Antwoord schriftelijke vragen : De gedeeltelijke AOW-opbouw van in Nederland wonende mensen met een Surinaamse achtergrond.
Vragen van de leden Van Weyenberg (D66) en Slootweg (CDA) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de gedeeltelijke AOW-opbouw van in Nederland wonende mensen met een Surinaamse achtergrond (ingezonden 22 januari 2020).
Antwoord van Minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 19 augustus
2020)Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1778
Vraag 1
Klopt het dat de uitspraken van de Hoge Raad (BNB 1959/162), het voormalige College
Gelijke Behandeling (Oordeel 2007–4) en de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (ECLI:
NL: CRVB:2016:1225) alleen toetsen of het onderscheid tussen ingezetene van het Europese
Rijk van Nederland en niet-ingezetene geoorloofd is bij de toepassing van het sociale
zekerheidsrecht en daarmee de AOW-opbouw?
Antwoord 1
Het is correct dat zowel de Centrale Raad van Beroep als de Commissie Gelijke Behandeling
geoordeeld hebben dat er een objectieve rechtvaardiging is voor het onderscheid dat
wordt gemaakt tussen een ingezetene van het Europees deel van het Koninkrijk en een
ingezetene van een deel van het Koninkrijk buiten Europa. In het arrest van de Hoge
Raad uit 1959 is geoordeeld dat met het Rijk wordt bedoeld het deel van het Koninkrijk
in Europa.
De Centrale Raad van Beroep geeft in de uitspraak uit 2016 aan dat het Statuut van
het Koninkrijk voorschrijft dat de onderdelen van het Koninkrijk zelf zorgdragen voor
de sociale zekerheid. Op grond van deze regel in het Statuut waren Surinaamse Nederlanders
die van 1957 tot 1975 woonachtig waren in Suriname, verzekerd voor de oudedagsvoorziening
in Suriname. Daarnaast heeft de Centrale Raad zich uitgesproken over het onderscheid
naar woonplaats tussen Nederlanders die – na invoering van de AOW in 1957 – een periode
in Suriname hebben gewoond, en andere Nederlanders. Daarover heeft de Centrale Raad
geoordeeld dat een beroep op het verbod van discriminatie naar woonplaats niet slaagt.
De afbakening van de kring van verzekerden van de volksverzekeringen tot ingezetenen
is toelaatbaar.
De Commissie Gelijke Behandeling was in 2007 van oordeel dat er sprake was van een
objectieve rechtvaardiging voor het criterium «ingezetene» in de AOW.
Vraag 2
Klopt het dat deze uitspraken niet per definitie leiden tot de constatering dat er
geen onderscheid kan worden gemaakt, indien gewenst, tussen mensen in Nederland met
een gedeeltelijke AOW die altijd in het Koninkrijk der Nederlanden hebben gewoond
en die buiten het Koninkrijk der Nederlanden hebben gewoond? Klopt het dat hier niet
per definitie uit afgeleid kan worden dat er geen onderscheid kan worden gemaakt tussen
verschillende niet-ingezetenen van Europees Nederland?
Antwoord 2
Zowel de Centrale Raad als de Commissie Gelijke Behandeling concluderen dat er een
objectieve rechtvaardiging is voor het onderscheid naar ingezetenschap dat wordt gemaakt
in de AOW. Het klopt verder dat deze uitspraken het niet onmogelijk maken dat burgers
AOW krijgen over de jaren dat zij geen ingezetene waren in Nederland. Op basis van
de AOW en bestendige rechtspraak is de overheid hier echter niet toe verplicht. In
het geval een groep burgers over de jaren dat ze niet-ingezetene waren in Nederland,
toch recht krijgt op AOW over die jaren, dan vormt dit een inbreuk op ons stelsel
van volksverzekeringen, waarin ingezetenschap in Nederland een voorwaarde is om voor
een uitkering in aanmerking te komen. Ook zal het toekennen van het recht aan een
groep mogelijk een uitwerking hebben naar andere groepen die nu ook geen opbouw van
AOW hebben voor de tijd dat ze niet-ingezetenen waren in Nederland.
Als er voor de Surinaamse Nederlanders een uitzondering gemaakt wordt op de voorwaarde
van ingezetenschap in de AOW, dan bestaat de mogelijkheid dat ook voor andere niet-ingezetenen
een uitzondering gemaakt zou moeten worden. Het is immers de vraag of er een objectieve
rechtvaardiging is om Surinaamse Nederlanders wel te behandelen alsof ze ingezetene
waren in Nederland, terwijl ze in Suriname woonden, en andere burgers die een bepaalde
periode onder vergelijkbare omstandigheden geen ingezetene waren, niet zo te behandelen.
Wanneer alleen de Surinaamse Nederlanders tegemoet worden gekomen, kunnen andere groepen
in vergelijkbare omstandigheden met een beroep op het beginsel van gelijke behandeling
om dezelfde regeling vragen, indien zij een onvolledige AOW hebben vanwege het feit
dat zij een deel van hun leven geen ingezetene waren van Nederland.
Vraag 3
Welke bestaande regelingen zijn er die specifiek gericht zijn op in Nederland wonende
mensen met een Surinaamse of Antilliaanse achtergrond, zoals de Toeslagregeling pensioenen
Suriname en Nederlandse Antillen?
Antwoord 3
De genoemde Toeslagregeling houdt in dat Nederland sinds 1985 de pensioenen van voormalige
Koninkrijksambtenaren in Suriname en de Nederlandse Antillen betaalt. Belanghebbenden
zijn gepensioneerden die zich vóór 1 mei 1985 blijvend in Nederland hebben gevestigd,
dan wel hun nabestaande(n). In eerste instantie betrof het een tijdelijke voorschotregeling
en deze werd op 9 december 1993 bij wet bekrachtigd op basis van een Ministerraadsbesluit
van 26 juni 1992. Dit is de enige mij bekende bestaande regeling specifiek gericht
op in Nederland wonende mensen met een Surinaamse of Antilliaanse achtergrond. Van
belang bij deze regeling is dat het een bijzondere regeling betreft voor ambtenaren
met een arbeidsrechtelijk karakter. De voorwaarden en rechten in het kader van deze
regeling zijn gerelateerd aan de ambtelijke arbeidsbetrekking en niet aan het ingezetenschap.
Het gaat in deze regeling derhalve niet om de relatie met de overheid van het land
waar men ingezetene is, maar om de relatie tussen de overheid als werkgever en de
ambtenaar.
Vraag 4
Heeft de Sociale Verzekeringsbank na de onafhankelijkheid van Suriname actief kenbaar
gemaakt aan Surinamers die naar Nederland immigreerden dat zij geen AOW-jaren hebben
opgebouwd vanaf 1957, ook al waren ze onderdeel van het Koninkrijk, en dat zij dus
AOW-jaren moesten inkopen om geen AOW-gat te hebben?
Antwoord 4
Voor Surinamers die naar Nederland kwamen was het mogelijk om zich, voor de jaren
dat men in Suriname heeft gewoond, in te kopen voor het AOW-pensioen. Hiermee wordt
voorkomen dat men later een gekort AOW-pensioen heeft.
In de jaren zestig en zeventig is meerdere malen een generaal pardon verleend voor
personen voor wie de toen geldende beslistermijn van één jaar reeds was verstreken.
Hen werd alsnog de mogelijkheid geboden zich binnen een beperkte termijn in te kopen.
In totaal zijn er een achttal generaal pardonregelingen geweest die betrekking hadden
op de vrijwillige verzekering AOW. De laatste generaal pardon-periode liep tot 1 januari
1976. In 2001 is de termijn voor inkoop verlengd van 1 naar 5 jaar. In 2008 is deze
termijn nog verlengd naar 10 jaar.
Omtrent de mogelijkheid tot inkoop werd in het verleden algemene voorlichting gegeven
door de SVB die niet gericht was op specifieke groepen zoals de Surinamers die zich
in Nederland vestigden. In de periode van 2009 tot 2014 heeft de SVB de voorlichting
aan immigranten over de mogelijkheid tot inkoop AOW geïntensiveerd. De belangstelling
voor de inkoopregeling bleef echter zeer laag. In 2014 is de Inkoopregeling aangepast;
de inkooppremie is kostendekkend gemaakt en er is een termijn van tenminste vijf jaar
verzekering geïntroduceerd. De SVB heeft de specifieke voorlichting toen beëindigd
vanwege de geringe belangstelling en kosten (kosten/baten) alsmede omdat de doelgroep
door de aanpassing van de inkoopregeling niet meer gericht benaderd kon worden.
Vraag 5
Is een eenmalige uitkering aan een specifieke groep mensen in de Nederlandse samenleving
mogelijk als de overweging is dat deze mensen zijn benadeeld in het verleden?
Antwoord 5
In algemene zin kan worden gesteld dat een uitkering onder voorwaarden mogelijk is
voor een specifieke groep mensen in de Nederlandse samenleving als de overweging is
dat deze mensen in het verleden benadeeld zijn. Belangrijke voorwaarde daarbij is
dat deze groep op objectieve gronden kan worden afgebakend en evenals de aard van
de benadeling, de omvang van de benadeling en de veroorzaker van de benadeling. De
objectieve gronden moeten voldoende onderscheidend zijn om precedentwerking tegen
te gaan. In de brief die ik over dit onderwerp vandaag naar de Kamer heb gestuurd,
heb ik reeds aangegeven dat het loslaten van het ingezetenschap of op andere wijze
specifiek voor de bedoelde groep Surinaamse Nederlanders AOW-rechten toekennen, waarschijnlijk
leidt tot ongelijke behandeling voor (andere) groepen mensen. Deze groepen met onvoldoende
opbouw voor een volledige AOW-uitkering kunnen dan net als de Surinaamse Nederlanders
ook een beroep doen op een volledige AOW-uitkering. Dit kan het einde betekenen van
de AOW in zijn huidige vorm en waarborgt onvoldoende een ouderdomsvoorziening waarin
solidariteit en betaalbaarheid zijn gegarandeerd.
Vraag 6
Bent u bereid om alle juridische mogelijkheden te onderzoeken voor het repareren van
de gedeeltelijke AOW-opbouw voor de periode tussen 1957 en 1975 van mensen met een
Surinaamse achtergrond die in Nederland wonen?
Antwoord 6
De problematiek van onvolledige AOW-opbouw door ouderen van Surinaamse afkomst gaat
mij zeer ter harte. Ik begrijp ook, vanuit de geschiedenis, de emoties die dit met
zich mee brengt. Er wordt al lang over gesproken. Vertegenwoordigers van de Nederlands
Surinaamse gemeenschap hebben bij herhaling verzocht om een regeling te treffen voor
deze groep. Er is ook vele malen grondig en serieus naar gekeken. Zoals hiervoor aangegeven,
betreft het een zeer complexe problematiek die raakt aan de principes van de AOW.
De AOW is een opbouwverzekering en volksverzekering. Ook raakt het aan de verdeling
van bevoegdheden tussen Nederland en Suriname, zoals geregeld in het Statuut van het
Koninkrijk der Nederlanden van 1954.
In de brief die ik vandaag aan de Kamer heb gestuurd, heb ik bericht over het juridische
kader en de gevolgen van het repareren van de gedeeltelijke AOW-opbouw.
Vraag 7
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Antwoord 7
Ja.
Ondertekenaars
-
, -
, -
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.