Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Wiersma over het artikel "Ruzie met de universiteit over een briljant idee".
Vragen van het lid Wiersma (VVD) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het artikel «Ruzie met de universiteit over een briljant idee» (ingezonden 7 januari 2020).
Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen
31 januari 2020).
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Ruzie met de universiteit over een briljant idee»?1 Herkent u het beeld dat technische studenten te maken krijgen met «keiharde onderhandelingen,
contracten onder druk tekenen of aandelen moeten afstaan»?
Antwoord 1
Ja, het artikel en het beeld dat erin wordt geschetst, is mij bekend.
Vraag 2
Hoeveel onderhandelingen en rechtszaken vinden er plaats tussen universiteiten en
studenten over intellectueel eigendom? Hoeveel van deze onderhandelingen eindigen
in het afhaken van de student? Wat is er in die gevallen gebeurd met het intellectueel
eigendom? Zijn er door deze rechtszaken innovatieve uitvindingen op de plank blijven
liggen? Hoeveel juridische kosten zijn de universiteiten jaarlijks kwijt aan procedures
tegen studenten over intellectueel eigendom?
Antwoord 2
De VSNU heeft mij op basis van informatie van de knowledge transfer offices van de
universiteiten en umc’s aangegeven dat over de afgelopen tien jaar één rechtszaak
bekend is tussen een universiteit (TU Delft) en een student2. Deze rechtszaak betrof een geschil rond de uitleg van een vaststellingsovereenkomst
die over intellectueel eigendom ging. De zaak is gestart door een student. De rechter
heeft de student in het ongelijk gesteld. De inventarisatie bij de knowledge transfer
offices geeft aan dat er in de afgelopen tien jaar in totaal ongeveer dertig serieuze
onderhandelingen tussen universiteiten en umc’s met studenten hebben plaatsgevonden.
Veelal had in deze gevallen de student geen expertise, tijd of geld om intellectueel
eigendom te beschermen. De universiteit of het umc heeft aangeboden om de octrooi-aanvraag
te financieren of te organiseren. De onderhandelingen gingen over de voorwaarden hiervoor.
In vijftien gevallen is geen onderhandelingsresultaat bereikt; in die gevallen bleef
het intellectueel eigendom van de student en ging deze zelfstandig verder als ondernemer.
Er zijn geen gevallen bekend waar er door rechtszaken innovatieve uitvindingen op
de plank zijn blijven liggen. Universiteiten en umc’s maken geen kosten voor door
universiteiten gestarte procedures tegen studenten over intellectueel eigendom.
Vraag 3
Hoeveel en welke onderwijsinstellingen voeren rechtszaken tegen eigen studenten over
intellectueel eigendom? Welke stappen heeft u al genomen om problemen buiten de rechtszaal
op te lossen?
Antwoord 3
De VSNU heeft mij aangegeven dat universiteiten in de laatste tien jaar geen rechtszaken
tegen eigen studenten over intellectueel eigendom zijn gestart. Voor het antwoord
op de vraag welke stappen ik heb ondernomen, verwijs ik naar het antwoord op vraag
9.
Vraag 4
Bent u het eens met de constatering van DutchSE, de belangenorganisatie van ondernemende
studenten, dat de huidige wetgeving nog te onduidelijk is als het gaat om intellectueel
eigendom tussen universiteit en student? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier
tegen doen?
Antwoord 4
Volgens het kabinet is de huidige wetgeving niet te onduidelijk. Het uitgangspunt
van de Rijksoctrooiwet is dat de persoon die een uitvinding heeft gedaan, ook degene
is aan wie de aanspraak op de daaruit voortvloeiende octrooirechten toekomt: ownership follows inventorship. In artikel 12 van de Rijksoctrooiwet worden enkele uitzonderingen hierop benoemd,
waaronder de situaties dat iemand de uitvinding doet in dienstverband, in dienst is
van een universiteit, of werkzaamheden in het kader van een opleiding (bijvoorbeeld
een stage of traineeship) doet. In deze situaties komt de aanspraak op het octrooi
toe aan de werkgever. Het auteursrecht kent een vergelijkbare regeling van hoofdregel
met uitzonderingen. Op grond van artikel 1 van de Auteurswet is het auteursrecht het
uitsluitend recht van de maker van een werk. Op grond van artikel 6 van die wet wordt,
indien het werk tot stand is gebracht naar het ontwerp van een ander, en onder diens
leiding en toezicht, die ander als de maker van het werk aangemerkt. In de literatuur
wordt aangenomen dat laatstgenoemde bepaling doorgaans niet van toepassing is op de
verhouding tussen de schrijver van een scriptie en de docent noch op de verhouding
tussen de promovendus en de promotor. Ook de Auteurswet (artikel 7) kent een regeling
voor het zogeheten werkgeversauteursrecht. De werkgever wordt als maker aangemerkt,
tenzij werkgever en werknemer anders zijn overeengekomen. In het kader van studentenwerkzaamheden
of stagewerkzaamheden kunnen ook in dat verband door studenten gedane uitvindingen
of vervaardigde werken onder deze regeling vallen.
Daarmee kennen de huidige wettelijke regelingen een duidelijke hoofdregel en uitzonderingen
daarop, waarmee partijen goed in staat zijn om hier eigen afspraken over te maken.
Het is van groot belang dat partijen gebruik maken van deze ruimte door van te voren
keuzes te maken over hoe ze met intellectueel eigendom willen omgaan in de specifieke
situaties die voor hen gelden. Het richtsnoer als bedoeld in het antwoord op vraag
9 kan richting geven voor bedoelde afspraken.
Vraag 5
Hoe is de constructie van TU Delft vormgegeven als het gaat om aandelen binnen een
bedrijf van een student en hoe beoordeelt de Minister deze constructie? Heeft de student
mogelijkheden om te besluiten dat TU Delft géén aandelen krijgt binnen zijn bedrijf?
Antwoord 5
Volgens informatie van de TU Delft kan een student van de TU Delft bij de realisatie
van zijn idee voor een start-up, als hij of zij ondersteuning erbij nodig heeft, daarvoor
bij TU Delft aankloppen. Als er zich een situatie voordoet dat een student die intellectueel
eigendom heeft, vraagt om ondersteuning die verder gaat dan adviezen geven, kan die
situatie er in resulteren dat Delft Enterprises, waarvan TU Delft enig aandeelhouder
is, gaat participeren in een studentbedrijf. Dit gebeurt gemiddeld één keer per jaar
en op vrijwillige basis en alleen indien de student vraagt om ondersteuning. Delft
Enterprises doet in dat geval een voorstel, de student is niet verplicht hierop in
te gaan. Het voorstel zal bestaan uit het financieren van de octrooi-aanvraag (voor
een bepaalde periode) van het intellectueel eigendom dat door de student daartoe wordt
overgedragen aan de universiteit. Het studentbedrijf krijgt van de universiteit een
octrooi-licentie. In het voorstel biedt Delft Enterprises daarbij een cash investering
aan in de start-up en/of andere vormen van ondersteuning. In ruil vraagt Delft Enterprises
een percentage van de aandelen in het student bedrijf, gemiddeld zo rond de 20%. Als
de student niet ingaat op het voorstel van Delft Enterprises dan hoeft de student
zijn of haar intellectueel eigendom niet over te dragen. Het staat de student vrij
elders ondersteuning te vragen voor een octrooi-aanvraag en financiering voor zijn
startup. Gezien de behoorlijke kosten van een octrooi-aanvraag die de universiteit
op zich wil nemen, het risico dat de universiteit op zich neemt omdat veel op intellectueel
eigendom gebaseerde start-ups het op den duur niet redden, en in ogenschouw genomen
de uitgangspunten in het «Richtsnoer omgang met aandelenbelangen van kennisinstellingen
en medewerkers in academische startups» (zie ook het antwoord op vraag 9) komt mij
deze constructie niet onredelijk voor.
Vraag 6
Hoe beoordeelt de Minister de werkwijze van Universiteit Eindhoven dat studenten bij
het begin van hun studie al een verklaring moet ondertekenen waarin ze afstand doen
van hun zogenoemde intellectuele eigendom?
Antwoord 6
Deze werkwijze van de TU Eindhoven heeft mijn aandacht. Van de TU Eindhoven heb ik
begrepen dat zij bezig is om deze werkwijze te herbeoordelen. Zij doet dit in het
kader van het richtsnoer waar de VSNU op mijn verzoek aan werkt (zie antwoord op vraag
9).
Vraag 7
Bent u bereid onderzoek te doen naar de internationale best practices of standaarden op dit gebied?
Antwoord 7
De VSNU-werkgroep van knowledge transfer directeuren en medewerkers die het richtsnoer
voorbereidt, kijkt onder meer naar internationale best practices. De universiteiten blijven daarnaast ook in bredere zin op zoek naar best practices op het gebied van impact en valorisatie, waaronder intellectueel eigendom. Zij werken
daarvoor onder meer samen met TechLeap.NL (voorheen StartupDelta).
Nu de universiteiten zich oriënteren op best practices bij buitenlandse universiteiten, waar de Nederlandse universiteiten de beste contacten
voor hebben, zie ik geen reden om dit zelf ook te doen.
Vraag 8
Hoe komen de rechtszaken tussen universiteiten en studenten overeen met het doel,
beschreven in het onlangs verschenen rapport «Strategische agenda hoger onderwijs
en onderzoek. Houdbaar voor de toekomst», om te streven naar maatschappelijk georiënteerde
hoger onderwijsinstellingen? Deelt u de mening dat het vreemd is om studenten uit
te dagen tot het komen van oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen en hen tegelijkertijd
voor de rechter te slepen, wanneer ze met innovatieve oplossingen komen?
Antwoord 8
Zoals uit het antwoord op vraag 2 blijkt, is het niet zo dat universiteiten regelmatig
studenten voor de rechter slepen over intellectueel eigendom. Bij mijn streven naar
maatschappelijk georiënteerde hoger onderwijsinstelling is het belangrijk dat universiteiten
studenten stimuleren en zeker niet hinderen bij de valorisatie van door hen ontwikkelde
intellectueel eigendom. Het beoogde richtsnoer (zie antwoord op vraag 9) moet bijdragen
aan meer transparantie en aan de slagingskans van een student startup. De VSNU zal
ook aandacht besteden aan goede communicatie hierover waardoor -naar ieders wens-
juridische geschillen in de toekomst worden voorkomen, al is dat nimmer helemaal mogelijk.
Een resultaat van het richtsnoer en de communicatie erover zou ook moeten zijn dat
meer studenten willen gaan ondernemen. In concrete situaties blijft daarbij een vertrouwensbasis
tussen student en universiteit van wezenlijk belang voor een goede uitkomst.
Vraag 9
Herinnert u zich nog de aangenomen motie-Wiersma/Bruins3, die aandacht vraagt voor de problematiek met studenten die een eigen bedrijf willen
starten en intellectueel eigendom? Hoe voert u deze motie uit? Kunt u de Kamer een
brief sturen over de uitvoering van de motie en over welke stappen u verder gaat nemen
om een einde te maken aan de conflicten over intellectueel eigendom tussen universiteiten
en studenten?
Antwoord 9
Ja. De slagingskans van start-ups is voor mij en voor de universiteiten belangrijk.
Aangezien het vaker voorkomt dat een medewerker van een universiteit (onderzoeker)
dan een student betrokken is bij een op intellectueel eigendom gebaseerde startup,
hebben de universiteiten in de periode van 2016 tot 2018 voor eerstbedoelde situatie
twee richtsnoeren uitgebracht met het uitgangspunt «pas toe of leg uit»: het «Richtsnoer
omgang met intellectuele eigendomsrechten (IER) richting academische start-ups» respectievelijk
het «Richtsnoer omgang met aandelenbelangen van kennisinstellingen en medewerkers
in academische start-ups»4. Naar aanleiding van de aangenomen motie Wiersma/Bruins is op mijn verzoek de VSNU
bezig om duidelijkheid te creëren over studenten en intellectueel eigendom. De VSNU
bereidt hiervoor een aanvulling bij het eerstgenoemd richtsnoer voor. In goed overleg
heb ik met de VSNU afgesproken dat er een bijeenkomst met studenten wordt georganiseerd
waarin het voorstel voor deze aanvulling besproken zal worden zodat er een gedragen
stuk komt. De VSNU verwacht in het voorjaar bedoelde aanvulling op het bestaande richtsnoer
gereed te hebben. Ik zal uw Kamer daarover informeren. Het is belangrijk dat het beoogde
richtsnoer goed wordt geïmplementeerd bij de universiteiten en dat daarvoor bewustwording
wordt gecreëerd bij studenten en universiteiten over de aanvulling bij het richtsnoer.
Parallel heb ik daarom met de VSNU afgesproken dat zij werken aan een communicatietool
om deze bewustwording te vergroten. De VSNU verwacht dat deze tool voor de zomer gereed
is.
Vraag 10
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het notaoverleg Strategische Agenda, dat gepland
staat op 10 februari 2020?
Antwoord 10
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.