Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van der Woude en Ellian over bedreigingen van Joodse studenten
Vragen van de leden Van der Woude en Ellian (beiden VVD) aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Justitie en Veiligheid over bedreigingen van Joodse studenten (ingezonden 22 december 2021).
Antwoord van Minister Dijkgraaf (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), mede namens de
Minister van Justitie en Veiligheid (ontvangen 28 februari 2022). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1310.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Rabiate Israëlhaat aan Universiteit Leiden bedreiging
voor Joodse studenten»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u bevestigen dat docenten aan deze instelling zich pro-BDS uiten naar studenten
toe? Zo ja, deelt u de mening dat deze politieke stellingname de academische vrijheid
beperkt, doordat studenten niet meer uit durven gaan van een neutrale houding van
de docent op dit onderwerp?
Antwoord 2
Het hoger onderwijs moet een veilige leeromgeving bieden. De Universiteit Leiden heeft
mij geïnformeerd dat, mede naar aanleiding van de brief van Joodse studenten, op de
Faculteit Geesteswetenschappen gesprekken zijn gevoerd met docenten en studenten over
een veilige en inclusieve leeromgeving bij de behandeling van gevoelige onderwerpen
en over het belang van de scheiding tussen politiek en onderwijs. Docenten die onderwijs
geven over het Midden-Oosten zijn zich bewust van hun rol in het borgen en bevorderen
van een open gesprek binnen de onderwijsomgeving ook wanneer er tussen studenten meningsverschillen
zijn. In het enkele geval dat door een docent de grens tussen politiek en onderwijs
is overschreden, is door het faculteitsbestuur corrigerend opgetreden.
Zoals mijn voorganger eerder heeft benadrukt staat naast de vrijheid van meningsuiting
van studenten ook de academische vrijheid. Die houdt in dat docenten in vrijheid hun
onderzoek kunnen doen, hun bevindingen naar buiten kunnen brengen én onderwijs kunnen
geven – ook wanneer dat gevoelige onderwerpen betreft of wanneer studenten zich daar
moeilijk in kunnen vinden. Bij academische vorming horen ook confrontatie, debat en
lastige gesprekken. 2
Evenwel verbergt antisemitisme zich tegenwoordig dikwijls achter politieke uitingen.
Deze kunnen in dit kader wel degelijk intimiderend zijn voor Joodse studenten en daarmee
in de weg staan van een veilige leeromgeving.
Vraag 3
In hoeverre acht u het gewenst dat een universiteit direct of indirect een vereniging
financiert die BDS propageert, in het licht van het feit dat de rijksoverheid zich
volledig onthoudt van dergelijke financiering?
Antwoord 3
De financiering van de studentenvereniging MENA betreft compensatie van de registratiekosten
bij de Kamer van Koophandel (760 euro) en in 2021 een vergoeding van 421 euro van
het Expertisebureau D&I voor hun algemene kosten en activiteiten. Het Expertisebureau
D&I geeft ondersteuning voor evenementen aan diverse studentenorganisaties als wordt
stilgestaan bij diversiteitsonderwerpen. De Universiteit Leiden heeft mij verder geïnformeerd
dat MENA meerdere activiteiten waaronder een Academic Panel on Palestine heeft georganiseerd
met sprekers op verschillende kennisgebieden en met verschillende perspectieven, voor
wat betreft BDS zowel voor als kritisch ten aanzien van BDS.
Vraag 4
Kunt u bevestigen of de diversiteitsofficier van de Universiteit Leiden inderdaad
geen enkele actie heeft ondernomen na een brandbrief van Joodse studenten? Zo ja,
deelt u de mening dat dit niet acceptabel is?
Antwoord 4
Naar aanleiding van de brief van Joodse studenten aan het College van Bestuur is er
een gesprek georganiseerd tussen de voorzitter van het college, de diversiteitsofficier
en de studenten. Daarna zijn er meerdere gesprekken geweest op faculteitsniveau om
de sociale veiligheid in het onderwijs te verbeteren waar de diversiteitsofficier
aanwezig was en betrokken was in de coördinatie.
Vraag 5
In hoeverre erkent u dat het ontkennen van het bestaansrecht van Israël als het nieuwe
antisemitisme wordt gezien of ervaren?
Antwoord 5
Wij erkennen dat het ontkennen van het bestaansrecht van Israël als antisemitisme
kan worden gezien en ervaren. Bij de bestrijding van antisemitisme hanteert het kabinet
de definitie van de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA) van antisemitisme
als juridisch niet-bindende werkdefinitie3: «Antisemitisme is een bepaalde perceptie van Joden die tot uiting kan komen als
een gevoel van haat jegens Joden. Retorische en fysieke uitingen van antisemitisme
zijn gericht tegen Joodse of niet-Joodse personen en/of hun eigendom en tegen instellingen
en religieuze voorzieningen van de Joodse gemeenschap.» Uitingen van antisemitisme
kunnen volgens de IHRA ook gericht zijn tegen de Staat Israël, opgevat als een Joods
collectief gegeven. Bijvoorbeeld door het Joodse volk het recht op zelfbeschikking
te ontzeggen, of door het met twee maten meten, in die zin dat van de Staat Israël
een bepaald gedrag wordt geëist dat niet van andere democratische naties wordt verwacht
of verlangd.4
Vraag 6
Wat gaat u doen om te waarborgen dat Joodse studenten zich veilig en vrij voelen,
zowel in fysieke zin als academisch, op universiteiten?
Antwoord 6
In een academische onderwijsomgeving is het van belang een open discussie te voeren
waarin verschillende perspectieven naar voren gebracht kunnen worden. Ik vind het
dan ook belangrijk dat alle studenten zich binnen hun opleiding en in academische
discussies vrij voelen om zich uit te spreken. De Inspectie van het Onderwijs heeft
studenten bevraagd of zij zich vrij voelen om hun mening te uiten binnen de opleiding.
Een eerste beeld hiervan is te vinden in de «Gezamenlijke notitie persoonlijke ontplooiing
en maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef in het hoger onderwijs» van inspectie
en NVAO.5 De inspectie zal hier verder over rapporteren in de komende Staat van het Onderwijs.
Voor universiteiten is het bieden van een veilige en inclusieve omgeving voor studenten
en medewerkers een prioriteit. Om de sociale veiligheid te bevorderen hebben alle
universiteiten vertrouwenspersonen, ombudsfunctionarissen en een klachtenprocedure
om onveilige situaties te melden en aan te pakken. Bij gevallen van fysiek geweld,
seksueel geweld, discriminatie of racisme wordt opgeroepen om aangifte te doen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede namens
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.