Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Mutluer en Westerveld over veilige opvang slachtoffers huiselijk geweld in de knel
Vragen van de leden Mutluer en Westerveld (beiden GroenLinks-PvdA) aan de Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over veilige opvang slachtoffers huiselijk geweld in de knel (ingezonden 4 oktober 2024).
Antwoord van Staatssecretaris Maeijer (Volksgezondheid, Welzijn en Sport ) (ontvangen
13 januari 2025).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Veilige opvang slachtoffers huiselijk geweld in de
knel, «slapen in hotels en vakantieparken»»?1
Antwoord 1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Vraag 2
Deelt u de opvatting dat goede opvang voor slachtoffers van intieme terreur levens
kan redden en het dus van cruciaal belang is dat de opvangcapaciteit hiervan op orde
is?
Antwoord 2
Ja, die opvatting deel ik.
Vraag 3
Hoe humaan vindt u dit beleid ten opzichte van slachtoffers? En welke gevolgen heeft
dit voor hun dagelijks leven?
Antwoord 3
Het uitgangspunt is dat slachtoffers die een veilige plek nodig hebben, die plek krijgen.
Het is zeer onwenselijk als slachtoffers een onverantwoord veiligheidsrisico lopen.
Vraag 4
Wat is de huidige capaciteit van opvangplekken voor slachtoffers van intieme terreur
in Nederland? Hoe verhoudt dit aantal zich tot de eisen van het Verdrag van Istanbul,
dat stelt dat er 1.800 plekken beschikbaar moeten zijn?
Antwoord 4
Momenteel zijn naar schatting van Valente, de brancheorganisatie voor opvang, begeleiding
en participatie, ca. 475 opvangplekken beschikbaar voor slachtoffers van huiselijk
geweld. Er zijn geen specifiek gelabelde bedden voor slachtoffers van intieme terreur.
Het Verdrag van Istanbul stelt dat er voldoende passende opvang voor slachtoffers
van huiselijk geweld moet zijn. Het Verdrag beveelt aan om voor de gespecialiseerde
vrouwenopvang een (gezins)plek per 10.000 inwoners aan te houden. Echter, het uiteindelijke
aantal plekken moet afhankelijk zijn van de daadwerkelijke behoefte van de lidstaten.
Het Ministerie van VWS heeft in het verleden gesprekken gevoerd met de VNG en Valente
over de minimumnorm opvangvoorzieningen en de totale capaciteit destijds. Het Ministerie
van VWS heeft op basis van deze gesprekken aan GREVIO (de expertgroep die de naleving
van het Verdrag van Istanboel monitort) laten weten dat geen van de partijen de norm
leidend wil laten zijn in de beschikbaarheid van het aantal opvangplaatsen.
Om meer inzicht te krijgen in de landelijke capaciteit en beschikbaarheid van opvangplaatsen
is vanuit het Ministerie van VWS de ontwikkeling van de monitor Vrouwenopvang gefinancierd.
De monitor zal meer duidelijkheid geven over de beschikbare capaciteit en het aantal
cliënten dat geholpen kan worden. Ook zal dit helpen om gezamenlijk (boven)regionale
knelpunten in de plaatsing van slachtoffers aan te pakken. De oplevering van de monitor
heeft vertraging opgelopen wegens de zware kwaliteitscontrole en intensieve data-analyse
die hiermee gemoeid zijn. De publicatie van de eerste gegevens van de monitor worden
op zijn vroegst eind maart 2025 verwacht.
Vraag 5
Welke maatregelen heeft u reeds in gang gezet of worden overwogen om het tekort aan
opvangplekken voor slachtoffers van intieme terreur op te lossen? Zijn hier momenteel
voldoende middelen voor?
Antwoord 5
Er zijn geen specifiek gelabelde bedden voor slachtoffers van intieme terreur. De
opvang van deze groep maakt onderdeel uit van de vrouwenopvang, ofwel de opvang van
slachtoffers huiselijk geweld. Deze opvang is bedoeld voor alle slachtoffers van huiselijk
geweld die omwille van hun veiligheid niet in hun eigen huis kunnen blijven.
Gemeenten zijn op basis van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor de vrouwenopvang. De
wethouders van de 35 centrumgemeenten maken zich hard voor het bieden van voldoende
opvangplekken aan deze vrouwen en hun kinderen. Als stelselverantwoordelijke ben ik
en waren eerder mijn ambtsvoorgangers betrokken bij de vrouwenopvang.
In 2019 heeft mijn ambtsvoorganger naar aanleiding van signalen over een tekort aan
opvangplekken, samen met de VNG een onderzoek uitgevoerd om zicht te krijgen op de
situatie: is er sprake van een tekort, zo ja, wat is de omvang en wat zijn de oorzaken?
Uit het onderzoek bleek dat de instellingen voor de vrouwenopvang de beschikbaarheid
en bezetting van opvangplekken niet op een vergelijkbare manier registreren. Hierdoor
was het niet mogelijk om betrouwbare gegevens te krijgen over de situatie. Ondanks
de geringe kwaliteit van beschikbare data, werd duidelijk dat in de jaren 2018 en
2019 voor in ieder geval 146 vrouwen gezocht is naar een alternatieve opvangplek.
Het onderzoek heeft geholpen om inzicht te krijgen in knelpunten in de in- door- en
uitstroom die invloed hebben op de bezetting en de beschikbaarheid van opvangplekken
in de vrouwenopvang.
Op basis van de resultaten van het onderzoek heeft het Ministerie van VWS vanaf 2020
structureel 14 miljoen per jaar extra beschikbaar gesteld aan gemeenten voor het aanpakken
van knelpunten rond opvangplekken in de vrouwenopvang. Ook is zoals bij het vorige
antwoord aangegeven, vanuit het Ministerie van VWS een subsidie verleend aan Valente
voor het verbeteren van de registratie. Dit is een omvangrijk project waar op dit
moment nog door opvanginstellingen en gemeenten aan wordt gewerkt.
Het Ministerie van VWS heeft ook subsidie verleend aan Valente voor het actualiseren
van het Beleidskader Vrouwenopvang, thans het Kader Bovenregionale Plaatsing in de
Vrouwenopvang. Dit kader bevat afspraken tussen gemeenten en opvanginstellingen over
in-, door- en uitstroom, onder andere over voorwaarden van plaatsingen buiten de eigen
regio en de financiering daarvan. Zo zijn er drie redenen om bovenregionaal te plaatsen;
vanwege veiligheid, complexiteit van de casus en bij piekbelasting. Concrete afspraak
is bijvoorbeeld dat bovenregionale plaatsing in verband met veiligheid bij voorkeur
binnen één dag geschied en dat regio’s geen maximum mogen stellen aan het aantal bovenregionale
plaatsingen als veiligheid de reden is van plaatsing.
Tot slot is er het project Sneller Thuis, dat voort is gekomen uit het programma «Geweld
hoort nergens thuis». Vanuit dit project hebben verschillende organisaties samengewerkt
om vrouwen sneller uit te laten stromen na hun periode in de opvang. Het Ministerie
van VWS heeft de opdracht gegeven dit project landelijk uit te rollen.
Helaas blijft de uitstroom complex door de schaarste aan betaalbare woningen en dit
heeft gevolgen voor het aantal beschikbare opvangplekken. Op landelijk niveau wordt
gewerkt aan de schaarste aan betaalbare woningen, bijvoorbeeld door middel van de
maatregelen voor de woningmarkt van de Minister van VRO middels het wetsvoorstel Regie
op Volkshuisvesting. Dit wetsvoorstel regelt dat slachtoffers huiselijk geweld die
uitstromen uit een vrouwenopvanginstelling een urgentieverklaring voor een woning
kunnen krijgen. Ondanks deze maatregelen kan het nog altijd voorkomen dat plaatsing
buiten de eigen gemeente in verband met veiligheid of capaciteitsgebrek moeizaam verloopt.
Vraag 6
Kunt u toelichten welke factoren hebben bijgedragen aan het tekort aan veilige opvanglocaties?
Welke rol heeft het afschalen van landelijke naar regionale financiering in 2015 hierin
gespeeld?
Antwoord 6
Er is geen onderzoek gedaan naar de rol van het decentraliseren van de Wmo2015 op
de capaciteit van opvanginstellingen maar er zijn wel signalen van externe factoren
die een rol spelen bij de verhoogde druk op de opvang. De problematiek in de opvang
wordt steeds complexer, waardoor snellere uitstroom wordt bemoeilijkt. Daarnaast is
de bevolking gegroeid en doen steeds meer doelgroepen een beroep op de opvang.
Vraag 7
Hoe kunt u gemeentes ondersteunen in het creëren van voldoende opvangcapaciteit als
zij daar zelf niet in slagen?
Antwoord 7
Gemeenten ontvangen vanuit het Rijk geld voor de financiering van de vrouwenopvang
via de algemene uitkering en via een decentralisatie uitkering vrouwenopvang (DUVO)
die uitgekeerd wordt aan centrumgemeenten vrouwenopvang. De DUVO is bedoeld alseen
bijdrage aan gemeenten voor de bestrijding van huiselijk geweld. De DUVO heeft niet
de intentie om toereikend te zijn. De DUVO wordt wel geïndexeerd, maar de indexatie
wordt toegevoegd aan de algemene uitkering en niet aan de DUVO. Het alleen kijken
naar de omvang van de DUVO voor de financiering van de vrouwenomgeving geeft dan ook
een vertekend beeld. Zoals aangegeven is de DUVO vanaf 2020 structureel opgehoogd
met 14 miljoen euro voor het aanpakken van knelpunten rond de opvang. Gemeenten geven
aan de structureel beschikbaar gestelde financiële middelen van 14 miljoen per jaar
te benutten voor het aanpakken van knelpunten in de vrouwenopvang. Er is geen zicht
op de precieze besteding van deze middelen en
of deze (deels of uitsluitend) zijn ingezet om de opvangcapaciteit te vergroten. Gemeenten
hoeven geen verantwoording te geven aan het Rijk over hoe zij de middelen precies
hebben benut.
Vanuit de opvang wordt nu een oproep gedaan voor het creëren van meer opvangplekken.
Ik ben met VNG en Valente in gesprek over deze oproep. Dit gesprek is landelijk opgestart
aan de hand van de door Valente en haar leden ontwikkelde Visie op capaciteit in de
vrouwenopvang, waarin ook aandacht wordt gevraagd voor randvoorwaarden zoals dekkende
tarieven.
Vraag 8
Hoe wordt de beschikbare opvangcapaciteit meegenomen in de stappen die het kabinet
onderneemt om femicide te voorkomen in het licht van het plan van aanpak stop femicide,
gezien het feit dat fysiek geweld een van de rode vlaggen is in de aanloop naar femicide?
Antwoord 8
Er wordt gewerkt aan het minimaliseren van veiligheidsrisico’s. Zo is in het Beleidskader
Bovenregionale plaatsing de afspraak gemaakt dat gestreefd wordt naar zo veel mogelijk
regionale plaatsing van slachtoffers. Dit is vooral wenselijk vanwege de binding van
slachtoffers met hun omgeving: netwerk, school, werk, hulpverlening. Dat betekent
dat elke regio verantwoordelijk is om zelf te zorgen voor structureel voldoende opvangplaatsen.
Er zijn redenen om toch bovenregionaal te plaatsen. Bijvoorbeeld als dat vanwege de
veiligheid nodig is. In dat geval vindt de plaatsing bij voorkeur plaats binnen één
dag na het vaststellen van acute onveiligheid en dreiging van geweld. Regio’s mogen
geen maximum stellen aan het aantal bovenregionale plaatsingen als veiligheid de reden
van plaatsing is. Bovenregionale plaatsing gebeurt ook als de complexiteit en benodigde
expertise voor begeleiding en behandeling dit nodig maken en bij piekbelasting.
De aanbieders van vrouwenopvang zijn betrokken bij het plan van aanpak «stop femicide»,
hiermee wordt gezorgd voor verbinding tussen de acties in het plan van aanpak en de
werkzaamheden van de aanbieders van vrouwenopvang. Zoals eerder aangegeven ben ik
met Valente en de VNG in gesprek over de opvangcapaciteit.
Vraag 9
Hoe worden de afwegingen gemaakt om slachtoffers nu wel of niet op te vangen en welke
factoren worden daarin meegewogen? In hoeverre worden die keuzes bepaald door het
gebrek aan opvangplekken?
Antwoord 9
Bij slachtoffers van huiselijk geweld die hulp en/of opvang krijgen wordt een eerste
risicoscreening bij binnenkomst gedaan om de veiligheidssituatie in beeld te brengen.
Hiervoor hebben vrouwenopvangorganisaties de toolbox «risicotaxatie instrumenten vrouwenopvang»
tot hun beschikking. De keuzehulp ondersteunt in het zoeken naar het juiste instrument
voor de specifieke informatiebehoefte, bijvoorbeeld digitale veiligheid, psychische
klachten of eergerelateerd geweld. De risicoscreening en het Beleidskader Bovenregionale
plaatsing zijn leidend voor de VO-instellingen. Bij plaatsgebrek wordt uitgeweken
naar hotelplaatsingen, zo kort mogelijk en als tijdelijke noodoplossing.
In de regio’s die te maken hebben met een toegenomen druk op de vrouwenopvang, zijn
de instellingen voor vrouwenopvang in gesprek met de centrumgemeenten en ketenpartners.
Waar nodig komen zij tot oplossingen zodat vrouwen in nood geen onnodige veiligheidsrisico’s
lopen.
Vraag 10
Welk gevaar lopen op dit moment vrouwen slachtoffer te worden van femicide door gebrek
aan opvangplekken?
Antwoord 10
Het is niet onderzocht wat de precieze risico’s zijn van plaatsing buiten de vrouwenopvang.
Hoewel er ook in deze gevallen begeleiding wordt geboden en er afspraken worden gemaakt
over (acute) veiligheid, ontbreken de veiligheidsmaatregelen die er wel zijn bij directe
opvang in een opvanglocatie. Het is mogelijk dat er daardoor een groter veiligheidsrisico
ontstaat. Echter, slachtoffers die een verhoogd risico lopen op dodelijke afloop («code
rood») worden na beoordeling van de veiligheidssituatie met de hoogste prioriteit
opgevangen.
Vraag 11
Hoe wordt de veiligheid van vrouwen die momenteel in hotels en vakantieparken verblijven
gegarandeerd? Deelt u de zorgen van experts dat deze plekken onvoldoende bescherming
bieden? Zo ja, wat gaat u hieraan doen en op welke termijn? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Antwoord 11
Opvanginstellingen spannen zich in om bij een plaatsing buiten de opvang de juiste
(ambulante) begeleiding te bieden aan de slachtoffers. Uitgangspunt is dat de casuïstiek
met de grootste veiligheidsrisico’s zo snel mogelijk intramuraal geplaatst worden
en niet in uitwijklocaties.
Vraag 12
Kunt u garanderen dat slachtoffers die zijn opgevangen op vakantieparken en in hotels
de noodzakelijke eenduidige ondersteuning en hulpverlening krijgen? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 12
Nee, dat kan ik niet garanderen. Zoals eerder genoemd, spannen de opvanginstellingen
zich wel in om de juiste (ambulante) begeleiding te leveren aan slachtoffers buiten
de opvang. Ook worden de slachtoffers met het hoogste risico op een fatale afloop
met prioriteit opgevangen. Zie ook het antwoord op de vragen 8, 9 en 10.
Vraag 13
Deelt u de opvatting dat deze situatie laat zien dat er onvoldoende middelen beschikbaar
zijn voor de rijksuitkering Doel Uitkering Vrouwenopvang (DuVo) om adequate opvang
te regelen en aan de huidige vraag te voldoen? Deelt u de mening van experts dat de
DuVo-middelen jaarlijks onvoldoende geïndexeerd worden? Zo nee, hoe verklaart u dat
slachtoffers nu moeten worden opgevangen in hotels en vakantieparken?
Antwoord 13
Gemeenten ontvangen vanuit het Rijk geld voor de financiering van de vrouwenopvang
via de algemene uitkering en via een decentralisatie uitkering vrouwenopvang (DUVO)
die uitgekeerd wordt aan centrumgemeenten vrouwenopvang. De DUVO is bedoeld als een
bijdrage aan gemeenten voor de bestrijding van huiselijk geweld. De DUVO heeft niet
de intentie om toereikend te zijn. De DUVO wordt wel geïndexeerd, maar de indexatie
wordt toegevoegd aan
de algemene uitkering en niet aan de DUVO. Het accres dat gemeenten krijgen is conform
de Financiële-verhoudingswet vrij besteedbaar en wordt daarom niet toegerekend aan
onderdelen van de algemene uitkering of decentralisatie uitkeringen.
Alleen kijken naar de omvang van de DUVO voor de financiering van de vrouwenopvang
geeft dan ook een vertekend beeld. Daarnaast is er geen zicht op de precieze besteding
van deze middelen. Gemeenten hoeven geen verantwoording te geven aan het rijk hoe
zij de middelen precies hebben benut.
Vraag 14
Welke concrete afspraken gaat u met gemeenten maken ten aanzien van voldoende opvangplekken?
En wanneer?
Antwoord 14
Ik ga op korte termijn met gemeenten en Valente in gesprek. In de voortgangsbrief
huiselijk geweld en kindermishandeling zal ik u een update geven over de uitkomst
van deze gesprekken.
Vraag 15
Bent u bereid te onderzoeken of het nodig is om terug te gaan naar het systeem van
voor 2015 met landelijke regie en landelijke financiering?
Antwoord 15
Op dit moment niet. Teruggaan naar landelijke regie en landelijke financiering brengt
nadelen met zich mee naar aanleiding waarvan over is gegaan naar het huidige decentrale
stelsel. Ik richt mij in de gesprekken met Valente en gemeenten over hoe om te gaan
met de huidige knelpunten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V. Maeijer, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.