Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Ceder over de brandbrief die Amsterdamse kerken aan de burgemeester van Amsterdam stuurden in verband met het gebrek aan fysieke ruimte om hun diensten en activiteiten plaats te laten vinden
Vragen van het lid Ceder (ChristenUnie) aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en van Justitie en Veiligheid over de brandbrief die Amsterdamse kerken aan de burgmeester van Amsterdam stuurden in verband met het gebrek aan fysieke ruimte om hun diensten en activiteiten plaats te laten vinden (ingezonden 21 maart 2025).
Antwoord van Minister Uitermark (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), mede
namens de Ministers van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en van Justitie en
Veiligheid (ontvangen 6 mei 2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025,
nr. 1838.
Vraag 1
Bent u bekend met de brandbrief die Amsterdamse kerken stuurden in verband met het
gebrek aan fysieke ruimte om hun diensten en activiteiten plaats te laten vinden?
Hoe luidt uw reactie op deze brief?1
Antwoord 1
Ja. Ik vind het goed dat de lokale kerken gebruikmaken van de mogelijkheid de problematiek
rond huisvesting van kerken bij de gemeente ter sprake te brengen.
Vraag 2 en 3
Herkent u het beeld dat kerkelijke gemeenschappen in toenemende mate te kampen hebben
met ruimtegebrek, door groei van het aantal kerkgangers, doordat huurcontracten van
zaalruimte worden opgezegd of doordat noodgedwongen gebruik wordt gemaakt van eigenlijk
ongeschikte locaties voor erediensten? Hoe luidt uw reactie hierop?
Erkent u dat kerkelijke gemeenschappen overal in Nederland, maar zeker ook in Amsterdam,
een nauwelijks te onderschatten bijdrage leveren aan het functioneren van onze samenleving,
bijvoorbeeld op het gebied van vrijwilligerswerk, welzijnswerk, eerstelijnszorg en
armoedebestrijding? Hoe waardeert u dit gegeven? Bent u ook bang dat doordat geen
ruimte wordt geboden aan kerkelijke gemeenschappen ook dergelijke maatschappelijke
initiatieven zullen verdwijnen?
Antwoord 2 en 3
Ik betreur het idee dat kerken door ruimtegebrek hun belangrijke maatschappelijke
functie niet zouden kunnen vervullen en dat erediensten hierdoor niet kunnen worden
gehouden. Bij dit ruimtegebrek gaat het echter om een veel breder probleem dat niet
alleen kerkelijke gemeenschappen treft. Schaarste aan (huur)ruimte heeft dan ook de
aanhoudende aandacht van dit kabinet.
Tegelijkertijd gaat het waarschijnlijk niet alleen om schaarste aan ruimte, maar ook
om betaalbaarheid en de concurrentie tussen religieuze organisaties en andere organisaties
met een maatschappelijke functie. Daarnaast bestaat de trend dat steeds meer kerkgebouwen
leeg komen te staan of hun religieuze functie verliezen. Om deze ontwikkeling in kaart
te brengen en een visie te vormen over de toekomst van deze kerkgebouwen kunnen gemeenten
een kerkenvisie opstellen. In een kerkenvisie kan een gemeente keuzes maken over welke
bestemming een kerk bij verlies van religieus gebruik houdt of krijgt, bijvoorbeeld
behoud van de bestaande maatschappelijke bestemming of woningbouw. Het behoud van
de maatschappelijke bestemming maakt het mogelijk dat een andere geloofsgemeenschap
zich kan vestigen in het kerkgebouw.
Vraag 4
Kunt u bevestigen dat het in vrijheid uitoefenen van het recht op godsdienst (artikel 6
van de Grondwet) óók behelst dat er voldoende fysieke ruimte beschikbaar is om erediensten
te houden?
Antwoord 4
Het uitgangspunt van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is dat eenieder
in Nederland vrij is om een geloof of levensovertuiging te hebben, te verlaten, te
veranderen of niet te hebben en daarnaar te handelen en/of te leven volgens de voorschriften
van het geloof of de levensovertuiging. De overheid heeft een verplichting om de uiting
van godsdienstvrijheid toe te staan (tenzij er zwaarwegende redenen zijn om dat niet
te doen) en om dit, waar mogelijk, te faciliteren.
Artikel 6 van de Grondwet legt de overheid echter geen resultaatsverplichting op om
voldoende fysieke ruimte beschikbaar te maken voor het houden van erediensten. De
verdeling van ruimte is een samenspel van overheden, private partijen en burgers.
De ruimte in Nederland is schaars en er zijn veel verschillende partijen die om extra
ruimte vragen. Gemeenten kunnen er in hun ruimtelijk beleid expliciet voor kiezen
rekening te houden met het belang van de uitoefening van de vrijheid van godsdienst
en levensovertuiging, maar hoeven dat niet te doen.
Ongeacht de vraag of betrokken partijen bij de verdeling uiteindelijk expliciet rekening
houden met de belangen van geloofsgemeenschappen, mag het recht dat in artikel 6 van
de Grondwet wordt beschermd in ieder geval niet illusoir worden gemaakt. Het is belangrijk
dat er na de verdeling van de fysieke ruimten voldoende mogelijkheid is om de vrijheid
van godsdienst en levensovertuiging uit te oefenen. In het uiterste geval staat de
weg naar de rechter open om te laten toetsen of de bij de verdeling betrokken partijen
recht hebben gedaan aan dit uitgangspunt.
Vraag 5, 6 en 7
Wat vindt u in het licht van voorgaande vraag van de uitlatingen van het Amsterdamse
college van burgemeester en Wethouders «Daarnaast hebben we een scheiding tussen kerk
en staat. Ik vind het geen overheidstaak om in de gebiedsontwikkeling in religieuze
huisvesting te voorzien» en «principieel vind ik niet dat wij in huisvestingsplannen
een x aantal vierkante meters moeten reserveren voor religieuze instellingen»?2
Wat is volgens u een historisch juiste interpretatie van het begrip «scheiding tussen
kerk en staat»?
Deelt u de mening dat de scheiding van kerk en staat gemeenten niet belemmert om het
gesprek aan te gaan en te spreken over uitdagingen op het gebied van fysieke ruimte
om samen te komen? Deelt u de mening dat de scheiding van kerk en staat gemeenten
niet belemmert om fysieke ruimte aan kerkelijke gemeenschappen te faciliteren?
Antwoord 5, 6 en 7
Het beginsel van de scheiding tussen kerk en staat houdt in dat de overheid geen geloof
of wijze van geloofsbelijdenis mag voortrekken of voorschrijven. De overheid bemoeit
zich niet met de inhoud van de godsdienst of levensovertuiging of met de wijze waarop
de godsdienst of levensovertuiging wordt beleden. Omgekeerd hebben religieuze organisaties
geen formele positie binnen de overheidsorganisatie. Het beginsel van scheiding tussen
kerk en staat verbiedt de overheid niet om de uitoefening van een godsdienst of levensovertuiging
te faciliteren, bijvoorbeeld door gebedsruimten beschikbaar te maken of door subsidies
te verlenen voor activiteiten die een niet-religieus, publiek doel hebben.
Daartoe heeft de overheid echter geen verplichting. Of en in hoeverre contacten worden
onderhouden met religieuze en levensbeschouwelijke gemeenschappen is in de eerste
plaats een politieke overweging, die in belangrijke mate op lokaal niveau moet worden
gemaakt. Wanneer gemeenten beslissen om de uitoefening van godsdienstvrijheid en levensovertuiging
actief te faciliteren, is het wel van belang dat de gemeente neutraal handelt: regelgeving
en beleid mogen geen onderscheid maken tussen gemeenschappen op basis van de inhoud
van het geloof of de levensovertuiging.
Vraag 8
Bent u bereid het Amsterdamse college aan te spreken op de grote verantwoordelijk
die zij heeft om de vrijheid van godsdienst te waarborgen, ook in de vorm van het
faciliteren van voldoende fysieke ruimte om erediensten te laten plaatsvinden? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord 8
Het Amsterdamse college van burgemeester en wethouders gaat zelf over het gemeentelijk
beleid ten aanzien van (de huisvesting van) geloofsgemeenschappen. Het is niet aan
mij om het college op zijn verantwoordelijkheden aan te spreken; die taak ligt bij
de gemeenteraad. Wel doe ik als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
handreikingen om gemeenten te helpen bij het opstellen en uitvoeren van beleid ten
aanzien van geloofs- en levensbeschouwelijke gemeenschappen. Hiertoe heeft mijn ambtsvoorganger
bijvoorbeeld in 2019 het Tweeluik religie en publiek domein gepubliceerd.3
Vanuit het programma Toekomst Religieus Erfgoed van de Rijksdienst voor het Cultureel
Erfgoed worden gemeenten daarnaast ondersteund bij de totstandkoming, uitvoering en
implementatie van kerkenvisies door middel van publicaties, handreikingen en bijeenkomsten.
Vraag 9
Herinnert u zich dat de gemeente Rotterdam in 2017 besloot kerkelijke gemeenschappen
uit te sluiten van verhuur van buurthuizen?4 Hoe luidt uw reactie daarop? Deelt u de mening dat het een zorgelijke trend is dat
gemeenten onder het mom van «neutraliteit» de uitoefening van de vrijheid van godsdienst
onder druk zet?
Antwoord 9
Ja dat herinner ik me. Zoals in het antwoord op vragen 4 en 8 is toegelicht, is het
aan het lokale gezag om af te wegen hoe beschikbare (huur)ruimten worden verdeeld.
Ik kan niet treden in de beoordeling van deze afweging.
Vraag 10
Ziet u ook in dat het uitoefenen van de vrijheid van godsdienst onder druk komt te
staan als meer en meer gemeenten kerkelijke gemeenschappen uitsluiten van het gebruik
van hun gemeentelijk vastgoed en weigeren onvoldoende ruimte voor kerkelijke gemeenschappen
te reserveren bij stedelijke ontwikkelingen?
Antwoord 10
De uitoefening van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging mag niet onevenredig
onder druk komen te staan door ruimtegebrek. Tegelijkertijd geeft deze vrijheid geen
absoluut recht op het verkrijgen van fysieke ruimte voor belijdenis. Zoals in het
antwoord op vraag 4 is toegelicht, spelen bij het verdelen van beschikbare (huur)ruimten
meerdere belangen mee en is de verdeling van ruimten een samenspel tussen overheden,
marktpartijen en burgers. Betrokken partijen kunnen ervoor kiezen de belangen van
geloofsgemeenschappen voorop te stellen bij het maken van beslissingen, maar hebben
daartoe geen verplichting. Zij kunnen er ook voor kiezen beschikbare ruimten voor
andere doeleinden in te zetten dan voor de geloofsbelijdenis. Dat is in beginsel toegestaan,
mits dit beleid neutraal is ten aanzien van alle geloofsgemeenschappen en het beleid
de uitoefening van het recht op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging niet
illusoir maakt.
Vraag 11 en 12
Hoe gaat u zich inspannen om gemeenten bewuster te maken van de rol die zij hebben
om de uitoefening van het recht op godsdienst te faciliteren door hier ruimte voor
beschikbaar te stellen? Kan een herijking van de landelijke handreiking hier een rol
in spelen?
Hoe gaat u zich inspannen om voldoende fysieke ruimte voor kerken te waarborgen en
kerkelijke gemeenschappen zoals in Amsterdam en Rotterdam perspectief te bieden?
Antwoord 11 en 12
Zoals in het antwoord op vraag 8 toegelicht, gaat het lokale gezag zelf over het gemeentelijk
beleid ten aanzien van (de huisvesting van) geloofsgemeenschappen. Als Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heb ik wel een ondersteunende rol bij het
waarborgen van grondrechten op lokaal niveau. Die rol vervul ik onder andere door
het uitbrengen van verschillende handreikingen, zoals het Tweeluik religie en publiek
domein. Er hebben zich sinds de publicatie van het Tweeluik in 2020 geen wijzigingen
voorgedaan die een herijking van de handreiking op dit moment noodzakelijk maken.
Daarnaast maak ik met de jaarlijkse bijeenkomst van het Platform Gemeenten en Mensenrechten
lokale bestuurders, politici en beleidsmedewerkers bewust van de gevallen waarin gemeentelijk
beleid raakt of kan raken aan (de uitoefening van) grondrechten. Tijdens de bijeenkomst
gaan gemeenten met elkaar in gesprek over het waarborgen van grondrechten in lokale
regelgeving en beleid en worden goede voorbeelden gedeeld van het omgaan met mensenrechtelijke
thema’s, zoals het recht op volkshuisvesting, het demonstratierecht en anti-discriminatie.
Vraag 13
Bent u bereid een verplichting op te nemen om gemeenten in hun Omgevingsvisie of volkshuisvestelijk
programma aandacht aan te laten schenken aan voldoende huisvesting voor kerkelijke
gemeenschappen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 13
Het kabinet bouwt aan leefgemeenschappen, waarin onder ander gewoond, gewerkt, vrijwilligerswerk
gedaan en gerecreëerd wordt. Het inpassen van voorzieningen voor geloof is onderdeel
van een samenleving. Het is niet aan de rijksoverheid om nationaal te sturen op het
inpassen voor voorzieningen voor het uitoefenen van godsdienstvrijheid. Het lokale
bestuur maakt zelf deze afwegingen in het ruimtelijk beleid, in samenspraak met betrokken
burgers en marktpartijen.
Vraag 14
Op welke wijze geeft u in de rol van Minister van Eredienst invulling aan het waarborgen
van voldoende fysieke ruimte voor kerkelijke gemeenschappen? Bent u bereid de kwestie
van voldoende fysieke ruimte voor kerkelijke gemeenschappen aan te kaarten in het
regulier overleg met de vertegenwoordigers van de kerkelijke gemeenschappen?
Antwoord 14
De rol van de Minister van Justitie en Veiligheid (in hoedanigheid van Minister van
Eredienst) ziet op het onderhouden van contacten met geloofs- en levensbeschouwelijke
gemeenschappen, met als doel het bevorderen van de goede samenwerking tussen het Rijk
en deze gemeenschappen. De Minister van Eredienst heeft geen wettelijke rol of bevoegdheden
bij het verdelen van beschikbare (huur)ruimten.
Het voortouw voor bepaalde onderwerpen op het terrein van religie en levensbeschouwing
is bij verschillende departementen belegd. Zoals hiervoor toegelicht gaat het lokale
gezag zelf over het gemeentelijk beleid ten aanzien van (de huisvesting van) geloofsgemeenschappen
en heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wel een ondersteunende
rol bij het waarborgen van grondrechten op lokaal niveau. Voor vertegenwoordigers
van de kerkelijke gemeenschappen is, naast het lokale gezag, de Minister van BZK aanspreekpunt
voor dit onderwerp. Daarnaast kunnen gemeenschappen gebruikmaken van de consultatiemogelijkheden,
zoals de terinzagelegging van de Nota Ruimte. Indien vertegenwoordigers van kerkelijke
gemeenschappen de huisvesting van deze gemeenschappen willen aankaarten in het reguliere
overleg met de Minister van Eredienst zal deze Minister hen verwijzen naar de lokale
overheden of eventuele signalen hierover onder de aandacht brengen van de Minister
van BZK, omdat deze de contacten onderhoudt met gemeenten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Mede namens
M.C.G. Keijzer, minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening -
Mede namens
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.