Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Nijboer over mogelijkheden tot verruiming van de inkomensgrenzen voor sociale huur
Vragen van het lid Nijboer (PvdA) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over mogelijkheden tot verruiming van de inkomensgrenzen voor sociale huur (ingezonden 2 april 2019).
Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen
29 juli 2019). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2731.
Vraag 1
Deelt u de mening dat iedereen toegang moet hebben tot fatsoenlijke huisvesting? Vindt
u ook dat door de woningnood en stijging van huizenprijzen steeds meer mensen tussen wal en het schip geraken?
Antwoord 1
Ik vind het belangrijk dat de woningmarkt toegankelijk is voor alle inkomensgroepen.
De schaarste op de woningmarkt is in de ene regio groter dan in de andere. Met name
in de grote steden is sprake van forse prijsstijgingen en ziet niet iedereen zijn
woonwensen gerealiseerd. Ik realiseer mij dat het voor sommige huishoudens door de
stijgende huurprijzen en krapte op de woningmarkt lastiger is een betaalbare woning
te vinden. Dit wordt het meest effectief verholpen door meer passende woningen toe
te voegen aan de huur- en koopvoorraad, zodat het aanbod toeneemt. Om deze behoefte
aan woningen te accommoderen hebben diverse partijen zoals Aedes, Bouwend Nederland
en IVBN met BZK in de Woonagenda de ambitie uitgesproken om jaarlijks 75 duizend te
woningen realiseren. In samenwerking met betrokken partijen ben ik volop bezig met
het versnellen en vergroten van de woningbouw, bijvoorbeeld via de Woondeals met regio’s
waar het woningtekort het groots is.
Naast het versnellen van de woningbouw richt ik me zowel op de aanpak van excessieve
huren die het gevolg zijn van de krappe woningmarkt als de beschikbaarheid van betaalbaar
woningaanbod. In mijn brief aan uw Kamer over mensen met een middeninkomen op de woningmarkt
van 4 juli 2019 ga ik in op deze maatregelen1.
Vraag 2
Hoeveel mensen verdienen momenteel teveel voor een sociale huurwoning, maar kunnen
geen woning in de vrije sector vinden binnen de grens van 30 procent van hun salaris,
het percentage dat – stevig maar nog net – financieel verantwoord wordt geacht?
Antwoord 2
Het is niet goed mogelijk op basis van dergelijke criteria eenduidig vast te stellen
wie wel en wie niet enkel is aangewezen op de vrije huur- of sociale huursector. Een
aanzienlijk deel van de mensen die niet tot de DAEB-inkomensgroep behoren, woont bijvoorbeeld
in de koopsector. Ook een deel van de DAEB-inkomensgroep voor sociale huur woont in
een koopwoning. Bovendien heeft ook een aanzienlijk deel van de particuliere huursector
huurniveaus onder de liberalisatiegrens. Ook spelen individuele preferenties van huishoudens
een rol hoeveel zij wensen uit te geven aan een woning.
Dat neemt niet weg dat met name in gespannen woningmarktregio’s een toenemend aantal
huishoudens meer moeite heeft om een betaalbare, passende woning te vinden. Daarom
zet ik in om de toegankelijkheid van de woningmarkt te verbeteren met het in antwoord
1 genoemde brede pakket aan maatregelen en regionale bouwafspraken.
Vraag 3
Kunt u toelichten hoe alle andere Europese lidstaten de afbakening van de «achterstandsgroepen
of sociaal kansarme groepen» voor sociale huisvesting hebben ingericht?
Antwoord 3
De genoemde afbakening van de «achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen» voor
sociale huisvesting is in het DAEB-vrijstellingsbesluit (2012/21/EU) gedefinieerd
als «voor achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen welke, door solvabiliteitsbeperkingen,
geen huisvesting tegen marktvoorwaarden kunnen vinden».
Indien bij nieuwe staatssteun voor sociale huisvesting wordt voldaan aan de afbakening
en aan de overige voorwaarden van het besluit, dan hoeft de steun niet te worden gemeld
aan de Europese Commissie (EC). Voor zover uit bekende beschikbare stukken en informatie
van verschillende lidstaten is af te leiden, hebben 17 van de 28 EU-lidstaten sociale
huisvesting als DAEB aangemerkt en geven invulling aan deze afbakening. 15 van deze
17 EU-lidstaten hanteren inkomensgrenzen. Over de wijze hoe deze lidstaten deze afbakening
hebben vormgegeven zal ik u nader informeren, omdat het ook van belang is inzichtelijk
te maken wat de institutionele situatie op de verschillende woningmarkten is (zoals
mate en wijze van overige regulering, aandeel sociale huisvesting) en onder welke
voorwaarden en voor welke activiteiten steun wordt verleend. Dit integrale overzicht
is voor zover bekend niet beschikbaar en zal moeten worden samengesteld.
Vraag 4
Zijn er lidstaten die gebruik maken van een andere afbakening dan een op basis van
het inkomen?
Antwoord 4
Voor zover bekend worden in 2 van de 17 lidstaten die de sociale huisvesting als DAEB
hebben aangemerkt, geen inkomensgrenzen gehanteerd. Over de wijze hoe deze lidstaten
deze afbakening hebben vormgegeven informeer ik u nader.
Vraag 5
Wat is het percentage inwoners dat gebruik maakt van financieel door de overheid gesteunde
woningen in andere Europese lidstaten?
Antwoord 5
Overheidssteun kan in Europese lidstaten die een sociale huursector kennen, onder
andere plaatsvinden in de vorm van subsidie, overheidsleningen, belastingvoordeel,
overheidsgarantie en huurtoeslag. Data over percentages van inwoners in Europese lidstaten
die wonen in woningen die financieel door de overheid gesteund worden is voor zover
bekend niet beschikbaar. In sommige Europese lidstaten spelen overheden geen ondersteunende
rol in de financiering van sociale huurwoningen en komt financiering tot stand zonder
overheidsgaranties. In andere lidstaten wordt doorgaans enkel een deel van de financierings-
of exploitatiekosten door de overheid gedekt. Wel zijn er gegevens beschikbaar over
het percentage sociale woningbouw in relatie tot de gehele woningvoorraad2, waaronder ook deels door de overheid gesteunde huurwoningen vallen. Hieruit blijkt
dat in de meeste lidstaten het aandeel sociale huurwoningen klein is. In ongeveer
de helft van de lidstaten ligt het aandeel op minder dan 5% en het grootste deel op
minder dan 10%. Alleen in Nederland (30%), Oostenrijk (24%), Denemarken (20,9%), Frankrijk
(16,8%), Zweden (19%) en het VK (17,6%) ligt het aandeel sociale huurwoningen boven
de 10%.
Vraag 7
Bent u bekend met de antwoorden op de schriftelijke vragen die Europarlementariër
Agnes Jongerius heeft gesteld aan Commissaris Vestager op 16 mei 2018 over de middeninkomens
in de knel op de Nederlandse woningmarkt? Hoe oordeelt u over haar antwoord dat Nederland
zelf haar eigen sociale huisvesting kon inrichten aan de hand van een ruime beoordelingsmarge?
En hoe oordeelt u over haar antwoord dat de Europese Commissie alleen tussenbeide
mag komen om te controleren of er kennelijke fouten zijn gemaakt wat betreft de definitie
van sociale huisvesting?
Antwoord 7
Ja, ik ben bekend met deze antwoorden. Sociale huisvesting kan door de lidstaat aangemerkt
worden als een dienst van algemeen economisch belang (DAEB) en ter compensatie van
de kosten voor het beheer van de opgedragen taak kunnen op grond van artikel 106 van
het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) verschillende vormen
van staatssteun worden verleend. Staatssteun is in principe verboden onder artikel
107(1) VWEU. Een van de fundamentele doelen van dit verdrag is namelijk om een interne
market te creëren waarin mededinging niet wordt verstoord. Dat gebeurt via staatssteun
wel, omdat het een economisch voordeel geeft aan de ontvanger. Alle organisaties binnen
de EU die economische activiteiten uitvoeren, zowel publiek als privaat, zijn onderworpen
aan het mededingingsrecht. Staatssteun is onder bepaalde omstandigheden toegestaan
als onderbouwd kan worden dat het nodig is om bepaalde maatschappelijke doelen te
behalen. EU-lidstaten moeten iedere vorm van staatssteun aan de Europese Commissie
(EC) melden, tenzij hiervoor een vrijstelling van de aanmeldingsplicht geldt. Diensten
die als DAEB zijn aangemerkt en voldoen aan de voorwaarden van het DAEB-vrijstellingsbesluit,
hoeven niet te worden gemeld, indien wordt voldaan aan art.106 VWEU en het DAEB-vrijstellingsbesluit (2012/21/EU). Voor sociale huisvesting betekent dit dat de diensten in ieder
geval moeten worden geboden aan «achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen welke,
door solvabiliteitsbeperkingen, geen huisvesting tegen marktvoorwaarden kunnen vinden»
(2012/21/EU, overweging 11). De rol van de EC hierbij is dat zij ervoor zorgen dat
de mededingingsregels worden gerespecteerd. Concreet betekent dit dat de EC, zoals
in het antwoord van Commissaris Vestager is vermeld, kan controleren op kennelijke
fouten wat betreft de definitie van sociale huisvesting. Dit betekent dat er geen
volledige vrijheid bestaat voor de lidstaat wat betreft de definitie van sociale huisvesting.
In Nederland geldt dat de voorwaarden waaronder corporaties in aanmerking komen voor
bestaande steunmaatregelen zijn vastgelegd in de beschikking van de EC van 2009. Andere
lidstaten kennen niet zo’n specifiek besluit los van het DAEB-vrijstellingsbesluit.
Een van de voorwaarden uit de beschikking betreft de inkomensgrens. Als het gaat om
een dienst van algemeen economisch belang waarbij staatssteun wordt gegeven vanwege
sociale doelstellingen, moet er sprake zijn van een afgebakende groep. De inkomensgrens
die in Nederland gehanteerd wordt is tot stand gekomen na overleg met de Europese
Commissie en uw Kamer.3 Zoals uit het antwoord van Commissaris Vestager blijkt, had de EC te beoordelen of
er sprake was van kennelijke fouten en was er daarmee geen volledig vrijheid voor
Nederland om deze grens zelf te bepalen.
Vraag 8
Hoe verklaart u het verschil in de interpretatie van de ruimte tot implementatie van
Europese wetgeving? Waar Commissaris Vestager aangeeft dat Nederland een «ruime beoordelingsmarge»
had, schreef u «geen volledige vrijheid» te hebben?
Antwoord 8
Zoals hiervoor toegelicht ziet de EC erop toe dat lidstaten zich houden aan staatssteun-
en mededingingsregels en controleert zij in dat kader de afbakening. Er was een beoordelingsmarge
in de zin dat Nederland zelf voorstellen kon doen, maar er was geen volledige vrijheid
in de zin dat de EC de voorstellen beoordeelde.
Vraag 9
Hoe definieert u «volledige vrijheid»? Welke vrijheid had u binnen de ruime beoordelingsmarges?
Zou Nederland de vrijheid hebben gehad om binnen de ruime beoordelingsmarges van de
Europese Commissie een inkomensgrens van 50.000 euro vast te stellen? Wat is de ruimst
mogelijke inkomensgrens die zou vallen binnen de ruime beoordelingsmarges van de Europese
Commissie?
Antwoord 9
Zie mijn antwoord op vraag 8 voor de definitie van volledige vrijheid en waarom Nederland
geen volledige vrijheid heeft gehad. Het is niet met zekerheid te zeggen welke grens
de EC nog net wel en welke net niet meer zou hebben aanvaard, maar bij het vormgeven
van een duidelijke definitie voor sociale huisvesting in Nederland was door de Europese
Commissie nadrukkelijk gewezen op haar besluit Housing Finance Agency (HFA, lerland)
dat onder andere een inkomenseis stelt en waarbij de Europese Commissie had vastgesteld
dat de sociale rechtvaardiging van de lerse DAEB-status was gebaseerd op strengere
criteria dan in het Nederlandse stelsel op dat moment werd toegepast. De grens van
€ 33.000 is toentertijd tot stand gekomen om de beginnende agent, verpleegkundige
en onderwijzer binnen de toewijzingsnorm van een sociale huurwoning te laten vallen4 en is door het kabinet – inclusief een indexering – geaccepteerd, mede omdat het
modale inkomen in Nederland op ongeveer € 35.000 lag. Duidelijk is dat met de huidige
grens een groot deel van de Nederlandse huishoudens in aanmerking komt voor een sociale
huurwoning (43%). Bij een verhoging van de inkomensgrens neemt dat aandeel toe. Bij
het gegeven aantal sociale huurwoningen zal dit gevolgen hebben voor de slaagkansen
van huishouden met een laag inkomen. Zoals in mijn brief aan uw Kamer over mensen
met een middeninkomen op de woningmarkt is aangegeven5, zoek ik daarom in mijn voorstel voor de differentiatie van de DAEB-inkomensgrens
naar een balans tussen betaalbaarheid en beschikbaarheid.
Vraag 10
Hoe verklaart u de verschillende interpretaties van de regels met betrekking tot de
inrichting van de woningmarkt door de verschillende Europese lidstaten?
Antwoord 10
Zoals ook in bovenstaande antwoorden toegelicht verschilt de situatie op de woningmarkt
in de lidstaten en heeft niet iedere Europese lidstaat de regulering en ondersteuning
van de nationale woningmarkt hetzelfde ingericht, waardoor dezelfde Europese kaderregels
met betrekking tot staatssteun ook tot verschillende doorvertalingen in de afzonderlijke
lidstaten kunnen leiden.
Vraag 11
Bent u zich ervan bewust dat de Europese Commissie alleen kan oordelen over het goed
of fout zijn van een afbakening voor sociale huisvesting en niet kan aangeven hoeveel
marge er is voor de afbakening? Zo ja, waarom verwijst u naar de goedkeuring van de
Europese Commissie als verantwoording van de vastgestelde inkomensgrens?
Antwoord 11
De Europese Commissie kan oordelen over het goed of fout zijn van een afbakening voor
sociale huisvesting. In de beoordeling van de bestaande steunmaatregelen die uitmondde
in de beschikking van 2009 betekende dit dat de EC de inkomensgrens en de overige
voorwaarden die werden verbonden aan de bestaande steunmaatregelen moest beoordelen
en heeft aanvaard.
Vraag 12
Deelt u de mening dat een steeds grotere groep mensen met een inkomen boven de huidige
inkomensgrens in de huidige overspannen woningmarkt geen huisvesting kan vinden in
de vrije sector? Zo ja, vindt u ook dat gesteld kan worden dat de openbare behoefte
aan sociale huisvesting groter is dan voorzien met de huidige Diensten van algemeen
economisch belang (DAEB) inzake sociale huisvesting? En zo ja, deelt u de mening dat
een verruiming van de inkomensgrenzen mogelijk is zonder dat de DAEB inzake sociale
huisvesting verder gaat dan de openbare behoefte en dus mogelijk is binnen de Europese
wetgeving?
Antwoord 12
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer over mensen met een middeninkomen op de
woningmarkt6 kan gemiddeld genomen 72 procent van alle huishoudens met een middeninkomen maximale
woonlasten betalen van een woning in het middenhuursegment. Dat betekent dat zij,
rekening houdend met andere uitgaven aan levensonderhoud, voldoende bestedingsruimte
hebben voor een vrije sector huurwoning. Daartegenover staat dat er ook specifieke
groepen met een middeninkomen zijn die wel een betaalbaarheidsprobleem in de vrije
sector zouden kunnen ondervinden. In mijn brief aan uw Kamer7 presenteer ik hiertoe een aantal maatregelen. Een van de voorstellen is de differentiatie
van de DAEB-inkomensgrens naar huishoudsamenstelling. Dit wil ik zo vorm geven dat
daarmee betaalbaarheid beter wordt gericht op groepen voor wie dat nodig is. Hierbij
houd ik balans voor de slaagkansen van de laagste inkomens.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.