Brief regering : Onderzoek jeugd-ggz
31 839 Jeugdzorg
Nr. 689 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 juli 2019
In januari 2018 heb ik u de evaluatie van de Jeugdwet aangeboden. In het debat van
21 juni 2018 over de evaluatie heeft de heer Raemakers gevraagd om een aanvullend
onderzoek naar de positie van de jeugd-ggz binnen het nieuwe stelsel van jeugdhulp.
Bijgevoegd ontvangt u de resultaten van het onderzoek dat in opdracht van ZonMw is
uitgevoerd door een multidisciplinair team van het Nederlands Jeugdinstituut, Stichting
Alexander, Tranzo, het PON en het Nivel1.
Opzet onderzoek
In het onderzoek zijn de resultaten van twee deelstudies gecombineerd: één op landelijk
niveau en één op lokaal niveau. Met de deelstudie op landelijk niveau (documentanalyses
en vijf denktanksessies) is inzicht gekregen in de ervaringen en perspectieven van
diverse actoren in het veld. Met de deelstudie op lokaal niveau (casestudies in vijf
gemeenten) is meer inzicht gekregen hoe op lokaal niveau de positie van de jeugd-ggz
is ingebed in het jeugdhulpstelsel. Het onderzoek richtte zich op vijf hoofdthema’s:
1. De toegang tot de jeugd-ggz: met vragen naar de rol van praktijkondersteuners bij huisartsen en de rol die expertise
uit de jeugd-ggz kan hebben in de lokale teams.
2. Triage bij complexe problematiek: met de vraag of een snelle diagnose mogelijk is.
3. Samenwerking tussen jeugd-ggz, andere jeugdhulpverleners en lokale teams: met vragen naar de kennis en erkenning van elkaars expertise, in hoeverre het lukt
het om jeugdhulp en jeugd-ggz met elkaar te laten samenwerken, (hoe) de volwassenen-ggz
hier in wordt betrokken en de zichtbaarheid van het lokale team als partij waar ook
naar kan worden terugverwezen.
4. Hoog-specialistische jeugd-ggz: met vragen naar hoe lokaal werken vorm krijgt en hoe de terugkeer naar het lokale
domein/het lokale team werkt.
5. Leren en het kennismanagement: met vragen in hoeverre er sprake is van lerende praktijken, hoe die werken en de
invloed is van de druk op het stelsel voor het leren?
Onderzoeksbevindingen
De onderzoekers constateren grote verschillen tussen gemeenten in de vormgeving van
de toegang en de wijze waarop de jeugd-ggz in ingebed in het stelsel van jeugdhulp.
De onderzoekers merken op dat de jeugd-ggz een diverse sector is met uitlopende specialismen
met verschillende beroepsorganisaties, met zelfstandig gevestigde zorgverleners, kleine
en heel grote zorginstellingen en een zeer divers zorgaanbod en verschillende kwaliteitskaders.
Ad. 1 Toegang tot jeugd-ggz
Uit het onderzoek komt naar voren dat inzetten van ggz-expertise in het lokale team
het mogelijk maakt om zelf laagdrempelige hulp te bieden. Ook zien de onderzoekers
voorbeelden dat ggz-expertise in een lokaal team er niet zozeer toe leidt dat deze
teams vaker, maar wel gerichter kunnen verwijzen. Uit gesprekken met leden van lokale
teams met brede expertise, waaronder ggz expertise, is naar voren gekomen dat door
samenwerking tussen verschillende professionals een breder professioneel perspectief
op jeugdhulp wordt ontwikkeld. Er ontstaat daarmee een bredere deskundigheid, die
het mogelijk maakt over de grenzen van de afzonderlijke professies te kijken. Verschillende
gemeentes experimenteren met de inzet van een Praktijkondersteuner Huisarts Geestelijke
Gezondheidszorg- jeugd (POH-jeugd) bij de huisarts. De eerste ervaringen van gemeentes
met het aanbieden van deze functionaris zijn positief. Dit effect wordt dan afgemeten
aan het terugbrengen van het aantal verwijzingen in combinatie met gerichtere verwijzingen
in het geval van een verwijzing.
Ad. 2 Triage
Uit de denksessies kwam naar voren dat het belangrijk is om in de toegang snel te
weten of er sprake is van urgentie. Dan moet snel worden doorverwezen naar passende
hulp, liefst zonder wachtlijsten. Als die urgentie er niet is, dan is snelle opschaling
minder van belang. Het is van belang om in de toegang het accent te leggen op de triage
en minder op het stellen van een diagnose. Lokale teams hebben hiervoor een praktisch
bruikbaar instrument nodig en moeten over de juiste expertise beschikken om die beslissing
te kunnen nemen.
Ad. 3 Samenwerking tussen jeugd-ggz, andere jeugdhulpverleners en lokale teams
In het onderzoek zijn veel verschillende vormen van samenwerking naar voren gekomen.
De verbinding tussen jeugdhulp en opvoedhulp, jeugd-ggz en jeugd-lvb2 in de specialistische zorg komt langzaam op gang en er zijn aparte professionele
kaders voor de verschillende sectoren. De samenwerking tussen professionals heeft
soms nog steeds het karakter van een kennismakingsgesprek. De intentie om samen te
werken is er, maar de reflex is vaak nog om te werken vanuit de oude sectoren en specifieke
professies. Wat ontbreekt is een door cliënten en de verschillende betrokken professionals
gedeelde visie op wat, wanneer, voor wie passende hulp is. De onderzoekers signaleren
voorbeelden waarin samenwerking tussen verschillende soorten expertise nadrukkelijk
wel vorm krijgt. Door samenwerking krijgen professionals kennis van het perspectief
van de ander waardoor een bredere en gedeelde visie ontstaat op wat goede jeugdhulp
is. Ook in het specialistische domein zijn er mooie voorbeelden van samenwerking,
zoals die tussen de Bascule en Spirit in Amsterdam of het samenwerkingsverband Crossroads
in West Brabant.
Ad. 4 Hoog-specialistische jeugd-ggz
Ook voor de professionals in de hoog-specialistische jeugd-ggz geldt dat samenwerking
met een, professioneel, lokaal team van belang is. Samenwerking maakt het mogelijk
om ondersteuning te bieden aan een gezin in combinatie met de behandeling van ingewikkelde
psychiatrische problematiek en samenwerking biedt een goede basis voor een zorgvuldige
«afschaling».
Ad. 5 Leren en kennismanagement
Volgens de onderzoekers ontbreekt het gemeentes en landelijke overheid aan bruikbare
informatie om te sturen op inhoud. Bijvoorbeeld om te kunnen beoordelen of kinderen
met psychische problemen of stoornissen worden geholpen conform de doelstellingen
van de Jeugdwet. Daarnaast constateren ze dat met de toename van de jeugdhulpuitgaven,
gemeentes de ruimte voor het veld beperken om te innoveren en te leren om effectief
samen te werken.
Aanbevelingen
Op grond van hun bevindingen doen de onderzoekers in hun rapport dertien aanbevelingen
aan gemeenten, sector jeugd-ggz en Rijk (zie par. 4.2 van het rapport).
Ze adviseren dat lokale teams beschikken over voldoende inhoudelijke expertise (waaronder
jeugd-ggz) en dat ze ook daadwerkelijk hulp bieden (en niet alleen doorverwijzen).
Ten aanzien van de triage bevelen ze aan dat lokale teams zo snel mogelijk een goed
beeld krijgen van de urgentie van een hulpvraag en dat hiertoe een praktisch instrument
ter ondersteuning wordt ontwikkeld. Een meer gedeelde professionele visie op wat,
wanneer, voor wie passende hulp is zou de samenwerking van lokale teams met aanbieders
van jeugd-ggz bevorderen. Die gedeelde visie wordt ook gestimuleerd als ggz-expertise
beter is geborgd in de toegang en er meer continuïteit is in de relatie van gemeenten
met jeugdhulpaanbieders. Specifieke ten aanzien van de hoog-specialistische zorg adviseren
de onderzoekers meer inzet van beide kanten om elkaar beter te leren kennen. Betere
samenwerking maakt het mogelijk om ondersteuning te bieden aan een gezin in combinatie
met de behandeling van ingewikkelde psychische problematiek en samenwerking biedt
ook perspectief op een zorgvuldige «afschaling». De onderzoekers adviseren regionale
samenwerking van gemeenten om de continuïteit van hoog-specialistische zorg te borgen,
bijvoorbeeld in de vorm van een verzekeringsstelsel. Verder adviseren de onderzoekers
de beleidsinformatie te verbeteren, meer ruimte te scheppen voor leren en innoveren
en te investeren in inzicht in de ervaringen van cliënten met jeugdhulp.
Vervolg
Ik ga de uitkomsten van het onderzoek bespreken met vertegenwoordigers van de jeugd-ggz,
cliënten en gemeenten en zal deze betrekken bij de uitwerking van de bestuurlijke
afspraken om tot een betere ordening van het jeugdhulplandschap te komen. Ik wil daarbij
nagaan wat nodig is om de ontwikkeling van meer inhoudelijke expertise van de jeugd-ggz
in de toegang te stimuleren. Daarnaast verwacht ik dat de regionale afspraken om tot
een betere ordening van het jeugdhulplandschap te komen grotere waarborgen zullen
bieden voor continuïteit van hoog-specialistische jeugd-ggz. Ik verwacht u hierover
dit najaar nader te kunnen informeren.
Planning brieven
Komend najaar wil ik de Kamer over de volgende thema’s informeren:
1) Brief over het vervolg dat we geven aan het rapport van de commissie De Winter (rond
september)
2) Brief over de ordening van het jeugdhulplandschap, inclusief de beleidsreactie op
het onderzoek jeugd-ggz en voorstellen ter verbetering keten anorexiazorg (eind oktober,
vóór het WGO)
3) Brief met implementatieplannen verbetering pleegzorg en aanpakken gezinshuizen en
gesloten jeugdhulp (eind oktober, vóór het WGO)
4) Derde Voortgangsrapportage Zorg voor de Jeugd (begin november, vóór hetWGO)
5) Stand van zaken moties en toezeggingen: CBS-cijfers jeugdhulp eerste helft 2019, outline
onderzoeksvraag 2e deelonderzoek jeugd, begrenzing jeugdhulpplicht, afspraken met zorgverzekeraar, benodigde
beleidsinformatie om te kunnen sturen, overige moties en toezeggingen (begin november,
vóór het WGO).
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge
Indieners
-
Indiener
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport