Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag schriftelijk overleg over de geannoteerde Agenda ministeriële bijeenkomst demografie 18 - 19 november 2024 (Kamerstuk 21501-31-766)
21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Nr. 769
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 14 november 2024
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van
6 november 2024 inzake de Geannoteerde Agenda Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal
Beleid over Demografie van 18–19 november 2024 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 766).
De vragen zijn op 12 november 2024 aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
voorgelegd. Bij brief van 14 november 2024 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
Adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek
Inhoudsopgave
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en antwoord/Reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
de geannoteerde agenda en het verslag van de vorige informele raad Werkgelegenheid
en Sociaal Beleid (WSB).
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het kabinet een uitdaging ziet in
het stimuleren van de arbeidsparticipatie van ouderen. Deze leden vragen op welke
manier we kunnen leren van de landen om ons heen. Ook lezen deze leden dat het kabinet
het verkorten van de loondoorbetaling bij ziekte van AOW’ers ziet als een maatregel
die bij kan dragen aan langer doorwerken. Deze leden vragen naar een verdere onderbouwing
van deze effecten en de gevolgen voor de gezondheidseffecten van langer doorwerken
en de inkomenspositie van ouderen.
Deze leden vragen of het kabinet het ermee eens is dat uitval door ziekte voorkomen
moet worden en welke preventiemaatregelen de regering hiervoor gaat nemen.
De leden van GroenLinks-PvdA vragen op welke manier we kunnen leren van landen om
ons heen. Ik zal uw Kamer met het Verslag van de Informele bijeenkomst de nuttige
ervaringen, goede praktijken en voorbeelden van beleid die andere lidstaten tijdens
de bijeenkomst delen doen toekomen.
De loondoorbetalingsperiode voor AOW-gerechtigden is in de periode 2016 tot en met
juli 2023 in stappen verkort van 104 weken naar 6 weken. Het verkorten van de loondoorbetalingsperiode
bij ziekte voor AOW-gerechtigden vergroot de kansen voor AOW-gerechtigden om in dienstverband
te (blijven) werken. De reden voor deze aanpassing was dat een loondoorbetalingsperiode
bij ziekte van 104 weken als een belemmering werd ervaren om werknemers na het bereiken
van de AOW-gerechtigde leeftijd in dienst te nemen of te houden. Uit een enquête onder
werkgevers in 2019, uitgevoerd door SEO, blijkt dat een kortere loondoorbetalingsperiode
het aantrekkelijker maakt voor werkgevers om AOW’ers in dienst te nemen.1
Ten behoeve van preventiemaatregelen om uitval door werk te voorkomen verwijst het
kabinet met name naar de Arbovisie 2040. Goede arbeidsomstandigheden zijn van groot
belang voor een gezonde samenleving. Ze verkleinen arbeidsrisico’s en verminderen
het aantal ongevallen en gezondheidsklachten. Bovendien bespaart een gezonde samenleving
veel (maatschappelijke) kosten. De Arbovisie 2040 heeft de ambitieuze missie uitgesproken
dat iedere dode er een teveel is en het aantal zieken substantieel moet verminderen.
Het huidige kabinet werkt aan de uitwerking van de Arbovisie om zoveel mogelijk doden
en zieken door werk te voorkomen. In de eerste helft van 2025 stuurt het kabinet een
voortgangsbrief over de Arbovisie aan uw Kamer.
Ook lezen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie dat er een plenair debat op de agenda
staat over het ondersteunen van jongeren op weg naar een zelfstandig leven. Deze leden
zijn enthousiast over een brede aanvliegroute voor dit vraagstuk, waarbij zowel aandacht
is voor wonen, mentale gezondheid en ondersteuning van kwetsbare jongeren op de arbeidsmarkt.
Deze leden vinden dit echter dat onvoldoende naar voren komt welke rol de hoogte van
het inkomen en de inkomenszekerheid gekoppeld aan werkzekerheid van jongeren speelt
en wat het kabinet kan doen om de positie van jongeren op dit gebied te verbeteren.
Deze leden vragen het kabinet om ook een beleidsstandpunt op dit terrein voor te bereiden.
Deze leden vragen in dit kader of het kabinet het ermee eens is dat een verhoging
of afschaffing van het minimumjeugdloon hierbij een aanzienlijke rol kan spelen. Ook
vragen deze leden om in te gaan op de conclusie van het Comité voor Sociale Rechten
dat het minimumjeugdloon niet in overeenstemming is met het recht op billijke beloning
(artikel 4 lid 1 Europees Sociaal Handvest)2.
Het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) houdt toezicht op de naleving van
het Europees Sociaal Handvest. Het Europees Sociaal Handvest (ESH) bevat een bepaling
aangaande het recht op een billijke beloning (artikel 4§1).
Het ECSR oordeelde in 2018 dat Nederland niet conform artikel 4§1 ESH handelt omdat
jeugdige werknemers een verlaagd minimumjeugdloon ontvangen. Het ECSR spreekt van
leeftijdsdiscriminatie en is van mening dat het wettelijke minimumloon aan eenieder
vanaf de leeftijd van 18 moet worden betaald. Het Nederlandse kabinet is van mening
dat er in het geval van het minimumjeugdloon geen sprake is van discriminatie. Ten
aanzien van het non-discriminatiebeginsel voor variaties is Richtlijn 2000/78/EG tot
instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep relevant.
Deze Richtlijn geeft aan dat verschillen in behandeling op grond van leeftijd geen
discriminatie vormen indien deze in het kader van de nationale wetgeving objectief
en redelijk worden gerechtvaardigd door een legitiem doel, met inbegrip van legitieme
doelstellingen van het beleid op het terrein van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt
of de beroepsopleiding, en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk
zijn. Voor het minimumjeugdloon is het legitieme doel om jongeren te stimuleren een
vervolgopleiding te volgen na het voortgezet onderwijs en voortijdige betreding van
de arbeidsmarkt zonder voltooiing van een vervolgopleiding te voorkomen. Bij de vormgeving
en hoogte van het wettelijk minimumjeugdloon is een balans gezocht tussen het versterken
van de inkomenspositie van werkzame jongeren enerzijds en de gevolgen voor de scholingsdeelname
en de werkgelegenheid voor jongeren anderzijds. Een hoger loon zou het voor deze groep
mogelijk aantrekkelijker maken om te gaan werken in plaats van onderwijs te volgen.
Dit zou mogelijk negatieve effecten op het opleidingsniveau en de latere arbeidsmarktpositie
van deze groep kunnen hebben.
Het kabinet is bezig met een verkenning naar het minimumjeugdloon. Deze verkenning
gaat onder andere in op de bestaanszekerheid van jongeren die voor hun bestaan van
het minimumjeugdloon afhankelijk zijn en op de stimulering van het volgen van onderwijs
voor jeugdige werknemers om een betere positie te verkrijgen op de arbeidsmarkt. Het
streven is om de verkenning in het voorjaar van 2025 af te ronden. Dit raakt daarmee
in essentie aan het belang van inkomen, werk en scholing in het leven van jongeren
en jongvolwassenen. Twee wetsvoorstellen bevatten al voorstellen om de inkomenspositie
van jongeren te versterken. Het wetsvoorstel Participatiewet in Balans harmoniseert
de aanvulling op de jongerennorm. Gemeenten kunnen aanvullend € 634 netto per maand
(bedrag 2023) bijstand aan jongeren verlenen wanneer ze redelijkerwijs geen steun
van hun ouders krijgen. Wanneer blijkt dat dit bedrag niet voldoende is, kan de gemeente
het bedrag verhogen. In de huurtoeslag geldt voor personen jonger dan 23 jaar een
lagere maximumhuurgrens om in aanmerking te kunnen komen voor huurtoeslag. Indien
het wetsvoorstel Vereenvoudiging van de huurtoeslag wordt aangenomen, wordt deze jongerenleeftijdsgrens
verlaagd naar 21 jaar.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben nog enkele vragen over de vorige informele
raad en de zinnen uit het verslag «Daarnaast heeft Nederland benadrukt in Europees
verband de Europese strategie voor rechten van personen met een handicap 2021–2030
te hebben verwelkomd.3 Het kabinet onderschrijft de doelstelling (wegnemen van drempels en barrières) en
beoogde effecten (zoals toename van de participatie) die de Commissie met deze strategie
nastreeft. Deze doelstelling en beoogde effecten sluiten aan bij de Nederlandse wet-
en regelgeving en het Nederlandse beleid, waarin het bevorderen van inclusie en maatschappelijke
participatie van mensen met een beperking centraal staat.»
Deze leden vragen om een nadere toelichting welke manier de doelstelling en beoogde
effecten aansluiten bij de Nederlandse wet- en regelgeving en hoe deze concreet in
Nederlandse wetgeving tot uiting zijn gekomen, graag met verwijzing naar relevante
artikelen. Ook vragen deze leden wat we van andere lidstaten kunnen leren op dit onderwerp.
Het kabinet heeft de Europese strategie voor rechten van personen met een handicap
2021–2030 verwelkomd en onderschrijft de doelstelling (wegnemen van drempels en barrières)
en beoogde effecten (zoals toename van de participatie) die de Commissie met deze
strategie nastreeft4. Deze doelstelling en beoogde effecten sluiten aan bij Nederlandse wet- en regelgeving
en beleid, waarin het bevorderen van inclusie en maatschappelijke participatie van
mensen met een beperking centraal staat. Bewustwording creëren in de samenleving en
betrokkenheid organiseren van mensen met een beperking zelf (niet over ons, zonder
ons) zijn hierbij belangrijke uitgangspunten. De genoemde doelstelling, effecten en
uitgangspunten van de EU-strategie worden gereflecteerd in het lopend nationaal beleid
dat volgt uit de meerjarige strategie om de ambities van het VN-verdrag inzake de
rechten van personen met een handicap te realiseren5. Hierbij kan gedacht worden aan de Banenafspraak om extra banen te creëren, de maatregelen
die zijn getroffen in het kader van het Breed Offensief om drempels op de arbeidsmarkt
weg te nemen, Simpel Switchen om de overgangen tussen uitkering en (betaald) werk
(en vice versa) te vergemakkelijken, de investeringen ten aanzien van sociaal ontwikkelbedrijven
en beschut werk te versoepelen en het Sociaal Innovatiefonds om inclusief werkgeverschap
te stimuleren. De nationale strategie bevat doelstellingen voor 2040. Het kabinet
werkt momenteel aan een werkagenda met verschillende relevante nieuwe maatregelen
en initiatieven6.
Tegelijkertijd hecht het kabinet veel waarde aan uitwisseling van goede praktijken
en voorbeelden van beleid tussen de lidstaten. Op de Informele Raad Werkgelegenheid
en Sociaal Beleid van 9 en 10 oktober jl. hielden de lidstaten onder Hongaars Voorzitterschap
een gedachtewisseling over de sociale inclusie van personen met een handicap. Sommige
lidstaten noemden dat aanpassingen op de werkplek kosten met zich meebrengen, en dat
er bovendien een gebrek aan kennis is over hoe de aanpassingen uitgevoerd zouden moeten
worden. Daarom worden in deze lidstaten trainingen en financiële prikkels aangeboden
aan werkgevers. Een aantal lidstaten noemden als effectieve maatregel het bieden van
arbeidsondersteuning, jobcoaching en persoonlijke begeleiding aan personen met een
handicap die willen werken. Ook werd genoemd dat het bevorderen van flexibele werktijden
als instrument de arbeidsparticipatie van werknemers met een handicap kan vergroten.
Tot slot werd verwezen naar de noodzaak om het aannemen van werknemers met een beperking
te ontdoen van stereotypes en stigmatisering. Dergelijke goede praktijken en voorbeelden
van goed beleid neemt het kabinet ter inspiratie tot zich bij het uitwerken van een
werkagenda voor de nationale strategie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda voor de Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid over Demografie op
18 en 19 november 2024. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de NSC-fractie onderstrepen de observatie van de Minister dat de omvang
en samenstelling van de Nederlandse bevolking de komende dertig jaar veranderen door
migratie, (dubbele) vergrijzing en toenemende diversiteit. De Staatscommissie Demografische
Ontwikkelingen 2050 concludeert ook dat er keuzes gemaakt moeten worden. Deze leden
vragen de Minister daarom of er op korte termijn Europese besluitvorming wordt verwacht
op het gebied van intergenerationele solidariteit en demografie, en op welke manier
Nederland vertegenwoordigd is bij deze besluitvorming.
Er vindt binnenkort besluitvorming plaats over Raadsconclusies over het waarborgen
van de balans tussen werk en privéleven en gendergelijkheid voor alle generaties in
de context van demografische uitdagingen. Raadsconclusies zijn politieke juridisch
niet-bindende afspraken (handeling zonder rechtsgevolg) waarmee lidstaten over bepaalde
onderwerpen standpunten bepalen. De genoemde Raadsconclusies staan geagendeerd voor
besluitvorming op de Formele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid die plaatsvindt
op 2 december aanstaande. Ik geef in de Geannoteerde Agenda voor deze Formele Raad
aan dat ik voornemens ben namens Nederland in te stemmen met deze Raadsconclusies.
Het kabinet heeft bijzondere aandacht voor gendergelijkheid op de arbeidsmarkt in
relatie tot demografische ontwikkelingen.
Naast de genoemde Raadsconclusies vinden op dit moment geen onderhandelingen plaats
over intergenerationele solidariteit en demografie, en ik verwacht ook geen nieuwe
initiatieven op dit vlak. Uiteraard raken veel verschillende beleidsterreinen indirect
aan demografische ontwikkelingen. Ik zal uw Kamer indien relevant via de gebruikelijke
wijze informeren over nieuwe EU-initiatieven, ook op het gebied van intergenerationele
solidariteit en demografie.
De leden van de NSC-fractie lezen dat het kabinet uitgaat van een brede aanpak rond
gezond langer doorwerken met als stip op de horizon dat uiteindelijk iedereen gezond
werkend het pensioen kan halen. Deze leden lezen daarnaast in de Europese toolbox
demografie dat er wordt gefocust op EU-initiatieven op het vlak van gezond en veilig
werken om ertoe bij te dragen dat werknemers tot het einde van hun loopbaan gezond
en fit blijven. Kan de Minister een overzicht geven van welke EU-initiatieven er op
dit thema zijn, en welke initiatieven het kabinet wil gebruiken in de brede aanpak
rond gezond langer doorwerken? Kan de Minister ook aangeven hoe er op dit moment al
in Europees verband wordt samengewerkt in de brede aanpak rond gezond langer doorwerken?
Er zijn diverse EU-initiatieven op het vlak van gezond en veilig werken en duurzame
arbeidsparticipatie die ertoe bij kunnen dragen dat werknemers tot het einde van hun
loopbaan gezond en fit blijven. Het betreft onder andere de EU-kaderrichtlijn gezond
en veilig werken7, de Raadsaanbeveling betreffende de integratie van langdurig werklozen8, de Raadsaanbeveling over toereikende minimuminkomens9, en de integrale aanpak van mentale gezondheid10. Het kabinet heeft deze initiatieven in algemene zin verwelkomd en betrekt deze ook
in haar eigen beleidsvorming.
De Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid houdt in aanvulling op de genoemde EU-initiatieven
met enige regelmaat gedachtewisselingen over deze thema’s, zo ook op bijvoorbeeld
de Informele ministeriële bijeenkomst van 18 en 19 november.
Als onderdeel van het akkoord «gezond naar het pensioen» hebben kabinet en sociale
partners afgesproken om voor het meireces van 2025 een gerichte en doeltreffende agenda
voor duurzame inzetbaarheid uit te werken die bijdraagt aan gezond langer doorwerken.
Het kabinet wil in de volle breedte kijken naar manieren om gezond langer doorwerken
te bevorderen. Bij de uitwerking zal ook worden bezien of voorbeelden van initiatieven
op het gebied van duurzame inzetbaarheid uit andere landen of op Europees niveau behulpzaam
kunnen zijn.
De leden van de NSC-fracties zijn van mening dat scherp moet worden gekeken naar langer
gezond werken in relatie tot personeelstekorten en toenemende arbeidsongeschiktheid
vanwege langdurige uitval. Aangezien de vermindering van de beroepsbevolking in heel
Europa speelt, vragen deze leden de Minister wat er in Europees verband gebeurt om
uitval door overbelasting aan te pakken.
Ook in Europees verband is er veel aandacht voor het terugdringen van tekorten op
de arbeidsmarkt. In maart 2024 presenteerde de Europese Commissie daartoe haar Actieplan
arbeidskrachten- en vaardighedentekorten.11 In het actieplan wordt slechte arbeidsomstandigheden geïdentificeerd als een van
de drie drijfveren van krapte in de EU. Ik onderschrijf het belang van goede arbeidsomstandigheden
zodat mensen langer en in goede gezondheid kunnen werken, en uitval door overbelasting
wordt voorkomen. Wat betreft een betere bescherming van de gezondheid van werknemers
heeft de Europese Commissie een Strategisch Kader 2021–2027 opgesteld12. Dit kader kondigt aan dat de Europese Commissie een aantal voorstellen zal doen
gericht op een betere bescherming van werknemers. Het gaat daarbij onder meer om beschermende
grenswaarden tegen kankerverwekkende stoffen en andere gevaarlijke stoffen op het
werk. Verder kondigt de Commissie maatregelen aan op het gebied van psychosociale
risico’s op het werk. Onder meer door het uitwisselen van informatie tussen lidstaten
over ervaringen met nationale wetgevende maatregelen (peer review13). Daarnaast zal op verzoek van de Europese Commissie het tripartiete Raadgevend Comité
voor Veiligheid en Gezondheid op het werk adviseren over te nemen beschermende maatregelen.
Zoals de Staatssecretaris Participatie en Integratie in september 2024 tijdens het
Commissiedebat Gezond en Veilig Werken (Kamerstuk 25 883, nr. 504) heeft toegelicht, werkt de Europese Commissie, als opvolging van een resolutie van
het Europees Parlement, aan een voorstel over telewerk en het recht op onbereikbaarheid14. Met het initiatief wordt beoogd bij te dragen aan een goede werk-privé balans van
werknemers, de fysieke en mentale gezondheid te bevorderen en daarmee uitval door
overbelasting tegen te gaan. Na het mislukken van de onderhandelingen tussen de Europese
sociale partners heeft de Europese Commissie weer het initiatief.
In de missiebrief aan de nieuwe Eurocommissaris roept de Commissievoorzitter op tot
een voorstel voor het recht op onbereikbaarheid evenals het verbeteren van arbeidsomstandigheden
en mentale gezondheid op de werkplek15.
De leden van de NSC-fractie lezen dat het Hongaars voorzitterschap beoogt een beleidsdebat
te houden over het ondersteunen van jongeren aan het begin van hun onafhankelijk leven
op het gebied van huisvesting, welzijn en werkgelegenheid. Deze leden vragen de Minister
wat de relatie is tussen de European Housing Act en dit beleidsdebat.
Er is geen directe relatie tussen de gedachtewisseling van de Raad Werkgelegenheid
en Sociaal Beleid en de in de missiebrieven aangekondigde initiatieven van de nieuwe
Europese Commissie. De kwestie van het ondersteunen van huisvesting en werkgelegenheid
van de jeugd behoort tot de prioriteiten van het Hongaarse Voorzitterschap.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.E. van den Broek, adjunct-griffier