Brief Presidium : Brief van het Presidium ter aanbieding van de Gedragscode Leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
35 351 Gedragscode Leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Nr. 1 BRIEF VAN HET PRESIDIUM
Aan de leden
Den Haag, 28 november 2019
Hierbij bieden wij u de Gedragscode Leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
aan. Deze komt voort uit het voorstel voor een «Leidraad leden van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal», zoals opgenomen in het rapport van de werkgroep Integriteit
Leden van de Tweede Kamer van november 2018. Het presidium heeft de aanbeveling om
een leidraad vast te stellen overgenomen. Het rapport van de werkgroep is bij brief
van 17 april 2019 aan de Kamer voorgelegd (Kamerstuk 35 166, nr. 5). De brief is bij het debat over de Raming voor 2020 behandeld (Kamerstuk 35 166, nr. 21).
Het presidium benadrukt dat het op integere wijze uitoefenen van het ambt van Kamerlid
in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van Kamerleden zelf is en blijft. Zij
leggen daarover uiteindelijk verantwoording af aan de kiezer. Kamerleden zijn zich
daarvan, ook in vergelijking met andere parlementen, terdege bewust. Tegelijkertijd
is het van belang om te blijven werken aan de kenbaarheid van de integriteitsregels
en een eenduidige en bruikbare uitleg van de integriteitsregels van de Kamer te bevorderen.
De leidraad zoals door de werkgroep opgesteld is dan ook bedoeld om de kenbaarheid
van de regels omtrent integriteit in de Kamer te vergroten. Daartoe worden de geldende
integriteitsregels samengebracht in de vorm van een aantal gedragsregels, voorzien
van een toelichting. De leidraad gaat tevens in op de omgang met lobbyisten, waarmee
tegemoet wordt gekomen aan een van de aanbevelingen van GRECO (Groep van Staten tegen
Corruptie, onderdeel van de Raad van Europa, Kamerstuk 34 775 VI, nr. 105).
Omdat de leidraad in wezen kan worden gezien als een gedragscode, zoals deze ook in
andere parlementen gangbaar zijn, ligt deze daarom ook als gedragscode aan u voor.
Hiermee wordt tevens het belang dat de Kamer hecht aan integer optreden, onderstreept.
Bij deze gelegenheid worden verder enkele verduidelijkingen aangebracht met betrekking
tot de reikwijdte van de gedragscode en in de toelichting.
De gedragscode met toelichting is, zoals ook door de werkgroep aangegeven, bedoeld
als een levend document. Naarmate de gedragsregels van de Kamer in de praktijk verdere
uitwerking krijgen kan het document desgewenst worden aangevuld.
Het presidium stelt de Kamer voor de gedragscode vast te stellen.
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, K. Arib
GEDRAGSCODE LEDEN VAN DE TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL
Doel van de gedragscode
Het doel van de gedragscode is om de kenbaarheid van de integriteitsregels en de bekendheid
met de inhoud daarvan te vergroten en om de toepassing van de integriteitsregels verder
te internaliseren.
Reikwijdte
Deze gedragscode ziet op al het handelen in het ambt van Kamerlid, waaronder tevens
wordt begrepen gedragingen die het gezag of de waardigheid van de Kamer in ernstige
mate schaden.
Gedragsregels
Het Kamerlid is zich ervan bewust dat hij een publiek ambt uitoefent dat rechten en
plichten met zich meebrengt. Dit leidt tot de volgende gedragsregels.
1. Het Kamerlid oefent zijn ambt uit in onafhankelijkheid en in het algemeen belang.
2. Het Kamerlid accepteert geen gift of gunst die bedoeld is om zijn handelen in het
ambt te beïnvloeden.
3. Het Kamerlid voldoet aan de registratieverplichtingen die het ambt hem oplegt.
4. Het Kamerlid gebruikt in het ambt verkregen informatie niet voor persoonlijke belangen
en waarborgt, indien van toepassing, het vertrouwelijke karakter ervan.
5. Het Kamerlid handelt conform de regels van de Kamer.
Toelichting
Reikwijdte
De gedragscode heeft in beginsel betrekking op gedragingen van Kamerleden in de uitoefening
van hun functie. Onder omstandigheden kunnen ook andere gedragingen van Kamerleden,
buiten de uitoefening van hun functie, onder de werking van de gedragscode vallen,
namelijk voor zover deze gedragingen in ernstige mate het gezag of de waardigheid
van de Kamer aantasten.
Gedragsregels 1 en 2
De leden dienen bij de aanvaarding van hun ambt eden of verklaringen en beloften af
te leggen. Uitvloeisel hiervan, en van het bepaalde in de Grondwet, is dat een Kamerlid
te allen tijde onafhankelijk is en dient te handelen in het algemeen belang. Dit betekent
dat indien een Kamerlid te maken krijgt met persoonlijke belangen naast het algemeen
belang, altijd gekozen moet worden voor het algemeen belang. Het lid zal hier dan
proportionele gevolgen aan moeten verbinden. In ieder geval is het een Kamerlid niet
toegestaan giften of gunsten aan te nemen die zijn bedoeld om het handelen van het
betreffende lid te beïnvloeden. Daarnaast onthoudt het Kamerlid zich van gedragingen
die het gezag of de waardigheid van de Kamer in ernstige mate schaden.
In relatie tot lobbyisten1 dienen leden zich altijd bewust te zijn van hun onafhankelijke positie en de taken
die de Grondwet hen opdraagt. Lobbyisten zijn voor vele leden belangrijk voor een
zekere mate van informatievoorziening, tegelijkertijd moet wel altijd een mate van
afstand worden bewaard tot lobbyisten. Een lid moet zich dan ook bij een aanbod van
een lobbyist (niet zijnde informatie) onthouden van het doen van beloftes over bepaald
handelen. Onder aanbiedingen vallen tevens buitenlandse reizen die geheel of gedeeltelijk
door lobbyisten worden bekostigd.
Gedragsregel 3
De leden dienen opgave te doen van hun nevenactiviteiten en -inkomsten, belangen die
redelijkerwijs als relevant kunnen worden beschouwd, buitenlandse reizen waarvan de
vervoers- en verblijfskosten geheel of gedeeltelijk door derden, waaronder lobbyisten,
zijn betaald, en geschenken en voordelen die een bedrag van 50 euro te boven gaan.
Deze informatie wordt op aangeven van het Kamerlid door de Griffie Plenair opgenomen
in de daartoe bijgehouden registers, die voor een ieder ter inzage liggen. De Griffie
Plenair attendeert de leden halfjaarlijks op de noodzaak van het actueel houden van
hun informatie in de openbare registers en de mogelijkheid om omissies te corrigeren.
Met deze belangen zijn niet alleen financiële belangen bedoeld. Hierbij wordt verwezen
naar een aanbeveling van de OVSE die luidt: «the rules should [..] include a clause requiring legislators to declare any other
interest that might reasonably be thought to influence their actions, speeches or
votes». Bij die «andere belangen» kan bijvoorbeeld worden gedacht aan:
(a) eerdere functies. Van weinig betekenis is of men daaruit inkomsten genoot, omdat het
van belang kan zijn dat voor de buitenwereld bekend is welke beroepsmatige achtergrond
een lid heeft, zodat kritisch gevolgd kan worden of het lid zich niet gedraagt als
belangenbehartiger van een beroepsgroep,
(b) aan een terugkeergarantie of andere bijzondere regelingen die werkzaamheden na de
beëindiging van het Kamerlidmaatschap betreffen, of
(c) aan een meerderheidsbelang in een vennootschap.
Er wordt bewust geen uitputtende lijst gepresenteerd. Het is aan het lid zelf om te
bepalen of een specifieke omstandigheid redelijkerwijs als relevant voor het functioneren
kan worden beschouwd. In geval van twijfel kan een lid de onafhankelijk adviseur integriteit
hierover consulteren.
De volgende vuistregel kan in dit verband worden gegeven: als een willekeurige toeschouwer
zonder veel omwegen zou kunnen denken dat een bepaalde private omstandigheid van een
lid van invloed is op diens stellingname in een publiek vraagstuk, kan het raadzaam
zijn omstandigheid in het register te doen opnemen. Dan kan immers nooit gesteld worden
dat die omstandigheid verborgen is gehouden. Het gaat er niet om of die omstandigheid
daadwerkelijk van invloed is geweest. Dat, noch het tegendeel, is immers te bewijzen.
Het is verstandig de bandbreedte van wat een buitenstaander «redelijkerwijs» als van
invloed op parlementaire gedragingen kan beschouwen, ruimer te nemen als het gaat
om beleidsterreinen waarop men woordvoerder is van de fractie of lid is van de betrokken
Kamercommissie.
Daarnaast doen de leden er goed aan zich rekenschap te geven van het feit dat ook
specifieke omstandigheden die hun partner of andere directe familieleden betreffen
door derden redelijkerwijs kunnen worden beschouwd als relevant in de beoordeling
van hun opereren als lid. Daarbij wordt wel de kanttekening geplaatst dat het om verschillende
redenen niet altijd mogelijk is om alle belangen in de privéomgeving van de leden
in beeld te brengen. In de eerste plaats is de privéomgeving niet goed af te bakenen.
In de tweede plaats hebben privébetrekkingen van de leden uiteraard recht op bescherming
van hun privacy; niet alleen is een inbreuk daarop niet mogelijk zonder een solide
wettelijke basis, een dergelijke inbreuk zou ook disproportioneel kunnen zijn in relatie
met het doel, te weten het waken over de integriteit van de leden. De maatschappij
is echter niet blind voor het sociale krachtenveld waarin de leden zich bevinden en
van de invloed die dat kan hebben op hun handelen en functioneren. Vanuit die optiek
zal het individuele lid een afweging moeten maken. Dit geldt volledigheidshalve niet
alleen voor registratie van belangen, maar voor alle registratieverplichtingen.
Ook hierbij is het wellicht verstandig het perspectief van een willekeurige toeschouwer
te kiezen en zich af te vragen of het beroep op bescherming van een belang van de
desbetreffende derde, afgewogen tegen het belang van een transparante melding, gehonoreerd
zou moeten worden. Hiervoor is de volgende vuistregel geformuleerd: denk bij «familie-
of relatiesfeer» primair aan degenen waarmee een duurzame huishouding wordt gevoerd,
denk bij de «belangen» die dan eventueel vermeld zouden kunnen worden bijvoorbeeld
aan een verantwoordelijke positie die die persoon inneemt op het beleidsterrein waarop
men woordvoerder is en houdt de vermelding anoniem.
Met «voordelen met een hogere waarde dan 50 euro» wordt gedoeld op bijvoorbeeld een
aanbod van een concert of een diner. Ook deze voordelen dienen te worden geregistreerd.
Volledigheidshalve wordt erop gewezen dat zeker bij het aannemen van giften of gunsten
van lobbyisten, inclusief buitenlandse reizen, de registratie hiervan juist en spoedig
moet worden gedaan, om elke schijn van belangenverstrengeling te voorkomen.
Gedragsregel 4
De geheimhouding ten aanzien van de gedachtewisseling in een besloten commissievergadering
of plenaire vergadering met gesloten deuren, dient in acht te worden genomen door
allen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de
stukken hieromtrent kennis dragen, totdat de geheimhoudingsplicht door de commissie
of de Kamer wordt opgeheven. De geheimhoudingsplicht geldt echter niet ten aanzien
van hetgeen een commissie in haar verslag over een besloten commissievergadering vermeldt.
Schending van de geheimhouding van de gedachtewisseling in een besloten commissievergadering
of in een plenaire vergadering met gesloten deuren, kan leiden tot een besluit van
de Kamer, op voorstel van het presidium, tot uitsluiting voor ten hoogste een maand
van alle vergaderingen van een of meer commissies of uitsluiting van de kennisneming
van vertrouwelijke stukken voor ten hoogste de verdere duur van de zitting.
De vertrouwelijkheid van stukken dient door een ieder in acht genomen te worden. De
voorschriften omtrent vertrouwelijke stukken zijn in juni 2010 vastgelegd in de Regeling
vertrouwelijke stukken. Schending van de vertrouwelijkheid ten aanzien van de inhoud
van een vertrouwelijk stuk, kan leiden tot een besluit van de Kamer, op voorstel van
het presidium, tot uitsluiting voor ten hoogste een maand van alle vergaderingen van
een of meer commissies of tot uitsluiting van de kennisneming van vertrouwelijke stukken
voor ten hoogste de verdere duur van de zitting. Het Reglement van Orde van de Tweede
Kamer bevat verder nog een aantal handhavingsbepalingen voor het geval dat de vertrouwelijkheid
niet in acht wordt genomen bij de beraadslaging over een onderwerp.
Gedragsregel 5
Het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden, de Grondwet en diverse wetten bevatten
regels die direct of indirect zien op de integriteit van de leden. Ook het Reglement
van Orde bevat integriteitsregels.2 Naast de hierboven reeds genoemde voorschriften betreft het bijvoorbeeld de regels
omtrent onheuse gedragingen. Ingeval een spreker zich onheus gedraagt, wordt hij/zij
door de Voorzitter in eerste instantie teruggeroepen tot de behandeling van het onderwerp
dan wel vermaand en in de gelegenheid gesteld de woorden die tot de waarschuwing aanleiding
hebben gegeven, terug te nemen. Indien het lid van deze gelegenheid geen gebruik maakt,
kan de Voorzitter hem/haar het woord ontnemen en vervolgens besluiten tot uitsluiting
van de verdere bijwoning van de vergadering op de dag waarop de uitsluiting plaats
heeft. Ieder ander lid – dat geen spreker is – kan direct worden uitgesloten van verdere
bijwoning van de vergadering indien hij/zij zich onheus gedraagt. De voorzitter van
een commissievergadering heeft dezelfde bevoegdheden als de Voorzitter, met dien verstande
dat een uitsluiting ingevolge artikel 60 van het Reglement van Orde slechts geldt
voor de openbare vergaderingen van die commissie gedurende de dag waarop de uitsluiting
plaats heeft.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K. Arib, Voorzitter van de Tweede Kamer
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.