Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Hermans, Wilders, Omtzigt en Van der Plas over het bericht 'Ingrijpend miljardenpakket voor opkoop boeren moet koude sanering veestapel voorkomen'
Vragen van de leden Hermans (VVD), Wilders (PVV), Omtzigt (Nieuw Sociaal Contract) en Van der Plas (BBB) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het bericht «Ingrijpend miljardenpakket voor opkoop boeren moet koude sanering veestapel voorkomen» (ingezonden 4 april 2024).
Antwoord van Minister Adema (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 5 april
2024).
Vraag 1, 2 en 4
Kunt u een toelichting geven op de berichtgeving waarin wordt gesteld dat u voornemens
bent om een aantal maatregelen uit te werken naar aanleiding van de aangenomen motie-Van
Campen?1
Deelt u de mening dat deze motie vraagt om een plan van aanpak om de mestcrisis het
hoofd te bieden en niet in de eerste plaats om een uitkoopregeling voor boeren zoals
de berichtgeving in de Telegraaf suggereert?
Kunt u per maatregel aangeven of u deze al dan niet in voorbereiding heeft? Zo ja,
is dit een volledig beeld? Zo nee, aan welke regelingen werkt u aanvullend?
Antwoord 1, 2 en 4
Het kabinet wil voorkomen dat bedrijven, die passen in het landbouwsysteem van de
toekomst, gaan omvallen vanwege de situatie op de mestmarkt en wil voorkomen dat er
een ongecontroleerde koude sanering plaatsvindt en -conform de aangenomen motie Grinwis2- voorkomen dat er generieke kortingen plaats moeten gaan vinden. Het is onvermijdelijk
dat er maatregelen worden getroffen om dit te voorkomen. De Kamer heeft daarnaast
met de motie Van Campen3 het kabinet verzocht om een plan van aanpak te maken om een mogelijke mestcrisis
het hoofd te bieden. Over de uitvoering van deze motie heb ik meerdere malen met de
Kamer gesproken, en daarbij is door woordvoerders ingebracht dat er breed gekeken
zou moeten worden naar alle mogelijk maatregelen om de situatie op de mestmarkt te
verlichten. Er zijn noch in de motie Van Campen, noch in genoemde gedachtewisselingen
daarover met de Kamer, voorbehouden gemaakt over de elementen die wel of geen onderdeel
zouden mogen uitmaken van het plan van aanpak. Zoals ook door mij aangegeven in die
wisselingen met de Kamer, zijn er geen simpele oplossingen voor de situatie op de
mestmarkt, omdat met het vervallen van de derogatie, onder meer vanwege onvoldoende
voortgang op de verbetering van de waterkwaliteit, de mestplaatsingsruimte substantieel
afneemt. Het kabinet heeft de afgelopen maanden diepgaand en breed gekeken wat de
inhoud van dit plan van aanpak zou kunnen en moeten zijn en wat daarvan de haalbaarheid
en de effecten zouden kunnen zijn. Voor de situatie die gedurende vele decennia is
ontstaan, zijn geen eenvoudige of pijnloze oplossingen, om de balans tussen mestproductie
en mestplaatsing te herstellen. De afgelopen periode heb ik ook intensief gesproken
met de agrarische sector, wetenschappers, de banken en de zuivelindustrie.
Ter uitvoering van de motie heeft het kabinet een samenhangend plan van aanpak in
voorbereiding. Naar aanleiding van uw vraag 4 treft u in de bijlage de elementen van
dit plan van aanpak. Het voorgenomen plan van aanpak is wel nadrukkelijk een samenhangend
geheel aan gebalanceerde maatregelen, die elkaar versterken en niet los van elkaar
kunnen worden gezien. Nadrukkelijk wordt daarbij aangetekend dat deze maatregelen
ook Europeesrechtelijke dimensies kennen. Daar waar er middelen benodigd zijn voor
maatregelen, zijn deze indicatief genoemd. Het plan van aanpak dat in overweging is,
is breed en bevat verschillende elementen die de druk op de mestmarkt moeten verlichten.
Een beëindigingsregeling is slechts één van de onderdelen van dit samenhangende pakket
en vormt flankerend beleid bij de overige onderdelen van het pakket en is tegelijkertijd
op zichzelf staand, zonder flankerende regelgeving, veel minder effectief. Het gaat
hier nadrukkelijk om een samenhangend en integraal plan van aanpak met verschillende
maatregelen die invloed hebben op mestproductie, mestplaatsing en mestverwerking/export.
Vraag 3, 5 en 6
Bent u bereid om tijdens deze formatiefase geen nieuw beleid met uitbreiding van uitkoopregelingen
af te kondigen?
Kunt u de urgentie beschrijven die maakt dat besluitvorming over een dergelijk pakket
noodzakelijk is?
Wat zijn de kritische beslismomenten voor het kabinet, de Tweede Kamer en de Europese
Commissie over een dergelijk pakket?
Antwoord 3, 5 en 6
Urgentie en onvermijdelijkheid
Er zijn grote zorgen in de agrarische sector over de druk op de mestmarkt en de stijgende
mestafzetkosten. Met de afbouw van de derogatie neemt deze spanning op de mestmarkt,
die boerenbedrijven en hun gezinnen stevig raakt, nog verder toe. Ook jonge boeren
delen hun zorgen en zien de toekomst van hun bedrijf somber in. Het verdienvermogen
van boeren staat met de uitdagingen op het boerenerf en deze oplopende kosten voor
mestafzet, behoorlijk onder druk. De zorg bestaat dat deze situatie zal leiden tot
ongerichte faillissementen van in de kerngezonde bedrijven. Veehouderijen met meer
mest dan zij op eigen grond mogen plaatsen, uitgedrukt in stikstof en/of fosfaat,
hebben een mestoverschot en moeten dat afvoeren van het bedrijf. In 2023 hebben veehouderijen
met een mestoverschot veelal meer moeite gehad om hun mest af te zetten. Waar 2022
een relatief goed jaar was om dierlijke mest af te zetten tegen relatief lage kosten,
omdat de kunstmestprijzen hoog waren en de weersomstandigheden goed, was dat in 2023
niet het geval. De mestafzetprijzen, de vergoeding om mest af te nemen, zijn in 2023
na een nat voorjaar fors gestegen. Door het natte voorjaar konden akkerbouwers niet
of minder bemesten met drijfmest, maar kozen zij deels voor het gebruik van kunstmest.
Daarnaast is door maatregelen samenhangend met de derogatiebeschikking, zoals de invoering
van bufferstroken, de aanwijzing van nutriënten verontreinigde gebieden en (de eerste
stap in) de afbouw van de dierlijke stikstof mestgift op derogatiebedrijven, de plaatsingsruimte
voor dierlijke mest afgenomen.
Met name de verdere afbouw van de derogatie heeft een groot effect op de mestmarkt
in de komende jaren. De plaatsingsruimte voor stikstof uit dierlijke mest neemt voor
elke individueel bedrijf met een derogatievergunning af (tot 170 kilogram (kg). stikstof
per hectare in 2026). De mate van afname van de plaatsingsruimte verschilt per bedrijf.
Nationaal neemt hiermee de plaatsingsruimte voor stikstof uit dierlijke mest af. Het
Nederlands Centrum voor Mestverwaarding (NCM) heeft een inschatting gemaakt van de
totale hoeveelheid (uitgedrukt in miljoen kg stikstof). Deze vermindering van plaatsingsruime
is ongeveer 65 miljoen kg stikstof in 2026 (53 miljoen kg stikstof door afbouw derogatie
en naar schatting ongeveer 12 miljoen kg stikstof in verband met invoering bufferstroken).
Wat betreft fosfaat heeft alleen de invoering van bufferstroken een effect op de plaatsingsruimte,
waardoor de plaatsingsruimte voor fosfaat slechts in beperkte mate verandert. Kortom,
de mestmarkt zal verder uit balans raken omdat de plaatsingsruimte voor stikstof uit
dierlijke mest verder afneemt, terwijl de mestproductie zonder maatregelen niet evenredig
zal afnemen. Dat heeft grote financiële gevolgen voor bedrijven die mest moeten afvoeren,
met name voor melkveebedrijven en varkensbedrijven. Tot slot leidt de situatie zonder
derogatie tot meer kunstmestgebruik, dat leidt tot CO2-emissie en hogere aankoopkosten voor agrarische ondernemers.
Gezien de moeilijke situatie op de mestmarkt en de wens vanuit sectorpartijen en de
Tweede Kamer (motie Flach c.s., Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 76) heb ik met de Europese Commissie besproken of een nieuw derogatieverzoek mogelijk
is. Een hogere norm dan 170 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare op grasland
of voor bedrijven met grotendeels grasland is milieukundig vanuit de waterkwaliteit
goed te onderbouwen, op basis waarvan de EC aan Nederland voorheen een derogatie heeft
verleend. Hoewel de waterkwaliteit in Nederland nog niet aan de normen van de Nitraatrichtlijn
en de Kaderrichtlijn Water voldeed, heeft de EC in 2022 nog éénmaal een derogatie
verleend, mede tegen de achtergrond van de stikstofaanpak zoals gepresenteerd in het
NPLG. In dit besef heb ik evengoed bij de EC, mede op verzoek van de Kamer en de sector,
de mogelijkheden van een nieuwe, beperkte (grasland)derogatie besproken. De EC heeft
mij duidelijk aangegeven hiervoor geen enkele ruimte te zien, ook niet voor een derogatie
die zich zou beperken tot grasland en tot grondgebonden bedrijven, omdat er in Nederland
geen verbetering is te zien in de waterkwaliteit. Hoewel ik de teleurstelling en het
onbegrip van de agrarische sector over het verlies van derogatie begrijp, is er daarmee
geen mogelijkheid om de plaatsingsruimte voor dierlijke mest groter te laten zijn
dan het afbouwpad van de derogatie, dan – vanaf 2026 – 170 kg stikstof per hectare.
Ik wil helder zijn dat er daarmee nu geen perspectief is op een nieuwe of aangepaste
derogatie, om geen valse hoop te bieden aan de sector. Al zal ik mij in Europees verband
blijven inzetten om verlichting te bieden voor de situatie op de mestmarkt.
De afbouw van de plaatsingsruimte voor dierlijke mest raakt veel familiebedrijven,
onder meer in de melkveehouderij, die voorheen geen of nauwelijks mest hebben moeten
afzetten, omdat zij met de derogatie (grotendeels) de mest op hun eigen grond konden
plaatsen. En daarenboven een fors hogere prijs moeten betalen voor de mestafzet. Bedrijven
waarvan de algemene consensus is dat zij horen bij een duurzaam toekomstperspectief
van een grondgebonden melkveehouderij en dat zij mee moeten kunnen in de onvermijdelijke
transitie van de landbouw. Zeker ook voor jonge boeren is dit een moeilijke situatie.
Waar juist zij behoefte hebben aan toekomstperspectief, worden zij nu geconfronteerd
met grote onzekerheid. Het kabinet wil voorkomen dat bedrijven, die passen in het
landbouwsysteem van de toekomst, gaan omvallen wil voorkomen dat er een ongecontroleerde
koude sanering plaatsvindt en -conform de aangenomen motie Grinwis4- voorkomen dat er generieke kortingen plaats moeten gaan vinden. Het kabinet meent
dat de impact van een mogelijke generieke korting voor het voortbestaan van de (melkveehouderij)sector
onvoorstelbaar groot is. Tot slot moet ook de mestproductie in balans worden gebracht
met de mestplaatsingsruimte, vanuit het oogpunt van het behalen van de wettelijke
doelen, zoals de KRW-doelen op het gebied van waterkwaliteit. Het nemen van maatregelen
is daarbij onvermijdelijk, waarbij geen eenvoudige of pijnloze oplossingen zijn. Hoe
langer hiermee wordt gewacht, hoe groter het probleem wordt, hoe langer de onzekerheid
voortduurt voor agrarische bedrijven die juist vragen om een handelings- en toekomstperspectief.
Het is daarom volgens het kabinet noodzakelijk dat overheid en sector gezamenlijk
de verantwoordelijkheid nemen om nu te handelen. Dit kabinet vindt de situatie zeer
urgent en is voornemens om, na definitieve besluitvorming, op korte termijn een plan
van aanpak aan de Kamer te sturen. Maatregelen uit het plan van aanpak vergen uitwerking,
waarvan het nodig is deze zo spoedig mogelijk te starten en waar nodig zo snel mogelijk
in procedure te brengen bij uw Kamer. Met vraag 3 vragen deze leden, waarvan de fracties
waar zij onderdeel van zijn een meerderheid in de Kamer vormen, echter «of het kabinet
bereid is om tijdens deze formatiefase geen nieuw beleid met uitbreiding van uitkoopregelingen
af te kondigen». Het voorgenomen plan van aanpak is, zoals bovenstaand aangegeven,
nadrukkelijk een samenhangend geheel aan gebalanceerde maatregelen die elkaar versterken
en niet los van elkaar kunnen worden gezien. De beëindigingsregeling is één van de
onderdelen van dit integrale en samenhangende pakket, vormt flankerend beleid bij
de overige onderdelen van het pakket en is tegelijkertijd op zichzelf staand, zonder
flankerende regelgeving, veel minder effectief. Ik constateer dat het verzoek in de
Kamervragen van deze leden, wiens fracties een meerderheid hebben in de Kamer, wezenlijk
anders is dan het verzoek van een meerderheid van de Kamer in de motie Van Campen,
en dat er nu geen draagvlak lijkt te zijn voor het voorgenomen plan van aanpak van
het kabinet. Hoewel ik de positie van de Kamer respecteer, is het kabinet van mening
dat de urgentie groot is en daarom ga ik graag het gesprek aan met de Kamer over bijgaand
samenhangend en integraal plan van aanpak. De Kamer heeft op 25 april a.s. een Commissiedebat
mestbeleid gepland. Het kabinet ziet zich genoodzaakt de Kamer erop te wijzen dat
door het niet-uitvoeren van de motie van Campen de zorgwekkende situatie op de mestmarkt
gedurende de periode blijft bestaan, de kans op ongerichte en koude bedrijfsbeëindiging
en de noodzaak van een generieke korting toenemen. Het is daarom noodzakelijk besluitvorming
over de genoemde maatregelen zo snel mogelijk, maar in ieder geval voor het zomerrreces,
te laten plaatsvinden, om deze tijdig te kunnen implementeren.
In de tussenliggende periode zal tevens de voorbereiding voortgaan van instrumenten,
maatregelen en andere bouwstenen voor de vanwege de derogatiebeschikking verplichte
verlaging van de mestproductieplafonds en andere dwingende (Europese) verplichtingen,
bijvoorbeeld voortvloeiend uit het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn. Dit komt voort uit de verantwoordelijkheden en verplichtingen
die Nederland heeft onder nationale en Europese wetgeving, doet recht aan uitspraken
van uw Kamer, en spaart het verloren gaan van kostbare tijd.
Wellicht ten overvloede wil ik uw Kamer erop wijzen dat dit demissionaire kabinet
ook nog met een aantal andere voorstellen bij uw Kamer zal komen de komende maanden,
onder andere rondom de Maatregel Gerichte Beëindiging (MGB) en de wijze waarop PAS-melders
beter en sneller geholpen zullen worden. Dit demissionaire kabinet vindt het belangrijk
om onverminderd vaart te houden op het behalen van de doelen van het NPLG voor natuur,
stikstof, klimaat en water, en het bieden van een oplossing aan PAS-melders, en zodoende
aan de wettelijk gestelde eisen te voldoen, enzal een voorstel aan uw Kamer sturen
voor de WecR-II koploperstrajecten. Ook lopen er diverse juridische procedures die
het belang onderstrepen van onverminderd vaart houden.
Vraag 7
Kunt u deze vragen per ommegaande, in ieder geval nog deze week, beantwoorden?
Antwoord 7
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.