpak voor de nieuwe ronde regionale vsv-plannen voor de periode
2021–2024.
Het kabinet verkent met het oog op de verbinding naar werk ook of meer flexibiliteit
in de huidige diplomagerichte bekostiging van het mbo mogelijk is. Zo zal in de brede
heroverweging «Talenten benutten op de arbeidsmarkt» ook worden verkend welke alternatieve
arrangementen er mogelijk zijn voor de huidige publieke bekostiging van diplomagerichte
trajecten. Denkbaar is dat het naar analogie van experimenten in het hoger onderwijs
mogelijk wordt gemaakt dat, met behoud van het diplomagerichte karakter van het beroepsonderwijs,
bekostigde delen van een mbo-opleiding te stapelen tot een diploma.
Pilots praktijkleren mbo met een praktijkverklaring
Niet alle jongeren zullen, ondanks alle inspanningen van scholen en gemeenten, het
onderwijs verlaten met een startkwalificatie. Voor werkzoekenden en werkenden die
nog geen startkwalificatie hebben en waarvoor het behalen van een volledig mbo-diploma
(incl. entreeopleiding) of een mbo-certificaat (vooralsnog) een brug te ver is, worden
de pilots praktijkleren met de praktijkverklaring in het mbo uitgevoerd. In deze pilots
verkennen we of deze praktijkleerroute op maat de overgang naar werk kan versoepelen
en de kans op duurzaam werk kan vergroten. Het leren in de praktijk vindt plaats bij
een van de ruim 250.000 erkende leerbedrijven in het mbo. Er lopen inmiddels pilots
in 23 arbeidsmarktregio’s waarin erkende leerbedrijven, mbo-scholen, gemeenten, UWV
en sociale werkvoorziening samenwerken. De ambitie is om bij goede ervaringen de praktijkleerroute
op maat een vaste plek te geven in de regionale uitvoeringspraktijk voor werkzoekenden
en werkenden. De pilots worden, in opdracht van OCW en SZW, uitgevoerd onder regie
van de Programmaraad en de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs bedrijfsleven
(SBB) en met steun van de MBO Raad, Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO),
VNO-NCW, MKB-Nederland, FNV, Divosa, VNG, UWV en Cedris.
Aanpak Breed offensief
De samenwerkende Rijksinspecties wijzen erop dat kwetsbare jongeren steeds meer aan
het werk komen. Er is sprake van een meer integrale aanpak en betere samenwerking
tussen gemeenten en scholen. Dit geldt in het bijzonder voor het vso en pro. Dit laat
onverlet dat jongeren met afstand tot de arbeidsmarkt moeite hebben om duurzaam aan
de slag te blijven. Uit cijfers van het CBS blijkt dat van de jongvolwassenen (vanuit
vso/pro en entree) die op 1 oktober 2015 werk hadden, twee jaar later 54% nog werkzaam
is (al dan niet bij een andere werkgever). Het risico bestaat dat jongeren die hun
baan verliezen buiten beeld raken.
Duurzaam aan de slag is één van de speerpunten van het Breed offensief, dat de Staatssecretaris
van SZW met alle betrokken partijen heeft ingezet om meer mensen met een beperking
aan het werk te krijgen te houden. In de brieven van 20 november 2018 en 23 mei 2019
(Kamerstuk 34 352, nrs. 138 en 163) worden de maatregelen geschetst die daartoe bijdragen. Zo wordt de toepassing van
loonkostensubsidie vereenvoudigd, de mogelijkheid geopend voor werkzoekenden, werknemers
en (kandidaat-)werkgevers om ondersteuning op maat aan te vragen bij de gemeente en
zijn er voorstellen om ervoor te zorgen dat een breed aanbod van ondersteunende instrumenten
beschikbaar is. Deze maatregelen beogen onder meer bij te dragen aan duurzaam werk.
Ook maken we het mogelijk om loonkostensubsidie in te zetten als iemand al vanuit
de Participatiewet een dienstbetrekking is aangegaan (binnen zes maanden na de start
van de dienstbetrekking). Nu is dat alleen nog mogelijk voor schoolverlaters van vso/pro
en entreeonderwijs. Dit is van belang voor mensen die door gemeenten aan het werk
zijn geholpen, maar die kort na de start in een dienstbetrekking alsnog verminderd
productief blijken. Als werkgevers niet worden gecompenseerd voor die later gebleken
verminderde productiviteit bestaat het risico dat zij het arbeidscontract met de werknemer
niet verlengen of voortzetten. Met de voorgestelde aanpassing van de Participatiewet
neemt het kabinet dit risico weg. Specifiek voor jongeren constateert de Inspectie
SZW in haar rapport «Aan het werk, voor hoelang?» dat het van belang is dat gemeenten
een jongere na plaatsing blijven volgen, zodat zo nodig passende ondersteuning kan
worden geboden om uitval te voorkomen. In deze nazorg is nog winst te behalen.
Het project «Simpel switchen» is erop gericht dat mensen makkelijker de stap gaan
zetten richting werk, maar ook eenvoudig terug kunnen vallen op de uitkering, mocht
het werken toch niet lukken. De Tweede Kamer wordt voor het einde van dit jaar geïnformeerd
over de voortgang van dit project, dat samen met onder meer Divosa wordt uitgevoerd.
Programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA)
Jongeren met een niet-westerse migratieachtergrond hebben twee- tot driemaal minder
kans op het vinden van een baan of stage dan autochtone jongeren en zijn met een aandeel
van 43% oververtegenwoordigd in de groep economisch niet-zelfstandige jongeren. Deze
achterstand kan slechts beperkt worden verklaard door kenmerken als studierichting,
opleidingsniveau of cijferlijst. De rest wordt onverklaarde achterstand genoemd en
heeft volgens het SCP te maken met minder effectief zoekgedrag of discriminatie en
negatieve beeldvorming. Het programma VIA beoogt daarom deze kabinetsperiode een breed
palet aan effectieve interventies en werkwijzen op te leveren om deze achterstanden
te verkleinen. VIA doet dit middels acht experimentele pilots gericht op de momenten
in de loopbaan van mensen waarop de meeste winst te behalen valt (zoals de juiste
studie of de zoektocht naar de eerste baan of stage). Om te komen tot evidence based
interventies wordt in opdracht van de Ministeries van SZW en OCW door het Nationaal
Regieorgaan Onderwijs (NRO) dit najaar onderzoek in gang gezet naar de werkzame mechanismen
voor het verbeteren van de studiekeuze en de overgang van mbo naar de arbeidsmarkt
van jongeren met een migratieachtergrond. Bezien zal worden hoe de bevindingen van
dit onderzoek en de uitkomsten van de onderzoeken die worden ingezet bij de uitwerking
van de lifecoach en de begeleiding van jongeren na diplomering op de arbeidsmarkt
(gewijzigde motie van de leden Kwint en Özdil (Kamerstuk 34 775 VIII, nr. 120) elkaar kunnen versterken.
3. IBO JmAA in relatie tot andere onderwerpen
Maatschappelijke diensttijd (MDT)
Zoals gemeld aan uw Kamer per brief van 9 juli 201919 investeert het kabinet met maatschappelijke diensttijd (MDT) – een maatregel uit
het regeerakkoord – in de toekomst van jongeren en in de samenleving. MDT is nieuw,
vrijwillig en wordt gezamenlijk met jongeren en organisaties in proeftuinen in de
praktijk ontworpen onder politieke verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van
VWS in samenwerking met de bewindspersonen van OCW en SZW. MDT-trajecten zijn toegankelijk
voor alle jongeren tussen de 14 en 27 jaar en dragen bij aan drie ambities: maatschappelijke
impact door jongeren, talentontwikkeling van jongeren en ontmoetingen tussen jongeren
en anderen. MDT biedt jongeren perspectief en de mogelijkheid talenten te ontwikkelen,
hun zelfvertrouwen te vergroten en hun netwerk uit te bouwen. Het kan jongeren ondersteuning
bieden bij schooluitval, helpen bij oriëntatie op school- of studiekeuze en bij arbeidstoeleiding
door het waarderen van opgedane kennis en vaardigheden. Onlangs is de website www.doemeemetmdt.nl gelanceerd voor informatie, aanmeldingen en goede voorbeelden.
Pilots met verlenging van kwalificatieplicht
In het regeerakkoord wordt aangekondigd dat er pilots worden gestart met een verlengde
kwalificatieplicht tot 21 jaar. In de afgelopen maanden is onderzocht hoe deze pilots
juridisch het best vorm gegeven kunnen worden. De steden uit de G4 geven – in lijn
met de aanbevelingen uit het IBO – aan dat een integrale, stimulerende aanpak nodig
is waarbij naast aandacht voor scholing ook begeleiding naar werk mogelijk is, al
dan niet in combinatie met zorg.
In lijn met het regeerakkoord hecht het kabinet er aan het mogelijk te maken dat steden
die dat willen, ook kunnen experimenten met een meer verplichtende aanpak. Dit is
met name van belang voor die jongeren die ondanks een stimulerende benadering niet
naar school gaan en niet in hun eigen onderhoud kunnen voorzien. Daarom zal het kabinet
een wetsvoorstel voorbereiden en indienen om de kwalificatieplicht te verlengen, zodat
ook experimenten met een meer verplichtend karakter mogelijk zijn voor steden waar
de huidige maatregelen om vsv tegen te gaan onvoldoende effect hebben. Met de G4 en
VNG zal besproken worden op welke manier die kunnen aansluiten bij de integrale aanpak
die de grote steden voor ogen staat. De ambitie blijft om zoveel mogelijk jongeren
aan een startkwalificatie te helpen. Maar uiteindelijk gaat het er vooral om dat zo
veel mogelijk jongeren een goede start maken op de arbeidsmarkt. Onder gemeenten en
scholen is commitment om daar met alle partners de schouders onder te zetten.
Aanbod van voortgezet algemeen volwassenenonderwijs
In het algemeen overleg over Leven lang ontwikkelen van 11 juni 2019 heeft de Minister
van OCW aangegeven uw Kamer na de zomer te informeren over de stand van zaken met
betrekking tot de motie van de leden Van Brenk en Van der Hul.20 In die motie wordt de regering verzocht met mbo-scholen te streven naar realisatie
van een dekkend, volwaardig aanbod van voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo)
in Flevoland. Voorts zijn tijdens een eerder algemeen overleg over Leven lang leren,
op 13 maart 2018 (Kamerstuk 30 012, nr. 90), door het CDA vragen gesteld over de mate waarin het ontbreken van een (of: voldoende)
reiskostenvergoeding voor vavo-studenten een belemmering vormt voor mensen om van
die onderwijsvorm gebruik te maken, met name in krimpregio’s. De Minister van OCW
heeft toegezegd samen met de sector te kijken of zich knelpunten voordoen op dat gebied.
Er zijn gesprekken gevoerd met de bestuurders van ROC van Amsterdam en ROC Flevoland.
Zij zijn niet voornemens om (weer) een vavo in Flevoland te beginnen, omdat zij dit
al aanbieden in het nabijgelegen Amsterdam. Uitgaande van reizen met het openbaar
vervoer zijn hun reistijden vergelijkbaar met die van vavo-studenten in andere regio’s,
waar de dichtstbijzijnde vavo binnen de provincie is waar deze studenten wonen. Leden
van het landelijke vavo-netwerk geven aan dat zij meer deelname verwachten als er
betere reiskostenvergoeding zou zijn. Vavo-studenten die 18 jaar of ouder zijn kunnen
aanspraak maken op een scholierentegemoetkoming. Voor personen van 18 tot 21 jaar,
tegenwoordig de grootste groep binnen de volwassen studenten op het vavo, geldt bovendien
de ouderlijke onderhoudsplicht. Gezien de omvang van en diversiteit binnen de doelgroep21, is het kabinet van mening dat het passender is als eventuele knelpunten door de
woongemeenten van deze vavo-studenten worden opgepakt. Gemeenten zijn en blijven hierin
autonoom, maar de Minister van OCW zal wel over de bestaande mogelijkheden in gesprek
treden met de VNG. Gezien voorgaande is de Minister van OCW niet voornemens om binnen
de huidige OCW-begroting ruimte te creëren voor een toevoeging aan de scholierentegemoetkoming
van alle vavo-studenten vanwege reiskosten.
ESB-regeling
De Subsidieregeling voor scholing en re-integratie van personen met arbeidsbeperkingen
en ernstige scholingsbelemmeringen (ESB-regeling) maakt – als regeling die eraan bijdraagt
te voorkomen dat jongeren onvoldoende beslagen ten ijs het onderwijs uit en de arbeidsmarkt
op stromen – onderdeel uit van de budgettaire grondslag en de beleidsvariant van het
IBO JmAA. De keuze om geen budget te verschuiven tussen regelingen en departementale
begrotingen betreft zodoende ook de ESB-regeling. Daarom zal uw Kamer dit najaar per
separate brief geïnformeerd worden over de verkenning vervolg ESB-regeling.22
Tot slot
Met de verkenning en uitwerking van bovengenoemde maatregelen voor de groep jongeren
van 16 tot 27 jaar – verduidelijking van de regierol van gemeenten, jongeren integraal
in beeld, vervolgaanpak vsv en meer ruimte voor maatwerk – wil het kabinet samen met
betrokken partners, in aanvulling op reeds bestaande initiatieven en met aandacht
voor preventie toewerken naar een (nog meer) integrale en sluitende aanpak, waarin
verschillende partijen (zoals overheid, onderwijs, sociale partners, zorg, justitie
en veiligheid) samenwerken om jongeren effectief te begeleiden naar een zo zelfstandig
mogelijk bestaan.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
T. van Ark
Indieners
-
Indiener
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Medeindiener
T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid