Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Karabulut over het debat over burgerslachtoffers in Irak op 14 mei 2020
Vragen van het lid Karabulut (SP) aan de Minister van Defensie over het debat over burgerslachtoffers in Irak op 14 mei 2020 (ingezonden 8 juni 2020).
Antwoord van Minister Bijleveld-Schouten (Defensie) (ontvangen 30 juni 2020).
Vraag 1
Kunt u, aangezien u stelt dat niemand de tragische gevolgen van de aanval op Hawija
ontkent of bagatelliseert, uiteenzetten wat deze tragische gevolgen precies zijn?
Welk dodental hanteert u hierbij en van hoeveel gewonden gaat u uit?
Antwoord 1
U bent reeds in de Kamerbrieven van 4 november 2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 670), 25 november 2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 673), 24 maart jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 707), 7 mei jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 711) en in de debatten over dit onderwerp geïnformeerd over de tragische gevolgen van
deze aanval.
Vraag 2
Bent u bereid bij CENTCOM te informeren waarom u verkeerd bent ingelicht over het
aantal doden dat in de officiële telling werd gehanteerd voor de aanval op Hawija?
Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u het antwoord van CENTCOM met de Kamer delen?
Antwoord 2
De Kamer is hier in de brief van 24 maart jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 707) reeds over geïnformeerd. Daarin geef ik aan dat ik en marge van de Munich Security Conference (12–15 februari jl.) de heer Esper heb gesproken over deze kwestie, evenals over
de brief die ik hem in dat kader had gestuurd. Het antwoord van dhr. Esper is de Kamer
reeds bekend.
Vraag 3
Wilt u contact opnemen met het internationale Rode Kruis om navraag te doen naar hun
informatie over de burgerslachtoffers van de aanval op Hawija die in 2015 is gedeeld
en te vragen of u de Kamer over deze informatie kunt informeren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
Zoals aangegeven in de Kamerbrief met antwoorden op nadere vragen over de wapeninzet
in Hawija van 25 november 2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 673), deelde ICRC in augustus 2015 met de ambassade in Bagdad een vertrouwelijke lijst
van onbevestigde gevallen van burgerslachtoffers in Irak waarbij de anti-ISIS coalitie
mogelijk betrokken was. In contacten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken met
ICRC voorafgaand aan de Kamerbrief van 25 november 2019 herbevestigde ICRC reeds het
vertrouwelijke karakter van deze lijst. Zie voorts de voorgenoemde Kamerbrief.
Vraag 4
Bent u bereid bij CENTCOM te informeren of filmmateriaal van de aanval op Hawija publiek
gemaakt kan worden? Zo nee, waarom niet? Bent u, aangezien u zelf pleit voor meer
transparantie, zelf voorstander van het vrijgeven van dit videomateriaal? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 4
Deze vraag is reeds beantwoord in de brief van 7 mei jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 712, zie het antwoord op vragen 7 t/m 9).
Vraag 5
Wat is uw reactie op de uitlating van NRC-journalist Kees Versteegh, die stelt dat
het aantal van minimaal zeventig burgerslachtoffers voor Hawija dat meteen na de aanval
werd gerapporteerd in internationale media al vrij snel door de Amerikanen deels geverifieerd
werd via militaire satellieten, verkenningsvliegtuigen, drones en informanten ter
plaatse? Kunt u dit bevestigen? Hebt u kennis van deze gedeeltelijke verificatie?
Wat is er precies gedeeltelijk geverifieerd? Indien u dit niet weet, bent u bereid
hier opheldering over te vragen bij de VS?1
Antwoord 5
Zoals in de brief van 4 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 670) wordt aangegeven voert CENTCOM standaard onderzoek uit wanneer er sprake is van
een vermoeden van burgerslachtoffers. Zoals wordt aangegeven in de brief van 25 november
2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 673) heeft het Ministerie van Defensie kort na de wapeninzet kennis genomen van het initiële
CENTCOM-rapport over de wapeninzet van 15 juni 2015, en op 22 januari 2016 van de
uitkomst van het aanvullende onderzoek naar het targeting proces (het zogenaamde AR 15–6 onderzoek). Het zijn deze onderzoeksrapporten waar het Ministerie
van Defensie zich op baseert. De Kamer is op 21 april jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 709) geïnformeerd dat beide rapporten door de VS zijn vrijgegeven, wat de Kamer in staat
stelt om zelf kennis te nemen van de inhoud ervan.
Vraag 6, 7, 8
Bent u ermee bekend dat een ander coalitieland eerder heeft aangegeven de aanval op
Hawija te hebben geweigerd?2
Klopt het dat u voorafgaand aan het debat met de Kamer op 14 mei 2020 geen contact
hebt opgenomen met andere landen van de coalitie met de vraag of, en zo ja, waarom,
zij de aanval op Hawija hebben geweigerd?
Bent u bereid contact op te nemen met de verschillende landen die in juni 2015 Irak
bombardeerden en te vragen wie eerder de uiteindelijk door Nederland uitgevoerde aanval
op Hawija heeft geweigerd, waarom dat het geval was en, indien het land dat weigerde
daarmee akkoord is, de Kamer hierover (desnoods, indien door het betreffende land
gewenst, vertrouwelijk) te informeren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6, 7, 8
Deze vragen zijn reeds geadresseerd in de brieven van 7 mei jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 710, zie het antwoord op vraag 2 en Kamerstuk 27 925, nr. 712, zie het antwoord op vragen 31 en 32). Het is het Ministerie van Defensie niet bekend
dat een ander land de aanval zou hebben geweigerd.
Vraag 9
Hoeveel landen bombardeerden Irak in juni 2015? Welke landen waren dat?
Antwoord 9
Dit zijn negen landen, te weten Australië, België, Canada, Denemarken, Frankrijk,
Jordanië, Nederland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.
Vraag 10, 11, 12, 13, 14
Klopt het dat u voorafgaand aan het debat op 14 mei 2020 geen navraag hebt gedaan
bij CENTCOM of de term «meer waarschijnlijk dan niet» vaker wordt gehanteerd in de
officiële telling van de coalitie? Zo ja, waarom hebt u daar geen navraag naar gedaan?
Klopt het dat het vaker voorkomt dat in de lijst van de door CENTCOM zelf onderzochte
incidenten een dodental niet is bevestigd maar «meer waarschijnlijk dan niet» wordt
geacht, zoals in het geval van Hawija? Indien u dit niet weet, wilt u hier dan navraag
naar doen? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat de doden die CENTCOM in de eigen telling bijhoudt allemaal «meer waarschijnlijk
dan niet» worden geacht en men aangaande deze lijst niet de term «bevestigd» hanteert?
Worden er verschillende termen gebruikt voor de mate van waarschijnlijkheid in de
telling van burgerdoden van CENTCOM? Zo ja, welke termen worden voor de verschillende
incidenten gebruikt?
Klopt het dat het vaker voorkomt dat in de lijst van de door CENTCOM zelf onderzochte
incidenten een specifiek dodental is opgenomen, terwijl men niet precies weet hoeveel
doden er zijn gevallen, zoals in het geval van Hawija? Indien u dit niet weet, wilt
u hier dan navraag naar doen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 10, 11, 12, 13, 14
Zoals op 7 mei jl. in antwoord op gelijksoortige vragen (ingezonden 7 april 2020 met
kenmerk 27 925, nr. 707) is aangegeven, betreft het hier een registratiesysteem dat niet door het Ministerie
van Defensie wordt beheerd (Kamerstuk 27 925, nr. 710, zie het antwoord op vragen 47 t/m 49 en 53). Daarom kunnen deze vragen niet door
het ministerie worden beantwoord.
Vraag 15, 16, 17, 18
Kunt u toelichten op basis van wat voor informatie besloten is tot de aanval op Mosul
in september 2015, waarbij vier burgerdoden vielen, en hoe het mogelijk was dat deze
informatie niet deugde?
Op basis van welke informatie stemde de Red Card Holder van Nederland in met de aanval
op Mosul? Beschikte hij over alle informatie over het doelwit of ontbraken allerlei
details daarover omdat enkel de uitkomst van het inlichtingenproces werd gedeeld,
zoals ook in het geval van de aanval op Hawija?
Is vastgesteld hoe de aanval op Mosul zo verschrikkelijk mis kon gaan? Zo ja, hoe
is dat gedaan en wat is er vastgesteld? Kunt u toelichten hoe het dodental van vier
van de aanval op Mosul in september 2015 is bevestigd? Op basis waarvan heeft CENTCOM
besloten vier burgers op te nemen in de lijst van slachtoffers?
Zijn er aanbevelingen opgesteld naar aanleiding van de aanval op Mosul? Zo ja, welke?
Antwoord 15, 16, 17, 18
Deze vragen zijn reeds op 10 februari jl. geadresseerd in antwoord op Kamervragen
(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1667, zie het antwoord op vraag 19), waarbij onder andere is verwezen naar het door de
VS zelf uitgegeven openbare memorandum over het CIVCAS Closure Report van deze wapeninzet. Daarnaast is het eigen onderzoek van het Ministerie van Defensie
naar deze wapeninzet openbaar gemaakt op 17 februari jl. (Kamerstuk 27 925, nrs. 682 en 705). In dit onderzoek is onder andere opgenomen op basis van welke informatie de aanval
is uitgevoerd.
Vraag 19, 20
Klopt het dat CENTCOM/de coalitie geen obstakel vormde om het parlement jaren geleden
al te informeren over de vele burgerdoden bij het bombardement op Hawija en dat het
dus nationaal beleid was dat de Kamer niet in detail werd ingelicht hierover?
Kunt u bevestigen dat de VS al twee maanden na een vergelijkbaar omvangrijke miskleun,
in Mosul in maart 2017, verantwoordelijkheid nam voor een aanval waarbij meer dan
honderd burgerdoden vielen?3
Antwoord 19, 20
In de brief van 4 november 2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 670) is hierover reeds het volgende aangegeven. Binnen de anti-ISIS coalitie wordt in
een kerngroep van 13 landen op een zeer intensief niveau samengewerkt. Deze groep
bestaat uit landen die een langdurige (militaire) relatie met elkaar hebben, waardoor
er sprake is van een mate van vertrouwen die noodzakelijk is om in het hoogste geweldsspectrum
met elkaar in een militaire coalitie te functioneren. Daarbij hoort dat partners geen
uitspraken doen over nevenschade of burgerslachtoffers ten gevolge van wapeninzet
van andere coalitiepartners, en dat ieder land eigenstandig bepaalt hoe hierover wordt
gecommuniceerd. Wanneer door CENTCOM op basis van informatie van derden of op basis
van eigen informatie kan worden vastgesteld dat een coalitiepartner mogelijk betrokken
was bij mogelijke burgerslachtoffers, wordt het desbetreffende land daar zo snel mogelijk
van op de hoogte gesteld. Het land in kwestie bepaalt vervolgens eigenstandig hoe
met die kennis wordt omgegaan.
Vraag 21, 22, 23
Kunt u toelichten wat u bedoeld met uw opmerking dat er afspraken waren op basis waarvan
tijdens het vliegen, tijdens het opereren, geen informatie met wie dan ook gedeeld
zou worden? Kunt u de letterlijke tekst(en) van deze afspraken met de Kamer delen?
Wanneer werden deze afspraken gemaakt en door wie?
Klopt het dat uit de interne nota van uw ministerie deze afspraken niet blijken?4
Antwoord 21, 22, 23
Het antwoord op vraag 21 vloeit voort uit het feit dat, zoals in de brief van 4 november
jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 670) is gemeld, het kabinet van oordeel was en is dat, gedurende de hele inzetperiode,
het vrijgeven van de exacte locatie, datum en het vermoedelijke aantal burgerslachtoffers
ten gevolge van Nederlandse wapeninzet een te groot risico had gevormd voor de nationale,
operationele en personele veiligheid en/of niet viel binnen de mogelijkheden van het
opereren in de anti-ISIS coalitie. Vragen 22 en 23 zijn reeds geadresseerd in de brief
van 7 mei jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 710, zie het antwoord op vraag 4). Daarin staat ook aangegeven dat de Kamer tussen 2016
en 2019 op verschillende momenten is geïnformeerd over mogelijke burgerslachtoffers
ten gevolge van Nederlandse wapeninzet.
Vraag 24, 25, 26, 27, 28
Kunt u toelichten op basis van welke informatie er bij uw ministerie geen andere gevallen
bekend zijn, waarbij mogelijk sprake is van burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse
wapeninzet?
Kan uitgesloten worden dat Nederland betrokken is bij incidenten met burgerslachtoffers
waar monitoringsorganisatie Airwars over rapporteert, waaronder incidenten die door
Centcom niet zijn opgenomen in de officiële telling? Zo ja, hoe is dit uitgesloten?
Heeft u studie gemaakt van de data van Airwars en dit gelegd naast de eigen data?
Zo nee, waarom dan niet?
Klopt het dat, wanneer bijvoorbeeld een ngo zich meldt bij Defensie met een vraag
naar Nederlandse betrokkenheid bij een aanval met burgerslachtoffers, u hierover geen
informatie verschaft als CENTCOM het specifieke incident niet heeft opgenomen in de
eigen telling? Zo ja, waarom is dat het geval?
Kunt u toelichten waarom het nemen van verantwoordelijkheid voor de aanvallen op Hawija
en Mosul mogelijk is, maar dat in andere gevallen vanwege redenen van veiligheid niet
zou kunnen? Waarom zou het vrijgeven van datum, tijdstip en precieze locatie in andere
gevallen wel onacceptabele gevolgen hebben voor de veiligheid? Waarop is deze analyse
gebaseerd?
Antwoord 24, 25, 26, 27, 28
Deze vragen zijn reeds geadresseerd in de brief van 7 mei jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 710, zie het antwoord op vragen 8, 20, 21, 25 t/m 27, 83 t/m 85).
Vraag 29
Kunt u precies, in detail, aangeven hoe u in de toekomst anders om wilt gaan met transparantie?
Welke wijzigingen zijn er op dit terrein doorgevoerd?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de brieven van 4 november 2019 (Kamerstuk
27 925, nr. 670), 25 november 2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 673) en 24 maart jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 707) waarin reeds op het transparantiebeleid is ingegaan, alsmede naar de brief Voortgang
transparantiebeleid burgerslachtoffers die de Kamer gelijktijdig met deze beantwoording
is toegekomen.
Vraag 30, 31
Kunt u toelichten wat u ermee bedoelt dat, als er bij toekomstige missies ook maar
enige aanwijzing is voor burgerslachtoffers of anderszins, de Kamer onverwijld geïnformeerd
zal moeten worden, het liefst openbaar, maar vertrouwelijk als dat niet openbaar kan
tijdens de missie?
Kunt u de omstandigheden toelichten, waarin u openbaar informeren niet mogelijk acht?
Antwoord 30, 31
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar de brief Voorstel procedure informeren
Tweede Kamer bij het vermoeden van burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse
wapeninzet in het kader van art. 100 van de Grondwet, die de Kamer op 23 juni jl.
is toegekomen (Kamerstuk 27 925, nr. 723).
Vraag 32
Kunt u toelichten wat u bedoelt met de opmerking dat de Kamer ook in staat moet zijn
om haar controlerende taak te kunnen uitoefenen?
Antwoord 32
Ik doel daarmee op wat ik in het debat van 14 mei jl. aangaf, namelijk dat omdat het
kabinet verantwoordelijk is voor de veiligheid van Nederland, dit soms betekent dat
het kabinet wel transparanter wil zijn, maar dat het kabinet het nog niet kan zijn.
Transparantie moet er immers niet toe leiden dat de vijand wijzer wordt gemaakt, dat
is iedere keer een weging. In de brief Voorstel procedure informeren Tweede Kamer
bij het vermoeden van burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse wapeninzet in
het kader van art. 100 van de Grondwet, die de Kamer op 23 juni jl. is toegekomen
(Kamerstuk 27 925, nr. 723), doe ik een concreet voorstel voor een gezamenlijk met de Kamer vast te stellen
procedure voor de toekomst.
Vraag 33
Klopt het dat u, als in de toekomst Nederland wederom betrokken is bij incidenten
met burgerslachtoffers, de mogelijkheid openhoudt de Kamer hierover niet in detail
te informeren, dat wil zeggen het parlement bijvoorbeeld niet te informeren over het
(mogelijke/waarschijnlijke) aantal doden en de plaats van de aanval? Kunt u uw antwoord
toelichten?
Antwoord 33
Zie het antwoord op vraag 31.
Vraag 34
Zouden de incidenten in Hawija en Mosul wel direct en concreet (dus herleidbaar tot
openbare informatie over de beide aanvallen) aan de Kamer zijn gemeld als uw nieuwe
regels voor transparantie al zouden hebben gegolden voor de inzet van Nederlandse
F-16’s in Irak in de strijd tegen IS? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zou het in deze
gevallen dan om vertrouwelijk informeren gaan? Zo ja, waarom?
Antwoord 34
De Kamer zou hierover zo spoedig mogelijk zijn geïnformeerd, binnen de kaders van
de verschillende veiligheidsoverwegingen (inzake personele, operationele en nationale
veiligheid)5 alsmede de afspraken binnen de coalitie waarin Nederland op dat moment opereerde.
Zie ook het antwoord op vraag 31.
Vraag 35
Kunt u een update geven van uw inspanningen om de slachtoffers en nabestaanden van
de aanvallen op Hawija en Mosul tegemoet te komen? Waarom is er in beide gevallen
nog steeds geen regeling getroffen?
Antwoord 35
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de brief Voortgang transparantiebeleid
burgerslachtoffers die de Kamer gelijktijdig met deze beantwoording is toegekomen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.Th.B. Bijleveld-Schouten, minister van Defensie
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.