Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Meenen over de extra beloningsregeling voor docenten op het speciaal onderwijs (so) en voortgezet speciaal onderwijs (vso)
Vragen van het lid Van Meenen (D66) aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over de extra beloningsregeling voor docenten op het speciaal onderwijs (so) en voortgezet speciaal onderwijs (vso) (ingezonden 1 september 2021).
Antwoord van Minister Slob (Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media) (ontvangen 24 september
2021).
Vraag 1
Kunt u bevestigen dat de gehanteerde verdeelsleutel voor scholen voor speciaal onderwijs
(so) en voortgezet speciaal onderwijs (vso) afwijkt van de verdeling op reguliere
scholen, in het kader van de extra beloning voor docenten op scholen met veel achterstanden?
Antwoord 1
Nee, Voor het bepalen van de selectie van de vestigingen is gekeken naar de 15%-vestigingen
(per schoolsoort) met relatief de meeste leerlingen met een risico op een onderwijsachterstand.
De 15%-vestigingen in het regulier onderwijs met de relatief hoogste achterstandsscores
en de 15%-vestigingen met het relatief hoogste aantal cumi-leerlingen per vestiging
binnen enerzijds het speciaal basis onderwijs (hierna: sbao) en anderzijds het (voortgezet)
speciaal onderwijs (hierna: (v)so) zijn geselecteerd, waarbij is gecorrigeerd voor
de grootte van de vestiging. De gehanteerde verdeelsleutel is dus hetzelfde.
Er is gekozen voor 15%-vestigingen (per schoolsoort) om zo de beschikbare middelen
gericht in te zetten op die vestigingen die dit gezien de achterstanden het hardst
nodig hebben. De middelen verdelen over een groter aantal vestigingen zou immers leiden
tot een lagere toelage per leerkracht en daarmee minder bijdragen aan het zorgen voor
voldoende personeel op die vestigingen.
Vraag 2
Klopt het dat voor reguliere scholen gebruik is gemaakt van «achterstandenscores»
om te bepalen welke docenten extra beloond worden, terwijl voor het so en vso gebruik
wordt gemaakt van de regeling culturele minderheden (cumi)? Zo ja, waarom?
Antwoord 2
Ja, voor het regulier onderwijs wordt een CBS-indicator voor risico op onderwijsachterstanden
gehanteerd, die de verwachte achterstandsproblematiek op vestigingen uitdrukt. Voor
sbao en voor (v)so wordt hiervoor de cumi-regeling gehanteerd.
De bekostiging voor de inzet van de arbeidsmarkttoelage is gericht op vestigingen
met relatief veel leerlingen met een risico op onderwijsachterstanden. Voor de verschillende
onderwijssoorten is vanwege de herkenbaarheid en uitvoering zoveel mogelijk aangesloten
bij de reguliere bekostiging en bestaande methodieken om het risico op onderwijsachterstanden
in beeld te brengen. Op basis van de huidige gegevens is het niet mogelijk om de CBS-indicator
ook toe te passen op het sbao en (v)so omdat er geen goede schoolresultaten/testen
zijn waartegen de scores kunnen worden afgezet1. Daarmee is de cumi-regeling op dit moment de beste methode die er voor handen is
om het risico op onderwijsachterstanden te identificeren binnen het sbao en (v)so.
Vraag 3
Klopt het dat bij de cumi-regeling met name wordt gekeken naar het land van herkomst
van de ouders van de leerlingen en dat dit wordt gekoppeld aan het begrip achterstanden,
terwijl voor het regulier onderwijs het land van herkomst al enige tijd is losgelaten
als bepalende factor?
Antwoord 3
Bij beide indicatoren wordt het land van herkomst van ouders van leerlingen meegewogen,
hoewel de manier waarop verschilt. Bij de CBS-indicator is de herkomst van de ouders
één van de bepalende factoren. Bij de cumi-regeling wordt als bepalende factor alleen
gekeken naar het land van herkomst van de ouders om het risico op een onderwijsachterstand
te uiten.
Vraag 4 en 5
Kunt u bevestigen dat door deze verschillende regelingen te hanteren, so- en vso-scholen
vaak de middelen van de extra beloningsregeling mislopen?
Bent u van mening dat dit leidt tot ongelijkheid tussen het regulier en speciaal onderwijs?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4 en 5
Nee, voor alle schoolsoorten ontvangt 15% van de vestigingen extra middelen voor een
arbeidsmarkttoelage. Dit geldt zowel voor het regulier onderwijs als voor het so en
(v)so. Hiermee worden het regulier en het speciaal onderwijs gelijk behandeld.
Vraag 6
Deelt u de mening dat het regulier onderwijs en het speciaal onderwijs gelijkwaardig
behandeld moeten worden? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dit te bereiken?
Antwoord 6
Ja, ik deel de mening dat het regulier onderwijs en het speciaal onderwijs gelijkwaardig
behandeld moeten worden. Aangezien in zowel het regulier onderwijs als het so en het
(v)so 15% van de vestigingen een arbeidsmarkttoelage ontvangen is hiervan ook sprake
en is er geen noodzaak voor het aanpassen van deze systematiek.
Vraag 7
Bent u bereid de regeling aan te passen?
Antwoord 7
Nee, zie het antwoord op vraag 4 tot en met 6. Voor de arbeidsmarkttoelage staat de
selectie van vestigingen voor de schooljaren 2021–2022 en 2022–2023 vast, zodat de
vestigingen die middelen ontvangen direct zekerheid hebben dat ze dit voor 2 jaar
kunnen inzetten. Daarnaast zorgt een tweejarige selectie voor een goede monitoring
op de effecten.
Tegelijkertijd ben ik me ervan bewust dat de cumi-regeling niet in alles perfect is.
Ik ga daarom met de betrokken onderwijsorganisaties op zoek naar een alternatief voor
de cumi-regeling zodat die kan worden gebruikt bij de reguliere bekostiging van onderwijsachterstanden.
Over de uitkomsten hiervan zal ik u nader informeren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.