Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Nispen over het onderzoek waaruit het maatschappelijk rendement van sport en bewegen in Nederland blijkt
Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister voor Medische Zorg over het onderzoek waaruit het maatschappelijk rendement van sport en bewegen in Nederland blijkt (ingezonden 24 juni 2019).
Antwoord van Minister Bruins (Medische Zorg) (ontvangen 21 augustus 2019). Zie ook
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3479.
I.v.m. correctie in antwoord 2
Vraag 1
Bent u verrast door de hoge maatschappelijke opbrengsten van sport, met zelfs geschatte
maatschappelijk opbrengsten («social return on investment») die 2,51 keer zo hoog
zijn als de kosten, waaruit dus blijkt dat investeringen in sport forse maatschappelijke
meerwaarde hebben?1 2
Antwoord 1
Nee, daar ben ik niet verrast door. De sport bewijst iedere dag opnieuw dat de maatschappelijke
opbrengsten groot zijn. De factor 2,51 waar de onderzoekers over spreken blijkt bovendien
nog een voorzichtige schatting, omdat plezier, verbeterde leerprestaties, opbouw van
sociaal kapitaal en tegengaan van schooluitval niet in euro’s uit te drukken bleken
in dit onderzoek.
Vraag 2
Hoe kijkt u naar de maatschappelijke meerwaarde van sport in het basis- en voortgezet
onderwijs? Bent u bereid samen met de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs
en Media te onderzoeken of dit geschatte maatschappelijk rendement ook geldt voor
een investering in meer uren bewegingsonderwijs van vakleerkrachten? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 2
Ik volg hierin de conclusies van de onderzoekers die zich onder andere baseren op
twee literatuurstudies uit 2015 en 2018. Deze stellen vast dat weliswaar sportende
jeugd beter presteert op school dan niet-sportende jeugd, maar dat oorzaak en gevolg
hierbij niet duidelijk zijn.
Op dit moment zie ik geen meerwaarde in aanvullend onderzoek naar het maatschappelijk
rendement van meer uren bewegingsonderwijs. De effecten van meer en beter bewegingsonderwijs
op maatschappelijk rendement zijn niet tot nauwelijks te isoleren van andere factoren
zoals de thuissituatie van de leerling of de kwaliteit van de docent.
Vraag 3
Op welke wijze kunt u samen met gemeenten de uitkomsten van dit onderzoek gebruiken
om mensen die relatief weinig sporten (lage inkomens, mensen met een beperking, ouderen)
te stimuleren om te sporten, zodat ook zij de kans krijgen op betere gezonde effecten,
zoals de uitkomsten van dit onderzoek weergeven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 3
De uitkomsten van dit onderzoek zijn een ondersteuning van de bestaande kennis dat
sommige groepen niet vanzelfsprekend sporten en extra aandacht behoeven. Gemeenten
voeren hier reeds beleid op, onder andere via de inzet van buurtsportcoaches. En ook
in het Nationale Sportakkoord wordt met deelakkoord «Inclusief sporten en bewegen»
aandacht gevraagd voor deze thematiek, die vertaling krijgt in lokale sportakkoorden.
Vraag 4
Kunt u nader laten onderzoeken welk effect meer sporten en bewegen heeft op de afname
van kosten van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 en criminaliteit?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Voor mij heeft een nieuw onderzoek naar het effect dat sporten en bewegen heeft op
de afname van kosten voor de Wmo en criminaliteit op dit moment geen meerwaarde. We
weten uit diverse nationale en internationale studies dat er meerdere manieren zijn
waarop sport een positieve invloed heeft op sociaal gedrag, wat leidt tot een lagere
kans op (jeugd)criminaliteit. Zoals in het nu uitgebrachte onderzoek wordt beschreven,
is dit effect niet gewaardeerd bij gebrek aan voldoende kwantitatieve onderbouwing.
Als het gaat om afname van de kosten voor de Wmo, is nu al te zeggen dat eventuele
exacte kostenbesparingen door de sport niet tot nauwelijks te isoleren zullen zijn
van andere variabele factoren zoals individuele gezondheid, sociaal netwerk en leefomgeving.
Vraag 5
Bent u bereid om samen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te kijken
hoe goede voorbeeelden onder gemeenten verspreid kunnen worden, waardoor gemeenten
van elkaar kunnen leren, aangezien in het onderzoek wordt aangegeven dat gemeenten
sinds de decentralisaties meer sturingsmogelijkheden hebben, zodat zij bijvoorbeeld
sport en bewegen inzetten als middel tegen eenzaamheid of het onderwijs aansporen
om kinderen op een juiste manier te laten sporten en bewegen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Op dit moment zie ik dat veel kennisdeling op dit thema plaatsvindt tussen gemeenten.
Dit enerzijds via de kennisuitwisseling tussen buurtsportcoaches die elkaar ontmoeten
in regionale en landelijke lerende netwerken. Anderzijds is met de inzet op regionale
en lokale sportakkoorden meer dan ooit voorzien in kennisdeling tussen gemeenten op
het gebied van sportbeleid. Verder inzetten op meer verspreiding lijkt mij daarom
op dit moment onnodig.
Vraag 6
Bent u bereid om nader te onderzoeken wat de effecten van sporten zijn op afnemende
zorgkosten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
Sport en bewegen bewijzen zich als waardevol instrument op diverse thema’s, waaronder
positieve gezondheidseffecten en bijbehorende afnemende zorgkosten. Dat inzicht wordt
opnieuw bevestigd door de onderzoekers. Nader onderzoek naar de exacte effecten van
sporten op afnemende zorgkosten hebben voor mij geen prioriteit. Op dit thema geldt
eveneens dat het nagenoeg onmogelijk is om de effecten van sport te isoleren van andere
(sociale) achtergronden zoals de fysieke en sociale leefomgeving. Daarnaast geven
de onderzoekers zelf aan dat oorzaak en gevolg niet te onderscheiden zijn. Zijn sporters
gezonder of sporten gezonde Nederlanders vaker?
Vraag 7
Hoe kijkt u naar de conclusies van het rapport dat het bedrijfsleven het meeste profiteert
van een sportende en bewegende (gezonde) bevolking vanwege het grote effect op ziekteverzuim
en arbeidsproductiviteit? Vindt u het wenselijk en rechtvaardig dat vooral het bedrijfsleven
financieel profiteert van (publieke) investeringen en inspanningen om meer mensen
te laten sporten en bewegen? Bent u bereid de mogelijkheden te verkennen het bedrijfsleven
hieraan mee te laten betalen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
Ik benadruk dat het rapport spreekt over absolute aantallen wanneer het concludeert
dat het bedrijfsleven het meeste profiteert van een sportende en bewegende (gezonde)
bevolking. Maar het belangrijkste motief om te investeren in sport door deze groep
is niet meegenomen omdat het niet in geld is uit te drukken, te weten: plezier. Geen
sporter wordt gedwongen om tegen zijn of haar zin te sporten. Dat het bedrijfsleven
profiteert van gelukkige en gezonde werknemers in de vorm van een hogere arbeidsproductiviteit
vind ik een mooie bijkomstigheid. Bovendien draagt het bedrijfsleven al een grote
verantwoordelijkheid voor de gezondheid van de medewerkers via de stelsels van Arboregelgeving
en ziekte- en arbeidsongeschiktheid. In de praktijk dragen werkgevers bovendien bij
aan de gezondheid van hun werknemers door bedrijfsfitness of andere beweegmanieren
te faciliteren. Verdere bijdrage van het bedrijfsleven vind ik daarom onnodig.
Vraag 8
Geven deze conclusies over de forse maatschappelijke opbrengsten van investeringen
in sport aanleiding extra of andere maatregelen te nemen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8
De onderzoekers zelf geven aan: «Een SROI van 1 op 2,25 betekent niet dat als er nu
één euro extra in het sportbudget […] zou worden gestopt, dit 2,25 euro aan maatschappelijke
winst oplevert, of vice versa. De SROI is geen weergave van de effecten van een investeringsbeslissing.»
De maatschappelijke opbrengsten waren al bekend en om die reden zijn de uitgaven aan
sport de afgelopen jaren ook toegenomen. Deze studie is een bevestiging dat een investering
in sport goed besteed is, maar geeft geen aanleiding voor extra of alternatieve maatregelen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.J. Bruins, minister voor Medische Zorg
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.