Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Bikker en Grinwis over het bericht ‘‘Den Haag laat kinderen op straat slapen’, woede over beperken opvang van dakloze gezinnen’
Vragen van de leden Bikker en Grinwis (beiden ChristenUnie) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening over het bericht ««Den Haag laat kinderen op straat slapen», woede over beperken opvang van dakloze gezinnen» (ingezonden 31 januari 2025).
Antwoord van Staatssecretaris Maeijer (Volksgezondheid, Welzijn en Sport ) (ontvangen
17 maart 2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 1368
Vraag 1
Hoe luidt uw reactie op het bericht ««Den Haag laat kinderen op straat slapen», woede
over beperken opvang van dakloze gezinnen»1?
Antwoord 1
Ik heb kennisgenomen van het bericht. Ik vind het spijtig om te lezen dat de gemeente
Den Haag heeft besloten om de opvang voor sommige groepen dakloze mensen te beperken.
Vraag 2
Hebt u contact met het college van Den Haag over de koerswijziging om niet-rechthebbende
gezinnen in principe niet toe te laten tot de opvang? Zo nee, gaat u dat alsnog doen
om te bespreken hoe kan worden voorkomen dat kinderen op straat belanden? Zo ja, wat
was de strekking van het gesprek?
Antwoord 2
Er is ambtelijk contact gezocht met de gemeente Den Haag om meer inzicht te krijgen
in de context van dit besluit. Daarnaast heeft de wethouder dit besluit toegelicht
in de gemeenteraad. Ik heb begrepen dat de gemeenteraad van Den Haag inmiddels haar
controlerende en kaderstellende rol heeft genomen door de gemeente te vragen naar
voorstellen om te komen tot alternatieven waar kinderen in het geding zijn.
Vraag 3
Wat zijn de oorzaken van de stijging van het aantal gezinnen in de opvang en de stijging
van de kosten, die onevenredig zijn gestegen? Komen al deze gezinnen uit Den Haag
of ziet u ook ontwikkelingen dat gezinnen van elders komen en kunt u deze verklaren?
Antwoord 3
Deze vraag gaat vrij diep in op de specifieke situatie in een individuele gemeente
en omliggende regio. De gemeenteraad van Den Haag heeft een controlerende taak, kan
hier vragen over stellen en indien nodig op bijsturen, en doet dit ook.
In algemene zin ontvang ik signalen waaruit blijkt dat ook gezinnen met kinderen dakloos
raken. De recente Ethos-light tellingen bevestigen dit beeld. Dat baart mij zorgen.
De groep dakloze mensen is divers. Het kan bijvoorbeeld gaan om gezinnen die dakloos
raken na een life event zoals een scheiding of onveiligheid of door het aflopen van
een kortlopend huurcontract. Ook kan het bijvoorbeeld gaan om gezinnen die vanuit
het Caribisch deel van het Koninkrijk naar Nederland komen en hier geen huisvesting
geregeld hebben en gezinnen met kinderen die na een (al dan niet tijdelijk) verblijf
in het buitenland terugkeren naar Nederland en geen huisvesting geregeld hebben voor
hun afreis.
Veel van deze gezinnen komen niet in aanmerking voor opvang onder de Wmo 2015 omdat
zij geen zorgvraag hebben, maar vaak vooral behoefte hebben aan een woning. Zij vallen
onder de zogenaamde «spoedzoekers».
Vraag 4
In welke mate zijn de kosten voor de opvang van dak- en thuislozen in het algemeen
en dakloze gezinnen de afgelopen jaren gestegen in Den Haag en wat is de prognose
qua kostenontwikkeling de komende tijd? Wijkt Den Haag in de kostenontwikkeling af
van andere (centrum)gemeenten? Als dat het geval is, hoe komt dat?
Antwoord 4
De kosten voor opvang zijn volgens de gemeente Den Haag de afgelopen jaren zijn de
afgelopen jaren flink toegenomen. Voor de opvang in hotels zijn de kosten toegenomen
van € 0.5 miljoen in 2022 naar € 8.3 miljoen in 2024. De prognose van de gemeente
Den Haag is dat de kosten voor opvang in hotels kunnen stijgen tot € 11,5 miljoen
euro in 2025. De stijging wordt vooral verklaard door een stijging van de hotelprijzen
en doordat gezinnen langer in hotels verblijven. De kosten voor reguliere maatschappelijke
opvang zijn toegenomen van 0.5 miljoen euro in 2022 naar 1 miljoen euro in 2024 en
2025.
Er is geen landelijk beeld van hoeveel gemeenten jaarlijks uitgeven aan maatschappelijke
opvang en andere vormen van tijdelijke opvang. Gemeenten leggen hiervoor verantwoording
af aan de gemeenteraad, en niet aan het Rijk. Via de website waarstaatjegemeente.nl
is informatie over uitgaven van gemeenten aan verschillende Wmo maatwerkvoorzieningen
te vinden.
Vraag 5
Waar moeten gezinnen heen als zij niet in de gezinsopvang en niet in een hotel of
vakantielocatie worden opgevangen? Deelt u de mening dat de gemeente de verantwoordelijkheid
houdt om hen een dak boven het hoofd te geven? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om te komen tot passende oplossingen
voor (dreigend) dakloze personen, inclusief gevallen waar dat minderjarige kinderen
betreft. Over het «hoe», daar gaat het Rijk in een gedecentraliseerd stelsel niet
over. Het is aan de gemeente Den Haag om tot adequaat beleid te komen dat in lijn
is met het Nationaal Actieplan Dakloosheid, en aan de gemeenteraad van Den Haag om
te controleren of het beleid in lijn is met de wettelijke nationale en internationale
kaders. Gemeenten ontvangen hiervoor de DU Maatschappelijke opvang (385 miljoen euro
structureel, exclusief indexactie), de DU Nationaal Actieplan Dakloosheid (55 miljoen
euro structureel, exclusief indexactie).
Wel kan ik zeggen dat het uitgangspunt «geen kinderen op straat» een essentieel uitgangspunt
is dat wat mij betreft gegarandeerd zou moeten zijn in Nederland. De gemeente Den
Haag erkent dit overigens zelf ook.
Hoewel er sprake is van woningnood, kunnen gemeenten wel degelijk komen tot alternatieve
woonoplossingen door het inzetten van flexwoningen en het beter benutten van de bestaande
bouw. Denk daarbij aan het ontsluiten en beter benutten van leegstaand vastgoed voor
huisvesting, woningdelen, woningsplitsen, het stimuleren van hospitaverhuur en realiseren
van alternatieve woonoplossingen zoals stichting Devjo, De Rustplek, Kamers met Aandacht
en Onder de Pannen. Ik spoor gemeenten en regio’s dan ook aan om werk te maken van
voortvarende afspraken met corporaties, leegstandsbeheerders, het maatschappelijk
middenveld, de particuliere sector en het bedrijfsleven.
Vraag 6
Deelt u de overtuiging dat de overheid een bijzondere verantwoordelijkheid heeft om
besluiten te nemen die de belangen van het kind ten goede komen, onder andere op basis
van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK), het Europees Sociaal
Handvest en art. 22 lid 2 Grondwet? Hoe geeft u daar in het kader van gezinnen in
de opvang invulling aan?
Antwoord 6
Nederland heeft zich gecommitteerd aan het Internationaal Kinderrechtenverdrag. Dit
Kinderrechtenverdrag heeft als uitgangspunt dat kinderen zo gezond en veilig mogelijk
moeten kunnen opgroeien.
Daarom moet bij alle maatregelen betreffende kinderen ingevolge artikel 3 van het
Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK) het belang van het desbetreffende
kind als een eerste overweging worden meegewogen. Daarbij moet recht worden gedaan
aan een toereikende levensstandaard, waar het recht op onderdak (artikel 27 IVRK)
en het recht op gezinsleven (artikel 9 IVRK) onder vallen.
Wanneer het ouders niet lukt hun kinderen een toereikende levensstandaard te bieden,
kunnen zij in aanmerking komen voor financiële of materiële bijstand zoals opvang
en begeleiding in onder andere inkomensondersteuning en de Wmo 2015. Het is aan gemeenten
om te beoordelen of ze daar aanspraak op maken en om vanuit het belang van het kind
passende hulp te realiseren in geval van nood.
Daarnaast moeten gemeenten er op sturen dat, in geval van maatschappelijke opvang,
deze dusdanig is ingericht dat die de ontwikkeling van kinderen niet in de weg staat.
Kinderen in de maatschappelijke opvang hebben immers individuele en bijzondere ondersteuning
nodig om te herstellen van de stressvolle ervaringen die zij meemaken. Het hiervoor
opgestelde Normenkader Kinderen in de Maatschappelijke Opvang biedt hiertoe richtlijnen2. Gemeenten kunnen in afspraken die zij maken met aanbieders sturen op de inrichting
en naleving hiervan.
Vraag 7
Hoe is een besluit om niet-rechthebbende minderjarigen met hun ouder(s) niet op te
vangen te rijmen met de landelijke ambitie dat er niemand meer onvrijwillig op straat
slaapt in 2030? Hoe rijmt u dit bovendien met de aangenomen motie Ceder-Krul (29 325, nr. 178) om maatregelen in het Nationaal Actieplan Dakloosheid die specifiek gericht zijn
op minderjarigen voorrang te geven?
Antwoord 7
In algemene zin ben ik van mening dat gemeenten de totale gezinssituatie in ogenschouw
moeten nemen bij de beoordeling van huisvestings- en opvangvraagstukken. Dat betekent
onder andere dat gemeenten rekenschap moeten geven van het belang van een betrokken
kind in de algehele belangenafweging ten behoeve van de vraag om opvang of huisvesting.
Het is aan gemeenten om in een concreet geval een gedegen afweging te maken.
Het Nationaal Actieplan Dakloosheid zet preventie van dakloosheid en Wonen Eerst centraal.
Mede door de kabinetsinzet gericht op het versterken van de bestaanszekerheid, het
tegengaan van armoede en het vergroten van de woningvoorraad, moet worden voorkomen
dat gezinnen dakloos raken en op die manier opvang en zorg voorkómen wordt.
Om invulling te geven aan de motie, wordt in kaart gebracht wat de aard en omvang
is van de groep dakloze gezinnen, alsook hoe gemeenten op dit moment gezinnen met
kinderen helpen. Dit signaal van de gemeente Den Haag helpt hierbij. Op basis hiervan
wordt bekeken of en zo ja welke extra maatregelen gewenst zijn om dakloosheid bij
specifiek kinderen tegen te gaan. Ik streef hierbij zo veel mogelijk aan te sluiten
bij trajecten en programma’s die reeds lopen, zoals het voorkomen van huisuitzettingen
en Een Thuis voor Iedereen (VRO) en het armoede- en schuldenbeleid (SZW) waarin specifieke
maatregelen op het terrein van kinderarmoede worden genomen. Het versterken van de
bestaanszekerheid van ouders is ook in het kader van voorkomen van dakloosheid van
het grootste belang.
Vraag 8
Deelt u de mening dat het in het geval van de meest kwetsbaren, dakloze kinderen,
geen pas geeft hen vanwege budgetproblemen op straat te zetten? Zo ja, waar blijkt
dat uit?
Antwoord 8
Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om te komen tot passende oplossingen
voor (dreigend) dakloze personen, inclusief gevallen waar dat minderjarige kinderen
betreft. Over het «hoe», daar gaat het Rijk in een gedecentraliseerd stelsel niet
over. Het is aan de gemeente Den Haag om tot adequaat beleid te komen dat in lijn
is met het Nationaal Actieplan Dakloosheid, en aan de gemeenteraad van Den Haag om
te controleren of het beleid in lijn is met de wettelijke nationale en internationale
kaders.
Daarbij wil ik zeggen dat het uitgangspunt «geen kinderen op straat» een essentieel
uitgangspunt is dat wat mij betreft gegarandeerd zou moeten zijn in Nederland. De
gemeente Den Haag erkent dit overigens zelf ook.
Vraag 9
Bent u bekend met het feit dat verschillende gemeenten op basis van regiobinding bepalen
of iemand Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gerechtigd is? Hoe verhoudt zich
dat tot het Convenant Landelijke Toegankelijkheid Maatschappelijke Opvang van de Vereniging
van de Nederlandse Gemeenten (VNG)? Is er wat u betreft een basis om iemand op basis
van regiobinding uit te sluiten van de Wmo?
Antwoord 9
Voor maatschappelijke opvang geldt dat gemeenten geen regiobinding mogen toepassen
als criterium om de toegang te weigeren tot opvang. Iemand die zich in een noodsituatie
bevindt moet door elke gemeente worden geholpen. Indien het voor iemands herstel beter
is om bijvoorbeeld terug te gaan naar de gemeente van herkomst, dan dient dit te gebeuren
met een warme overdracht, zoals gemeenten hebben afgesproken in het Convenant Landelijke
Toegankelijkheid Maatschappelijke Opvang.
Vraag 10
De opvang van dakloze gezinnen vindt veelal plaats in de centrumgemeenten maatschappelijke
opvang; welke instrumenten heeft u om de opvang van dakloze gezinnen ook in regiogemeenten
te stimuleren?
Antwoord 10
Regiogemeenten hebben een belangrijke rol bij met name de preventie van dakloosheid
en de (snelle her)huisvesting van óók de meest kwetsbaren. Ik ondersteun regio’s en
stimuleer de regionale samenwerking met betrekking tot dakloosheid via het Platform
Sociaal Domein. De regioadviseurs van het Platform Sociaal Domein zijn in gesprek
met gemeenten, organiseren kennisuitwisseling zodat niet elke gemeente opnieuw het
wiel uitvindt, en spelen een faciliterende rol bij het maken van regionale afspraken
met gemeenten, maar ook corporaties en zorgaanbieders. Vanuit het programma Een Thuis
voor Iedereen wordt ondersteuning geboden aan gemeenten, corporaties en provincies
om de woon- en zorgopgave voor aandachtsgroepen, waaronder dakloze mensen, in kaart
te brengen en hier concreet beleid voor te ontwikkelen zodat huisvesting en ondersteuning
beter op elkaar aansluiten.
Vraag 11
Kunt u aangeven of de situatie van (re)migrerende gezinnen die een beroep doen op
de opvang specifiek in Den Haag speelt, of ook in andere plaatsen voorkomt?
Antwoord 11
Er is geen landelijk totaalbeeld van het aantal (re)migrerende gezinnen dat een beroep
doet op de opvang. Op basis van gesprekken met de VNG en gemeenten bestaat het beeld
dat dit een probleem is dat in meerdere gemeenten speelt. Om deze reden is afgesproken
dat de groep remigrantengezinnen opgenomen dienen te worden als aandachtsgroep binnen
de regionale woonzorgvisies als onderdeel van het Volkshuisvestingsprogramma die regio’s
maken als verplichting onder de Wet Versterking Regie Volkshuisvesting.
Vraag 12
Welke beleidsmatige en financiële consequenties zouden verbonden moeten worden als
Den Haag een uitzondering is ten opzichte van andere (centrum)gemeenten?
Antwoord 12
Zoals ik heb aangegeven bij de beantwoording van vraag 11 is er geen landelijk totaalbeeld
van het aantal (re)migrerende gezinnen dat een beroep doet op de opvang.
Vraag 13
Welke verantwoordelijkheid bent u bereid te nemen om het vraagstuk van niet-rechthebbende
dakloze gezinnen met de bestuurders van de vier grote steden (G4) te bespreken en
wanneer verwacht u een gezamenlijke oplossing te vinden?
Antwoord 13
De huisvesting van spoedzoekers is een decentrale aangelegenheid en in eerste instantie
een volkshuisvestingsvraagstuk. Snelheid genereren en afspraken maken in de regio
om te komen tot snelle herhuisvesting van spoedzoekers, zeker waar kinderen in het
geding zijn, is in de eerste plaats een taak van gemeenten en corporaties.
Tegelijkertijd zie ik ook dat dit gaat over een kwetsbare groep die momenteel tussen
wal en schip valt, waarbij het belangrijk is dat zij sneller worden geholpen om langdurige
dakloosheid te voorkomen. Over de knelpunten die gemeenten en andere partijen ervaren
bij de aanpak van dakloosheid voer ik regelmatig bestuurlijke overleggen. Ik vind
het belangrijk om dit gesprek niet te beperken tot de G4, maar breder te voeren, omdat
alle gemeenten een rol kunnen spelen in de huisvesting van spoedzoekers.
Vraag 14
Welke inzet pleegt u samen met gemeenten om structurele opvangplekken voor gezinnen
te realiseren?
Antwoord 14
Gemeenten zijn in samenwerking met corporaties en aanbieders verantwoordelijk voor
het realiseren van voldoende betaalbare huisvesting en opvangplekken. Ik wil benadrukken
dat het uitbreiden van opvang voor gezinnen zonder hulpvraag geen duurzame oplossing
is. Uiteindelijk zijn zij het meest geholpen met een woonplek waar zij voor langere
tijd kunnen verblijven. Dit geldt zeker voor kinderen die naar school gaan. Daarom
zou de nadruk moeten liggen op het snel creëren van meer woongelegenheid, onder andere
voor spoedzoekers.
Onder leiding van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening wordt
ingezet op het vergroten van de woningvoorraad. Hierbij is extra aandacht voor betaalbare
huurwoningen. Naast nieuwbouw, is er ook aandacht voor het beter benutten van bestaande
woonruimte, het stimuleren van hospitaverhuur en de inzet van flexwoningen. Dit moet
eraan bijdragen dat (dreigend) dakloze gezinnen sneller in aanmerking komen voor een
woning en geen aanspraak hoeven maken op opvang.
Vraag 15
Welke inzet pleegt u samen met gemeenten om de doorstroming vanuit de opvang naar
reguliere woonruimte te verbeteren?
Antwoord 15
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 14 heb aangegeven wordt onder leiding van
het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening op diverse manieren ingezet
op het vergroten van de woningvoorraad
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V. Maeijer, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.