Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Kwint en Leijten over de invloed van het bedrijfsleven op het onderwijs
Vragen van de leden Kwint en Leijten (beiden SP) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de invloed van het bedrijfsleven op het onderwijs (ingezonden 20 februari 2023).
Antwoord van Minister Dijkgraaf (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 12 april
2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1963.
Vraag 1 en 2
Hoe stelt u paal en perk aan de invloed van bedrijven op de wetenschap?1
Hoe waarborgt u de onafhankelijkheid van de wetenschap als bedrijven onderzoek financieren?2
Antwoord 1 en 2
In het algemeen juich ik de samenwerking tussen onderzoekers, het bedrijfsleven, de
overheid en andere organisaties toe, omdat het ervoor zorgt dat onderzoek en onderwijs
goed aansluiten bij maatschappelijke uitdagingen en innovatie wordt gestimuleerd.
Academisch onderzoek vermeerdert in waarde door de samenwerking met publieke en private
organisaties.
Tegelijkertijd dient het onderwijs en onderzoek in de academische wereld vrij, onafhankelijk
en transparant te zijn, zodat de kwaliteit van het academisch onderwijs en onderzoek
op een hoog niveau blijft en we kunnen vertrouwen op de resultaten van onderzoek.
De colleges van bestuur, docenten en onderzoekers zijn daarvoor, vanwege de academische
vrijheid, zelf verantwoordelijk. Toezicht op de naleving hiervan is de verantwoordelijkheid
van de raad van toezicht.
Ik vind het belangrijk dat universiteiten informatie over externe financiering van
leerstoelen actueel, volledig en publiek toegankelijk hebben. Daarmee kan voorkomen
worden dat het vertrouwen in de wetenschap wordt geschaad.
Verder zijn verschillende kaders en richtlijnen van toepassing op onderzoek verricht
in samenwerking met derde organisaties, zoals de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke
integriteit (NGWI) en de spelregels voor privaat-publieke samenwerking bij programmering
en uitvoering van fundamenteel en toegepast onderzoek. Daarnaast adviseert de KNAW
een verklaring van wetenschappelijke onafhankelijkheid te tekenen wanneer een onderzoekssamenwerking
met een opdrachtgever wordt aangegaan.
Vraag 3 en 4
Hoe reflecteert u op het gebrekkige eigen inzicht van universiteiten in externe financiering
en hoe gaat u ervoor zorgen dat dit opgelost wordt?
Bent u van plan om nu eindelijk over te gaan tot een transparantieregister in landelijk
beheer? Komt er nu eindelijk een landelijk register in plaats van de zelfregulering
van de onderwijsinstellingen die nu is aangekondigd?3
Antwoord 3 en 4
Ik vind het belangrijk dat universiteiten ervoor zorgen dat zij beschikken over actuele
en volledige informatie over externe financiering van leerstoelen en dat zij die ook
publiek toegankelijk maken. Daarmee kan voorkomen worden dat het vertrouwen in de
wetenschap wordt geschaad.
Het is de verantwoordelijkheid van de colleges van bestuur van de universiteiten om
hierin te voorzien.
Ik zie dat UNL en universiteiten het belang hiervan inzien. Zo hebben universiteiten
informatie over bijzondere hoogleraren met de bijhorende externe financieringsbronnen
op hun website gezet. UNL heeft deze informatie gebundeld tot een overzicht dat op
haar website staat en raadpleegbaar is4. Ik vind dit een goede stap voorwaarts. UNL gaat ook onderzoeken hoe dit overzicht
van bijzonder hoogleraren en externe financieringsbronnen op haar website uit te breiden
is met het deel van de gewone leerstoelen die niet gefinancierd worden uit de eerste
geldstroom, maar externe financieringsbronnen hebben. Ik ben bereid daarbij te helpen
als het gaat om de definiëring van uniforme begrippen, om te zorgen voor uniforme
informatie over de financiering van leerstoelen.
Verder heeft UNL de lijsten gecorrigeerd die ik bij brief van 26 januari aan uw Kamer
heb aangeboden5. Het gaat daarbij om lijsten van publiek bekostigde leerstoelen, niet zijnde met
financiering van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (hierna: Ministerie
van OCW) en leerstoelen fiscaliteit die extern gefinancierd worden. Deze gecorrigeerde
lijsten stuur ik naar uw Kamer.
Hierbij aansluitend ga ik rond de zomer ook in gesprek met de rectoren van universiteiten
over het belang van transparantie van externe financiering van leerstoelen. Daarbij
zal ik ook met hen spreken over de balans tussen bijzondere en gewone hoogleraren,
met en zonder een nevenfunctie of externe financier.
Daarnaast laat UNL een onderzoek uitvoeren naar een landelijk register nevenwerkzaamheden
hoogleraren zodat dit register eind 2023 in werking kan treden.
Vraag 5
Hoe reflecteert u erop dat een leerstoel wordt ingevuld door iemand die voor het bedrijf
werkt die de leerstoel financiert en wat betekent dit voor het aanzien van de wetenschap?
Antwoord 5
Het feit dat een leerstoel wordt ingevuld door iemand die voor het bedrijf werkt die
de leerstoel financiert, hoeft niet negatief te zijn voor het aanzien van de wetenschap.
Integendeel. Samenwerking tussen onderzoekers en het bedrijfsleven, de overheid en
andere organisaties is belangrijk, omdat het ervoor zorgt dat wetenschappelijk onderwijs
en onderzoek goed aansluiten bij maatschappelijke uitdagingen en innovatie wordt gestimuleerd.
Het aanzien van de wetenschap kan hierdoor ook groter worden.
Het is daarbij vanzelfsprekend wel van belang dat een hoogleraar academische vrijheid
ervaart en in staat wordt gesteld om op een onafhankelijke wijze invulling te geven
aan diens leerstoel. De onafhankelijkheid van bijzondere hoogleraren dient te allen
tijde te worden geborgd door het college van bestuur van de universiteit.
Vraag 6
Hoe kijkt u naar de financiering van het onderwijs door bedrijven als Shell en Tata
Steel waarover veel maatschappelijke kritiek is en waar ligt volgens u voor deze bedrijven
de toegevoegde waarde van het financieren van een leerstoel?
Antwoord 6
Ik vind het belangrijk dat bedrijven bijdragen aan wetenschappelijk onderzoek, dat
is een verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven. Het is niet kwalijk als zij onderzoekscapaciteit
gebruiken die ze zelf niet hebben. Ontdekkingen uit wetenschappelijk onderzoek kunnen
tot belangrijke innovaties leiden, zoals de ontwikkeling van chipmachines en medicijnontwikkeling.
Samenwerking is ook belangrijk om te kunnen innoveren en ervoor te zorgen dat onderzoek
en onderwijs goed blijven aansluiten bij de ingewikkelde vragen en grote uitdagingen
in onze maatschappij. De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
(WHW) biedt in mijn ogen daarom terecht de mogelijkheid aan universiteiten om mensen
uit de praktijk binnen te halen, en om bijzondere leerstoelen te creëren voor private
organisaties die wetenschappelijk onderwijs en onderzoek willen financieren.
Universiteiten zijn autonoom en moeten zelf goed afwegen of ze zo’n leerstoel van
toegevoegde waarde vinden op hun aanbod en scherpe afspraken maken over kwaliteit,
onafhankelijkheid en wetenschappelijke integriteit en dit bewaken. Dat gebeurt bijvoorbeeld
door middel van een advies van ethische commissies of
op basis van de Nederlandse Gedragscode voor Wetenschappelijke Integriteit (NGWI),
die alle universiteiten en hogescholen onderschrijven. Hier staan normen in die gaan
over transparantie en onafhankelijkheid, waar onderzoekers zich aan moeten houden.
Universiteiten moeten juist vanuit academische vrijheid zelf de afweging kunnen maken
om samen te werken met wie zij dat willen en verstandig vinden. Uiter-aard binnen
de wettelijke normen die gelden. Het is niet aan de Minister van OCW om hier oordelen
over te hebben.
Vraag 7
Vindt u dat er voldoende scheiding is tussen private belangen en onafhankelijk wetenschappelijk
onderwijs indien studenten al vroeg in hun opleiding projecten uitvoeren in samenwerking
met Shell, en mogelijk al een baan aangeboden hebben gekregen? Kunt u uw antwoord
toelichten?
Antwoord 7
Universitaire opleidingen leiden niet alleen op tot wetenschappers; studenten worden
voorbereid op de arbeidsmarkt en komen op verschillende plekken terecht. In dat kader
kan het van meerwaarde zijn als studenten tijdens de opleiding projecten uitvoeren
in samenwerking met bedrijven, overheden en andere organisaties. Ze ontwikkelen dan
bepaalde vaardigheden en doen ervaringen en inzichten op die niet eenvoudig op een
andere manier te verkrijgen zijn. De verantwoordelijke docenten en onderwijsbestuurders
moeten daarbij bewaken dat er sprake blijft van een leeromgeving die voldoet aan alle
eisen die aan academisch onderwijs gesteld mogen worden, zoals kritische en onafhankelijke
oordeelsvorming. Zij moeten die scheiding van belangen bewaken.
Vraag 8
Erkent u de schade aan het draagvlak voor de energietransitie indien wetenschappelijk
onderzoek onvoldoende onafhankelijk is van gevestigde private belangen, zoals die
van Shell?
Antwoord 8
De colleges van bestuur van de universiteiten zijn verantwoordelijk voor het aangaan
van extern gefinancierde leerstoelen en of de onafhankelijkheid van het academisch
onderwijs en onderzoek en de academische vrijheid dan voldoende zijn gewaarborgd.
Ik vind het belangrijk dat zij dit zorgvuldig doen en daarbij de universitaire gemeenschap
betrekken. Ik ga ervan uit dat wij daarop mogen vertrouwen. Dit geldt ook voor onderzoek
op het terrein van de energietransitie.
Vraag 9
Hoe reflecteert u op de resultaten uit de publicatie in Nature Climate Change die laat zien dat wetenschappelijke rapporten positiever zijn over aardgas dan over
hernieuwbare energie als dat onderzoek gesponsord is door de fossiele industrie?6
Antwoord 9
Het is voor mij belangrijk dat onderzoek onafhankelijk plaatsvindt. Dat geldt ook
voor onderzoek op het terrein van energie. In het stelsel zijn de colleges van bestuur
van universiteiten er verantwoordelijk voor dat het academisch onderwijs en onderzoek
in onafhankelijkheid en vrijheid plaats vindt.
Vraag 10
Bent u bereid om de gedeeltelijke afhankelijkheid van private financierings-bronnen
van onze wetenschap mee te nemen in de brede heroverweging aangaande de financiering
hoger onderwijs, die u heeft toegezegd.
Antwoord 10
Ik ga ervan uit dat met deze vraag wordt gedoeld op de Toekomstverkenning. De opdracht
hiertoe is reeds gegund aan een consortium van externe onderzoeks-bureaus onder leiding
van KBA Nijmegen en kan derhalve niet meer worden aangepast. De opdracht is wel zo
breed dat dit onderwerp er onderdeel van zou kunnen zijn. In de opdracht zitten opties
over bekostiging, maar of en hoe (diepgaand) hierop in zal worden gegaan hangt af
van de inbreng van de deel-nemers en de aanpak van de bureaus. Het eindrapport van
de Toekomst-verkenning verschijnt voor het zomerreces. In het najaar volgt mijn beleidsreactie
op de Toekomstverkenning.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.