Schriftelijke vragen : Het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden, het artikel ‘Salafistische scholen leren kinderen zich af te keren van Nederland’ en ‘Invoer hallucinerende ayahuasca-thee definitief strafbaar’
Vragen van de leden Van Wijngaarden en Wiersma (beiden VVD) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden, het artikel «Salafistische scholen leren kinderen zich af te keren van Nederland» en «Invoer hallucinerende ayahuasca-thee definitief strafbaar» (ingezonden 21 oktober 2019).
Vraag 1
Bent u bekend met het arrest van de Hoge Raad1 en de artikelen «Salafistische scholen leren kinderen zich af te keren van Nederland»2 en «Invoer hallucinerende ayahuasca-thee definitief strafbaar»?3
Vraag 2
Deelt u de opvatting dat het arrest van de Hoge Raad de strafrechtelijke grenzen aan
de godsdienstvrijheid nader duidt en preciseert?
Vraag 3
Deelt u de opvatting dat, hoewel het onderhavige arrest als zodanig geen betrekking
heeft op uitingsdelicten maar op invoer van verboden middelen, deze uitspraak van
de Hoge Raad desalniettemin mede interessant is in het licht van de vervolging van
uitingsdelicten nu deze gaat over de strafrechtelijke grenzen aan de godsdienstvrijheid?
Vraag 4
Is het juist dat het op dit moment in Nederland wettelijk gezien al niet mogelijk
is je bij het plegen van strafbare feiten te exculperen met een beroep op het geloof,
omdat de godsdienstvrijheid, net als de uitingsvrijheid, geldt behoudens ieders verantwoordelijkheid
volgens de wet en dit betekent dat de wet in formele zin grenzen stelt aan de uitoefening
van deze grondrechten zoals te vinden in het Wetboek van Strafrecht: bij belediging,
aanzetten tot haat, discriminatie of geweld, opruiing, e.d. worden deze wettelijke
grenzen overschreden, ook als degene die de uitlating doet, zich beroept op een religie
of hieraan verbonden heilig schrift?
Vraag 5
Hoe beziet u in het licht van de voorgaande vragen en antwoorden hierop de invuloefening
die kinderen krijgen op een vijftigtal radicaalislamitische moskeescholen om de «juiste
straffen voor overspeligen, homoseksuelen, afvalligen of zogeheten «tovenaars» te
kiezen, waarbij de keuzemogelijkheden voor de kinderen zijn a. zweepslagen, b. stenigen,
c. doden met een zwaard»?
Vraag 6
Deelt u de opvatting dat de invuloefening die kinderen krijgen op een vijftigtal radicaalislamitische
moskeescholen om de «juiste straffen voor overspeligen, homoseksuelen, afvalligen
of zogeheten «tovenaars» te kiezen waarbij de keuzemogelijkheden voor de kinderen
zijn a. zweepslagen, b. stenigen, c. doden met een zwaard» haatzaaiend, discriminerend
en beledigend van aard zijn of zouden kunnen zijn zoals bedoeld in het Wetboek van
Strafrecht?
Vraag 7
Is het openbaar ministerie (OM) van plan tot vervolging over te gaan van het vijftigtal
radicaalislamitische moskeescholen waar dit lesmateriaal wordt of is onderwezen en
tegen de makers en verspreiders van dit lesmateriaal? Zo ja, wat is de stand van zaken?
Zo nee, waarom niet en vindt u het belang van vervolging in deze zaak groot genoeg
om gebruik te maken van uw aanwijzingsbevoegdheid en het OM hier alsnog toe op te
dragen?
Vraag 8
Kunt u de vragen 5 tot en met 9 ook beantwoorden ten aanzien van het fenomeen dat
kinderen op salafistische moskeescholen krijgen te horen dat «mensen met een ander
geloof of levensovertuiging de doodstraf verdienen»?
Vraag 9
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en nog voor het plenaire debat over salafisme
in Nederland te beantwoorden?
Indieners
-
Gericht aan
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Indiener
J. van Wijngaarden, Tweede Kamerlid -
Medeindiener
A.D. Wiersma, Tweede Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.