Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Koekkoek over de aanpak van institutioneel racisme
Vragen van het lid Koekkoek (Volt) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de aanpak van institutioneel racisme (ingezonden 6 september 2024).
Antwoord van Minister Uitermark (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), mede
namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (ontvangen
8 oktober 2024).
Vraag 1
Welke definitie hanteert u voor institutioneel racisme?
Antwoord 1
Op dit moment gebruiken we de definitie van institutioneel racisme zoals opgesteld
door het College voor de Rechten van de Mens. Het College heeft op verzoek van de
toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) een advies
uitgebracht over de (juridische) definitie van racisme, waaronder institutioneel racisme.
De Tweede Kamer is geïnformeerd over het advies van het College per Kamerbrief op
7 juli 2022.1 In het advies wordt institutioneel racisme omschreven als een maatschappelijk verschijnsel
waarbij processen, beleid of geschreven en ongeschreven regels van instituten leiden
tot structurele discriminatie op grond van ras. Met «institutioneel» wordt hierbij
bedoeld dat dit voorkomt en is ingebed in instituties. Het omvat ook allerlei vormen
van niet-geformaliseerd, sociaal ingesleten gedrag. Het kent uiteenlopende verschijningsvormen
en is door «inbedding» vaak niet direct herkenbaar.
De definitie van institutioneel racisme is niet onomstreden. Een aantal partijen uit
het maatschappelijk middenveld is het niet eens met deze definitie. Er is daarom toegezegd
aan (een deel van) deze partijen dat de bezwaren in kaart worden gebracht en dat er
opnieuw zal worden gekeken naar de definitie bij het onderzoek naar de definitie van
de grond ras in de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb). Dat onderzoek vormt onderdeel
van een groter onderzoek dat het Ministerie van BZK doet naar de reikwijdte van de
Awgb, waarover hieronder (bij vraag 3) meer.
Vraag 2
Deelt u de opvatting van uw voorganger De Jonge dat de term institutioneel racisme
een erkenning is dat in overheidsorganisaties beleidsvorming plaatsvindt en selectieprocessen
tot stand komen die uiteindelijk discriminatoir kunnen uitpakken? Zo niet, waarom
niet?
Antwoord 2
Ja, deze opvatting deel ik. Voormalig Minister De Jonge deelde deze opvatting in het
commissiedebat over racisme en discriminatie van 16 april jl.2 in relatie tot de acties die er Rijksbreed worden genomen om discriminatie te bestrijden,
waaronder op het gebied van risicoprofilering. Hij legde uit dat er bij institutioneel
racisme niet altijd sprake hoeft te zijn van intentioneel racisme. Juist omdat we
weten dat beleid in bepaalde gevallen onbedoeld discriminatoir uit kan pakken, moeten
we hier alert op zijn. Ik wil graag benadrukken dat ik mij hier ook bewust van ben
en het absoluut niet tolereer wanneer het handelen van de overheid discriminatoir
uitpakt. Ik zal me onverminderd blijven inzetten om dit aan te pakken.
Vraag 3
Welke stappen gaat u als verantwoordelijk Minister voor discriminatiebestrijding zetten
om institutioneel racisme – onder meer vastgesteld bij verschillende gemeenten, de
politie en de Belastingdienst3
4 te bestrijden en welk tijdspad hoort daarbij?
Antwoord 3
De bestrijding van institutioneel racisme heeft op diverse manieren de aandacht van
het kabinet. Ten eerste, hebben we de discriminatietoets in het Beleidskompas verstevigd
en een prominentere plek gegeven. Hiermee wordt beoogd discriminerende effecten in
nieuw beleid en wetgeving te voorkomen. Daarnaast heeft het College voor de Rechten
van de Mens een structurele bijdrage toegekend gekregen, naar aanleiding van de toeslagenaffaire,
om gemeenten en uitvoeringsinstanties te trainen in het herkennen en voorkomen van
discriminatie op de werkvloer. Deze training, in de vorm van een e-learning, is inmiddels
door verschillende uitvoeringsorganisaties in gebruik. Ook is het College bezig met
het herzien van hun toetsingskader voor het voorkomen van etnisch profileren bij het
gebruik van risicoprofielen. Ik verwacht het nieuwe kader nog dit kalenderjaar. Ik
zal op basis van het kader de nodige acties nemen om etnisch profileren bij het gebruik
van risicoprofielen te voorkomen.
Daarnaast heeft het kabinet een subsidie aan Movisie en Verweij-Jonker gegeven om
workshops te organiseren en te monitoren voor verschillende uitvoeringsorganisaties
binnen het Rijk. De workshops zijn gericht op het tegengaan van etnisch profileren
door het gebruik van risicoprofielen. Ik verwacht dit najaar een evaluatierapport
van Verweij-Jonker van deze workshops. Hierover zal uw Kamer worden geïnformeerd.
Vervolgens zal er worden gekeken hoe er gevolg kan worden gegeven aan deze workshops.
In 2022 heeft het kabinet de Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme ingesteld.
De Staatscommissie doet onderzoek naar discriminatie en racisme in Nederland, waaronder
naar institutionele discriminatie. De Staatscommissie heeft ook als opdracht om een
doorlichting uit te voeren van de werkwijze en organisatiecultuur van alle (semi)
overheidsinstanties en uitvoeringsinstanties als het gaat om discriminatie en etnisch
profileren. Daartoe heeft de Staatscommissie een instrument ontwikkeld dat overheidsorganisaties
kunnen gebruiken om erachter te komen of er in hun organisatie sprake is van risicofactoren
die tot institutionele discriminatie kunnen leiden. Het instrument is ontwikkeld voor
overheidsdiensten met burgercontacten. Het instrument wordt momenteel in enkele pilots
getest bij de Douane, DUO en de gemeente Arnhem, die daarmee een voortrekkersrol vervullen.
Het voornemen is om het instrument ook geschikt te maken voor de beleidsdepartementen
van de Rijksoverheid. Daar bestaat veel interesse voor het instrument. Daarnaast wordt
in het onderzoek van de Staatscommissie aandacht besteed aan de vraag of het mogelijk
en wenselijk is om te verbieden dat ras en nationaliteit in risicoprofielen worden
toegepast. Ten slotte zal de Staatscommissie in haar onderzoek aandacht besteden aan
een gelijke behandelingsplicht (Public Sector Equality Duty) voor de overheid, naar
Brits en Iers voorbeeld. Op basis van het onderzoek zal de Staatscommissie de regering
adviseren over verdere verbetering van beleid en regelgeving om discriminatie en racisme
tegen te gaan. Het eindrapport van de Staatscommissie zal halverwege 2026 verschijnen.
In het voorjaar van 2025 verwacht ik een tussenrapportage over het doorlichtingsinstrument
en de Public Sector Equality Duty.
Naar aanleiding van eerdere adviezen van de parlementaire onderzoekscommissie effectiviteit
antidiscriminatiewetgeving, het College voor de Rechten van de Mens, de Staatscommissie
en de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme om eenzijdig overheidshandelen
onder de werking van de gelijkebehandelingswetgeving te brengen, ben ik bezig met
een onderzoek naar de Algemene wet gelijke behandeling (hierna Awgb). In het onderzoek
wordt ingegaan op welke wijze de rechtsbescherming tegen mogelijk discriminerend handelen
door de overheid al is geregeld, waar dit mogelijk tekortschiet en hoe uitbreiding
van de bevoegdheid van het College voor de Rechten van de Mens daarin kan voorzien.
Dit betekent dat er onder andere wordt gekeken of risicoprofilering door de overheid
getoetst moet worden op grond van de Awgb. Ik verwacht uw Kamer eind 2024 of in het
eerste kwartaal van 2025 te informeren over de uitkomst van dit onderzoek.
Ook tegen institutioneel racisme op de werkvloer neemt het kabinet actie. De komende
jaren zal de nadruk komen te liggen op het Rijksbreed agenderen, aanjagen en monitoren
van de aanpak van discriminatie en racisme op de werkvloer van de Rijksoverheid. Elke
twee jaar zal binnen de Rijksoverheid kwantitatief (vervolg)onderzoek plaatsvinden
naar discriminatie en racisme op de werkvloer. In het dertigledendebat van 12 september
jl. heb ik uw Kamer toegezegd met departementen afspraken te maken over institutionele
maatregelen tegen discriminatie Rijksbreed, zodat binnen iedere Rijksorganisatie dezelfde
doelen tegen discriminatie worden gesteld. Ik zal mijn plan van aanpak verder toelichten
in de kamerbrief over focusgroepenonderzoek naar racisme binnen de Rijksoverheid.
Dit rapport wordt voor het herfstreces met uw Kamer gedeeld.
Ten slotte, hebben de andere departementen en uitvoeringsorganisaties, zoals de Politie,
de Koninklijke Marechaussee, DUO en de Belastingdienst, stappen gezet met betrekking
tot institutioneel racisme. Uw Kamer wordt op korte termijn uitgebreid geïnformeerd
over deze acties middels de kabinetsreactie op het rapport «Etnisch profileren is
een overheidsbreed probleem» van Amnesty International.
Vraag 4
Hoe manifesteert institutioneel racisme zich volgens u in de digitale sfeer?
Antwoord 4
Er kan sprake zijn van institutioneel racisme in de digitale sfeer wanneer algoritmes
in gevallen structureel en/of collectief groepen mensen achterstellen op basis van
hun (vermeende) etniciteit, bijvoorbeeld door hen vaker te selecteren voor controle.
Het is natuurlijk bijzonder betreurenswaardig dat er algoritmische systemen bij de
overheid discrimineerden, of discriminerende patronen lieten zien. Dit betroffen doorgaans
systemen waarbij algoritmes gericht waren op selectiebeslissingen en/of risicoprofilering.
In die gevallen moet er per definitie selectie plaatsvinden en dan zijn er risico’s
dat er op directe of indirect wijze onderscheid wordt gemaakt en mensen worden achtergesteld.
In de digitale sfeer is de potentiële impact groot. Als algoritmes onrechtmatig worden
ingezet, dan kunnen heel veel mensen hier tegelijk last van hebben. Bovendien kan
het ook lang duren voordat de onrechtmatigheid wordt ontdekt binnen de overheidsorganisatie
waar het algoritme wordt gebruikt. Met name bij indirecte discriminatie is dat lastig
te ontdekken. De gevolgen openbaren zich in veel gevallen pas later. Ook (mogelijk)
gedupeerden komen er pas laat achter, omdat ze niet weten dat een algoritme hier mede
aan ten grondslag ligt.
Het is verder van belang om de digitale sfeer niet los te zien van fysieke werkprocessen
en -instructies. Hier speelt «automation bias» een belangrijke rol. Ambtenaren die
beoordelingen moeten maken, of huisbezoeken doen, laten zich dan sterk leiden door
het oordeel van het algoritme. Dit oordeel kan ook de mogelijke vooroordelen die ambtenaren
hebben ten aanzien van bepaalde groepen in de maatschappij verder versterken.
Tot slot dient opgemerkt te worden dat algoritmische systemen niet zijn opgezet om
doelbewust te discrimineren. Vaker is de overheid zich ervan onbewust dat in de bouw
van het model iets niet klopt, of heeft men te laat in de gaten wat de onbedoelde
gevolgen zijn.
Vraag 5
Kunt u toelichten welke stappen u gaat zetten om institutioneel racisme in de digitale
sfeer – zoals vastgesteld bij algoritmes en AI-systemen5 te bestrijden?
Antwoord 5
Dit kabinet maakt er werk van om algoritmes, en in gevallen ook toepassingen van AI
(die zelfstandig, zelflerend zijn) die gebruikt worden door de overheid, tijdig te
toetsen op mogelijke discriminatie. Als AI en algoritmes worden ingezet, ook als dat
gebeurt bij risicoprofilering, dan dienen de voorwaarden en waarborgen vooraf duidelijk
te zijn. Zodoende is er een algoritmekader voor de overheid opgesteld met daarin een
overzicht van de belangrijkste wettelijke vereisten en geadviseerde maatregelen met
hulpmiddelen om risico’s van bias en discriminatie vroegtijdig te identificeren en
te mitigeren. Een eerste versie van dit kader is bijna gereed en al te bekijken6. Een van de voorgestelde maatregelen in dat algoritmekader zijn toetsen en assessments.
Daarbij valt niet alleen te denken aan de data protection impact assessment (DPIA)
wanneer persoonsgegevens worden verwerkt, maar ook aan het doen van een Impact Assessment
Mensenrechten en Algoritmen (IAMA). Daarnaast worden specifieke toetsen opgenomen
in het algoritmekader om bias te detecteren en te mitigeren. Ook is afgesproken om
voor alle nieuwe hoog-risico algoritmes en voor hoog-risico AI-systemen in de zin
van de AI-verordening die binnen de Rijksoverheid worden gebruikt, een mensenrechtentoets
te laten doen.7 Deze moeten bovendien in het algoritmeregister voor de overheid worden opgenomen.
Bij algoritmes en AI-toepassingen ter ondersteuning van selectiebeslissingen en risicoprofilering
moet duidelijk te volgen zijn hoe besluiten, ook al zijn ze ondersteunend, tot stand
komen.
Voor de navolgbaarheid van besluiten genomen door algoritmes (algoritmische besluitvorming)
is het motiveringsbeginsel leidend. Het moet namelijk voor de belanghebbende inzichtelijk
worden hoe besluiten tot stand zijn gekomen. Zodoende is dan ook in het regeerprogramma
opgenomen dat burgers moeten kunnen weten hoe een (geautomatiseerd) besluit tot stand
is gekomen en moet voor hen duidelijk zijn welke rechtsmiddelen er bestaan in zo’n
geval.
Ook ontwikkelt het kabinet een discriminatieprotocol dat een werkwijze biedt voor
hoe te handelen op het moment dat – alle voorzorgsmaatregelen ten spijt – onrechtmatigheid
wordt geconstateerd bij het gebruik van AI-systemen en algoritmes.8 Dit protocol biedt een werkwijze ten aanzien van de manier waarop klachten en signalen
kunnen worden verwerkt en gedupeerden geholpen kunnen worden. Naar verwachting zal
dit protocol dit najaar op hoofdlijnen gereed zijn.
Tot slot is het vergroten van kennis en bewustzijn bij ambtenaren belangrijk om mogelijke
bias/discriminatie bij de inzet van algoritmes en AI-systemen tijdig te herkennen.
Op verzoek van uw Kamer werd er op basis van de handreiking non-discriminatie een
e-learning module ontwikkeld, bedoeld voor data-analisten. Op 18 september jl. organiseerde
het Ministerie van BZK een bias/discriminatie bijeenkomst waar talrijke experts van
zowel binnen als buiten de overheid van gedachten wisselden over dit onderwerp9.
Vraag 6
Kunt u toelichten welke acties u gaat ondernemen vooruitlopend op de resultaten van
de Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme? Waarom kiest u voor die acties?
Antwoord 6
De Staatscommissie is momenteel nog bezig met de pilots van hun doorlichtingsinstrument.
Zodra de tussenrapportage hierover verschijnt, zal ik bezien hoe we het beste opvolging
kunnen geven aan de aanbevelingen. Ondertussen lopen de acties die zijn opgesomd in
de beantwoording op de vragen 3 en 5 door en zullen we kijken of we het doorlichtinstrument
van de Staatscommissie kunnen aanpassen zodat het ook geschikt is voor de departementen.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Mede namens
F.Z. Szabó, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.