Brief regering : Afronding nahangprocedure Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
34 682 Nationale Omgevingsvisie
Nr. 80
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 februari 2021
In september 2020 heb ik de Eerste en de Tweede Kamer de Nationale Omgevingsvisie
(NOVI) toegestuurd (Kamerstuk 34 682, E/nr. 53). Daarmee is de zogenoemde nahangprocedure gestart, conform de Wet Ruimtelijke
Ordening (WRO). Op 24 september 2020 (Kamerstuk 34 682, nr. 55) heb ik met uw Kamer een Algemeen Overleg gehad over de NOVI, gevolgd door een VAO
op 29 oktober 2020 (Handelingen II 2020/21, nr. 18, item 4). Met de Eerste Kamer heb ik op 1 december 2020 een mondeling overleg over de NOVI
gevoerd (Kamerstuk 34 682, nr. 6). Deze brief geeft een toelichting op welke gevolgen ik trek uit de gesprekken, de
toezeggingen die ik heb gedaan en hoe ik uitvoering geef aan de aangenomen moties.
Tenslotte doe ik een mededeling over de drie NOVI-gebieden Het Groene Hart, De Peel
en Zuid-Limburg.
Ik stuur deze brief mede namens de Ministers van Infrastructuur en Waterstaat (IenW),
Economische Zaken en Klimaat (EZK), Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), voor
Medische Zorg en Sport (MZS), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), en de Staatssecretarissen
van IenW, Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), en Defensie.
Deze brief wordt ook aan de voorzitter van de Eerste Kamer gestuurd.
Tweede Kamer
In het AO over de NOVI had uw Kamer een algemene waardering voor de NOVI, omdat de
ambities en doelen voor de ontwikkeling van de leefomgeving werden onderschreven.
Uw Kamer had vragen over de werking van de NOVI en de taakverdeling tussen Rijk en
medeoverheden en het instrumentarium dat de NOVI hanteert. Ik heb daarbij aangegeven
dat het instrumentarium structurerend moet werken in het bestuurlijke landschap en
de verbinding tussen verschillende schalen van uitvoering moet leggen. Dit is nodig
om de complexiteit van de opgaven recht te doen. Ook waren er vragen over de effecten
van de COVID-19-pandemie op de leefomgeving. Ik heb aangegeven hier voor het zomerreces
2021 in de voortgangsbrief over de uitvoering van de NOVI op terug te komen.
Resterende vragen heb ik na het AO per brief beantwoord (Kamerstuk 34 682, nr. 56). In het daaropvolgende VAO hebben de leden van de Tweede Kamer een aantal moties
ingediend, die ik hieronder kort aanstip en benoem hoe ik deze zal uitvoeren.
Moties
Op verzoek van het lid Van Nispen heb ik uw Kamer in november geïnformeerd (Kamerstuk
34 682, nr. 76) hoe ik invulling geeft aan de motie van het lid Van Gerven over een grotere kans voor publieke en collectieve lokale initiatieven (Kamerstuk 34 682, nr. 60). In de eerste plaats zal in kaart worden gebracht over hoeveel initiatieven het
gaat en wat de aard hiervan is. Dan wordt nagegaan welke nationale knelpunten zij
ervaren en wordt bezien of en welke aanpassingen nodig zijn in de huidige ondersteuning
door het Rijk. De uitvoering van de motie pak ik op binnen het samenwerkingsverband
van Nationaal Programma RES. In de eerste voortgangsbrief NOVI wordt hierover gerapporteerd.
De planbureaus treffen nu de voorbereidingen voor het opstellen van een nieuwe Toekomstverkenning
Welvaart en Leefomgeving (WLO). Ik zal de planbureaus vragen de resultaten van de
NIDI/CBS-verkenning naar de demografische ontwikkelingen mee te nemen en daarin te
verwerken. Dit in opvolging en afdoening van de motie van het lid Terpstra over het uitwerken van scenario’s van het CBS over de bevolkingsgroei (Kamerstuk 34 682, nr. 62). In dat kader ontstaat een breder, gekwantificeerd beeld van de effecten van de
demografische ontwikkeling op diverse beleidsterreinen. De nieuwe WLO is input bij
de actualisatie van de NOVI.
M.b.t. de motie van het lid Bromet over de opslag van kernafval (Kamerstuk 34 682, nr. 64) kan ik melden dat voor de uitvoering van de motie van het lid Dijkhoff c.s. (Kamerstuk
35 570 nr. 11) in opdracht van de Minister van EZK momenteel een marktconsultatie uitgevoerd wordt.
De planning is dat vóór de zomer van 2021 het rapport beschikbaar komt.
Staand beleid wat betreft het radioactief afval is dat de opslag van radioactief afval
in Nederland centraal (dus op één locatie) plaatsvindt op het bedrijfsterrein van
COVRA in Nieuwdorp en dat rond 2100 een besluit wordt genomen over de locatie voor
de ondergrondse eindberging. Mocht een besluit over één of meer nieuwe kerncentrales
in de toekomst concreet worden, dan zal er ook aandacht besteed worden aan de afvalberging
voor de korte en lange termijn (mede in het kader van de verplichte milieueffectrapportage),
waarbij het staande beleid voor centrale opslag als uitgangspunt geldt.
In de NOVI heeft het kabinet uitgangspunten voor samenwerking opgenomen. Met deze
uitgangspunten borgt het kabinet samenwerking, flexibiliteit en oplossingsgerichtheid
van de activiteiten gelieerd aan de NOVI. Ook in de toekomst zal vanuit die uitgangspunten
gewerkt blijven worden aan de uitvoering van de NOVI. Met de Omgevingswet heeft het
kabinet, indien nodig, het instrumentarium om in samenwerking de regierol op zich
te nemen. Hiermee geef ik uitvoering aan de motie van het lid Van Otterloo over de uitgangspunten voor activiteiten gelieerd aan de NOVI (Kamerstuk 34 682, nr. 67).
Het Aanvalsplan versterking landschappelijke identiteit via landschapselementen is
een actie uit het Klimaatakkoord die door een brede alliantie wordt opgepakt in het
kader van het Deltaplan Biodiversiteitsherstel. In het aanvalsplan komen een aantal
maatschappelijke opgaven uit verschillende beleidsdomeinen bij elkaar. De ambities
zijn in lijn met het streven naar landschaps-inclusief omgevingsbeleid, zoals in de
NOVI verwoord. Daarom is er vanuit het lopende programma ONS Landschap, dat is opgenomen
in de uitvoeringsagenda, aansluiting gezocht bij het Aanvalsplan. Ook is verbinding
met andere programma’s zoals het Nationaal Programma Landelijk Gebied denkbaar. Afgelopen
zomer is het raamwerk van het Aanvalsplan opgeleverd, en op dit moment wordt gewerkt
aan de uitwerking hiervan. Daarmee wordt voldaan aan de motie van de leden Dik-Faber
en Van Eijs over het aanvalsplan versterking landschappelijke identiteit opnemen in het omgevingsbeleid (Kamerstuk 34 682, nr. 68).
Het Rijk is systeemverantwoordelijk voor een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem,
waaronder fiets- en wandelnetwerken (zoals omschreven in nationaal belang 6). Daarmee
hebben fiets- en wandelnetwerken voldoende borging in de NOVI. Ter afdoening van de
motie van de leden Van Gerven/Dik-Faber over de systeemverantwoordelijkheid van het Rijk voor fiets- en wandelnetwerken beter
borgen (Kamerstuk 34 682, nr. 59) hebben decentrale overheden samen met het Ministerie van IenW afgesproken om het
komend jaar regionale fietsnetwerkplannen op te stellen die samen optellen tot een
landelijk dekkend beeld c.q. een «Nationaal Toekomstbeeld Fiets». Op basis daarvan
wordt inzichtelijk wat er nodig is om de fiets als volwaardige modaliteit in woon-werk
verkeer verder te ondersteunen, ook op middellange afstanden, en zo ja welke kwaliteitsimpuls
er vanuit decentrale overheden gewenst is voor recreatieve fietsroutes. In beginsel
zijn decentrale overheden zelf verantwoordelijk om af te wegen of ze hierin willen
investeren.
Het Rijk is mede partner van het Platform Ruimte voor Lopen. Het platform maakt het
gezamenlijk belang van lopen zichtbaarder, vergroot en verbindt de kennis over lopen
en deelt goede voorbeelden. Daarnaast is het Rijk onderdeel van de Tour de Force –
een samenwerking tussen overheden, marktpartijen, maatschappelijke organisaties en
kennisinstituten die zich inzetten voor een sterker fietsbeleid in Nederland. De Ministeries
van I&W en VWS zijn betrokken bij het uitvoeringsprogramma van de Tour de Force en
leggen o.a. de link tussen actieve mobiliteit en gezondheid. De inzet op fiets- en
wandelnetwerken draagt bij aan schone mobiliteit en aan recreatieve en professionele
sportbeoefening evenals aan duurzaamheids- en gezondheidsdoelstellingen door het creëren
van een gezondheidsbevorderende en beweegvriendelijk leefomgeving.
Overigens is onder de Omgevingswet in het Besluit kwaliteit leefomgeving een instructieregel
opgenomen die de instandhouding van (bepaalde) bestaande landelijke fiets- en wandelroutes
een plek geeft in de besluitvorming van het omgevingsplan. Geregeld is dat het belang
van de instandhouding van de landelijke fiets- en wandelroutes moet worden afgewogen
tegen andere belangen zoals woningbouw, natuur, andere infrastructuur, of voorgenomen
nieuwe bedrijvigheid. De instructieregel betreft de in Besluit kwaliteit leefomgeving
bij naam genoemde Lange-Afstand-Wandelpaden (LAW’s), Streekpaden en Landelijke Fietsroutes
(LF-routes). Tezamen worden deze netwerken geduid als landelijke fiets- en wandelroutes.
Overigens is de Staatssecretaris van IenW voornemens om de fietssnelwegen te borgen
in het stelsel van de Omgevingswet na ommekomst van het Nationaal Toekomstbeeld Fiets.
Voor wat betreft de motie van de leden Terpstra en Regterschot over het realiseren van voldoende woningen tot 2050 als topprioriteit (Kamerstuk 34 682, nr. 61) geeft het kabinet aan dat het realiseren van voldoende woningen een topprioriteit
is. Tot 2030 moeten er namelijk 900 duizend woningen gerealiseerd worden. Dit kan
niet anders dan dat er ruimte voor wordt gemaakt in de ruimtelijke afweging. Hierop
zal ik nader ingaan in de voortgangsbrief over de NOVI. In de NOVI wordt hierbij al
stilgestaan met onder andere het Stedelijk Netwerk Nederland, hebben we grootschalige
ontwikkellocaties voor woningbouw benoemd, geven we een voorkeursvolgorde voor duurzame
verstedelijking en geven we uitvoering aan regionale verstedelijkingsstrategieën.
Mede op basis daarvan heb ik voor de meest gespannen woningmarktregio’s 14 gebieden
aangewezen waar het Rijk nog meer specifiek mede richting zal geven aan de gewenste
ontwikkeling en realisatie van woningbouw. In deze gebieden kunnen circa 580.000 woningen
worden gerealiseerd.
Daaraan wordt door verschillende bewindspersonen bijgedragen vanuit hun portefeuilles.
Denk aan zorgdragen voor voldoende infrastructuur voor ontsluiting van de woningen
en het omlaag brengen van de stikstofdepositie zodat woningen gebouwd mogen worden.
Ik heb uw Kamer toegezegd naar aanleiding van voornoemde motie in de voortgangsbrief
over de NOVI uitgebreider in te gaan op hoe het kabinet prioriteit geeft aan het realiseren
van voldoende woningen en wat dit betekent voor de uitvoeringsagenda van de NOVI.
Naar aanleiding van de motie van de leden Regterschot en Terpstra (Kamerstuk 34 682, nr. 58) worden in het kader van het Programma Energiehoofdstructuur effecten van verschillende
alternatieven voor de ontwikkeling van het energiesysteem onderzocht. Hier komt ook
kernenergie in aan bod. Conform uw verzoek in de motie zal over de voortgang in de
eerste voortgangsbrief NOVI worden gerapporteerd.
Met betrekking tot de motie van het lid Terpstra c.s. over een centrale plaats van de Regionale Investeringsagenda’s in de uitvoering
van de NOVI (Kamerstuk 34 682, nr. 63) staat in de NOVI-gebieden, elk met een eigen identiteit en complexiteit, de integrale
aanpak van meerdere grote (omgevings-) opgaven centraal. Rijk en regio trekken daarin
gezamenlijk als partners op. Een gebundelde aanpak van de fysieke opgaven per gebied
staat in deze gebieden centraal.
In de plannen van aanpak die per NOVI-gebied zijn opgesteld of in voorbereiding zijn,
wordt geconcretiseerd wat de ambities, doelen, beoogde meerwaarde en aanpak zijn van
samenwerking tussen Rijks- en regionale partijen en stakeholders.
In de plannen van aanpak voor elk NOVI-gebied zal worden opgenomen dat de intentie
is om afstemming van inzet van bestaande middelen vorm te geven bij het realiseren
van de gezamenlijk geformuleerde ambities en doelen en te bezien of dit meerwaarde
biedt. Over de meerwaarde zal bestuurlijk overleg plaatsvinden. Bij een positieve
uitkomst wordt een regionale agenda opgesteld waarin inzet van middelen afgestemd
wordt.
Met de NOVI-alliantie (waaronder NEPROM, VNO-NCW en enkele G40-leden) is afgesproken
dat we de door hun gestarte RIA-pilots koppelen aan de verstedelijkingsstrategieën
die in dezelfde gebieden gemaakt worden. In de voortgangsbrief over de NOVI informeer
ik uw Kamer over hoe dit uitpakt.
Het gaat daarbij niet alleen over middelen. De meerwaarde is ook dat we doelen van
Rijk en regio op elkaar afstemmen en dat we daarvoor een governance hebben. In de
voortgangsbrief over de NOVI informeer ik u nader.
Met bovenstaande beantwoording van de moties met Kamerstuk 34 682, nr. 58 en Kamerstuk 34 682, nr. 63 wordt ook voldaan aan het verzoek van de vaste commissie van Binnenlandse Zaken om
uiterlijk eind januari 2021 over de uitvoering van deze moties geïnformeerd te worden.
De aanpak van bodemdaling is een urgent probleem in het landelijke en in het stedelijke
gebied. De aanpak waartoe de motie van het lid Bromet over de aanpak van bodemdaling versnellen via de NOVI (Kamerstuk 34 682, nr. 65) het kabinet oproept is in lijn met het advies van de Raad voor de Leefomgeving en
Infrastructuur Stop Bodemdaling – Het Groene Hart als voorbeeld (september 2020).
De kabinetsreactie zal naar verwachting begin februari aan de Kamer worden verzonden
waarmee ook aan deze motie wordt voldaan. De NOVI-programma’s Landelijk gebied en
Natuur nemen de aanpak van bodemdaling op in de aanpak. De aanpak van deze problematiek
in landelijk en stedelijk gebied neemt zelfs een centrale plek in de aanpak in het
NOVI-gebied het Groene Hart.
De motie van de leden Van Eijs en Dik-Faber over het uitwerken van beleidsdoelstellingen naar streefwaarden (Kamerstuk 34 682, nr. 66) verzoekt om te onderzoeken of de beleidsdoelstellingen voor natuur en milieu uitgewerkt
kunnen worden naar streefwaarden, zodat deze als omgevingswaarde leidend kunnen zijn
in overwegingen en alle onder de NOVI gerangschikte planfiguren. Zoals de motie vraagt,
zullen de Minister van LNV en de Staatssecretaris van IenW uw Kamer in de voortgangsbrief
NOVI informeren.
Nationaal Programma RES (NP RES) schenkt nu al veel aandacht aan milieuaspecten, natuur
en landschappen in RES’en en hoe het PlanMER hieraan kan bijdragen. De ondersteuning
van het NP RES bestaat uit het leveren van informatie, inhoudelijke en financiële
ondersteuning van pilots met het PlanMER en ook hoe de opgaven in RES’en kunnen worden
geconcretiseerd. NP RES werkt hiervoor samen met de Commissie voor de m.e.r. Pilots
zijn er op dit moment voor Noord-Holland Noord, Noord-Holland Zuid, Fruitdelta Rivierenland,
Metropoolregio Eindhoven en Holland Rijnland.
Ter invulling van het verzoek in de motie van de leden Dik-Faber en Van Eijs over een MER-plan adviseren (Kamerstuk 34 682, nr. 69) is binnen het NP RES gesproken over hoe de PlanMER nog meer onder de aandacht kan
worden gebracht. Mogelijkheden zijn het organiseren van bijeenkomsten zoals de zeer
goed bezochte (digitale) bijeenkomst over PlanMER en RES op 14 december jl. Andere
nu door het NP RES voorgenomen acties zijn een tweede pilot voor PlanMER en (waarin
voortgebouwd wordt op de ervaringen in de eerste pilot) en een Community of Practice
voor dit onderwerp. De motie is daarmee afgedaan.
Eerste Kamer
Op verzoek van de leden van de Eerste Kamer is in het mondeling overleg gesproken
over de onderwerpen sturing en instrumentarium, omgevingskwaliteit en milieu en over
de rol van Rijksvastgoed. Er werd mij onder andere gevraagd over wanneer het Rijk
ingrijpt als nationale belangen lokaal in het geding komen. Ik heb daarop het escalatiemodel
toegelicht en de stikstofaanpak gebruikt als voorbeeld hoe het kabinet verschillende
belangen probeert te verenigen. Ook werd gevraagd of provinciaal landschapsbeleid
een belemmering kan vormen voor woningbouw. Dit zie ik niet als een risico, belangrijker
is dat naar oplossingen voor goede infrastructuurontsluiting gekeken wordt.
Ik heb toegezegd nog terug te komen op de vraag of ik de cumulatieve effecten van
(decentrale) beslissingen, zoals bijvoorbeeld van RES’en, wil monitoren. Hierdoor
zou, indien nodig, eerder bijgestuurd kunnen worden. In de monitor van de NOVI wordt
elke twee jaar gerapporteerd over de ontwikkelingen in het fysieke domein. Dit geldt
ook voor de toestand van de biodiversiteit, natuur, milieu en landschap. Ik onderzoek
daarnaast of het mogelijk is elke vier jaar een prognose te maken van de verwachte
ontwikkelingen op de genoemde terreinen. De resultaten daarvan zullen worden opgenomen
bij de actualisatie van de NOVI.
NOVI-gebieden
Voor de drie voorlopige NOVI-gebieden Het Groene Hart, De Peel en Zuid-Limburg zijn
onlangs de Plannen van Aanpak bestuurlijk in de betreffende gebieden en met de betrokken
departementen vastgesteld. Daarin gaan partijen een langjarig partnerschap aan op
belangrijke gestapelde fysieke opgaven in het gebied.
De plannen van aanpak voldoen aan de uitgangspunten van de NOVI en beschouw ik als
bestuurlijke afspraken waarin wordt aangekondigd dat voor de komende jaren de samenwerking,
maatregelen en besluiten gezamenlijk worden uitgewerkt om de opgaven in het gebied
te realiseren.
Deze drie gebieden worden daarom nu aangewezen als NOVI-gebied. Alle drie de gebieden
gaan de komende jaren aan de slag met het opstellen van een regionale investeringsagenda.
In een later stadium waarin de bestuurlijke afspraken leiden tot gezamenlijke programma’s
en maatregelen, zal ik uw Kamer hierover verder informeren.
Tot slot
Uit de gesprekken met de Eerste en de Tweede Kamer merk ik op dat de meeste vragen
en moties over de uitvoering van de NOVI gaan. Dat de NOVI nu vastgesteld is, betekent
ook dat we ons kunnen richten op de uitvoering daarvan. Over de voortgang hierop zal
ik u, zoals eerder in deze brief aangegeven, voor de zomer van 2021 informeren.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren
Indieners
-
Indiener
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties