Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid van het lid Inge van Dijk over het bericht 'Marktplaats-melding aan fiscus blijkt ook risico voor uitkering; 'Overheid heeft geen goed track record in zulke zaken''.
Vragen van het lid Inge van Dijk (CDA) aan de Staatssecretaris van Financiën en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht «Marktplaats-melding aan fiscus blijkt ook risico voor uitkering; «Overheid heeft geen goed track record in zulke zaken»» (ingezonden 6 maart 2024).
Antwoord van Minister Schouten (Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen), mede namens
de Staatssecretaris Van Rij (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst) (ontvangen
24 april 2024). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 1349.
Vraag 1
Hoe beoordeelt u het risico dat experts signaleren dat de informatiedeling rondom
online verkopen een eigen leven kan gaan leiden, als dit op een gegeven moment wordt
gebruikt om mensen te categoriseren als potentiële fraudeurs en kan leiden tot terugvorderingen,
met als risico een nieuwe «affaire»?1
Antwoord 1
Op 23 april heeft de Staatssecretaris van Financiën, Fiscaliteit en Belastingdienst
een brief aan uw Kamer gestuurd over de DAC7 richtlijn, de werking daarvan en de wijze
waarop de Belastingdienst uitvoering geeft aan de richtlijn.
Voor het beantwoorden van de vragen is het goed om te weten dat de DAC7 richtlijn
geen nieuwe (fiscale) verplichtingen voor verkopers, verhuurders en aanbieders van
dienstverlening via online platformen in het leven roept. Hierbij verwijzen wij graag
naar de beantwoording van de Kamervragen van het lid Idsinga et al.2 Ook de verplichting voor uitkeringsgerechtigden om (belastbare) inkomsten aan te
geven bij de Belastingdienst (of te melden bij uitkeringsinstanties als SVB, UWV en
de gemeente) bestaat al langer.
De gegevens die de inspecteur van de Belastingdienst op grond van de DAC7 richtlijn
ontvangt vormt voor de inspecteur informatie aan de hand waarvan hij de juistheid
en volledigheid van de door de belastingplichtige ingediende aangiften beter kan controleren.
Dit bevordert een juiste belastingheffing en daarmee de belastingmoraal. De richtlijn
kan helpen om vast te stellen of sprake is van een bron van inkomen waarover belasting
moet worden betaald. In de context van de beantwoording van deze en volgende vragen
is voornamelijk de inkomstenbelasting relevant.
Door de richtlijn is er sprake van informatiedeling tussen de platformen en de Belastingdienst,
van categorisering van personen is geen sprake. Er is geen wettelijke grondslag voor
verdere deling van deze gegevens. De informatie dient als hulp voor het controleren
of aan de fiscale verplichtingen worden voldaan, dit proces lichten we in de verdere
beantwoording nader toe. De waarschijnlijkheid dat het risico zich gaat verwezenlijken
achten wij klein.
Vraag 2
Klopt het dat, als gevolg van de nieuwe regelgeving, gemeenten veel vaker via de Belastingdienst
een seintje kunnen krijgen over bijverdiensten van mensen met een uitkering, en kan
dit inderdaad leiden tot extra controles en/of korten op een uitkering?
Antwoord 2
Nee, gemeenten zullen niet als gevolg van de richtlijn (vaker) seinen ontvangen van
de Belastingdienst. Gegevens die onder de DAC7 richtlijn aan de Belastingdienst worden
geleverd, worden niet aan het Inlichtingenbureau verstrekt. Ook worden niet alle bijverdiensten
meegenomen, hierbij verwijs ik naar de antwoorden bij vraag 3.
De gegevens die de platformen voor het uitvoeren van de DAC7 richtlijn aan de Belastingdienst
leveren, gebruikt de Belastingdienst als contra-informatie om te beoordelen of aan
fiscale verplichtingen wordt voldaan.
Gedurende de looptijd van een bijstandsuitkering dienen gemeenten vast te stellen
of de bijstandsuitkering rechtmatig is. In opdracht van het Ministerie van SZW ondersteunt
het Inlichtingenbureau gemeenten bij het vaststellen van de rechtmatigheid. Het Inlichtingenbureau
kan informatie over inkomen en vermogen opvragen bij de Belastingdienst in de vorm
van Ja/Nee vragen. Op basis van informatie die het Inlichtingenbureau van, onder andere,
de Belastingdienst krijgt kan de gemeente er voor kiezen navraag te doen bij de bijstandsgerechtigde.
De Belastingdienst levert geen exacte bedragen bij deze informatie uitvraag. Op de
vraag of sprake is van inkomen (box 1) of vermogen (box 3) wordt slechts gerapporteerd
met Ja/Nee, als zijnde wel of geen geconstateerd inkomen of vermogen. Deze informatie
is gebaseerd op de belastingaanslag die de Belastingdienst oplegt op basis van de
Belastingaangifte van de burger. Het signaal dat sprake is van box 1 inkomen (J/N)
volgt in de meeste gevallen nadat de Belastingdienst de belastingaanslag voor het
betreffende belastingjaar heeft vastgesteld.
Concreet zijn er drie opeenvolgende processen:
1. De Belastingdienstontvangt informatie in kader van DAC7 en kan deze informatie gebruiken
als contra-informatie om te beoordelen of aan de fiscale verplichtingen is voldaan
en soms ook om een ambtshalve aanslag op te leggen.
2. Via het Inlichtingenbureau worden gemeenten geïnformeerd over inkomen uit box 1 en
vermogen in box 3 op basis van J/N.
3. De gemeente kan ervoor kiezen navraag te doen in geval sprake is van een J bij box
1 of box 3 bij de burger en/of de Belastingdienst.
Gemeenten hebben het initiatief voor het opvragen van de informatie. Dat betekent
dat door de richtlijn er niet vaker een signaal richting de gemeente gaat. Rekening
houdend met de vrijlating uit inkomsten, kan het zo zijn dat de hoogte van de uitkering
daarop wordt aangepast. De gemeente doet zorgvuldig en deugdelijk onderzoek en geeft
mensen de kans hun situatie uit te leggen. Daarbij past dat er aandacht is voor de
individuele omstandigheden van de betrokkene.
Dit sluit aan bij de beleidstheorie van de Participatiewet. Solidariteit met elkaar
is de basis van de Participatiewet en ons sociale stelsel. Het is voor een duurzame
houdbaarheid van het sociale stelsel belangrijk dat het maatschappelijk draagvlak
daarvoor blijft bestaan. Dit vergt een goede balans tussen rechten en plichten.
Vanwege het complementaire karakter van de bijstand worden in de Participatiewet alle
bijverdiensten in aanmerking genomen, tenzij de wet dit expliciet anders bepaalt (zie
de artikelen 31 t/m 33 van de Participatiewet).
Alle eigen inkomsten van bijstandsgerechtigden, waaronder ook begrepen worden de inkomsten
uit marginale zelfstandige activiteiten of hobbymatige verkoop, moeten dan ook in
beginsel in mindering worden gebracht op de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
Hierbij kent de Participatiewet een vrijlating van inkomsten uit arbeid van maximaal
€ 264,– per maand, voor zover dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan de
arbeidsinschakeling. Ten aanzien van bijstandsgerechtigden die inkomsten verwerven
uit marginale zelfstandige activiteiten of uit hobbymatige verkoop volstaan de in
de wet opgenomen algemeen geldende regels met betrekking tot de verrekening van die
eigen inkomsten ongeacht of deze inkomsten fiscaal als inkomen wordt gezien. Inkomsten
uit marginale zelfstandige activiteiten zijn immers niet anders te waarderen dan inkomsten
uit bijvoorbeeld enkele uren arbeid in loondienst. De ervaring leert dat deze bepalingen
in de praktijk voldoende ruimte bieden aan gemeenten, om daar waar dit noodzakelijk
is, recht te doen aan de bijzondere individuele omstandigheden van de bijstandsgerechtigde.3
De bijstandsgerechtigde zelf is hierbij gehouden aan de inlichtingenplicht.4 Dit betekent dat de bijstandsgerechtigde alle wijzigingen in zijn of haar persoonlijke
omstandigheden die van invloed kunnen zijn op (de hoogte van) het recht op algemene
bijstand moet doorgeven aan de gemeente. De gemeente moet bij het toekennen van een
aanvraag van een bijstandsuitkering de betrokkene op zijn rechten en plichten wijzen.
Het is belangrijk dat gemeenten zich inspannen om de plichten toe te lichten, zodat
mensen begrijpen wat van hen verlangd wordt. Hierdoor kunnen fouten worden voorkomen.
Vraag 3
Zijn er objectieve criteria of richtlijnen om een onderscheid te maken tussen de verkoop
van privéspullen, wat volgens vaste rechtspraak voor ontvangers van bijstand niet
verboden is, en echt handelen, aangezien de opbrengst van incidentele verkoop van
privégoederen in het algemeen niet als inkomen wordt aangemerkt en daarover in beginsel
ook geen mededeling hoeft te worden gedaan?
Antwoord 3
Voor de inkomstenbelasting geldt dat moet worden beoordeeld of er sprake is van een
bron van inkomen. Bij verkoop, verhuur en dienstverlening door particulieren via online
platformen als Marktplaats of Vinted is sprake van een bron van inkomen als het doel
is voordeel te halen uit de verkoop of verhuur van de producten of diensten. Daarbij
moet de verwachting dat er voordeel kan worden behaald wel realistisch zijn. Als de
kosten naar verwachting hoger zijn dan de vergoeding, dan is er geen sprake van een
bron van inkomen en hoeft dat niet te worden aangegeven. Hieronder wordt dit toegelicht
aan de hand van twee voorbeelden:
Voorbeeld 1
Iemand heeft in de winkel nieuwe babykleding aangeschaft voor € 500. Na een jaar is
de kleding te klein geworden. Deze kleding wordt vervolgens te koop aangeboden op
een tweedehandskledingsite. Met de verkoop van de gebruikte babykleertjes wordt € 150
opgehaald.
De kosten voor het aanschaffen van de nieuwe kleding zijn in dit geval hoger dan de
verkoopopbrengst van de tweedehands kleding. In dit geval is er geen sprake van een
bron van inkomen en hoeft er geen belasting betaald te worden over deze inkomsten.
Voorbeeld 2
Iemand merkt dat er op een tweedehandskledingsite veel vraag is naar zogenaamde «Vintage»
kleding. Vervolgens besluit deze persoon wekelijks naar verschillende kringloopwinkels
te gaan en koopt daar kledingstukken waarvan verwacht wordt dat deze met winst verkocht
kunnen worden. Jaarlijks wordt voor € 1.000 kleding ingekocht. De kleding wordt vervolgens
te koop aangeboden op een tweedehandskledingwebsite. Door de verkoop wordt er jaarlijks
een opbrengst van € 1.900 behaald. In dit geval is er sprake van een bron van inkomen
en moet er belasting betaald worden over deze inkomsten.
Vraag 4
Kan het volgens u bijvoorbeeld een uitkomst van de gegevensdeling zijn dat iemand
die 30 kinderkleertjes (van eigen kinderen) voor een euro per stuk verkoopt, waarvan
data wordt gedeeld door de Belastingdienst, extra gecontroleerd wordt of gekort wordt
op een uitkering?
Antwoord 4
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 deelt de Belastingdienst alleen op verzoek
gegevens en deze zien niet op DAC7-gegevens maar gegevens betreffende het vastgesteld
inkomen box 1 of vermogen box 3.
Onderdeel van de DAC7 richtlijn is een uitzondering voor verkopers van goederen die
incidenteel actief zijn op platformen zoals Vinted of Marktplaats. Voor deze uitgezonderde
verkopers hoeven platformen op grond van de richtlijn geen persoonsgegevens te verzamelen.
Van een incidentele verkoper is sprake als de verkoper van goederen in een kalenderjaar
minder dan 30 transacties heeft verricht en hij niet meer dan € 2.000 met de in dat
jaar verrichte transacties heeft verdiend (hierna: de drempel). Als over een verkoper
niet wordt gerapporteerd, betekent dat niet automatisch dat hij niet belastingplichtig
is over de opbrengst van zijn transacties en vice versa. De rapportagedrempel staat
immers los van de vraag of een verkoper belasting is verschuldigd over de opbrengst
van verkoop, verhuur of dienstverlening via online platformen. De fiscale regels hiervoor
zijn met de invoering van DAC7 niet gewijzigd.
De gegevens over de verkopen wordt dus niet gedeeld door de Belastingdienst. En ook
al is in het voorbeeld de drempel van dertig verkopen overschreden, is het niet aannemelijk
dat deze dertig euro leiden tot een vorm van inkomen. Zie hiervoor het voorbeeld 1
onder antwoord op vraag 3. Ook is het van belang om op te merken dat de richtlijn
geen wijziging met zich meebrengt in de bestaande uitwisseling van gegevens met andere
(overheids)partijen.
Vraag 5
Hoe wilt u voorkomen dat het uitwisselen van data onbedoelde gevolgen heeft voor bijstandontvangers?
Antwoord 5
Het doel van de DAC7 richtlijn is onder andere het tegengaan van het buiten het zicht
van de Belastingdienst houden van belastbare inkomsten. De beantwoording van vraag
2 laat zien dat de uitwisseling van data aansluit bij bestaande processen, en dat
er geen grondslag is voor verdere deling van deze gegevens.
Het doel van de DAC7-richtlijn is om met behulp van automatische uitwisseling van
gegevens, zoals bepaald door de eerdergenoemde drempel, lidstaten beter in staat te
stellen om te beoordelen of iemand naar nationaal belastingrecht belasting had moeten
betalen. De DAC7 richtlijn hanteert hiervoor de eerdergenoemde drempel (zie ook antwoord
op vraag 4). Zoals gezegd bij het antwoord op vraag 2 kunnen deze gegevens op termijn
worden gebruikt als contra-informatie bij de aangifte Inkomstenbelasting. Als de Belastingdienst
de contra-informatie van platformen ontvangt en duidelijk is hoe deze informatie kan
worden gebruikt zal dat niet meteen leiden tot een aanpassing: een inspecteur controleert
en valideert de informatie nog.
Pas als de inspecteur van oordeel is dat een afwijking van de aangifte bij de Belastingdienst
gerechtvaardigd is, legt hij conform die afwijking een aanslag op. Pas als de aangifte
definitief is, komen de betreffende gegevens in aanmerking voor het signaleren van
samenloop door het Inlichtingenbureau. Als dit het geval is, kan de doorgegeven informatie
een effect hebben op de bijstandsuitkering.
Als blijkt dat een bijstandsgerechtigde inkomen niet heeft opgegeven en daarmee de
inlichtingenplicht heeft geschonden, dan kan dit leiden tot een boete, terugvordering
of herziening van de uitkering. Dit is niet anders dan de huidige situatie.
Omdat sprake is van een nieuwe richtlijn zien wij aanleiding om de gevolgen van de
gegevensdeling voor uitkeringen actief te monitoren en mogelijke dilemma’s of knelpunten
of onbedoelde gevolgen nader in kaart te brengen. Hiervoor informeert de Minister
voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen u nader in de Stand van de Uitvoering
sociale zaken in december 2024.
Daarop vooruitlopend kan een gemeente preventie inzetten. Preventie is dan zowel voorlichting,
informatie en advies als toezicht. Op het gebied van sociale zekerheid zet Team Preventie
zich in om te verkennen hoe wetgeving, beleid en uitvoering beter kunnen samenwerken
om de kans op fouten en vergissingen door mensen te verminderen5. Ook is het belangrijk dat gemeenten voldoende informatie krijgen, bijvoorbeeld via
de VNG of Gemeentenieuws SZW, hoe klantmanagers dienen om te gaan met deze nieuwe
richtlijn en de gevolgen daarvan.
Vraag 6
Zijn er waarborgen in het proces die ervoor kunnen zorgen dat ontvangen data niet
direct leidt tot terugvorderingen, fraudeverdenkingen en extra controles, bijvoorbeeld
door de informatie te verifiëren bij de betreffende bijstandsontvanger?
Antwoord 6
Zoals bij vraag 5 aangegeven gebruikt de Belastingdienst de gegevens uit de DAC7-richtlijn
als contra-informatie om te beoordelen of aan de fiscale verplichtingen is voldaan
en volgt er in het proces contact met de belastingplichtige en een afweging als er
aanleiding is om te corrigeren.
Zoals aangegeven bij vraag 2 en 5 is het van belang dat gemeenten duidelijke en goede
informatie verstrekken over de verplichtingen van bijstandsgerechtigden.6 De gemeente moet bij de toekenning van de aanvraag van een bijstandsuitkering zorgen
dat betrokkene op zijn rechten en plichten als bijstandsgerechtigde wordt gewezen.
Het is belangrijk dat gemeenten zich inspannen om de plichten toe te lichten, zodat
mensen begrijpen wat van hen verlangd wordt.
Hierdoor kunnen fouten worden voorkomen. Zoals toegelicht bij vraag 5 is het inzetten
van preventieve voorzieningen zoals informatie en advies in dit verband cruciaal.
De gemeente mag niet zonder meer de hoogte van de bijstandsuitkering verlagen enkel
op basis van een signaal van het Inlichtingenbureau. Dat kan in casu ook niet omdat
het signaal alleen luidt: Er is sprake van box 1 inkomen. De hoogte daarvan moet nog
worden onderzocht door de gemeente, bij de burger en/of bij de Belastingdienst (werkproces
3).
De gemeente dient de bijstandsgerechtigde te informeren over het ontvangen signaal
en te vragen om een toelichting en om eventueel relevante aanvullende informatie.
Vervolgens dient de gemeente de bijstandsgerechtigde uit te nodigen voor een gesprek
over mogelijke bijzondere individuele omstandigheden. Tevens wordt de bijstandsgerechtigde
bij het voornemen tot handhaving in de gelegenheid gesteld een zienswijze te geven.
Deze betrekt de gemeente bij de uiteindelijke besluitvorming.
Vraag 7
Wat zou in dit geval uw antwoord zijn op de vraag zoals organisatiewetenschapper Christine
Moser van de Vrije Universiteit zich stelt, of de omvang van de door de wet bestreden
vermeende fraude in verhouding staat tot de maatregelen en hoeveelheid data die daarvoor
worden verzameld en gedeeld?
Antwoord 7
Het doel van de richtlijn is lidstaten in staat stellen om personen te houden aan
geldende nationale belastingverplichtingen. Dit versterkt de belastingmoraal en sluit
ook aan bij het complementaire karakter van de Participatiewet. En zoals al aangegeven
bij vragen 2, 4 en 5 geeft de richtlijn extra informatie en creëert geen afwijkingen
van bestaande gegevensuitwisselingen tussen overheden of werkprocessen
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 2 nemen gemeenten vanwege het complementaire
karakter van de bijstand alle bijverdiensten van de bijstandsgerechtigde in aanmerking.
Bij de beantwoording van de Kamervragen van het lid Mohandis (Groenlinks-PvdA7) over de inlichtingenplicht in de bijstand is door de Minister voor Armoedebeleid,
Participatie en Pensioenen ook aangegeven dat solidariteit met elkaar de basis is
van de Participatiewet en ons sociale stelsel. Het is voor een duurzame houdbaarheid
van het sociale stelsel belangrijk dat het maatschappelijk draagvlak daarvoor blijft
bestaan. Dit vergt een goede balans tussen rechten en plichten.
De inlichtingenplicht van de bijstandsgerechtigde en de informatie van het Inlichtingenbureau
hebben daarbij als doel de gemeente te laten beschikken over de informatie die nodig
is om de rechtmatigheid van de uitkering te kunnen controleren.
Vraag 8
Bent u het met Christine Moser eens dat dit soort dingen een eigen leven kunnen gaan
leiden, zoals bij de toeslagenaffaire waarbij mensen, ongeacht of lijstjes waarop
ze stonden doelmatig waren, extra gecontroleerd werden?
Antwoord 8
Recente onderzoeken8 hebben aangetoond dat er een risico bestaat dat een overheid burgers niet voldoende
beschermt in hun rechten. Dat betekent dat goed doorleefd moet worden wat de precieze
impact is van wet- en regelgeving op mensen en processen. De overheid heeft dus zowel
aan de beleidskant als aan de uitvoeringskant een belangrijke taak om te zorgen dat
een dergelijk risico zich niet realiseert. De richtlijn en de toepassing daarvan kent
waarborgen die in bovenstaande antwoorden zijn toegelicht. Bovendien is er geen grondslag
om de DAC7 data te delen tussen overheden. Daarmee achten wij de kans gering dat toepassing
van deze richtlijn een zogezegd eigen leven gaat leiden.
De DAC7-richtlijn is de uitkomst van intensief overleg en onderhandelingen tussen
de lidstaten, de Europese Commissie en het Europees Parlement. De European Data Protection
Board9 heeft over de richtlijn positief geadviseerd.10 De Autoriteit Persoonsgegevens heeft een blanco advies uitgebracht.11 De eerste rapportages over de uitwerking van deze richtlijn zijn pas sinds begin
dit jaar door de Belastingdienst ontvangen. De richtlijn is relatief recent in werking
getreden. Het is daarom momenteel nog niet volledig duidelijk wat de impact van deze
nieuwe wet- en regelgeving is. Er zal goed gekeken moeten worden hoe we dit als overheid
kunnen en mogen gebruiken.
Dat neemt niet weg dat alle betrokken partijen voor een goede beveiliging van persoonsgegevens
moeten zorgen en dat gegevens alleen voor de beleidsdoelen van de richtlijn gebruikt
mogen worden (het vereiste van doelbinding).12
Vraag 9
Wat vindt u van de reactie van emeritus lector Armoede Interventies aan de Hogeschool
van Amsterdam Roeland van Geuns: «Natuurlijk zitten er ook mensen bij die echt een
boterham verdienen met een online handeltje. Maar dit is op jacht gaan naar kleine
visjes»?
Antwoord 9
Er is geen sprake van verandering in de regelgeving als het gaat om fiscale regelingen
of de bijstand. De (persoons)gegevens die de Belastingdienst van platformen krijgt
aangeleverd hebben als doel om te kunnen bepalen of naar nationaal belastingrecht
sprake is van belastbaar inkomen of belastbare omzet. Als wordt vastgesteld dat sprake
is van belastbaar inkomen, is dat voor gemeenten relevante informatie omdat dit inkomen
van invloed kan zijn op (de hoogte van) het recht op een bijstandsuitkering. Daarmee
bevorderen de gegevens (vastgesteld inkomen box 1 of vermogen box 3) in het kader
van de Participatiewet een correcte uitgave van publieke middelen. Als iemand immers
inkomsten uit werk niet zou opgeven, en de Belastingdienst bij een controle dit wel
zou signaleren en meewegen in een aanslag, dan zou de gemeente dit ook meewegen.
Vraag 10
Bent u bereid de gevolgen voor de bijstand van de nieuw gedeelde data van platformen
te monitoren en daarover aan de Kamer te rapporteren wanneer de uitkomsten daartoe
aanleiding geven, bijvoorbeeld wanneer veel meer controles of kortingen plaatsvinden
door informatie van de Belastingdienst?
Antwoord 10
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen informeert uw Kamer via
de Stand van de Uitvoering sociale zaken in december 2024 over de effecten van de
gegevensdeling van platformbedrijven op de handhavingsactiviteiten van gemeenten (zie
ook antwoord vraag 5).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen -
Mede ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.